Mediarecht  

IEF 15697

EHRM: nieuwssite niet aansprakelijk voor ‘rude and vulgar comments’

EHRM 2 februari 2016, IEF 15697; appl. no. 22947/13 (Hungarian Association of Content Providers en Index.hu tegen Hongarije)
Met samenvatting van Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan/Mediareport. Eerder deze maand kwam het EHRM met een belangrijk arrest over de aansprakelijkheid van nieuwssites voor comments van derden: MTE en Index t. Hongarije. Het lijkt goed nieuws voor sites die lezers ruimte geven om comments te plaatsen. Sites lijken daar minder snel aansprakelijk voor te kunnen worden gesteld dan leek na het bekende Delfi arrest uit 2015. In Delfi bepaalde de Grote Kamer van het EHRM dat de Estse nieuwssite Delfi terecht aansprakelijk was gehouden voor comments die onder nieuwsartikelen op haar website waren gepubliceerd. Het EHRM lijkt in Index de impact van Delfi te willen inperken. Het toelaten van ongefilterde comments kan op zich geen reden zijn om de site waar de comments staan aansprakelijk te houden, ook niet als de site had moeten beseffen dat sommige comments mogelijk onrechtmatig zouden zijn. Zo’n regel zou de vrijheid om informatie te verstrekken op het internet ondermijnen.

Het EHRM benadukt verder dat de stijl die in veel comments wordt gebruikt deel uitmaakt van de uitingsvorm en dus ook wordt beschermd door de uitingsvrijheid. Ook op andere punten veel interessants voor de perspraktijk in deze uitspraak.

Feiten
De Hongaarse nieuwsportal Index (Index.hu ZRT) en MTE (Magyar Tartalomszolgáltatók Egyesülete), het overkoepelende orgaan van Hongaarse internet content providers, werden in Hongarije veroordeeld voor het weergeven van comments van derden. Zij opinies gepubliceerd over een bedrijf dat 30 dagen lang gratis advertentiediensten bood, en na verloop van die termijn opeens een bedrag in rekening bracht, zonder de klanten daarover vooraf te informeren. Dit lokte comments uit als:

- “They have talked about these two rubbish real estate websites a thousand times already.

- “Is this not that Benkő-Sándor-sort-of sly, rubbish, mug company again? I ran into it two years ago, since then they have kept sending me emails about my overdue debts and this and that. I am above 100,000 [Hungarian forints] now. I have not paid and I am not going to. That’s it.

En de wat bijzondere:
- “People like this should go and shit a hedgehog and spend all their money on their mothers’ tombs until they drop dead.”

Het bedrijf vond dat haar reputatie was besmeurd en dat sprake was van inbreuk op haar artikel 8 EVRM rechten. Zij hield beide portals aansprakelijk voor de comments die derden onder de opiniestukken hadden geschreven. Daarop haalde de portals de comments offline.

De Hongaarse rechter vond dat ook een comment van een derde gewoon redactionele content is, dat ze ontoelaatbaar waren en hield de portals daarvoor aansprakelijk. Dit oordeel hield stand tot aan de hoogste Hongaarse rechter, waarop de portals naar het EHRM stapten. Zij vonden de veroordeling een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van meningsuiting (10 EVRM).

Het EHRM wijst op de bekende factoren uit zijn vaste rechtspraak (Couderc/Paris Match, Von Hannover v. (no. 2) en Axel Springer) die relevant zijn voor de afweging tussen artikelen 8 en 10 EVRM, en met name: “contribution to a debate of public interest, the subject of the report, the prior conduct of the person concerned, the content, form and consequences of the publication, and the gravity of the penalty imposed on the journalists or publishers“. Die factoren komen hierna aan de orde.

Geen uitspraak over safe harbor bescherming; kan in Nederland anders uitvallen
De Hongaarse rechter oordeelde dat de portals geen beroep toekwam op de safe harbor bescherming voor internet tussenpersonen. Deze bescherming (bijvoorbeeld onder de E-Commerce Richtlijn) bepaalt dat hosts van content in principe niet aansprakelijk zijn voor claims als zij prompt reageren op een klacht. Het is onder deze regeling verder verboden een filter- of monitorverplichting op te leggen. Net als in de Delfi zaak, concludeert het EHRM slechts dat het zich heeft neer te leggen bij het oordeel van de nationale rechter hierover.

Dat is een belangrijk punt, omdat de conclusie van de Estse (in Delfi) en Hongaarse rechter voor discussie vatbaar is. Zo zijn partijen als Google, Ebay en bepaalde social netwerk websites wel aangemerkt als hosting provider. Als een dergelijke casus in Nederland voor de rechter zou komen dan is het goed mogelijk dat een nieuwssite de safe harbor bescherming wel kan inroepen.

Impact Delfi ingeperkt?
Het EHRM maakt een duidelijk onderscheid tussen deze casus en die in Delfi, waar het volgens het EHRM ging om “clearly unlawful expressions, amounting to hate speech and incitement to violence“. Later noemt het EHRM het feit dat het in Delfi ging om hate speech zelfs het “pivotal element” uit die zaak. En in de onderhavige Hongaarse zaak zijn de comments misschien vulgair of beledigend, maar betrof het zeker geen hate speech of aanzetten tot geweld. Ook wijst het Hof ter onderscheiding op het feit dat in deze zaak één van de klagers (MTE) een organisatie zonder winstoogmerk is.

In Delfi, zo vervolgt het Hof, heeft het EHRM verder een aantal specifieke elementen genoemd die relevant zijn voor de beoordeling van uitingen die door tussenpersonen worden gepubliceerd, waaronder: de context van de comments, de maatregelen die de klager heeft genomen om onrechtmatige uitingen te voorkomen en te verwijderen en de vraag of de auteurs van de comments ook zelf aansprakelijk hadden kunnen worden gesteld.

Context en content: ook de “low style” van internetcomments wordt beschermd
Het EHRM stelt eerst nog eens vast dat “in the light of its accessibility and its capacity to store and communicate vast amounts of information, the Internet plays an important role in enhancing the public’s access to news and facilitating the dissemination of information in general“. Daartegenover noemt het EHRM de potentiële impact van internetpublicaties.

Het EHRM wijst verder op de communicatiestijl op internetportals. Die behoort misschien wel tot “a low register of style”, maar die stijl is eigen aan internetportals. En dat vermindert de impact ervan. Het EHRM wijst er verder op dat ook ‘offensive’ en ‘outright vulgar‘ uitingen worden beschermd. Belediging kan weliswaar ontoelaatbaar zijn als het uitsluitend denigrerend is, bijvoorbeeld wanneer het enige doel van de uiting is om te beledigen. Maar het vulgaire karakter van een uiting op zich is niet beslissend bij de beoordeling ervan. Stijl maakt deel uit van de communicatie als de uitingsvorm en wordt als zodanig beschermd samen met de inhoud van de uiting, aldus het EHRM.

Aansprakelijkheid van de auteurs
De nationale rechter heeft ten onrechte geen enkele aandacht besteed aan de vraag of de auteurs te traceren waren.

Ook is ten onrechte buiten beschouwing gebleven dat het enkele onderhouden van een platform waarbinnen anderen comments kunnen plaatsen een journalistieke activiteit is. Het helpen verspreiden van uitingen van anderen mag alleen worden belemmerd als er “particularly strong reasons for doing so” zijn (onder verwijzing naar het Jersild arrest).

Maatregelen portals en het handelen van eiser
Het EHRM wijst op de volgende maatregelen die de portals namen om onrechtmatige comments te vermijden of te verwijderen:

  • een disclaimer in hun voorwaarden waarin stond dat de plaatser, en niet de portal, aansprakelijk was voor diens comment;
  • een verbod in de voorwaarden op comments die inbreuk maken op de rechten van anderen;
  • een van de twee portals verbood ‘onrechtmatige uitingen’;
  • Index had een team moderators
  • beide portals hadden een notice en takedown systeem;

De nationale rechter vond toch dat de portals aansprakelijk waren, omdat ze ongefilterde comments doorlieten, terwijl ze hadden moeten weten dat sommige daarvan mogelijk in strijd met de wet waren. Onzin, aldus het EHRM: dit komt neer op het vereisen van excessief en onhaalbaar voorafgaand toezicht en dat ondermijnt de vrijheid om informatie te verstrekken op het internet.

Ook had de nationale rechter mee moeten wegen dat eiser rauwelijks had gedagvaard, zonder gedaagden eerst te vragen de comments offline te halen.

Gevolgen van de veroordeling voor de klagers - Reputatie bedrijf minder brede bescherming
Het EHRM wijst op het verschil tussen de commerciële belangen van een bedrijf om de reputatie te beschermen, en het belang van een individu bij reputatiebescherming. Bij die laatste kan ook de waardigheid worden aangetast, een morele dimensie die ontbreekt in een zakelijke omgeving. Hier gaat het om een bedrijf: de gevolgen zijn dus minder vergaand. Ook liep er al een onderzoek naar het handelen van de websites; het EHRM is niet overtuigd dat de comments aanvullende impact hadden op de consument.

Bij de afweging van de consequenties van de veroordeling voor de klagers merkt het EHRM verder nog op dat weliswaar geen schadevergoeding is toegekend, maar dat de veroordeling wel kan worden gebruikt om in de toekomst alsnog schade te vorderen. Dat moet de nationale rechter dus ook meewegen.

Beslissend is verder dat het aansprakelijk houden van internetportals voor comments, voorzienbare negatieve gevolgen kan hebben voor de comment omgeving op portals en er zelfs toe kan leiden dat sites de comment sectie maar helemaal sluiten. En dat kan weer een chilling effect hebben op de vrijheid van meningsuiting op internet. Ook dat is ten onrechte niet meegewogen door de Hongaarse rechter.

Conclusie
Het EHRM overweegt tenslotte dat in Delfi is bepaald dat een notice en takedown systeem, met een snelle reactietijd, in veel gevallen een goede manier is om botsende rechten tegen elkaar af te wegen. Een uitzondering kan zich voordoen als comments bestaan uit hate speech en directe bedreigingen voor de fysieke integriteit van individuen. Voor die gevallen zijn lidstaten ‘mogelijk’ gerechtigd nieuwssites aansprakelijk te houden als zij nalaten maatregelen te nemen om evident onrechtmatige comments te verwijderen, zelfs zonder voorafgaande waarschuwing. Maar let wel; dit geldt alleen als sites zich inderdaad niet kunnen beroepen op de safe harbor bescherming. een punt waar het EHRM zich niet over uitlaat.

Het is duidelijk: het EHRM concludeert dat de veroordeling van de Hongaarse nieuwsportals strijdig was met artikel 10 EVRM.

Wat betekent dit voor Delfi? Zijn de zaken niet te vergelijken omdat wordt benadrukt dat het in dit geval geen hate speech betreft en in Delfi wel? Ja, dat is een terecht onderscheid, maar het EHRM lijkt in dit arrest wel degelijk het Delfi duveltje weer een beetje terug in het doosje te duwen.

IEF 15690

Onrechtmatige uitlatingen in Binnenlands Bestuur

Hof 's-Hertogenbosch 9 februari 2016, IEF  15690; ECLI:NL:GHSHE:2016:392 (Over Bing in Binnenlands Bestuur)
Zie eerder ECLI:NL:RBOBR:2013:4938; vgl. IEF 15510; IEF 14234. Onrechtmatige publicaties op website Binnenlands Bestuur. Op de website van het tijdschrift Binnenlands Bestuur heeft appellant 1 namens groep zich meermalen uitgelaten over Bing, in reactie op aldaar verschenen artikelen over een door de burgemeester van Schiedam opgesteld tegenrapport tegen een door Bing over het functioneren van de burgemeester uitgebracht rapport en over de oratie van geïntimeerde. De belangenafweging tussen artikelen 8 en 10 EVRM valt in het nadeel van groep uit; de uitlatingen van groep appellanten zijn onrechtmatig jegens Bing c.s.. De beschuldigingen van strafbare feiten vinden onvoldoende steun in de feiten.

 

3.6.5.5.    Dat de kritiek die groep [appellant 2] heeft op het rapport van Bing c.s. (zie mvg 35; het ontbreken van een toetsingskader, het feit dat het oordeel van Bing c.s. over het handelen van de gemeente uitsluitend steunt op verklaringen van bestuurders, het feit dat [professor] tot een ander oordeel komt, het feit dat Bing c.s. buiten de opdracht van OZOB is getreden en handelde in strijd met haar eigen doelomschrijving en richtlijnen) deels gegrond is en dat Bing c.s. niet tot rectificatie van het rapport bereid waren, noopt evenmin tot de conclusie dat Bing c.s. strafbare feiten pleegde c.q. niet-integer handelde.

3.6.5.2.    Het hof constateert dat groep [appellant 2] met een deel van de onder 3.1.l. weergegeven uitlatingen op de website van het tijdschrift Binnenlands Bestuur Bing c.s. beschuldigt van strafbare feiten. Het gaat dan om de uitlatingen valsheid in geschrifte (artikel 225 Wetboek van Strafrecht, hierna: WvSr), smaad(schrift) (artikel 261 WvSr) en laster (artikel 262 WvSr). Voorts beschuldigt groep [appellant 2] Bing c.s. van niet-integer gedrag. Daarbij gaat het om de beschuldigingen van belangenverstrengeling, adviesfraude, moedwillige opzet vanuit cliëntelisme, kwaadaardige manipulatie van de waarheid, lakeienadvisering, corruptie en witteboordencriminaliteit.
De hiervoor genoemde beschuldigingen tasten naar het oordeel van het hof de eer en goede naam van Bing c.s. aan en wegen zwaar voor een rechtspersoon die werkzaam is op het gebied van advisering over integriteit van overheidsorganen. Daarmee komt aan het antwoord op de vraag of die beschuldigingen steun in de feiten vinden groot gewicht toe.

3.6.5.8.    Aan groep [appellant 2] kan worden toegegeven dat de discussie over een onderwerp als integriteit van het openbaar bestuur op felle toon gevoerd mag worden. Tevens hebben de uitlatingen van groep [appellant 2] plaats gevonden op een voor die discussie geschikt forum, te weten de website van Binnenlands Bestuur. Groep [appellant 2] heeft, anderzijds, Bing c.s. beschuldigd van strafbare feiten en niet-integer gedrag, terwijl die beschuldigingen geen, althans onvoldoende, steun in de feiten vinden. Dit alles leidt het hof tot de conclusie dat de belangenafweging (zie ro. 3.6.5.1.) in het nadeel van groep [appellant 2] uitvalt en dat de hiervoor genoemde uitlatingen van groep [appellant 2] onrechtmatig jegens Bing c.s. zijn.

1. binnen veertien dagen na betekening van het vonnis waarvan beroep een rectificatie te (doen) plaatsen op de website van Binnenlands Bestuur, met een afmeting van 10 cm breed en 5 cm hoog, met de tekst:
“Overeenkomstig een veroordeling daartoe door de rechter van de Rechtbank Oost-Brabant verklaart de heer [appellant 1] namens de Groep [appellant 2] [woonplaats 1] over het in 2009/2010 door BING uitgevoerd extern onderzoek over de gang van zaken bij een ontwerpwedstrijd in de Gemeente [woonplaats 1] , dat de beschuldigingen ter zake belangenverstrengeling, valsheid in geschrifte, cliëntelisme, manipulatie van de waarheid en beschuldigingen van gelijke strekking ongefundeerd zijn. De rechter heeft tevens bepaald dat door het gebruik van deze kwalificaties ten onrechte ook de namen van de onderzoekers de heren [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] van BING zijn bezoedeld. De heren [appellant 1] [appellant 2] en [appellant 3] zijn hoofdelijk veroordeeld tot het plaatsen van deze rectificatie.”,
een en ander op straffe van verbeurte van een (éénmalige) dwangsom van € 10.000,-- bij niet-naleving van deze veroordeling;
IEF 15686

Uitspraak hoogleraar binnen grenzen vrijheid van meningsuiting

Vzr. Rechtbank Amsterdam 10 februari 2016, IEF 15686; ECLI:NL:RBAMS:2016:537 (ex-voorzitter YPFDJ Nederland tegen hoogleraar Universiteit Tilburg)
Mediarecht. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de ex-voorzitter van de YPFDJ Nederland afgewezen. Gevorderd was onder meer rectificatie van een uitspraak gedaan door een hoogleraar in een uitzending van BNR Nieuwsradio. Volgens de ex-voorzitter van de YPFDJ Nederland bevat het door gedaagde gegeven interview ernstig criminaliserende beschuldigingen die geen steun vinden in de feiten. De voorzieningenrechter oordeelt dat de hoogleraar binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting blijft. Daarnaast vinden de uitlatingen voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal.

4.2 Uitgangspunt bij beoordeling van de vorderingen II tot en met V is dat toewijzing hiervan een beperking zou inhouden van het in artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde grondrecht van [gedaagde] op vrijheid van meningsuiting. Dit recht kan slechts worden beperkt, indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (zie artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij wet is voorzien is sprake, indien de uitlatingen van [gedaagde] onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, moeten alle wederzijdse – in beginsel gelijkwaardige – belangen tegen elkaar worden afgewogen. Het belang van [gedaagde] is er met name in gelegen dat zij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Het belang van [eiser ] is er met name in gelegen dat hij niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan verdachtmakingen en dat zijn privacy niet onnodig wordt geschonden. Bij deze belangenafweging dienen alle omstandigheden van het geval te worden betrokken. Een van die omstandigheden is de mate waarin de uitlatingen van [gedaagde] steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal. In dit kader geldt dat van [gedaagde] niet hoeft te worden verwacht dat de juistheid van haar uitlatingen onomstotelijk is komen vast te staan. Wel mag van haar worden verwacht dat zij als wetenschapper handelt op basis van voldoende zorgvuldig onderzoek. Dit gaat niet zo ver dat [gedaagde] , in het kader van het gewraakte interview, het verwijt kan worden gemaakt dat zij jegens [eiser ] het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. [eiser ] is hiervoor aan het verkeerde adres, het is immers BNR Nieuwsradio geweest die er voor heeft gekozen om niet ook [eiser ] aan het woord te laten.

4.8 Al met al is de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden van oordeel dat [gedaagde] in het interview met BNR Nieuwsradio binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting is gebleven en dat haar belangen zwaarder wegen dan die van [eiser ] . De uitlatingen van [gedaagde] vinden voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal en zijn dan ook niet onrechtmatig. Dit leidt tot de conclusie dat ook de vorderingen onder II tot en met V worden afgewezen.

IEF 15660

Grenzen wederhoor opgezocht, maar afwachten tot reactie komt, niet nodig

Rechtbank Midden-Nederland 19 januari 2016, IEF 15660; ECLI:NL:RBMNE:2016:447 (eiseres tegen Avrotros)
Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam, Van Kaam. Avrotros heeft in haar programma 'Opgelicht!?’ beelden uitgezonden van eiseres waardoor zij wordt afgeschilderd als notoire oplichtster. Eiseres vordert een verbod tot uitzending van de beelden. Hoewel er geen absoluut recht op wederhoor bestaat, acht de voorzieningenrechter het in onderhavig geval onderdeel van de door Avrotros in acht te nemen zorgvuldigheid. Avrotros heeft de grenzen opgezocht van het recht op wederhoor, door zich aanvankelijk niet te hebben ingespannen om eiseres de gelegenheid te bieden om te reageren op de aantijgingen. Eiseres geeft op geen enkele wijze aan wanneer een weerwoord verwacht kan worden. Door eigen opstelling van eiseres kan zij echter niet worden gevolgd in haar standpunt dat er geen mogelijkheid tot wederhoor bestond. De voorzieningenrechter wijst de vordering af.

4.14. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Avrotros ten aanzien van de door haar in dit geval in acht te nemen wederhoor, de grenzen heeft opgezocht door zich aanvankelijk niet echt te hebben ingespannen om [eiseres] serieus de gelegenheid te bieden om te reageren op de aantijgingen. Ter zitting is namelijk niet meer gebleken dan dat ‘Avrotros heeft geprobeerd telefonisch contact te leggen met [eiseres] ’ en dat dit niet gelukt is, en dat ook ‘een bezoek aan het adres waar zij mogelijk zou verblijven’ in eerste instantie niets heeft opgeleverd. Vervolgens is [eiseres] op 23 december 2015 bij het verlaten van een supermarkt in haar woonplaats overvallen door een cameraploeg van het programma Opgelicht?! Nadien heeft Avrotros bij brief van 12 januari 2016 gemeld graag de reactie van [eiseres] te willen vernemen. Dit laatste overigens ook pas in reactie op de brief van 31 december 2015 van de advocaat van [eiseres] .

4.15. Anderzijds geldt dat [eiseres] weliswaar heeft betoogd dat zij graag weerwoord wil geven, maar op geen enkele wijze wordt aangegeven wanneer een weerwoord verwacht kan worden. [eiseres] stelt niet meer dan dat er tijd nodig is om onderzoek te doen. Van Avrotros kan anders dan de advocaat van [eiseres] ter zitting lijkt te betogen niet verlangd worden dat zij geen aandacht aan [eiseres] besteedt tot het moment dat [eiseres] zelf van oordeel is dat zij ‘een allesomvattende reactie’ kan geven.

IEF 15653

Weergave interview in LINDA als 'persoonlijk beleefde waarheid' niet onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 27 januari 2016, IEF 15653; ECLI:NL:RBMNE:2016:438 (Eisers tegen Mood For Magazines)
Mediarecht. Geen onrechtmatige publicatie. Eiser is gehuwd geweest met gedaagde, die een interview heeft afgegeven voor de rubriek ‘Verlaten vrouw’ in het magazine Linda. Het verweer van uitgever van het magazine dat het herkennen in een kleine kring juridisch niet relevant is, omdat het moet gaan om herkenning naar aanleiding van de publicatie door mensen die de betrokken persoon nog niet kennen, niet gevolgd (r.o. 4.12). Er wordt weliswaar geen ernstige misstand aan de kaak gesteld, maar dit betekent niet dat het (plaatsen van het) interview onrechtmatig is. De in kort geding gevorderde maatregelen (onder meer een verder publicatieverbod en rectificatie) zijn niet toewijsbaar.

4.5. De voorzieningenrechter is met partijen van oordeel dat in de rubriek ‘Verlaten Vrouw’ het persoonlijke verhaal van [gedaagde sub 3] is gepubliceerd over haar scheiding met [eiser sub 1] (door [eisers] aangeduid als een ‘persoonlijk beleefde waarheid’). De rubriek ‘Verlaten Vrouw’ geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat het om waargebeurde verhalen gaat. De vaste tekst boven elk artikel in de rubriek ‘Verlaten Vrouw’ geeft duidelijk aan dat het gaat om een maandelijks interview met een lezeres van het blad die in de steek is gelaten door haar man (zie 2.3). De publicatie zelf geeft ook geen aanleiding om te veronderstellen dat het om een feitelijk waargebeurd verhaal gaat. De omstandigheid dat bij de presentatie van de eerder uitgezonden gelijknamige televisieserie en het boek wel is/wordt gemeld dat het bij de rubriek ‘Verlaten Vrouw’ gaat om waargebeurde verhalen, is onvoldoende om tot een ander oordeel over de publicatie in de Linda te komen. [eisers] worden dan ook niet gevolgd in hun standpunt dat het interview met [gedaagde sub 3] is gepubliceerd in, zoals in de pleitnotitie is omschreven: ‘een rubriek van ‘waargebeurde verhalen’’.

4.8. Over de vermeende buitenechtelijke relatie van [eiser sub 1] met [eiseres sub 2] kan nog het volgende worden opgemerkt. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben betwist dat zij een relatie met elkaar hadden toen [eiser sub 1] nog getrouwd was met [gedaagde sub 3] , maar de juistheid van de inhoud van de onder 2.9 onder e) vermelde e‑mail hebben [eisers] niet betwist. Ook niet toen MFM c.s. ter zitting expliciet een beroep op deze e-mail hebben gedaan ter onderbouwing van de juistheid van het standpunt van [gedaagde sub 3] dat [eisers] wel een relatie hadden tijdens haar huwelijk met [eiser sub 1] . [eisers] hebben volstaan met de mededeling dat zij graag uit de ‘welles-nietes-sfeer’ blijven en daarom rectificatie willen.

4.9. Weliswaar wordt er met de publicatie - bezien vanuit het algemeen belang - geen (ernstige) misstand aan de kaak gesteld, maar dit betekent niet automatisch dat MFM c.s. door het geven van het bewuste interview en het plaatsen daarvan onrechtmatig jegens [eisers] hebben gehandeld.

4.6. Het verslag van het verhaal van [gedaagde sub 3] is niet in negatieve bewoordingen opgesteld en is ook vrij van bijvoorbeeld stemmingmakerij of krachttermen. Het verhaal beschrijft de beleving van [gedaagde sub 3] over een bepaalde periode in haar relatie met [eiser sub 1] . Daarnaast zijn door [gedaagde sub 2] belangrijke wijzigingen in het verhaal aangebracht teneinde herleiding tot bestaande personen tegen te gaan (alle namen en data zijn veranderd).

4.12. MFM c.s. worden niet gevolgd in hun stelling dat het herkennen in een kleine kring juridisch niet relevant is omdat het moet gaan om herkenning naar aanleiding van de publicatie door mensen die de betrokken persoon nog niet kennen. Van de vier door MFM c.s. in de pleitnotitie genoemde uitspraken lijkt alleen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2012 dit standpunt te onderschrijven, maar dan nog alleen in het kader van de vraag of er uit hoofde van een eerdere veroordeling dwangsommen zijn verbeurd (ECLI:NL:RBAMS:2012:BW8616). In bijvoorbeeld de door MFM c.s. genoemde uitspraak in kort geding van deze rechtbank van 5 augustus 2013 wordt in rechtsoverweging 4.15 over de herkenning in een kleine kring slechts aangegeven dat dit niet tot toewijzing van het gevorderd verbod tot uitzending van een programma leidt, omdat ‘die beperkte kring door de voorgenomen wijze waarop zij in beeld worden gebracht niet wordt beïnvloed’. (ECLI:NL:RBMNE:2013:3179). Dit laatste betekent niet dat herkenning in een kleine kring per definitie juridisch niet relevant is.

Op andere blogs:
VWS advocaten

IEF 15648

Publicatie ERGA-rapporten “The protection of minors in a converged environment” en “Material jurisdiction in a converged environment”

CvdM, Publicatie ERGA-rapporten “The protection of minors in a converged environment” en “Material jurisdiction in a converged environment”, 27 januari 2016
Uit het persbericht: De Europese groep van toezichthouders van audiovisuele media (ERGA*), die in 2016 onder Nederlands voorzitterschap van prof. mr. dr. Madeleine de Cock Buning staat, heeft twee rapporten gepubliceerd. Het eerste rapport gaat over de bescherming van minderjarigen tegen media-aanbod met een schadelijk karakter in een wereld waarin grenzen tussen de klassieke media en de sterk groeiende online media, vervagen. Het tweede rapport gaat over de vraag welke reikwijdte de Europese Richtlijn voor audiovisuele mediadiensten (Audiovisual Media Services Directive) zou moeten krijgen gelet op de snelle ontwikkelingen in het medialandschap.

Beide rapporten bevatten aanbevelingen gericht op de komende herziening van de Europese regels. In het ERGA-rapport over bescherming van minderjarigen wordt vastgesteld dat door de snelle verspreiding van smartphones, tablets etc. in combinatie met steeds grotere en snellere toegankelijkheid tot het internet, kinderen veel kwetsbaarder worden. Ouders in alle Europese landen maken zich grote zorgen over deze ontwikkelingen voor hun kinderen. Op dit moment worden traditionele televisie-uitzendingen strenger gereguleerd dan video-on-demand aanbod (zoals films en series op aanvraag en uitzending gemist- achtige diensten). Gelet op de enorm toegenomen populariteit van diensten die worden aangeboden op internet en bekeken op smartphone of tablet, is dat onderscheid in regulering niet langer verdedigbaar.

Daarnaast valt media-aanbod, dat met name wordt verspreid via sociale media, nu buiten de regulering van de Richtlijn. Om te waarborgen dat minderjarigen bij het gebruik van sociale media worden beschermd zou de EU de ontwikkeling door de industrie van efficiënte, toegankelijke technische middelen moeten stimuleren. Zo kunnen minderjarigen worden beschermd tegen alle soorten van audiovisueel media-aanbod met een schadelijk karakter, ongeacht het distributieplatform waarmee dat wordt aangeboden, de uitzendtechniek of het apparaat dat wordt gebruikt om het aanbod te bekijken. Er zou volgens Madeleine de Cock Buning, die de ERGA-werkgroep over bescherming van minderjarigen leidde, “een goed beschermingssysteem met duidelijke ondergrenzen moeten komen voor heel Europa dat toekomstbestendig is en rekening houdt met de culturele verschillen tussen de lidstaten.”

De snelle ontwikkelingen in het medialandschap spelen ook een belangrijke rol bij de vraag of de reikwijdte van de huidige Europese Richtlijn moet worden aangepast. De redactioneel verantwoordelijke professionele media partijen zijn op dit moment aanspreekbaar op  overtredingen van mediawetgeving. Maar welke rol spelen eigenlijk de zogeheten intermediairs en gatekeepers? Ofwel marktpartijen zoals digitale portal beheerders en elektronische programmagidsen die een sleutelrol vervullen bij het verschaffen van toegang tot audiovisueel media aanbod. Moeten die ook wettelijk aanspreekbaar zijn op het nakomen van bepaalde verplichtingen? Om tegemoet te komen aan de groeiende behoefte aan voorspelbaarheid bij zowel consumenten als de audiovisuele aanbieders en toezichthouders, beveelt ERGA in zijn tweede rapport aan dat de Europese Commissie hierover helderheid schept en rekening houdt met de uitgangpunten van techniekneutraliteit en platformonafhankelijkheid.

*De afkorting ERGA staat voor European Regulators Group for Audiovisual Media Services

Link naar ERGA-press release: https://ec.europa.eu/digital-agenda/news-redirect/28613

IEF 15608

Vrije nieuwsgaring SBS's Onopgeloste Zaken prevaleert boven privacy

Rechtbank Overijssel 29 december 2015, IEF 15608 (eiser tegen Noordkaap TV Producties)
Uitspraak ingezonden door Josine van den Berg, KLOS c.s.. Vrije nieuwsgaring. Mediarecht. Privacy. In het programma Onopgeloste Zaken wordt aandacht besteed aan de verduistering van de inboedel van familie X. Eiser wordt (in zijn ogen ten onrechte) als schuldige aangewezen en acht de uitzending onrechtmatig. Het recht op privacy van eiser botst hier met het recht op vrije nieuwsgaring van gedaagde. De gevolgen voor eiser zijn van minder gewicht en voorbijgaande aard. Daarnaast blijkt eiser’s betrokkenheid bij de verduistering voldoende uit het beschikbare feitenmateriaal en heeft gedaagde voldoende zorgvuldigheid betracht bij het maken van de uitzending. De vordering wordt afgewezen.

3.6 Een onderzoeksjournalist is tot op grote hoogte vrij in de wijze waarop hij een bepaalde misstand aan de kaak stelt. Natuurlijk zijn daaraan ook grenzen. In deze kwestie stond de uitzending in het teken van hulp aan mensen die hun inboedel in goed vertrouwen bij eiser hadden opgeslagen maar nooit meer terugkregen en aldus stond de poging van Stegeman om deze mensen enig soelaas te bieden centraal. In die zin is de uitzending zakelijk vormgegeven en betrof deze geen aanval op de persoon van eiser. Voor zover eiser in beeld werd gebracht, is dat voldoende zorgvuldig gebeurd door zijn gezicht te vervagen (blur) en niet zijn volledige naam te noemen. Hoewel deze vervaging niet strikt geboden was, acht de kantonrechter deze handelwijze van gedaagde met name daarom zorgvuldig omdat televisie nu eenmaal een indringend medium is. Ten tijde van de confrontatie zijn enkele harde woorden gevallen (“de liegende verduisteraar”) maar ook scherpe bewoordingen vallen onder de bescherming van het vrije woord. De grenzen van het betamelijke zijn noch ten tijde van de confrontatie noch elders in de uitzending overschreden.

IEF 15578

Staat legt onaanvaardbare beperking op voor publicatie van in detentiecentra gemaakte foto's

Hof Den Haag 29 december 2015, IEF 15578; ECLI:NL:GHDHA:2015:3545 (Journalist tegen Staat der Nederlanden)
Mediarecht. Grondrechten. Journalist krijgt na dagvaarding en hoorzitting toestemming onder de voorwaarden niet zonder toestemming de Staat de foto's te mogen verspreiden [IEF 14743]. De beperkingen die aan journalist in de standaardovereenkomst met de Staat zijn gesteld aan het gebruik van de door hem met toestemming van de Staat gemaakte foto’s, zijn onverbindend omdat deze in strijd zijn met artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM. Het Hof gelast de Staat om te gedogen dat journalist de foto’s die hij met toestemming van de Staat in een aantal penitentiaire inrichtingen heeft gemaakt, gedurende het tijdvak dat de bodemprocedure in beslag zal nemen zonder voorafgaande toestemming en redactionele inbreng van de Staat ter beschikking stelt voor publicatie aan media en NGO’s.

2.2 De grieven, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, komen er op neer dat de beperkingen die aan [appellant] in de overeenkomst met de Staat zijn gesteld aan het gebruik van de door hem met toestemming van de Staat gemaakte foto’s, onverbindend zijn omdat deze in strijd zijn (onder meer) met artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM. De grieven slagen.
2.4. De Staat heeft nog aangevoerd dat de gestelde voorwaarden blijven binnen de in de journalistiek ontwikkelde professionele verplichting van hoor en wederhoor. Deze professionele verplichting kan reeds hierom niet afdoen aan het door art. 7 Grondwet gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting, nu de Staat er niet mee heeft volstaan te bedingen dat hij in de gelegenheid wordt gesteld gehoord te worden voordat de foto’s van [appellant] worden verspreid. Bedongen is immers dat [appellant] deze foto’s alleen na voorafgaande toestemming mag verspreiden, hetgeen aanmerkelijk verder gaat.
2.5. Ten slotte heeft de Staat verdedigd dat [appellant] een ‘louter commercieel’ belang heeft bij verdere openbaarmaking van de foto’s en dat dit niet een belang is dat door artikel 7 Grondwet wordt beschermd. Dit betoog is onjuist, want artikel 7 Grondwet kent op dit punt geen uitzondering. Een andere lezing zou bovendien tot het onaannemelijke en onaanvaardbare resultaat leiden dat de enkele omstandigheid dat een journalist voor zijn werkzaamheden wordt gehonoreerd betekent dat hij niet onder de bescherming van artikel 7 Grondwet zou vallen.
3.2. Daar komt nog bij dat de Staat niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aan [appellant] opgelegde beperkingen dienstbaar kunnen zijn aan één van de in artikel 10 lid 2 EVRM genoemde doelen én dat voor die beperking een “pressing social need” bestaat. De Staat beroept zich er op dat hij dient te waken voor de rust en veiligheid binnen detentiecentra, de privacy van bewoners en de feitelijke juistheid van de door de media over de detentiecentra te verschaffen informatie. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is echter niet duidelijk waarom door de verspreiding of publicatie van de door [appellant] gemaakte foto’s, waarop geen bewoners of medewerkers zijn afgebeeld, de privacy in het geding zou zijn of waarom daardoor de rust en de veiligheid binnen de detentiecentra zou kunnen worden verstoord. Het door de Staat bij pleidooi naar voren gebrachte voorbeeld, dat opruiende bijschriften bij de foto’s tot onrust bij de gedetineerden zouden kunnen leiden, leidt niet tot een andere conclusie. Uit niets blijkt dat het hierbij om iets anders dan een theoretische situatie gaat, waarvan op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat deze zich daadwerkelijk zal voordoen indien de foto’s van [appellant] verder worden verspreid. Een dergelijke theoretische mogelijkheid is onvoldoende om een inbreuk op artikel 10 lid 1 EVRM te kunnen rechtvaardigen.
3.3. De conclusie is dat de aan [appellant] opgelegde beperkingen eveneens in strijd zijn met artikel 10 EVRM.

Op andere blogs:
NVJ

IEF 15561

Geen beroep op verschoningsrecht anonieme bronnen

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 18 december 2015, IEF 15561; ECLI:NL:RBZWB:2015:8085 ( Dahabshiil tegen Somalische journalist)
Mediarecht. Onrechtmatige publicaties. Dahabshiil vordert verwijdering van door Somalische journalist geplaatste publicaties op internet wegens laster [vgl. IEF 12109]. Gedaagde heeft een waakhondfunctie heeft en stelt dat het gebruik van anonieme bronnen begrijpelijk is gelet op de aard van de verwijten die worden gemaakt. Het beroep op zijn verschoningsrecht kan hem niet baten. Er worden meerdere rectificaties toegewezen, waaronder op twitter, het staken van een petitie op change.org met als titel 'Dahabshiil Money Transfer Dahabshiil: They are funding the Somali terror' en publicaties op YouTube-kanalen.

4.9. [gedaagde] voert overigens als verweer dat hij net als andere journalisten een waakhondfunctie heeft en stelt dat het gebruik van anonieme bronnen begrijpelijk is gelet op de aard van de verwijten die worden gemaakt. De onderwerpen van zijn publicaties betreffen kwestie van openbaar belang: terrorismebestrijding, veiligheid, opheldering van belangen posities, beëindiging van geweld in Somalie. Willen personen in Mogadishu in vrijheid kunnen speken, althans anoniem, dan is de boodschappersfunctie van [gedaagde] kennelijk letterlijk van levensbelang, aldus [gedaagde] . Het omschrijven van zijn bronnen is onder die omstandigheden een doodvonnis. [gedaagde] verwijst in dit verband naar drie journalisten die als toehoorder zitting aanwezig zijn die verklaren dat zij in Somalië zijn gemarteld en dat daarbij de naam van Dahabshiil is genoemd. Volgens [gedaagde] moet aan deze verklaringen veel meer waarde worden gehecht.
IEF 15560

Term 'corrupt' heeft in Aruba een bijzonder zware lading

Gemeenschappelijk HvJ Aruba e.a. 16 juni 2015, IEF 15560; ECLI:NL:OGHACMB:2015:48 (Solo di Pueblo)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Minister van Toerisme heeft een Request for Proposal (aanbesteding) uitgevaardigd voor het Hard Rock Hotel & Casino. Geïntimeerde vraagt openbaarmaking van documenten rondom de gunning, in de rubriek 'Ons toerisme' in het Arubaanse dagblad Solo di Pueblo is een serie artikelen verschenen waarin de minister van fraude wordt geticht. Minister van Toerisme is politicus en heeft daarom spoedeisend belang bij een positieve opinie over hem bij het (vooral kiesgerechtigde) publiek. De term "corrupt" heeft in Aruba een bijzonder zware lading. De wekelijkse rubriek geeft voor de gemiddelde lezer niet de indruk een column te zijn die het karakter heeft van een kunstuiting. De rubriek komt niet over als satirisch, humoristisch, ludiek of karikaturaal bedoeld. Rectificatie wordt bevolen.

 2.3. (...) [appellant] is immers politicus in een democratie en heeft uit hoofde van die hoedanigheid in beginsel steeds spoedeisend belang bij een positieve opinie over hem bij het publiek en vooral bij het kiesgerechtigde publiek. Voldoende aannemelijk is dat zowel de hiervoor in rov. 2.1.5 bedoelde publicaties als een eventueel door de rechter bevolen rectificatie daarvan invloed (kunnen) hebben op die publieke opinie.

2.5.3. De publicatie bevat niet alleen de hiervoor in rov. 2.5.1 omschreven beschuldiging, maar verbindt daaraan ook de conclusie dat [appellant] corrupt is. Zo staat het in de titel. Een beschuldiging dat iemand een handeling heeft gepleegd die als corrupt kan worden aangemerkt, levert een ernstigere aantasting van de eer en goede naam op, indien daarbij de conclusie wordt getrokken dat die persoon de eigenschap heeft corrupt te zijn (analoog aan het - onjuiste - gezegde: eens een dief, altijd een dief). De term "corrupt" heeft in Aruba een bijzonder zware lading.

2.5.4. De wekelijkse rubriek met de titel 'Ons toerisme' maakt voor de gemiddelde lezer niet de indruk een column te zijn die het karakter heeft van een kunstuiting. De rubriek komt niet over als satirisch, humoristisch, ludiek of karikaturaal bedoeld. De gemiddelde lezer zal uit de publicaties afleiden dat [geïntimeerde] [appellant] daadwerkelijk ervan verdenkt dat deze gedaan heeft wat hiervoor in rov. 2.5.1 staat omschreven, sterker nog, dat [geïntimeerde] dat zeker weet en kan bewijzen.

Ten voordele van het standpunt van [geïntimeerde] c.s.:
2.5.5 [appellant] is minister en heeft een voor de Arubaanse samenleving en welvaart zeer belangrijke portefeuille waarin veel geld omgaat. Hij moet als politicus meer kritiek accepteren dan andere personen, omdat zijn activiteiten als minister het algemeen belang betreffen, dat iedereen aangaat, en omdat openbaarheid van bestuur inherent is aan een democratische rechtsstaat.

2.5.6. De publicaties hebben betrekking op (gestelde malversaties met) publieke gelden. Een juiste besteding van die gelden is een belangrijk politiek onderwerp dat iedereen aangaat. Het betreft dus geen gestelde malversaties in de privésfeer.

2.5.7 [appellant] kan zich tegen uitlatingen als de onderhavige verdedigen door in het openbaar (nog meer) uitleg en/of openheid van zaken te geven over de gang van zaken bij de gunning van het project aan Southwest.

2.6 Bij afweging van alle terzake dienende omstandigheden van het geval wegen de omstandigheden die ten voordele van het standpunt van [appellant] strekken zwaarder dan de omstandigheden die ten voordele van het standpunt van [geïntimeerde] c.s. strekken. Daarom komt het Hof tot het voorshands oordeel dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door de publicaties.