Alle rechtspraak  

IEF 8786

A bulldog with a citrus fruit in front of it

Gerecht EU, 15 april 2010, zaak T-488/07, CaseCabel Hall Citrus Ltd tegen OHIM

Gemeenschapsmerk. Nietigheidsprocedure tegen Gemeenschapswoordmerk EGLÉFRUIT o.g.v. oudere Gemeenschaps- en nationale merken UGLI en ‘UGLI Fruit – but the affliction is only skin deep’. Verwarringsgevaar  niet aannemelijk.

50. Concerning the EGLÉFRUIT mark and the figurative mark ‘UGLI Fruit – but the affliction is only skin deep’, it can also not be considered that the Board of Appeal made an error of assessment in holding that there was no likelihood of confusion. As is apparent from the Board of Appeal’s correct assessment of the similarity of the marks, there are very clear visual differences between them, in particular as a result of the distinctive and dominant figurative element of the earlier mark, representing a bulldog with a citrus fruit in front of it. Similarly, there is no conceptual link between the marks at issue. On the contrary, as the Board of Appeal noted, in so far as the word ‘ugli’ in the earlier mark is likely to be associated with the English word ‘ugly’ by the relevant public, there would appear even to be a conceptual difference.

51. In those circumstances, despite the fact that the goods covered by the marks at issue are identical, the degree of phonetic similarity established, which concerns the descriptive word elements ‘fruit’ and, to a small extent, the elements ‘eglé’ and ‘ugli’, does not, in the present case and of itself, support the finding that there is a likelihood of confusion on the part of consumers of everyday consumer goods.

Lees het arrest hier.

IEF 8785

Beeldmerk hond

Gerecht EU, 20 april 2010,  zaak T-187/08, Rodd & Gunn Australia Ltd tegen OHIM

Gemeenschapsmerk. Beeldmerk hond. Mislukte vernieuwing registratie. Geen restitutio in integrum.

28. It is apparent from that provision that restitutio in integrum is subject to two conditions, first, that the party acted with all due care required by the circumstances and, second, that the non-observance of the time-limit by that party has the direct consequence of causing the loss of any right or means of redress (…)

30. In the present case, there is no need for the Court to rule on whether a non-professional representative can renew a Community trade mark, and therefore whether the proprietor of the mark exercised all due care required by the circumstances in that regard; it suffices to point out that, in any event, CPA did not exercise all due care required by the circumstances.

Lees het arrest hier.

IEF 8784

Einen Teil eines Spannfutters

Gerecht EU, 21 april 2010, in zaak T-7/09, Schunk GmbH & Co tegen OHIM

Gemeenschapsmerk. Weigering inschrijving beeldmerk dat „einen Teil eines Spannfutters [Klauwplaat, boorklem? ]  mit drei Rillen darstellt.“ Geen onderscheidend vermogen.

31. Im vorliegenden Fall hat die Klägerin aber vor der Beschwerdekammer keinen Beweis für das Bestehen einer Verkehrsübung erbracht, nach der Rillenmotive in Spannfutter eingefräst werden, um deren Herkunft zu kennzeichnen, und auch nicht nachgewiesen, dass die Verkehrskreise diese Rillenmotive mit einem Herkunftshinweis verbinden. Daher durfte die Beschwerdekammer allein anhand der ihr vorgelegten Beweise den Schluss ziehen, dass die Rillen auf den Spannfuttern nur Dekorationselemente seien, ohne als Hinweis auf die Herkunft der Ware zu fungieren.

33. Daher hat die Beschwerdekammer in Randnr. 12 der angefochtenen Entscheidung zu Recht festgestellt, dass es branchenüblich sei, Spannfutter mit einer oder mehreren Rillen zu versehen, so dass die angemeldete Form nicht von der Branchenüblichkeit abweiche und dem Verbraucher nicht erlaube, diese Form als von einem bestimmten Unternehmen stammend zu erkennen.

Lees het arrest hier.

IEF 8783

Van nature onrechtstreeks

Gerecht EU, 21 april 2010, zaak T-361/08, Peek & Cloppenburg tegen OHIM/ The Queen Sirikit Institute of Sericulture (Thailand),

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure  tegen aanvraag beeldmerk Thai Silk o.g.v. ouder Duits nationaal beeldmerk dat vogel weergeeft (kleding). Oppositie afgewezen, geen verwarringsgevaar.

60. Zelfs indien het woordelement van het aangevraagde merk beschrijvend zou kunnen worden geacht, zoals verzoeksters aanvoeren, neemt dit niet weg dat het relevante publiek bij verwijzing naar dit merk uitsluitend het woordelement ervan zal uitspreken, en niet de term die overeenkomt met het in het beeldelement ervan voorgestelde dier, aangezien die overeenkomst van nature onrechtstreeks is, en in casu ook onzeker wat die term betreft, niettegenstaande de door verzoeksters aangevoerde rechtspraak, volgens welke het publiek een beschrijvend bestanddeel van een samengesteld merk niet beschouwt als het onderscheidende en dominerende bestanddeel van de door dit merk opgeroepen totaalindruk (…).

68. Hoewel de betrokken waren dezelfde zijn en er sprake is van een zwakke begripsmatige overeenstemming van de conflicterende tekens, heeft de kamer van beroep op goede gronden geconcludeerd dat de door de betrokken merken opgeroepen totaalindruk geen verwarringsgevaar kan creëren bij het relevante publiek.

Lees het arrest hier.

IEF 8782

Consumers

Gerecht EU, 21 april 2010, T-249/08, Coin SpA tegen OHIM / Dynamiki Zoi AE

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag woordmerk FITCOIN o.g.v. oudere (inter)nationale en Gemeenschapsbeeldmerk ‘coin’. Gerecht vernietigt beslissing Kamer van Beroep: publiekscriterium onjuist toegepast.

24. (…)It follows that, in order to reject an opposition, it is necessary to establish that there is no likelihood of confusion on the part of the public throughout the territory in which the earlier mark/marks is/are protected.

25. The Board of Appeal thus erred in concluding that there was no likelihood of confusion by confining itself to an analysis of the similarity of the signs and the likelihood of confusion in relation solely to the Italian public, without taking account of the average consumer in the European Union with respect to the goods and services in Classes 16, 25, 28 and 35, of average German, Spanish, Hungarian and Slovenian consumers with respect to the services in Class 36, and of average German, Hungarian and Slovenian consumers with respect to the services in Class 41.

26. It follows that, by taking account only of earlier Italian marks and by finding that there was no likelihood of confusion on that basis alone, even though the applicant had, in support of its opposition, also invoked earlier trade marks enjoying protection outside Italy and covering goods and services which are essentially identical to those covered by the earlier Italian marks, the Board of Appeal breached Article 8(1)(b) of Regulation No 40/94.

Lees het arrest hier

IEF 8777

Op grond van het Vriendschapsverdrag

Rechtbank ’s-Gravenhage, 21 april 2010, HA ZA 09-1279, Go Fast Sports & Beverage Company c.s. tegen Go Fast Sports Benelux N.V.

Merkenrecht. Vonnis in incident. Zekerheid. “Go Fast USA is statutair gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika. Bijgevolg is zij op grond van het Vriendschapsverdrag en het daarbij behorende Protocol vrijgesteld van het stellen van de in artikel 224 Rv bedoelde zekerheid. De incidentele vordering tot zekerheidstelling zal dan ook worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8776

Een uitzonderlijke rechtshandeling met verstrekkende gevolgen

LJN: BL9877, Gerechtshof 's-Gravenhage , 30 maart 2010, Appellanten tegen The Polo/Lauren Company & The Timberland Company c.s. 

Merkenrecht. Verbintenissenrecht. Welke vennootschap is partij bij onthoudingsovereenkomst (verplichting zich te onthouden van merkinbreuk)? Onbevoegde vertegenwoordiging - schijn van bekrachtiging; verwerping verweren gericht tegen verschuldigdheid boete o.g.v. onthoudingsovereenkomst. Geen matiging boete wegens kwade trouw.

7. Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat [B], naar door [appellanten] is erkend, ook alleen in- en verkoopovereenkomsten sloot en sluit, geen (voldoende) reden is om aan te nemen dat door de [...]-vennootschappen de schijn is gewekt dat [B] ook (alleen) bevoegd was de onderhavige onthoudingsovereenkomst aan te gaan. Er is hier sprake van een uitzonderlijke rechtshandeling met verstrekkende gevolgen voor de te binden vennootschap, die niet vergelijkbaar is met de normale in- en verkoophandelingen.

8. Op grond van de hierna vermelde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is het hof evenwel van oordeel dat door de […]-vennootschap(pen) de schijn van bekrachtiging van de onderhavige overeenkomst is gewekt. (…)Het hof is van oordeel dat SNB op grond van het uitblijven van een reactie op de toezending van kopieën van de brieven van 5 en 15 juni 2001 aan [...] en het niet inroepen van de onbevoegdheid in de conclusie van antwoord - maar in tegendeel het daarin uitgaan van binding aan de onthoudingsverklaring - redelijkerwijs mocht aannemen dat de […]-vennootschap namens welke [B] heeft getekend deze overeenkomst stilzwijgend heeft bekrachtigd.

Lees het arrest hier

IEF 8768

Een beslag tot namaak

Rechtbank van Koophandel Brussel, beschikking van 8 april 2010, N.V. Carrefour Belgium tegen Converse Inc. (met dank aan Hein-Piet van Boxel, Novagraaf)

Merkenrecht. Auteursrecht. Parallelimport. België. Opheffing beslag bij Carrefour op gesteld inbreukmakende All Star sportschoenen. “Dat de door Converse aangevoerde aanwijzingen gedeeltelijk onjuist waren, gedeeltelijk te weinig betrouwbaar om een beslag tot namaak toe te staan.”

“Dat hieruit moet besloten worden dat de uitspraakdoende Voorzitter misleid werd;

Dat dit twijfels doet rijzen aangaande de ingeroepen namaak die gehandhaafd wordt betreffende de twee overblijvende types van schoenen; dat deze twijfel versterkt wordt door de verklaring van de deskundige dat haar geen enkel stuk werd voorgelegd met betrekking tot de testen van Converse op namaak en de beweerde resultaten van die testen; dat zij hieraan toevoegt dat voor zover zij dit met het blote oog kan uitmaken de beweerd nagemaakte schoenen identiek zijn aan de schoenen die beweerdelijk origineel zijn;

Dat hieruit dient besloten te worden dat de door Converse aangevoerde aanwijzingen gedeeltelijk onjuist waren, gedeeltelijk te weinig betrouwbaar om een beslag tot namaak toe te staan;

Overwegende dat volledigheidshalve dient te worden vastgesteld dat het verloop der expertise heeft aangetoond dat de drijfveer van Converse blijkbaar het blootleggen van een mogelijke illegale parallelimport was;

Dat het ons in het kader van een derdenverzet tegen een beschikking waarin geen sprake was van een dergelijke parallelimport niet behoort hierover een uitspraak te doen vermits het verzoek dit niet viseerde.

Lees de beschikking hier.

IEF 8765

Door het jarenlange exclusieve gebruik

Rechtbank ’s-Gravenhage, 14 april 2010, KG ZA 10-371, Kortjacht B.V. tegen Dulon c.s.

Merkenrecht. Stukgelopen samenwerking. Producent van ‘de Radboudlijn’(watersport-schoonmaakmiddelen) stelt exploitatie te hebben overgedragen, nieuwe exploitant zegt distributieovereenkomst met eiser Kortjacht op, gesteld nieuwe distributeur deponeert woordmerk Radboud. 

Naar oordeel van de voorzieningenrechter is de distributieovereenkomst echter niet opgezegd en is bovendien het depot van het Radboud-beeldmerk op naam van distributeur Kortjacht niet ter kwader trouw verricht. Kortjacht kan als merkhoudster optreden tegen later woordmerk Radboud van nieuw aangewezen distributeur. In citaten:

Overeenkomst: 4.7. Naar voorlopig oordeel is een enkel stilzitten [door Kortjacht] na mededeling van contractsovername onvoldoende om de overname geldig te doen zijn. In dit geval komt daarbij dat Kortjacht niet heeft stil gezeten. (…) 4.8. Bij die stand van zaken is naar voorlopig oordeel geen sprake van een contractsovername. Dulon heeft de overeenkomst niet opgezegd. Dit betekent dat de verplichtingen uit hoofde van de distributieovereenkomst nog steeds liggen bij Dulon.

Merkenrecht: 4.14. Naar voorlopig oordeel is niet waarschijnlijk dat een vernietiging zal volgen. Tot 1 maart 2010 was er ook geen sprake was van een Radboud merk, althans niet voor waren in klasse 3. In de jaren daarvoor heeft Kortjacht exclusief waren onder het teken Radboud verhandeld. Deze waren werden op bestelling van Kortjacht door Dulon vervaardigd en met instemming van Kortjacht door Dulon van het Radboud teken voorzien. Het teken Radboud is door Kortjacht of Dulon niet gebruikt als handelsnaam, dat wil zeggen de naam waaronder een onderneming wordt gedreven. Het teken Radboud heeft zich door het jarenlange exclusieve gebruik door Kortjacht en de daaraan verbonden promotie en reclame inspanningen een plaats op de markt verworven. Het heeft daardoor voor Kortjacht een waarde gekregen die rechtvaardigt dat deze wordt veilig gesteld door inschrijving als merk. Een en ander heeft ook tal van jaren plaatsgevonden met instemming van Dulon. Dulon en Kortjacht waren immers, in de persoon van De Weerdt als gemeenschappelijke eigenaar, met elkaar verbonden.

4.15. Kortjacht kan zich dan ook als merkhoudster beroepen op haar uitsluitend recht op het merk Radboud en iedere derde die niet zijn toestemming heeft het gebruik van een teken dat gelijk is aan haar merk en gebruikt wordt voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven verbieden.

4.16. Hieraan wordt niet afgedaan door het latere depot door NDC van het woordmerk Radboud. Dit woordmerk Radboud stemt overeen met het beeldmerk Radboud en is gedeponeerd voor dezelfde waren in klasse 3. Het woordmerk is nog niet ingeschreven. Bij die stand van zaken en gegeven hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot de geldigheid van het beeldmerk Radboud is niet aannemelijk dat het woordmerk Radboud een in te stellen oppositie zal overleven.

4.17. Door Dulon is het teken Radboud niet zonder toestemming van Kortjacht gebruikt. Voorzover het onder C.1 gevorderde ziet op Dulon zal dit worden afgewezen. NDC heeft zonder toestemming van Kortjacht waren in klasse 3 geproduceerd en daarop het merk Radboud aangebracht. Lazilas brengt deze waren in het verkeer. Het gevorderde onder C.1 zal derhalve worden toegewezen op de wijze als hieronder verwoord. Een dwangsom zal worden bepaald.

Lees het vonnis hier.

IEF 8761

Behoefte aan voorlichting over een publiek persoon

Rechtbank Amsterdam, 14 april 2010, HA ZA 06-3100, Cruijff c.s. tegen Tirion Uitgevers  en Guus de Jong (met dank aan Kitty van Boven, i-ee).

Portretrecht. Merkenrecht. Uitgebreid vonnis, met voetnoten naar relevante literatuur en rechtspraak, over vrijwel alle aspecten van het portretrecht. Johan Cruijff kan zich niet met een beroep op zijn portret- en/of merkenrecht verzetten tegen de publicatie van een beeldbiografie over Cruijff in de periode dat hij bij Ajax voetbalde.

Geen ‘zelfbeschikkingsrecht’ geportretteerde. “De zaak Reklos laat daarom, evenals de zaak Caroline van Hannover, naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat ook indien "the right to the protection of one's image" in het concrete geval leidt tot het oordeel dat sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, een nadere belangenafweging moet plaatsvinden.”

Verzilverbare populariteit wijkt i.c. voor de vrijheid van meningsuiting, c.q. de ‘bij het publiek bestaande behoefte aan voorlichting over een publiek persoon’. Geen merkinbreuk, geldige reden: “Zij moet het onderwerp van het boek kunnen benoemen.” Enkele passages:

4.5. Het portretrecht verleent de geportretteerde derhalve geen absoluut recht "am eigenen bild”. Dit recht kan naar her oordeel van de rechtbank ook niet worden afgeleid uit de door Cruijff c.s. genoemde uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) in de zaken Reklos en Caroline van Hanover. De meeste aanknopingspunten voor de stelling van Cruijff C.S. zijn te vinden in de zaak Reklos. In die zaak overweegt het EHRM als volgt:

A person's image constitutes one of the chief attributes of his personality, as it reveals the person's unique characteristics and distinguishes the person from his or her peers. The right to he protection of one's image is thus one of the essential components of personal development and presupposes the right to control the use of that image. (. . .) in most cases the right to control such use involves the possibility for an individual to refuse publication of his or her image, it also covers the individual's right to object to the recording. (...) and the reproduction of that image by another person.

4.6. De hiervoor geciteerde overweging van het EHRM is opgenomen onder het kopje "General principles". Dit houdt naar het oordeel van de rechtbank niet in dat aan het uitgangspunt dat "the right to the protection of one's images (. . .) presupposes the right to control the use of that image" een (te) ruime strekking moet worden toegekend. De rechtbank wijst in dit verband op de concrete toepassing van dit uitgangspunt door het EHRM. Het EHRM volstaat niet met de conclusie dat, omdat er geen toestemming is gevraagd de foto's te maken, sprake is van een schending van het recht op privacy. Alvorens tot dat oordeel te kunnen komen, dienen de relevante omstandigheden van het geval bij de beoordeling te worden betrokken. In de zaak Reklos waren dat met name de omstandigheid dat zonder voorafgaande toestemming en met achterhouding van de negatieven, foto's van een baby waren genomen in een besloten ruimte welke alleen voor medisch personeel toegankelijk was. Dit geheel van feiten en omstandigheden leidde tot het oordeel dat het recht op privacy was geschonden. Bovendien biedt de zaak Reklos geen aanknopingspunten voor het antwoord op de vraag hoe te handelen in het geval sprake is van een botsing tussen artikel 8 en artikel 10 EVRM. Het Hof oordeelt met betrekking tot beeltenissen weliswaar in algemene zin dat "the right to control the use of that image (. . .) in most cases (curs. rb.) (. . .) involves the possibility for an individual to refuse publication of his or her image" maar het Hof komt tot dit oordeel in een casus waarin artikel 10 EVRM niet speelt. Artikel 8 EVRM vormt in de zaak Reklos het toetsingskader. Een nadere belangenafweging was niet aan de orde. De zaak Reklos laat daarom, evenals de zaak Caroline van Hannover, naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat ook indien "the right to the protection of one's image" in het concrete geval leidt tot het oordeel dat sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, een nadere belangenafweging moet plaatsvinden, alvorens tot het oordeel te kunnen komen dat de geportretteerde zich tegen publicatie kan verzetten.

(…)

4.1 1. Het beroep op het Discodanser-arrest gaat niet op. Aan die uitspraak ligt immers de gedachte ten grondslag dat bij de opname van een portret in een reclame voor een product of dienst de geportretteerde door het publiek geassocieerd zal worden met het product of de dienst. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Niet in geschil is dat het boek een beeldbiografie is over "de Amsterdamse gloriejaren" van Cruijff. Bij de opname van portretten van Cruijff in een beeldbiografie over Cruijff, zal het publiek op grond van die portretten niet menen dat Cruijff heeft meegewerkt aan de totstandkoming van het boek. Alle foto's zijn in het kader van de vrije nieuwsgaring gemaakt tijdens de periode dat Cruijff nog actief was als voetballer en betreffen publiekelijke optredens van Cruijff als voetballer. Hij heef niet speciaal voor de foto's geposeerd. Het publiek zal Cruijff niet met het boek associëren op de wijze als bedoeld in het Discodanser-arrest, maar zal menen dat het boek over Cruijff gaat. Partijen zijn het eens dat de portretten niet in een onwenselijk associërende of diskwalificerende context worden geplaatst. Cruijff heeft (in afwijking daarvan) ter zitting nog wel gesteld dat op de achterzijde een foto van hem met een sigaret en een mogelijk alcoholisch drankje is opgenomen en dat hij daarmee niet (langer) in verband wil worden gebracht, maar dit legt onvoldoende gewicht in de schaal. Mede gelet op het voorgaande, alsmede gelet op het feit dat Cruijff een publiek figuur is, behoeft in het onderhavige geval, vanuit het oogpunt van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet in een ruime bescherming (als in het Discodanser-arrest) te worden voorzien. Van een redelijk belang is naar het oordeel van de rechtbank in zoverre geen sprake.

(…)

4.15. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is het redelijk belang van Cruijff zijn verzilverbare populariteit. Zoals overwogen onder 4.2. is ook indien sprake is van een redelijk belang een nadere belangenafweging nodig om te kunnen oordelen of de publicatie achteraf bezien onrechtmatig is. Hierbij is van belang dat Tirion zich kan beroepen op artikel 10 EVRM. Het redelijk belang van Cruijff brengt immcrs een beperking met zich van het recht van Tirion om vrijelijk inlichtingen te verstrekken. Cruijff is een publiek figuur die (mede gelet op zijn sportprestaties uit het verleden) voortdurend in de belangstelling staat. Ben beeldbiografie is een adequaat middel om het publiek over een specifiek deel van de sportieve periode van Cruijff voor te lichten en het jongere publiek een tijdsbeeld te schetsen. Gelet op het tweede lid van artikel 10 EVRM is een beperking van artikel 10 EVRM slechts toegestaan als de beperking is voorzien bij wet, sprake is van één van de in artikel 10 lid 2 EVRM genoemde belangen en de beperking nodig is ter bescherming van dat belang in een democratische samenleving. Omdat de beperking bij wet is voorzien (artikel 21 Aw) en het erkende commerciële belang van Cruijff is te brengen onder 'de rechten van anderen'. gaat het erom of de beperking nodig is ter bescherming van dat belang in een democratische samenleving.

4.16. Bij de beoordeling van deze noodzakelijkheidstoets stelt de rechtbank voorop dat het boek een beeldbiografie behelst. Met de beelden (en summiere begeleidende teksten) wordt getracht informatie te verstrekken over de periode dat Cruijff bij Ajax heeft gespeeld. Het feit dat het boek geen link legt met de actualiteit, gelijk Cruijff stelt, maakt niet dat het boek niet ander de reikwijdte van artikel 10 EVRM valt te scharen. De beeldbiografie levert wellicht geen bijdrage aan een publiek debat en speelt niet in op de actualiteit, maar voorziet wel in de bij het publiek bestaande behoefte aan voorlichting over een publiek persoon die, gelet op zijn (vroegere) optredens, nog volop in de actualiteit staat. Ook de enkele omstandigheid dat met de verkoop van het boek (de portretten) een omzet wordt gehaald, staat daaraan niet in de weg. Tegenover genoemd belang staat het commerciële belang van Cruijff dat is gelegen in het ontvangen van een redelijke vergoeding. Cruijff stelt dat hij voor het verlenen van toestemming aan Tirion een vergoeding van € 100.000,00 had kunnen bedingen. Hij heeft dit bedrag - ook na betwisting - in het geheel niet onderbouwd. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat de foto's in het kader van de vrije nieuwsgaring zijn gemaakt op momenten dat Cruijff als voetballer in de openbaarheid trad en Tirion Cruijff voorafgaand aan de publicatie een vergoeding heeft aangeboden, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verzilverbare populariteit van Cruijff in het onderhavige geval het recht op vrijheid van meningsuiting niet opzij kan zetten. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat Cruijff in het geheel niet op het aanbod van Tirion heeft gereageerd en ook nadien niet heeft onderbouwd dat en waarom dit aanbod niet redelijk was, hetgeen gelet op de omzetcijfers met betrekking tot het boek en de hoogte van het aanbod wel op de weg van Cruijff c.s. had gelegen, terwijl Cruijff zelf stelt dat als een redelijke vergoeding wordt aangeboden, niet langer met succes een beroep kan worden gedaan op het commercieel belang (randnummer 5.3 pleitnotitie Cruijff c.s.).

4.17. De conclusie van het voorgaande is dat de vorderingen van Cruijff, voor zover gebaseerd op zijn portretrecht, moeten worden afgewezen.

(…)

4.22. Er is sprake van een geldige reden wanneer voor de gebruiker van het teken een zodanige noodzaak bestaat om juist dat teken te gebruiken, dat van hem in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij zich van dat gebruik onthoudt. Dat is hier het geval. Van Tirion kan immers niet verwacht worden dat zij zich bij een boek over Cruijff onthoudt van het gebruik van zijn naam. Zij moet het onderwerp van het boek kunnen benoemen.

Lees het vonnis hier.