Alle rechtspraak  

IEF 8811

Markeren

stabilo bx vormmerkGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 20 april 2010, LJN: BM2895, Schwan-Stabilo Schwanhausser Gmbh & Co.Kg tegen Ningbo Beifa Group Co.Ltd.

Merkenrecht. Vormmerk m.b.t. highlighters. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank Roermond 17 juni 2009, KG ZA 09-15, IEF 7980). Wèl spoedeisend belang, (o.a naar aanleiding van de opstelling van gedaagde na eerdere onthoudingsverklaringen en uitspraken). Wel inbreuk.

Spoedeisend belang: 4.5.2. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft Stabilo voldoende aannemelijk gemaakt dat een reële dreiging bestaat dat Beifa (ook) in Nederland de Beifa-highlighters zal verhandelen en aldus inbreuk zal maken op de merkenrechten van Stabilo c.q. onrechtmatig jegens Stabilo zal handelen. Het hof baseert dit oordeel op de volgende feiten en omstandigheden: [o.a. – IEF]: Beifa is niet bereid een onthoudingsverklaring te tekenen. (…) Beifa heeft in het verleden (…)  ten behoeve van Stabilo onthoudingsverklaringen getekend maar dit heeft haar er niet van weerhouden nadien andere, op de Stabilo Boss gelijkende highlighters op de markt te brengen (…) Beifa heeft verschillende malen in strijd met een rechterlijke uitspraak de Beifa-highlighters verhandeld. (…) het is voldoende aannemelijk geworden dat Beifa ook andere producten op de markt brengt die lijken op producten van Stabilo.

4.5.3. Gelet op voornoemde handelwijze van Beifa heeft Stabilo naar het oordeel van het hof voldoende redenen om te vrezen dat Beifa (ook) in Nederland inbreuk zal maken op Stabilo's rechten. Dat die handelwijze zich deels heeft afgespeeld in Duitsland maakt dit niet anders, nu, zoals gezegd, Beifa eerder in Nederland Beifa-highlighters afleverde ondanks de hiervoor (in r.o. 4.5.2 sub v) genoemde omstandigheden en nu de Duitse markt grenst aan de Nederlandse. (…) 

Inbreuk: 4.6.4. (…) Zolang de merkinschrijvingen van Stabilo niet zijn vernietigd dient van de geldigheid daarvan te worden uitgegaan. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van overeenstemming tussen het merk van Stabilo en de Beifa-highlighters. Stabilo heeft er op gewezen dat alle dominante eigenschappen van haar merken, zoals bijvoorbeeld omschreven onder randnummer 9 van haar pleitnotities in eerste aanleg, alsmede de proporties door Beifa zijn overgenomen. Gelet hierop en op de diverse, hiervoor genoemde uitspraken en op de afbeeldingen van de verschillende highlighters waaronder die in de merkinschrijvingen en op de highlighters zelf die het hof tijdens het pleidooi heeft kunnen bekijken, heeft Beifa de overeenstemming onvoldoende gemotiveerd betwist. Evenmin valt in hetgeen Beifa aanvoert een aanwijzing te lezen dat enkel het op de highlighters voorkomende woordmerk de herkomstfunctie vervult. Voorzover Beifa daarmee ook heeft bedoeld te betogen dat er daarom geen gevaar voor verwarring bestaat faalt dat verweer eveneens.
Nu voldoende aannemelijk is geworden dat de Beifa-highlighters overeenstemmen met het merk van Stabilo en dat het gaat om gebruik in het economisch verkeer voor dezelfde waren als waarvoor het merk van Stabilo is ingeschreven waardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan (artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE), vordert Stabilo terecht een verbod op verhandeling van de Beifa-highlighters en heeft Beifa geen belang meer bij bespreking van haar verweren tegen de overige grondslagen van de vorderingen.

Lees het arrest hier.

IEF 8810

Niet (specifiek) mede gericht op de Benelux

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 27 april 2010, zaaknr. 105.006.548/01, 1-800-Flowers.com tegen The Zockoll Group Ltd v/h Phonenames Ltd (met dank aan Dirk Straathof, Brinkhof)

Merkenrecht. Domeinnamen. Non usus. Vervallenverklaring van twee Benelux-merken. Geschil tussen bloemenhandelaren over de registratie en het gebruik van merken die een alfanumeriek telefoonnummer bevatten (zoals b.v. 1-800-FLOWERS). Het hof bekrachtigt vonnis waarvan beroep (Rechtbank 's-Gravenhage, 6 december 2006, IEF 3010). Gebruik in domeinnamen websites levert geen merkgebruik in de Benelux op volgens het Lexington/Ladbrokes-criterium. “Dat via de website bestelde bloemen in de Benelux worden bezorgd kan niet als gebruik in de Benelux worden aangemerkt.”

11. Ad 10a tot en met e: gebruik op en/of van de website(s) van a~pellante. Zockoll heeft - terecht - niet betwist dat het gebruik van de domeinnamen en de website van appelante merkgebruik oplevert. Zij betwist wel dat dat gebruik merkgebruik in de Benelux oplevert. Het internet is naar zijn aard wereldwijd toegankelijk en een website kan in beginsel door iedere gebruiker van het internet, waar ook ter wereld, worden bezocht. Het gebruik van een merk op een website levert niet reeds in ieder land van waaruit de website kan worden bezocht merkgebruik op. Daartoe moet aan nadere voorwaarden zijn voldaan. Het Lexington-arrest van de Hoge Raad 3 januari 1964, NJ 1964, 445 (over de vraag of een reclame-uiting in een internationaal tijdschrift in Nederland een onrechtmatige daad opleverde) en het arrest van de Hoge Raad van 8 februari 2005, NJ 2005,404 (over de vraag of een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde kansspelaanbieder door het (zonder vergunning) aanbieden van deelname aan kansspelen via internet door middel van een mede op Nederland gerichte website handelde in strijd met artikel 1 sub a van de Wet op de Kansspelen ('gelegenheid geven') en daarmee onrechtmatig jegens Nederlandse kansspelaanbieders (met een vergunning) in aanmerking nemende, is het hof van oordeel dat van gebruik door appellante in de Benelux, kan worden gesproken indien zij via internet door middel van een blijkens hun inrichting en/of andere omstandigheden (specifiek) mede op de van de omstandigheden, zoals het top-level domain van het internetadres (een organisatorisch of een geografisch top level domein), de taal waarin de website is gesteld dan wel de taalkeuzemogelijkheden die de website biedt en (andere) verwijzingen op de website naar (een) bepaald(e) land(en). Vergelijk ook Hof 's-Gravenhage 23 februari 2006, IEF 1796 (Ipko-Amcor/Marie Claire) en 20 maart 2008, BIE 2009,63 (Vitra/Classis Design). Als sprake is van gebruik moet nog, aan de hand van de in rechtsoverweging 8 genoemde criteria, de vraag beantwoord worden of sprake is van normaal gebruik.

(…)

12. Het hof is van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat de website
www.1800flowers.com (specifiek) mede is gericht op het behalen van afzet in de Benelux.

(…)

voor betaling van via de website bestelde bloemen gebruik kan worden gemaakt van een in de Benelux uitgegeven creditcard is eveneens onvoldoende reden om gerichtheid op de Benelux aan te nemen. Met in de Benelux uitgegeven creditcards kan op vele plaatsen in de hele wereld worden betaald en ook voor bestellingen via niet op de Benelux gerichte websites. De mogelijkheid van internationaal gebruik is juist een kenmerk van creditcards en is geen bijzonderheid van de onderhavige website.


(…)

Hetgeen derhalve resteert is een website die vanuit de Benelux kan worden bezocht waarna  online of door te bellen met een Amerikaans telefoonnummer een opdracht kan worden gegeven om ergens ter wereld bloemen te bezorgen. Dit is naar het oordeel van het hof te weinig om aan te nemen dat de website (specifiek) mede gericht is op de Benelux.

Dat via de website bestelde bloemen in de Benelux worden bezorgd kan niet als gebruik in de Benelux worden aangemerkt nu - zoals Zockoll gesteld en appellante erkend, althans niet gemotiveerd betwist heeft - het daarbij in het algemeen gaat om bestellingen van buiten de Benelux en van de merken bij de bezorging - door lokale bloemisten - en op (de verpakking van) de geleverde bloemen geen gebruik wordt gemaakt.

(…)

Door de wereldwijde toegankelijkheid van het internet bestaat er voor de inwoners van de Benelux de mogelijkheid gebruik te maken van niet op de Benelux gerichte websites. Dat is echter onvoldoende om te concluderen dat de mede erop gericht zijn in de Benelux afzet te creëren.

(…)

Het bovenstaande brengt mee dat het door appellante hiervoor onder 10a tot en met e gestelde onvoldoende is om gebruik van de merken van appellante in de Benelux aan te nemen.

Lees het arrest hier.

IEF 8796

Percussiescholen

Rechtbank Arnhem, 21 april 2010, LJN: BM2158, Eisers tegen Gedaagden (Afrikaanse bastrommels)

Merkenrecht, beeldmerk, logo, handelsnaamrecht, Afrikaanse trommels. Kort vonnis waarin zelfs instrumenten zijn geanonimiseerd: “De [XX], ook bekend als [XXX], is volgens de door [gedaagde] overgelegde pagina van Wikipedia de algemene naam voor een categorie Afrikaanse basttrommels, die samen met de djembé vorm kregen in West-Afrika.”  Naar verwijzing gewijzigde vermelding op site levert geen merkgebruik op.

4.3.  [eis.2] en [eis.3] zijn ook geen houder van een woordmerk [XXX], hetwelk zich niet voor inschrijving leent, maar van een beeldmerk. De in dit beeldmerk in gewoon schrift opgenomen woorden ‘[naam]’ kan [eisers] niet als zodanig monopoliseren.

4.4. Ten aanzien van het wel voor bescherming in aanmerking komende logo in het beeldmerk, het figuurtje dat twee trommels vast houdt, overweegt de rechtbank als volgt.[gedaagde] heeft ter comparitie onweersproken gesteld, dat hij, na het eerste preprocessuele bezwaar van [eisers], en nog voor de dagvaarding, van zijn site [domeinnaam] een informatieve site heeft gemaakt met informatie over [XX]s in het algemeen en links naar percussiescholen.

(…) 4.6. [eisers] klaagt dat op deze pagina niet wordt verwezen naar haar gegevens. Zij heeft daar echter aan toegevoegd dat bezoekers ook niet verder kunnen doorklikken op de website en waarschijnlijk op de doodlopende website vastlopen.

4.7. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet worden aangemerkt als gebruik in de zin van artikel 2.20 BVIE, waartegen de merkhouder zich kan verzetten, dit wil zeggen gebruik in het kader van een handelsactiviteit waarmee een commercieel doel wordt nagestreefd, dan wel gebruik waardoor ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk worden gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk.

4.8. Wat betreft het handelsnaamrecht, waarop [eisers] zich beroept, overweegt de rechtbank dat ook deze grondslag faalt omdat ter comparitie is gebleken dat [gedaagde] de aanduiding [XX] niet of niet meer gebruikt als handelsnaam, dit wil zeggen als naam ter identificatie van zijn onderneming. Hij gebruikt hiervoor de handelsnaam [handelsnaam].
Bovendien is de handelsnaam [handelsnaam] beschrijvend. Eventueel verwarringsgevaar in de zin van artikel 5 HNW kan niet kan worden toegeschreven aan deze soortaanduiding, waarbij meetelt dat de beide ondernemingen niet in dezelfde plaats zijn gevestigd, terwijl niet is gesteld of gebleken dat sprake is van een relevante interlokale naamsbekendheid van de muziekschool van [eis.1]

Lees het vonnis hier.

IEF 8790

Het Maandagmerk

Rechtbank Amsterdam, 21 april 2010, HA ZA 09-844, S. tegen H. (met dank aan Bjorn Schipper, Bousie)

Merkenrecht. Geschil over de organisatie van het evenement MONDAY en de hieraan verbonden IE rechten, waaronder de rechten op het merk MONDAY. Conventie: bijdrage aan organisatie impliceert geen aanspraak op deze rechten. Ook geen aanspraak op deel van de exploitatie opbrengsten. Geen merkenrechtelijk voorgebruik. Gedeeltelijke veroordeling in de volledige proceskosten. Reconventie: merkinbreuk aangenomen. Onrechtmatige daad m.b.t. het doen van negatieve uitlatingen over het evenement MONDAY en het oproepen van (potentiële) bezoekers om vooral niet naar het evenement te gaan. Geen auteursrechtinbreuk nu auteursrechtelijk beschermde trekken op communicatie uitingen zoals huisstijl en webdesign niet duidelijk zijn gemaakt. Geen handelsnaaminbreuk. Beslagen onrechtmatig gelegd. Compensatie van de proceskosten.

4.4. S. stelt voorts dat H. onrechtmatig handelt doordat zij achter de rug van S. om het Benelux woordmerk MONDAY op haar eigen naam heeft laten registreren. Deze rechten zouden als voorgebruiker aan S. toekomen. S. stelt niet waaruit dit voorgebruik bestaat en waaruit het voorgebruik zou moeten blijken. Omdat van voorgebruik door S. niet is gebleken, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk waarom het depot jegens S. onrechtmatig zou zijn. Het enkele feit dat S. bij de totstandkoming van het concept op enigerlei wijze betrokken is geweest en daarover ook met derden sprak, is daartoe - zo S. dit al aan haar vordering ten grondslag wenst te leggen - onvoldoende. Het enkele voorbijzien aan eventuele daaruit voortvloeiende rechten van S. (wat die ook mogen zijn) leidt niet tot het oordeel dat H. onrechtmatig jegens S. handelt omdat zij te kwader trouw heeft gedeponeerd, gelijk S. stelt. Zo is gesteld noch gebleken dat er in het kader van de samenwerking afspraken zijn gemaakt over de introductie van het merk MONDAY. Dit had wel op de weg van S. gelegen, nu zij zich beroept op de kwade trouw van H. Het is dan aan S. te stellen en te bewijzen dat en waarom sprake is van kwade trouw aan de zijde van H.. Dat heeft zij niet, althans in onvoldoende mate, gedaan. Ook de vordering op grond van onrechtmatige daad wordt om die reden afgewezen.

(…)

4.8.  H. vordert een inbreukverbod. Zij baseert dit op aan haar toekomende auteursrechten er/of handelsnaarnrechten en/of merkrechten in verband met de organisatie van het evenement MONDAY en/of het teken MONDAY. Voor zover het gevorderde verbod wordt gebaseerd op aan  H. toekomende auteursrechten, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank begrijpt op grond van de brief van 28 januari 2009 van de advocaat van  H. en het verhandelde ter zitting dat  H. stelt auteursrechthebbende te zijn op de aan de domeinnaam partvonmondav.nl gekoppelde website en alle overige communicatie-uitingen rondom de evenementen, zoals content, lay-out, huisstijl en merchandise.  H. heeft evenwel verzuimd te stellen wat de auteursrechtelijk beschermde trekken zijn die maken dat sprake is van auteursrechtelijk beschermde werken. Ook is niet gesteld welke van die auteursrechtelijk beschermde trekken door S. zijn overgenomen. Dit had (gelet ook op de betwisting door S.) wel op haar weg gelegen. De op het auteursrecht gebaseerde vorderingen zullen daarom worden afgewezen.

4.9. Ook de op het handelsnaamsrecht gebaseerde vorderingen zullen worden afgewezen. H. stelt dat haar handelsnaamsrechten toekomen, maar de rechtbank is van het voeren van de handelsnaam Monday door  H. niet gebleken. Ditzelfde geldt voor zover  H. stelt dat S. die handelsnaam Monday voert. Voor zover producties zijn overgelegd, waarin de aanduiding Monday voorkomt, gaat het om verwijzingen naar het evenement bij de Siupperclub of betreft het - gelijk  H. zelf stelt - merkgebruik en niet de aanduiding van de onderneming van  H. 

4.10. De inbreuk op de merkrechten van  H. wordt niet anders betwist dan met de stelling dat  H. geen toestemming had het merk te deponeren en  H. het merk in strijd met gemaakte afspraken voor zichzelf gebruikt. Uit hetgeen de rechtbank op dit punt in conventie heeft overwogen, volgt dat het depot van  H. niet te kwader trouw is verricht. Van handelen in strijd met enige afspraak is de rechtbank niet gebleken. Nu de merkinbreuk overigens niet wordt betwist, dient de daarop gebaseerde vordering te worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8789

Clearly unfounded

HvJ EU, beschikking van 15 januari 2010, zaak C-579/08 P, Messer Group GmbH teegn Air Products and Chemicals, Inc.

Merkenrecht. Oppositieprocedure tegen aanvragen woordmerken Ferromix, Inomix and Alumix o.g.v. oudere woordmerken FERROMAXX, INOMAXX and ALUMAXX (lasgassen). Hof wijst beroep tegen arrest Gerecht af. Opposities toegewezen. De complaints zijn allen ‘clearly unfounded’.

70. It is true that, according to settled case-law, the more distinctive the earlier mark, the greater will be the likelihood of confusion (see Lloyd Schuhfabrik Meyer, paragraph 20, and Waterford Wedgwood v Assembled Investments (Proprietary) and OHIM, paragraph 32). The Court has thus concluded that there may be a likelihood of confusion, notwithstanding a low degree of similarity between the trade marks, where the goods or services covered by them are very similar and the earlier mark is highly distinctive (see Waterford Wedgwood v Assembled Investments (Proprietary) and OHIM, paragraph 33 and case-law cited). However, that possibility cannot preclude a likelihood of confusion where the distinctive character of the earlier mark is weak.

Lees het arrest hier.

IEF 8788

Évoque une origine asiatique

Gerecht EU, 13 april 2010, zaak T-103/06, Esotrade, SA tegen OHIM / Antonio Segura Sánchez

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag beeldmerk YoKaNa o.g.v. oudere nationale en Gemeenschapsbeeldmerken YOKONO (kleding). Oppositie toegewezen. 

40. Quant à la similitude conceptuelle des marques en conflit, il n’est pas contesté par la requérante que les mots « yokono » et « yokana » n’ont pas de signification conceptuelle claire pour le public pertinent. Il est cependant probable que le consommateur concerné leur attribue une origine asiatique. En effet, d’une part, la combinaison des lettres « y », « k » et « n » évoque une origine asiatique et, d’autre part, le rond de couleur rouge figurant dans la marque demandée évoque le drapeau japonais et l’étoile figurant dans la marque antérieure le drapeau chinois. Il s’ensuit que les marques en cause présentent un certain degré de similitude sur le plan conceptuel.

43. Cependant, en l’espèce, il y a lieu de considérer que, au regard de l’identité constatée entre les produits visés par les deux marques en cause, l’existence d’une similitude phonétique et d’une certaine similitude conceptuelle est suffisante pour conclure à l’existence d’un risque de confusion entre la marque antérieure et la marque demandée, et cela malgré les différences visuelles existant entre les signes en conflit.

Lees het arrest hier.

IEF 8787

Geen kasten

Gerecht EU, 14 april 2010, zaak T/514/08, Laboratorios Byly, SA tegen OHIM/Vasileios Ginis

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag beeldmerk BILLY’S Products o.g.v. oudere gemeenschapswoordmerken BYLY et byly (parfum). Gerecht vernietigt beslissing Kamer van Beroep; visuele en conceptuele verschillen zijn toch onvoldoende om verwarringsgevaar uit te sluiten.

59. Or, ainsi qu’il a déjà été jugé aux points 55 et 56 ci-dessus, tel n’est pas le cas en l’espèce. La différence existant sur le plan conceptuel entre les signes en conflit n’est pas, dans les circonstances de l’espèce, de nature à neutraliser les similitudes constatées.

60. Il en résulte que les signes en conflit doivent être considérés comme globalement similaires.

64. En effet, il a été jugé au point 40 ci-dessus que la chambre de recours a surestimé les différences sur le plan visuel entre les marques en conflit, puisqu’il existe entre elles, du moins, une similitude moyenne. Ensuite, comme il a déjà été rappelé, le consommateur moyen perçoit normalement une marque comme un tout et ne se livre pas à un examen de ses différents détails. De plus, le public pertinent n’a que rarement la possibilité de procéder à une comparaison directe des différentes marques, mais doit se fier à l’image imparfaite de celles-ci qu’il a gardée en mémoire.

Lees het arrest hier.

IEF 8786

A bulldog with a citrus fruit in front of it

Gerecht EU, 15 april 2010, zaak T-488/07, CaseCabel Hall Citrus Ltd tegen OHIM

Gemeenschapsmerk. Nietigheidsprocedure tegen Gemeenschapswoordmerk EGLÉFRUIT o.g.v. oudere Gemeenschaps- en nationale merken UGLI en ‘UGLI Fruit – but the affliction is only skin deep’. Verwarringsgevaar  niet aannemelijk.

50. Concerning the EGLÉFRUIT mark and the figurative mark ‘UGLI Fruit – but the affliction is only skin deep’, it can also not be considered that the Board of Appeal made an error of assessment in holding that there was no likelihood of confusion. As is apparent from the Board of Appeal’s correct assessment of the similarity of the marks, there are very clear visual differences between them, in particular as a result of the distinctive and dominant figurative element of the earlier mark, representing a bulldog with a citrus fruit in front of it. Similarly, there is no conceptual link between the marks at issue. On the contrary, as the Board of Appeal noted, in so far as the word ‘ugli’ in the earlier mark is likely to be associated with the English word ‘ugly’ by the relevant public, there would appear even to be a conceptual difference.

51. In those circumstances, despite the fact that the goods covered by the marks at issue are identical, the degree of phonetic similarity established, which concerns the descriptive word elements ‘fruit’ and, to a small extent, the elements ‘eglé’ and ‘ugli’, does not, in the present case and of itself, support the finding that there is a likelihood of confusion on the part of consumers of everyday consumer goods.

Lees het arrest hier.

IEF 8785

Beeldmerk hond

Gerecht EU, 20 april 2010,  zaak T-187/08, Rodd & Gunn Australia Ltd tegen OHIM

Gemeenschapsmerk. Beeldmerk hond. Mislukte vernieuwing registratie. Geen restitutio in integrum.

28. It is apparent from that provision that restitutio in integrum is subject to two conditions, first, that the party acted with all due care required by the circumstances and, second, that the non-observance of the time-limit by that party has the direct consequence of causing the loss of any right or means of redress (…)

30. In the present case, there is no need for the Court to rule on whether a non-professional representative can renew a Community trade mark, and therefore whether the proprietor of the mark exercised all due care required by the circumstances in that regard; it suffices to point out that, in any event, CPA did not exercise all due care required by the circumstances.

Lees het arrest hier.

IEF 8784

Einen Teil eines Spannfutters

Gerecht EU, 21 april 2010, in zaak T-7/09, Schunk GmbH & Co tegen OHIM

Gemeenschapsmerk. Weigering inschrijving beeldmerk dat „einen Teil eines Spannfutters [Klauwplaat, boorklem? ]  mit drei Rillen darstellt.“ Geen onderscheidend vermogen.

31. Im vorliegenden Fall hat die Klägerin aber vor der Beschwerdekammer keinen Beweis für das Bestehen einer Verkehrsübung erbracht, nach der Rillenmotive in Spannfutter eingefräst werden, um deren Herkunft zu kennzeichnen, und auch nicht nachgewiesen, dass die Verkehrskreise diese Rillenmotive mit einem Herkunftshinweis verbinden. Daher durfte die Beschwerdekammer allein anhand der ihr vorgelegten Beweise den Schluss ziehen, dass die Rillen auf den Spannfuttern nur Dekorationselemente seien, ohne als Hinweis auf die Herkunft der Ware zu fungieren.

33. Daher hat die Beschwerdekammer in Randnr. 12 der angefochtenen Entscheidung zu Recht festgestellt, dass es branchenüblich sei, Spannfutter mit einer oder mehreren Rillen zu versehen, so dass die angemeldete Form nicht von der Branchenüblichkeit abweiche und dem Verbraucher nicht erlaube, diese Form als von einem bestimmten Unternehmen stammend zu erkennen.

Lees het arrest hier.