Alle rechtspraak  

IEF 8714

Groente & Fruit

Gerecht EU, 24 maart 2010, zaak T-423/08, Inter-Nett 2000 kft tegen OHIM / Unión de Agricultores, SA

Gemeenschapsmerken. Oppositieprocedure tegen aanvraag beelmerk HUNAGRO o.g.v. ouder Gemeenschapsbeeldmerk UNIAGRO (groente, fruit). Sterke fonetische overeenstemming.  Oppositie toegewezen, verwarringsgevaar.

52, La chambre de recours a estimé, à juste titre, qu’un risque de confusion existait entre les signes en conflit, notamment en raison de leur forte similitude phonétique en Espagne, en Italie, en France et au Portugal. Il est tout à fait plausible, comme le soutient également l’OHMI, que, dans ces pays, le consommateur, après une recommandation orale ou une annonce radiophonique, puisse confondre les deux marques s’il se trouvait placé devant l’une d’entre elles dans un point de vente.

Lees het arrest hier.

IEF 8710

Een rode mok op een bedje van koffiegranen

Gerecht EU, 25 maart 2010, in de gevoegde zaken T-5/08 – T-7/08, Société des produits Nestlé SA  tegen OHIM / Master Beverage Industries Pte Ltd

Gemeenschapsmerken. Oppositieprocedures tegen aanvraag voor beeldmerken Golden Eagle en Golden Eagle Deluxe o.g.v. oudere nationale en internationale beeldmerken bestaande uit weergave van mok en koffiegranen. Gerecht ziet het anders dan het OHIM en wijst de opposities wel toe. Niet dominante elementen zijn niet verwaarloosbaar, de vergelijking van de betrokken tekens mag niet worden beperkt tot de overheersende elementen van de merken.

45. Niettemin kan het element bestaande uit een rode mok op een bedje van koffiegranen niet worden geacht volledig verwaarloosbaar te zijn voor de door aangevraagd merk nr. 1 opgeroepen totaalindruk. Dit element is weliswaar veel minder dan het woordelement en het beeldelement bestaande in de afbeelding van een arend in staat om de commerciële herkomst van de betrokken waren aan te duiden, maar dit neemt niet weg dat het ongeveer de helft van aangevraagd merk nr. 1 inneemt en dat het niet volledig verwaarloosbaar is voor de door dit teken opgeroepen totaalindruk.

46. Wat de aangevraagde merken nrs. 2 en 3 betreft, dient te worden vastgesteld dat zij in wezen bestaan uit het woordelement „golden eagle deluxe” op de linkerkant van de tekens, een met koffie gevulde rode mok op de rechterkant en koffiegranen in het onderste deel. In deze merken moet het woordelement „golden eagle” als overheersend worden beschouwd. Zoals hierboven is vastgesteld, is deze woordencombinatie immers een fantasie-element voor de betrokken waren, ongeacht of zij wordt begrepen of niet. Verder is de consument geneigd om eerder te steunen op een woordelement dan op een beeldelement om een waar te identificeren en te kopen. Bovendien heeft het beeldelement van de aangevraagde merken nrs. 2 en 3 een zwak onderscheidend vermogen. Niettemin kan het niet volledig verwaarloosbaar worden geacht. Deze beeldmerken kunnen immers niet worden herleid tot het woordelement ervan. Hoewel het woordelement in grote letters is geschreven, beslaat het slecht een deel van het oppervlak van die merken.

47. Aangezien het element bestaande uit de rode mok en de koffiegranen niet kan worden geacht volledig verwaarloosbaar te zijn voor de door de aangevraagde merken opgeroepen totaalindruk, mag de vergelijking van de betrokken tekens niet worden beperkt tot de overheersende elementen van die merken.

(…)

74. Uit een en ander volgt dat de kamer van beroep in de bestreden beslissingen (…) ten onrechte heeft geoordeeld dat de betrokken merken van elkaar verschilden. Aangezien er op visueel en begripsmatig vlak sprake was van overeenstemming, ook al was die zwak, had de kamer van beroep moeten overgaan tot de beoordeling van het gevaar voor verwarring van de conflicterende merken.

77. Herziening van de bestreden beslissing, waartoe het Gerecht kan overgaan (…) is in beginsel alleen mogelijk wanneer de zaak in staat van wijzen is. (…) In casu is de zaak niet in staat van wijzen, daar de kamer van beroep niet is overgegaan tot de globale beoordeling van het verwarringsgevaar in de bestreden beslissingen.

Lees het arrest hier

IEF 8709

Being a female personal forename

Gerecht EU, 24 maart 2010, zaak T-130/09, Eliza Corporation tegen OHIM / Went Computing Consultancy Group B.V.

Gemeenschapsmerken. Oppositieprocedure tegen aanvraag beeldmerk met woordbestandeel ELIZA o.g.v. ouder Gemeenschapswoordmerk ELISE (software). Oppositie toegewezen, verwarringsgevaar.

37. The applicant further argues that there may be a perception of similarity. ‘Regarding goods [such] as perfumery, cosmetics, hair lotions etc. it might be obvious that the relevant public might’ perceive the signs as female names, ‘but not in the field of computer highly specialised hard[ware] and software’.

38. That contention must be rejected. As OHIM correctly points out, words do not lose their semantic content just because they are used in respect of goods to which that content has no obvious conceptual relationship.

41. In conclusion the Board of Appeal correctly found that the signs at issue displayed visual similarity and that they will be perceived as conceptually identical, at least in certain parts of the European Union. While the Board of Appeal slightly overstated the phonetic similarity between the two marks in finding that the level of phonetic similarity was ‘high’, when in fact the two signs were only similar, this error does not, in the opinion of the Court, vitiate the Board’s overall assessment that the two marks, taken globally, have a high degree of similarity.

Lees het arrest hier.

IEF 8708

De begripsmatige betekenis van het merk Barbara Becker

HvJ EU, 25 maart 2010,  Conclusie A-G Cruz Villalón in zaak C-51/09 P, Harman International Industries, Inc. tegen Barbara Becker

Gemeenschapsmerken. Persoonsnamen. Oppositie tegen woordmerk ‚Barbara Becker’ op grond van oudere gemeenschapswoordmerken ‚BECKER’ en ‚BECKER ONLINE PRO’. Het Gerecht vernietigt de beslissing van het OHIM en wees de oppositie toe. De Advocaat-Generaal concludeert dat dat arrest moet worden vernietigd.

“Met andere woorden, een vermeend beginsel ontleend aan een eerder arrest van het Gerecht zelf, opgeteld bij een ander ontleend aan een arrest van het Hof lijkt tot een bijna noodzakelijke uitkomst te leiden, waarin de kwestie van de begripsmatige overeenstemming praktisch wordt genegeerd, omdat het bestreden arrest geen rekening houdt met alle feitelijke omstandigheden van de zaak, zoals het op grond van de rechtspraak had moeten doen. Met name heeft geen beoordeling plaatsgevonden van de mogelijke invloed van de voornaam op de begripsmatige betekenis van het merk Barbara Becker, noch van de mate van onderscheidend vermogen van een merk bestaande uit enkel een familienaam.”

56. Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat indien het Gerecht zijn beoordeling van het gevaar voor verwarring tussen de conflicterende merken met succes op de rechtspraak van het arrest Medion had willen doen steunen, het in termen van uitzondering had moeten argumenteren(38); dat wil zeggen, het had moeten toelichten waarom in dit geval bij uitzondering kon worden voorbijgegaan aan het algemene vereiste, de aanvraag van het samengestelde merk te beoordelen op basis van de totaalindruk, daarbij in het bijzonder rekening houdend met de onderscheidende en dominerende bestanddelen ervan. Met andere woorden, het Gerecht had moeten beargumenteren, in de context van de eventuele begripsmatige overeenstemming tussen „barbara becker” en „becker”, waarom in dit geval het element „becker” geen dominerende plaats in het totaal behoeft in te nemen.

57. Van dit alles is evenwel niets terug te vinden in de motivering van het bestreden arrest. Er is integendeel nauwelijks een andere overweging te vinden (punt 37) dan die, dat „becker” een familienaam is, wat niet ter discussie staat en ook moeilijk te weerleggen valt. Op basis daarvan volgt direct de conclusie dat „becker” en „barbara becker” overeenstemmen (punt 38) en dat derhalve de kamer van beroep het recht verkeerd heeft toegepast (punt 39).

58. Zoals gezegd gaat het thans bestreden arrest geheel voorbij aan de bespreking en het onderzoek van de familienaam Becker om te bepalen of deze een dergelijke zelfstandige onderscheidende plaats behoudt, zonder dat deze een dominerende plaats in het totaal behoeft te hebben in de zin van het arrest Medion, hoewel in de omstandigheden van de zaak beoordeling van het onderscheidend vermogen van het oudere merk BECKER van essentieel belang was.(39) Indien dit laatste merk een grote mate van bekendheid bij het publiek had genoten, zou het immers voor elk ander merk bestemd ter aanduiding van dezelfde waren veel moeilijker zijn geweest zich de familienaam toe te eigenen.

59. Op basis van een veralgemeende en deels incorrecte uitlegging van de arresten Fusco en Medion in combinatie met elkaar, kan het bestreden arrest tot de – als zodanig onjuiste – overtuiging leiden dat in beginsel elke familienaam die samenvalt met een ouder merk met succes kan worden aangevoerd tegen de inschrijving van een samengesteld merk bestaande uit een voornaam en de betrokken familienaam, op grond van gevaar voor verwarring in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94.

60. Met andere woorden, een vermeend beginsel ontleend aan een eerder arrest van het Gerecht zelf, opgeteld bij een ander ontleend aan een arrest van het Hof lijkt tot een bijna noodzakelijke uitkomst te leiden, waarin de kwestie van de begripsmatige overeenstemming praktisch wordt genegeerd, omdat het bestreden arrest geen rekening houdt met alle feitelijke omstandigheden van de zaak, zoals het op grond van de rechtspraak had moeten doen. Met name heeft geen beoordeling plaatsgevonden van de mogelijke invloed van de voornaam op de begripsmatige betekenis van het merk Barbara Becker, noch van de mate van onderscheidend vermogen van een merk bestaande uit enkel een familienaam.

61. Gelet op het voorgaande heeft het Gerecht naar mijn mening in het bestreden arrest blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, zodat het voorgestelde middel slaagt en het arrest moet worden vernietigd.

Lees het arrest hier

IEF 8707

In het kader van een zoekmachineadvertentiedienst

HvJ EU, 25 maart 2010, zaak C- 278/08, Die BergSpechte Outdoor Reisen und Alpinschule Edi Koblmüller GmbH, Günter Guni /  trekking.at Reisen GmbH (prejudiciële vragen Oberste Gerichtshof, Oostenrijk))

Merkenrecht. Google AdWords-zaak (‘trefwoord advertenties’). Weinig verrassend na de Google France zaak van afgelopen dinsdag (IEF 8692). Grotendeels hetzelfde dictum:

Artikel 5, lid 1, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat de merkhouder gerechtigd is een adverteerder te verbieden om op basis van een trefwoord dat gelijk is aan of overeenstemt met dat merk en dat door die adverteerder zonder toestemming van deze houder is geselecteerd in het kader van een zoekmachineadvertentiedienst op internet, reclame te maken voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten als die waarvoor dat merk is ingeschreven, wanneer die reclame het voor de gemiddelde internetgebruiker onmogelijk of moeilijk maakt om te weten of de waren of diensten waarop de advertentie betrekking heeft afkomstig zijn van de merkhouder of een economisch met hem verbonden onderneming, dan wel, integendeel, van een derde.

Lees het arrest hier

IEF 8702

Inbreukmakende radio’s

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, Ex parte beschikkingen van 18 februari, 24 februari en  12 maart 2010, KG RK 10-429/483/650, Tangent A/S tegen CS.

Merkenrecht. Auteursrecht. Drietal ex parte beschikkingen m.b.t. namaakradio’s. Tangent stelt dat gedaagde inbreuk heeft gemaakt op haar merkrechten auteursrechten m.b.t. de vormgeving van radio’s. 18 februari: Ex parte beslag tot afgifte toegewezen (‘bij oproeping om gehoord te worden, zal hij (zoals overigens iedere beslagdebiteur) zeker ervoor zorgen dat de in beslag te nemen goederen onvindbaar zijn, aldus het verzoekschrift). Vzr. verbindt aan het beslagverlof de voorwaarde dat de eis in de hoofdzaak in de zin van artikel 700 lid 3 Rv wel wordt ingesteld na betekening van het beslag. 24 februari: Inbreukverbod Gemeenschapsmerken. 12 maart: Verzoek tot ex parte bevel tot noemen leverancier afgewezen:

2 .2. Het verzoek zal worden afgewezen omdat nog afgezien van de vraag of een bevel op grond van artikel 1019e Rv meer zou kunnen inhouden dan een verbod op inbreuk, het in ieder geval geen basis biedt voor een bevel aan X. X is ten aanzien van de gevreesde voortgezette inbreuk niet als inbreukmaker aan te merken.(..) 

2.3. Mr Den Hertog heeft slechts kenbaar gemaakt dat Tangent belang heeft bij een spoedige opgave door X van de naam en het adres van de Duitse leverancier en dat Tangent niet tot 15 april 2010, de datum waarop het kort geding tussen Tangent en X zal plaatsvinden, zal kunnen wachten.  

2.4. Het geplande kort geding dient echter om een voorlopige voorziening te treffen anticiperend op de bodemprocedure, indien voorlopig voldoende vast komt te staan dat X inbreuk heeft gepleegd. In een dergelijke procedure kunnen de nevenvorderingen eventueel aan bod komen. Een ex parte is daar naar haar aard niet voor bedoeld.

Lees de beschikkingen hier, hier en hier.

IEF 8700

Bolle Jannen

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 23 maart 2010, HD 200.035.393, Café Bolle Jan tegen Skihut Bolle Jan (met dank aan Marian van der Zijde, Holland Van Gijzen Eindhoven

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Geschil over de cafénaam (après skihut) Bolle Jan. Hof Den Bosch bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 28 april 2009, IEF 7854). Verwarring is niet aannemelijk.

Merkenrecht: De scheidslijn tussen de handelsnaam en gebruik van die naam ter onderscheiding van de aangeboden diensten is zeer dun; wel gebruik als merk. Onvoldoende aannemelijk dat het Amsterdamse Café Bolle Jan in Eersel en omgeving bekendheid geniet. Het feit dat het bezoekend publiek in dit geval zeer verschillend is kán één van de bij de toets of sprake is van verwarringsgevaar te betrekken omstandigheden zijn. Verwarring is mogelijk, maar gestelde verwarringsgevaar is niet zodanig onderbouwd dat het voldoende aannemelijk is geworden.

Handelsnaamrecht: Hoewel de merkenrechtelijke toets niet exact gelijk is aan de handelsnaamrechtelijke toets moet op dezelfde gronden als hiervoor bij de merkenrechtelijke toets van het verwarringsgevaar worden geoordeeld dat zodanige bekendheid onvoldoende aannemelijk is geworden.Media-aandacht voor deze zaak in eerste aanleg impliceert niet zonder meer landelijke bekendheid noch verwarringsgevaar. Media-aandacht kan eventueel verwarringsgevaar ook juist kan wegnemen.

1019h proceskosten: Indicatietarieven zijn indicatietarieven: uitgangspunt blijft dat de daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed.

Handelsnaam / dienstmerk: 4.6. De Skihut heeft betoogd dat Froger het merk "Café Bolle Jan" slechts als handelsnaam gebruikt en niet ter onderscheiding van haar horecadienst. Nog daargelaten dat merkenrechtelijk gebruik door Froger niet hoeft komen vast te staan nu sinds de inschrijving ervan minder dan vijfjaren zijn verstreken (artikel 2.26 lid 2 sub a BVIE), volgt het hof de Skihut niet in haar betoog. De scheidslijn tussen gebruik door een onderneming van haar handelsnaam en gebruik van die naam ter onderscheiding van de door die onderneming aangeboden diensten is zeer dun. Froger heeft gesteld dat het publiek de naam "Café Bolle Jan" ook zal opvatten als een aanduiding ter onderscheiding van de in/door die horeca-gelegenheid aangeboden horeca-dienst. (…) voorzover het publiek hier al over zal nadenken, zal het geen scherp onderscheid maken tussen de naam van de door de Skihut gedreven onderneming en de naam waaronder die onderneming horeca-diensten aanbiedt.
Gebruik door zowel Froger als de Skihut van een merk c.q. een teken ter onderscheiding van diensten, zoals bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE, is derhalve voldoende aannemelijk geworden. Dat betekent ook dat de Skihut, die aan haar verworpen stelling dat van merkgebruik geen sprake is de conclusie verbindt dat de herkomstfunctie van de merken van Froger niet wordt aangetast, niet in deze conclusie kan worden gevolgd.

Bekend merk: 4.8.5. Het hof stelt voorop dat hoe bekender een merk is, des te eerder verwarringsgevaar moet worden aangenomen. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Skihut heeft Froger te weinig gesteld om voldoende aannemelijk te maken dat Café Bolle Jan in Eersel en omgeving bekendheid geniet. Het enkele feit dat dit café geëxploiteerd wordt door een zus van de bekende zanger René Froger en daarvóór door diens ouders rechtvaardigt nog niet de conclusie dat "Café Bolle Jan" in Eersel en omgeving bekend is. Dat is mogelijk wel anders ten aanzien van de naam "René Froger", maar die naam vormt geen onderdeel van de thans uit te voeren toets. (…)

Publiek /verwarringsgevaar: 4.8.6. Hoewel Froger er terecht op heeft gewezen dat het "relevante publiek" het publiek is dat gewoonlijk afnemer is van de betrokken waren of diensten zoals deze in de merkinschrijving voorkomen, in casu horeca-diensten, kan het feit dat het publiek van Café Bolle Jan (sterk) verschilt van het publiek dat de Après Skihut Bolle Jan aan doet wel een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of in dit geval verwarringsgevaar is te duchten. Anders gezegd: beoordeeld zal moeten worden of de gemiddelde café-bezoeker - kort gezegd - Café Bolle Jan zal verwarren met Après Skihut Bolle Jan, maar het feit dat het bezoekend publiek in dit geval zeer verschillend is kán één van de bij de toets of sprake is van verwarringsgevaar te betrekken omstandigheden zijn. Daarbij is van belang wat de eisende partij ter onderbouwing van dit verwarringsgevaar heeft gesteld.

4.8.7. Naar het oordeel van het hof is dat onvoldoende in het licht van de volgende feiten en omstandigheden:
- de afstand tussen de verschillende locaties (Amsterdam en Eersel);
- het verschil in het type uitgaanslocatie; Froger heeft niet betwist dat Après Skihut Bolle Jan zich richt op Brabantse jongeren die woonachtig zijn in een landelijke omgeving en die niet snel buiten Brabant zullen gaan "stappen" en evenmin dat Après Skihut een groot partycentrum is in een klein Brabants dorp en aldus verschilt van een klein Amsterdams "bruin café" met een veel beperktere capaciteit;
- evenmin heeft Froger betwist dat in Après Skihut Bolle Jan een "Oostenrijkse" après-skiambiance wordt geboden die totaal verschillend is van de ambiance (van gezellig Amsterdams klein bruin café) in Café Bolle Jan;
- ook heeft Froger niet betwist dat Après Skihut Bolle Jan niet enkel Nederlandstalige muziek draait.

4.8.8. Al deze feiten en omstandigheden hoeven op zich niet in de weg te staan aan een oordeel dat van verwarringsgevaar sprake is. Wel kunnen zij relevant zijn - en zijn zij dat in casu - bij de beoordeling van de vraag of het gestelde verwarringsgevaar zodanig is onderbouwd dat het voldoende aannemelijk is geworden. Zoals overwogen is dat niet het geval.

4.8.9. Froger heeft nog gesteld dat de voorzieningenrechter door voor verwarringsgevaar een zekere mate van bekendheid van het merk in Eersel te vereisen heeft miskend dat de uit te voeren toets een abstracte benadering vereist en dat niet een concreet opgetreden verwarring behoeft te worden aangetoond. Nog daargelaten dat de voorzieningenrechter deze eis niet lijkt te hebben gesteld, hoeft weliswaar niet te blijken van concreet opgetreden verwarring maar moet het verwarringsgevaar wel voldoende aannemelijk zijn geworden. En - het zij herhaald - dat is het naar het voorlopig oordeel van het hof niet. Ook grief 4 faalt.

Verwateringschade / sub d: 4.10.3. Een concrete onderbouwing door Froger van het gestelde ongerechtvaardigde voordeel en de verwateringschade ontbreekt. Zij stelt in een reactie op het door de Skihut gevoerde venveer slechts dat hetgeen de Skihut stelt omtrent de uit het genoemde biermerk geputte inspiratie ongeloofwaardig is. Dat is onvoldoende, te meer in het licht van het feit dat de Skihut met stukken onderbouwd heeft aangevoerd dat zij van de merkhouder van het biermerk Bolle Jan Pilsener een licentie heeft verkregen en daarvoor ook heeft betaald. Evenmin is met de niet onderbouwde stelling van Froger dat "Café Bolle Jan een begrip in de Nederlandse horeca is" hetgeen het aantrekkelijk maakt om van de door Café Bolle Jan "opgebouwde reputatie te profiteren" voldoende om aan te nemen dat de Skihut daadwerkelijk en opzettelijk heeft geprofiteerd van de reputatie van Café Bolle Jan laat staan op een wijze die ongeoorloofd is. Dit klemt te meer nu voldoende aannemelijk is geworden dat het publiek dat de Apres Skihut bezoekt aanmerkelijk verschilt van het Café Bolle Jan bezoekende publiek. Het beroep op artikel 2.20 lid I sub d faalt daarom ook, evenals de daaraan gekoppelde grief

Handelsnaamrecht: 4.11.3.(...) Het hof neemt in het kader van de op de voet van artikel 5 Handelsnaamwet uit te voeren toets vooreerst de geografische ligging van beide ondernemingen in aanmerking. Die is zodanig dat zonder bijkomende omstandigheden geen verwarringsgevaar kan worden aangenomen. Zo'n bijkomende omstandigheid kan bekendheid van Café Bolle Jan in Eersel en omstreken zijn. Hoewel de merkenrechtelijke toets niet exact gelijk is aan de handelsnaamrechtelijke toets moet op dezelfde gronden als hiervoor bij de merkenrechtelijke toets van het verwarringsgevaar worden geoordeeld dat zodanige bekendheid onvoldoende aannemelijk is geworden. Dat wordt niet anders door het feit dat mensen uit het hele land betrokkenheid bij het overlijden van Jan Froger hebben getoond. Dat illustreert immers niet zonder meer dat Café Bolle Jan landelijk bekend is. Voorts brengt het enkele feit dat een onderneming een website heeft niet zonder meer met zich mee dat zij buiten de plaats van vestiging bekendheid geniet. En als beide ondernemingen websites hebben, zoals in casu, vloeit daaruit zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet voort dat sprake is van verwarringsgevaar. Tenslotte impliceert media-aandacht voor deze zaak in eerste aanleg niet zonder meer landelijke bekendheid noch verwarringsgevaar, noch daargelaten dat de Skihut in verband met dit laatste er terecht op heeft gewezen dat media-aandacht eventueel verwarringsgevaar ook juist kan wegnemen. Froger heeft tenslotte evenmin voldoende aannemelijk gemaakt dat als gevolg van gebruik door de Skihut van haar genoemde domeinnamen verwarringsgevaar is ontstaan.

4.1 1.4. Hetzelfde lot treft het beroep op artikel 5a van de Handelsnaamwet, omdat ook voor een geslaagd beroep op dit artikel voldoende aannemelijk moet zijn geworden dat als gevolg van het voeren door de Skihut van haar handelsnaam verwarringsgevaar is te duchten. Grief 6 faalt.

Proceskosten: 4.12. (…) Wat de in eerste aanleg toegewezen kosten betreft overweegt het hof als volgt. In haar zevende grief lijkt Froger te betogen dat het indicatietarief tot uitgangspunt dient te worden genomen en dat daarom niet valt in te zien waarom, nu het een eenvoudig kort geding betreft, meer dan € 6.000,-- toegewezen zou moeten worden. Het hof volgt Froger daarin niet. Nog daargelaten dat deze zaak mogelijk ook als niet (heel) eenvoudig zou kunnen worden gekwalificeerd blijft uitgangspunt dat de daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed. Die kosten waren door de Skihut gespecificeerd en onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft het aantal in rekening gebrachte uren drastisch gematigd. Het hof acht, gelet op het voorgaande, geen termen aanwezig voor een (nog) lagere begroting. Grief zeven faalt.

Lees het arrest hier.

IEF 8692

Google AdWords Arrest HvJ

HvJ EU, 23 maart 2010, gevoegde zaken C-236/08, C-237/08, C-238/08, Google tegen resp. Louis Vuitton c.s., Viaticum c.s. & CNRRH c.s. (verzoek om een prejudiciële beslissing, cour de Cassation (Frankrijk).

Merkenrecht. Langverwacht adwords-arrest. Begrip „gebruik” van het merk. Adverteerders mogen niet aan de hand van Adwords door Google advertenties laten weergeven die het voor internetgebruikers onmogelijk maken om gemakkelijk te begrijpen van welke onderneming de waren of diensten waarop de advertentie betrekking heeft, afkomstig zijn. Google maakt geen inbreuk op het merkenrecht door adverteerders de mogelijkheid te bieden, te betalen voor trefwoorden die overeenkomen met merken van hun concurrenten.

1) Artikel 5, lid 1, sub a, van de [Merkenrichtlijn] en artikel 9, lid 1, sub a, van [de Merkenverordening] moeten aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk gerechtigd is een adverteerder te verbieden om op basis van een trefwoord dat gelijk is aan dat merk en dat door die adverteerder zonder toestemming van deze houder is geselecteerd in het kader van een zoekmachineadvertentiedienst op internet, reclame te maken voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk ingeschreven is, wanneer die reclame het voor de gemiddelde internetgebruiker onmogelijk of moeilijk maakt om te weten of de waren of diensten waarop de advertentie betrekking heeft, afkomstig zijn van de merkhouder of een economisch met hem verbonden onderneming, dan wel, integendeel, van een derde.

2) De verlener van een zoekmachineadvertentiedienst op internet die een teken dat gelijk is aan een merk, als trefwoord opslaat en op basis daarvan voor de weergave van advertenties zorgt, maakt geen gebruik van dat teken in de zin van artikel 5, leden 1 en 2, van richtlijn 89/104 of artikel 9, lid 1, van verordening nr. 40/94.

3) Artikel 14 van de [richtlijn inzake elektronische handel] moet aldus worden uitgelegd dat de daarin genoemde regel geldt voor de verlener van een zoekmachineadvertentiedienst op internet wanneer die dienstverlener geen actieve rol heeft gehad waardoor hij kennis heeft van of controle heeft over de opgeslagen gegevens. Indien dat het geval is, kan de dienstverlener niet aansprakelijk worden gesteld voor de gegevens die hij op verzoek van een adverteerder heeft opgeslagen, tenzij hij niet snel die gegevens verwijdert of de toegang daartoe onmogelijk maakt nadat hij kennis heeft gekregen van het onwettige karakter van die gegevens of van activiteiten van die adverteerder.

Lees het arrest hier. Persbericht HvJ hier.

Op andere blogs:
DomJur

IEF 8691

Het uitputtingsverweer

Gerechtshof Arnhem, 8 december 2009, LJN: BL8302, Joop! GmbH, Jill Sander A.G. c.s. tegen Geïntimeerden

Merkenrecht. Hof vernietigt de vonnissen waarvan beroep (Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 1 oktober 2003 en 21 juli 2004) Parallelimport. Beoordeling uitputtingsverweer. Beoordeling toewijsbaarheid vorderingen na verwerping uitputtingsverweer. Eerst even heel kort.

3.5 Het hof acht hetgeen [geïntimeerden] hebben aangevoerd onvoldoende concreet om met hen te kunnen spreken van een reëel gevaar, en dus niet slechts van een theoretische mogelijkheid, dat de nationale markten worden afgeschermd. (...)

3.7 Het slagen van deze grieven brengt mee dat het door de rechtbank gehonoreerde uitputtingsverweer van [geïntimeerden] als onbewezen moet worden verworpen. Daarmee staat de door Lancaster c.s. gestelde en door Uijtwillegen c.s. verder niet, althans niet met terzake doende, voldoende onderbouwde argumenten, bestreden merkinbreuk ten aanzien van de op 27 oktober 2000 in conservatoir beslag genomen produkten vast. (...)

Lees het arrest hier

IEF 8686

Les importantes différences

Gerecht EU, 19 maart 2010, zaak T-427/07, Mirto Corporación Empresarial, tegen OHIM / Maglificio Barbara Srl

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag beeldmerk Mirtillino op grond van ouder Gemeenschapswoordmerk en nationale beeldmerken MIRTO (kleding). Oppositie afgewezen, geen verwarringsgevaar.

80. Dans le cadre de l’appréciation globale du risque de confusion, la chambre de recours a examiné séparément la situation en Italie où les signes en conflit auraient une signification, en Espagne où la marque antérieure MIRTO aurait une signification et où elle serait notoirement connue, et dans le reste de la Communauté où ces signes n’auraient pas de signification et où ladite marque antérieure ne serait pas notoirement connue. En ce qui concerne chacune de ces trois situations, la chambre de recours a conclu qu’il n’existait pas de risque de confusion entre les signes en conflit et a ainsi rejeté l’opposition dans sa totalité.

81. Ces conclusions de la chambre de recours doivent être approuvées. En effet, il convient de considérer que les importantes différences entre les signes en conflit écartent tout risque de confusion dans l’esprit du public pertinent, nonobstant l’identité ou la similitude des produits visés, et cela indépendamment du fait que le public pertinent a un niveau d’attention raisonnable pour certains produits et élevé pour d’autres (voir point 42 ci-dessus).

Lees het arrest hier.