Alle rechtspraak  

IEF 4465

Eerst even voor jezelf lezen

1- Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 juli 2007, KG ZA 07-01. Tang Frères SA c.s. tegen Heuschen & Schrouff Oriental Foods Trading BV c.s.

Kort geding, merkinbreuk. Lees het vonnis hier.

2- Rechtbank Rotterdam, 30 juli 2007, LJN: BB0755. Hasbro Inc. c.s. tegen Simba Toys GMBH & CO.KG.

Kort geding. Schending auteursrecht speelgoed pony's door Duitse vennootschap in Nederland. Lees het vonnis hier.
 

IEF 4462

Een gepretendeerd merkrecht

Rechtbank Maastricht, 25 juli 2007, HA ZA 07-474. Brauerei C.&A. Veltins GMBH & CO. tegen Future Necessities B.V. (Met dank aan Michael Gerrits en Marieke Coumans, De Gier & Stam).

Opmerkelijk vonnis in het incident, waarin de rechtbank gedaagde verbiedt om gedurende de procedure in de hoofdzaak rechtsmaatregelen te treffen op basis van haar merkinschrijving.

Bierbrouwerij Veltins vordert in de hoofdzaak de vervallenverklaring van het merk “V+” van Future Necessities (FN). Veltins heeft bij dagvaarding de rechtbank tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 223 Rv, die inhoudt dat het FN gedurende de behandeling van de procedure in de hoofdzaak verboden is rechtsmaatregelen te treffen (zoals het entameren van een kort geding) op basis van haar inschrijving van het merk “V+”.

FN heeft in haar conclusie van antwoord in het incident aangegeven, dat zij hangende de behandeling van de procedure in de hoofdzaak geen voorlopige voorziening zal vragen, dan wel een kort geding te starten op grond van haar merkrechten. FN heeft daarbij aangegeven zich het recht voor te behouden om door middel van een eis in reconventie in de hoofdzaak een vordering jegens Veltins in te stellen.

In het incident stelt de rechtbank voorop dat FN de vordering van Veltins tot het treffen van een voorlopige voorziening slechts in die zin heeft betwist, dat zij deze vordering te ruim geformuleerd acht. “3.1.(…) De rechtbank begrijpt de door Veltins ingestelde incidentele vordering evenwel zo dat Veltins heeft gevorderd dat FN wordt verboden om gedurende de behandeling van de bodemprocedure op basis van haar merkrecht een rechtsmaatregel te treffen die tot een ander al dan niet voorlopig oordeel leidt dan een (eind)oordeel in deze bodemprocedure (daaronder derhalve te verstaan: conventie en eventuele reconventie).(…)”
De rechtbank geeft hiermee de reikwijdte van de incidentele vordering aan en wijst erop dat een eventuele reconventionele vordering in de hoofdzaak hier niet onder valt.

De incidentele vordering wordt toegewezen. De rechtbank “verbiedt FN, voor de duur van deze procedure en behoudens een eventueel in deze procedure in te stellen vordering in reconventie, welke rechtsmaatregel dan ook jegens Veltins, welke direct of indirect verband houdt met het door FN gepretendeerde merkrecht op het merk “V+”, althans verband houdt met enig gepretendeerd recht van intellectueel intellectueel eigendom ter zake, te treffen, voort te zetten en/of te handhaven”.

Lees het vonnis hier.


 

IEF 4461

Indruk van een wc-bril deksel

kandoo.jpgGerechtshof ’s-Gravenhage, 12 juli 2007, rekestnummer R05/519. The Proctor & Gamble Company tegen BBIE.

Merkenrecht. Weigering vormmerk. Geen significante afwijking van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is.

P&G heeft een (navulbare) verpakking van geïmpregneerde doekjes als vormmerk gedeponeerd bij het Bureau. Het Bureau heeft de inschrijving van het depot geweigerd. Het gedeponeerde teken zou geen onderscheidend vermogen hebben voor de waren waarvoor het is gedeponeerd.

Een merk heeft onderscheidend vermogen indien het zich leent om de waar waarvoor de inschrijving wordt aangevraagd, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus om deze waar van die van andere ondernemingen te onderscheiden (vgl. HvJ EG 4 mei 1999, zaken C-108/97 en C-109/97, Windsurfing Chiemsee). Hieruit volgt dat een eenvoudige afwijking van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is, niet voldoende is om als merk te kunnen gelden. Een merk daarentegen dat op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is en derhalve zijn essentiële functie als herkomstaanduiding vervult, heeft wel onderscheidend vermogen (vgl. HvJ EG 12 februari 2004, zaak C-218/01, Henkel).

P&G is van mening dat de verpakking in kwestie zich onderscheidt door (i) de brede ribbe in lichtere kleur aan de onderzijde van de verpakking, (ii) de lichtere kleur en de vorm van de deksel, (iii) de afwijkende gekleurde drukknop, en (iv) de als de deksel van een wc-bril uitgevoerde vorm van de verpakking. Deze niet alledaagse vorm zou volgens P&G significant afwijken van die van andere verpakkingen die ten tijde van het depot op de relevante markt beschikbaar waren.

Het Hof volgt P&G niet in haar betoog. Volgens het Hof is er geen sprake van een significante afwijking en zal het publiek gelet op het bestaande aanbod van verpakkingen aan dergelijke vormen gewend zijn. Het in aanmerking komende publiek zal de door P&G gedeponeerde vorm niet als merk herkennen.

Dat dezelfde verpakking wel door het OHIM als merk is aanvaard doet niet ter zake. Het hof dient elk verzoek op zijn eigen merites te beoordelen (vgl. HvJ EG 12 februari 2004, C-363/99, Postkantoor).

Lees de beschikking hier.

IEF 4437

Eerst even voor jezelf lezen

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 12 juni 2007, rekestnummer R05/519, The Proctor & Gamble Company tegen BBIE.

Hof oordeelt anders dan OHIM: (Navulbare) verpakking (in de vorm van een WC-bril) voor geïmpregneerde doekjes. Heeft geen onderscheidend vermogen, geen significante afwijking.

Lees de beschikking hier.

IEF 4434

Techniek ten behoeve van navigatie

BBIE Beslissing inzake oppositie van 12 juli 2007, no. 2000465. Opposant Navteq Corporation tegen Centavos B.V.

Oppositie van Navteq op basis van NAVTEQ, NAVTECH ON BOARD en NAVTOOLS tegen aanvrage NAVTURK afgewezen. Geen verwarringsgevaar aangenomen, ondanks soortgelijkheid van waren en enige mate van overeenstemming tussen de merken. Seriemerk-argument niet geaccepteerd; bekendheid merk NAVTEQ niet aangetoond.

70. (...) Ondanks het feit dat de door deze merken aangeduide waren deels identiek, deels soortgelijk zijn aan de voorhet aangevraagde merk opgegeven waren, kan niet tot het bestaan van verwarringsgevaar worden geconcludeerd. Gezien het feit dat de totaalindruk van de merken voor de consumenten een betekenis heeft, is het van minder belang dat de merken met hetzelfde element beginnen. Gezien de betekenis, zullen de consumenten de verschillen in de merken opmerken en zal het publiek niet menen dat de merken van dezelfde onderneming afkomstig zijn.

71. Bovendien is de grootste mate van overeenstemming naar mening van het Bureau te vinden op het fonetische vlak en de mate van fonetische overeenstemming van twee merken is van ondergeschikt belang bij waren die gewoonlijk aldus in de handel worden gebracht dat het relevante publiek bij de aankoop het merk ervan visueel waarneemt (arrest BASS, GEA T-292/01, 14 oktober 2003). Dit is het geval met de betrokken waren, men zoekt in reclameblaadjes en op Internet naar de navigatieapparatuur, wijst deze vervolgens aan bij de gespecialiseerde elektronicazaak en monteert deze in het blikveld in de auto.

Interessant is nog het oordeel van het Bureau over het seriemerk argument dat Navteq aanvoert: nu zij de merkregistraties voor NAVTEQ, NAVTECH ON BOARD en NAVTOOLS heeft, zou het intrinsiek onderscheidend vermogen van de merken groter zijn. Onder verwijzing naar het Bainbridge arrest (GvEA , T-194/03) wijst het Bureau dit argument af:

63. Het Bureau is van mening dat op basis van de drie registraties niet gesproken kan worden van een seriemerk. Het gebruik van de merken zoals dat gebleken is uit het bijgevoegde bewijsmateriaal toont geen gebruik van het merk NAVTOOLS aan. Er wordt slechts gebruik gemaakt van de variaties NAVTEQ en NAVTECH. De variaties beginnen weliswaar met hetzelfde voorvoegsel, maar dit voorvoegsel heeft een zeer zwak intrinsiek onderscheidend vermogen. Het variëren op de elementen TEQ/TECH springt dan naar de mening van het Bureau meer in het oog.

Lees beslissing hier.

IEF 4402

Het wel bekende Benelux Merkenbureau

Gerechtshof Amsterdam, 15 juni 2007, LJN: BA8526, Strafzaak, hoger beroep.

"Het hof stelt dienaangaande vast dat de door de verdachte verzonden mailing bij oppervlakkige kennisneming misleidend kan zijn. Op het tweede blad van de verzonden brief is namelijk het beeldmerk van de benaderde weergegeven en worden tevens de gegevens van het Benelux Merkenbureau - het bureau alwaar de benaderden hun (beeld)merk hebben geregistreerd  , te weten het officiële inschrijvingsnummer, de datum van inschrijving en de klassen waarvoor het (beeld)merk is geregistreerd, vermeld. Daarbij wordt door de verdachte in de brief gebruik gemaakt van de woorden Bureau Merken Publicatie welke woorden verwarring kunnen scheppen doordat ze enige gelijkenis vertonen met het door de benaderde wel bekende Benelux Merkenbureau.

Ondanks de mogelijke misleiding kan, gelet op de bedoeling van de wetgever en de relevante jurisprudentie, niet worden gesproken van bedrog in strafrechtelijke zin. Immers, indien benaderden als in het maatschappelijk verkeer normaal functionerende, nadenkende mensen bedoelde brief aandachtig lezen, ziet men op de voorzijde van de brief vermeld staan dat het hier een offerte betreft en dat voor informatie omtrent de offerte en de factuur wordt verwezen naar de achterzijde van de brief. Op deze achterzijde wordt een correcte beschrijving van de bij betaling geboden dienst gegeven.

De benaderden is dus de gelegenheid geboden deze informatie tot zich te nemen. Het al dan niet lezen van deze informatie is uiteindelijk een keuze van de benaderden zelf. De benaderden worden niet door de hiervoor omschreven benaderingswijze door middel van leugens of anderszins bewogen tot afgifte van geld, immers bij betaling wordt blijkens de stukken in het dossier de beloofde dienst daadwerkelijk geleverd. Voor het standpunt van de advocaat-generaal dat bij de benaderden het vertrouwen wordt gewekt dat het hier om een verlenging van een bestaande inschrijving zou gaan en dus met minder controle, dan wel met een geringere mate van omzichtigheid kan worden volstaan, ziet het hof geen enkele aanwijzing. Mitsdien is hier geen sprake van oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht." Vrijspraak.

Lees het arrest hier.

IEF 4399

Geen fishing expedition

eosreb.gifRechtbank Utrecht 11 juli 2007, zaaknr./rolnr. 209421 / HA ZA 06-488, Canon Kabushiki Kaisha en Canon Europa N.V. tegen Crown International B.V. en Crown Holding B.V. (Met dank aan Dirk Straathof, Brinkhof)

Bodemprocedure over parallelimport, uitputting, fishing expeditions en ongeoorloofde mededinging. De procedure volgt op een kort geding tussen partijen waarin Crown is veroordeeld tot een inbreukverbod met betrekking tot de camera Canon Digital Rebel en enkele andere Canon-producten.

Op grond van de veroordeling in kort geding heeft Crown aan Canon opgave gedaan van de in- en verkoop van in totaal 19 Digital Rebels in het jaar 2005. Canon meent dat deze opgave onvolledig is en vordert een inbreukverbod en een onderzoek van de volledige administratie van Crown door een door de rechter aan te wijzen forensische registeraccountant.

Crown stelt in reconventie dat Canon zich op de Nederlandse markt schuldig maakt aan ongeoorloofde mededinging door het opleggen van niet toegestane verticale beperkingen aan Canon dealers en misbruik maakt van haar economische machtspositie. Canon zou daarmee onrechtmatig handelen jegens Crown.

Crown vordert derhalve in reconventie onder meer afschriften van stukken met betrekking tot contractuele verhouding tussen Canon en diverse Nederlandse Canon dealers en een verklaring voor recht dat Canon op de Nederlandse markt in strijd handelt met het mededingingsrecht.

Crown stelt dat de merkrechten van Canon met betrekking tot de Canon Digital Rebels zijn uitgeput in de zin van artikel 2.23 lid 3 BVIE.

In dat kader moet volgens de rechtbank de vraag worden beantwoord of Crown Canon-producten binnen de EER op de markt heeft gebracht die niet voor deze markt bestemd waren en, zo ja, of Canon zich daartegen kan verzetten omdat die producten niet door of met toestemming van Canon binnen de EER in het verkeer zijn gebracht. De rechtbank stelt onder verwijzing naar het arrest Van Doren/Lifstyle (HvJ EG, 8 april 2003) dat de bewijslast terzake rust op Crown, alleen al omdat tussen partijen vaststaat dat fotocamera’s met typeaanduiding Digital Rebel in beginsel niet voor verhandeling binnen de EER bestemd zijn (in de EER is de typeaanduiding van deze camera’s namelijk EOS 300D).

De rechtbank overweegt dat Crown onvoldoende heeft gesteld om tot deze bewijslevering te worden toegelaten en concludeert dat Crown zonder toestemming van Canon producten van het merk Canon heeft verhandeld die bestemd waren voor de markt buiten de EER en dat Canon zich tegen deze handelswijze kan verzetten. Het gevorderde inbreukverbod wordt grotendeels toegewezen.

Ook het door Canon gevorderde administratieonderzoek wordt grotendeels toegewezen, omdat is vastgesteld dat de opgave van de aankoop en verkoop van 19 Digital Rebels door Crown in 2005 op grond van het vonnis in kort geding onvolledig was. Ook in 2003 en 2004 heeft Crown in deze camera’s gehandeld.

De vorderingen van Crown in reconventie worden afgewezen. De vordering tot het verschaffen van afschriften van bescheiden met betrekking tot de contractuele verhouding tussen Canon en diverse Nederlandse Canon dealers betreft een vordering op grond van artikel 843a Rv. De vordering is volgens de rechtbank onvoldoende bepaald en derhalve te beschouwen als een “fishing expedition”, waarvoor dit artikel niet is bedoeld. Ter zake van de gevorderde verklaring voor recht dat sprake zou zijn van ongeoorloofde mededinging en misbruik van machtspositie heeft Crown volgens de rechtbank niet aan haar stelplicht voldaan c.q. zijn de door Crown overgelegde bewijsmiddelen onvoldoende.

Lees het vonnis hier

 

IEF 4375

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank Utrecht, 11 juli 2007, HA ZA 06-488. Canon Kabushiki Kaisha c.s. tegen Crown International B.V. (met dank aan Dirk Straathof, Brinkhof).

Parallelimport. “Te staken en gestaakt te houden iedere inbreuk op de aan Canon c.s. toekomende merkrechten  en auteursrechten, meer in het bijzonder de verkoop en het ter verkoop aanbieden van Digital Rebel camera's, Nederlandse handleidingen op CD-ROM van Canon camera’s en USB lampjes met het Canon logo daarop, dan wel andere producten die inbreuk maken op werken en/of merken van Canon C.S.

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank Arnhem, LJN: BA9612. Keesie B.V. tegen Stichting Wildzoekers.

Samenvatting rechtspraak.nl: "Keesie stelt dat Wildzoekers inbreuk maakt op haar auteursrecht, onder meer door na het verstrijken van de licentie nog steeds kenmerkende onderdelen van het door haar ontworpen logo op diverse websites te gebruiken en aldus te verveelvoudigen."

Lees het vonnis hier.

IEF 4346

Geknipt, maar niet helemaal geschoren

wxx.JPGRechtbank Zutphen, 10 juli 2007, KG ZA 07-140. Waxx Kappers tegen Maxx Kappers (met dank aan Alma Theunissen, JPR Advocaten).

Apeldoornse merk- en handelsnaamzaak met Zutphense variant op de proceskostenveroordeling.

Eiser exploiteert sinds 1992 een kapsalon onder de handelsnamen Waxx en Waxx Kappers en heeft in 1999 het Benelux woordmerk Waxx  geregistreerd. Gedaagde exploiteert sinds begin 2006 een kapsalon met de naam Maxx Kappers.

De voorzieningenrechter oordeelt, met betrekking tot de merkenrechtelijke vordering,  dat de aanduidingen visueel en auditief overeenstemmen, dat de grote bekendheid bij het publiek van het merk Waxx niet is betwist, dat partijen binnen een straal van 1,5 kilometer dezelfde diensten aanbieden en dat bovendien “het merk Waxx  opvallend is en niet veel voorkomt, zodat deze een groot onderscheidend vermogen heeft.” Dat gedaagde het merk Waxx niet zou kennen is niet relevant.

Met betrekking tot de handelsnamen oordeelt de rechter dat ook hier “bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is.”

De vorderingen worden toegewezen, hoewel de gedaagde niet veroordeeld wordt tot betaling van de werkelijk gemaakte proceskosten. Aangezien niet gesteld of gebleken is dat gedaagde te kwader trouw handelde en bovendien een kleine onderneming is, worden de werkelijke proceskosten op grond van de billijkheid gematigd tot  “de proceskosten zoals in handelszaken gebruikelijk”, dat wil zeggen de forfaitaire proceskosten.

Lees het vonnis hier.

IEF 4345

Une complémentarité esthétique (Tosca 3)

GvEA, 11 juli 2007, zaak T-28/04, Mülhens GmbH & Co. KG tegen OHIM/ Mirco Cara. (Nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Oppositieprocedure. Gemeenschapsmerkaanvraag beeldmerk  TOSKA LEATHER, oppositie op grond van ouder nationaal woordmerk TOSCA.

Ander geopponeerd merk, maar de conclusie van het Gerecht is dezelfde als in de hieronder besproken oppositie tegen Tosca Blu,  Esthetische complementariteit leidt i.c. niet tot soortgelijkheid. Voor niet-ingeschreven bekende merken is soortgelijkheid vereist.

Lees het arrest hier.