Alle rechtspraak  

IEF 4624

Verwarrend

vest.gifRechtbank Almelo, 31 augustus 2007, KG ZA 07-166, Stichting Vestia Groep tegen Stichting Vestion Wonen (Met dank aan Fulco Blokhuis, Boekx).

Handelsnaamrecht of merkenrecht? Wellicht vooruitlopend op de plannen van sommige IE-juristen, behandelt de Rechtbank Almelo de handelsnaamrechtelijke en merkenrechtelijke vordering zonder onderscheid en met verwarringsgevaar als criterium, inclusief gemiddelde consumenten, onderscheidend vermogen en regio’s.

Eiseres Vestia is evenals Vestion een woningcorporatie. Vestia beschikt over een aantal Benelux Merkinschrijvingen, welke in “overwegende mate betrekking hebben op het beeldmerk Vestia”. Op grond van haar merken en handelsnaam maakt Vestia bezwaar tegen het gebruik van de naam Vestia door gedaagde. De rechtbank wijst de vordering af, onder andere omdat de tekens “afgezien van de eerste vijf letters van Vestion en Vestia” geen gelijkenis vertonen, en hanteert daarbij, zonder op het merken- of handelsnaamrecht in te gaan, de volgende criteria:

“5.1. De vorderingen van Vestia dienen te worden afgewezen. Naar het oordeel van de Voorzieningenrecht is er voorshands bij het grote publiek en de gemiddelde consument geen gevaar voor verwarring te duchten ten aanzien van de namen Vestia en Vestion. Dit verwarringsgevaar dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, welke de voorzieningenrechter als volgt samenvat:

- Vestion is ten opzichte van Vestia een kleine speler op de markt van woningcorporaties en beperkt zich vrijwel uitsluitend tot de plaatsen Vroomshoop en Den Ham, terwijl Vestia zich hoofdzakelijk concentreert op het westen en het zuiden van het land. Dat Vestia plannen heeft om ook in het oostelijk deel van het land activiteiten te gaan ontplooien, doet hieraan niet af;

- In tegenstelling tot Vestia ontplooit Vestion slechts activiteiten op het gebied van de zogeheten sociale woninghuur, dat wil zeggen: in het portfolio van Vestion bevinden zich vrijwel uitsluitend woningen onder de huursubsidiegrens; - de naam van Vestia luidt voluit Stichting Vestia Groep, terwijl de naam Vestion voluit Vestion Wonen luidt en Vestion zich uitsluitend met de toevoeging Wonen profileert naar de buitenwereld;

- Er zijn talloze ondernemingen die in meer of mindere mate overeenstemming vertonen met de naam Vestia, waardoor het onderscheidend vermogen van in ieder geval de eerste vijf letters gering moet worden geacht;

- Er zijn zoals ter zitting desgevraagd namens Vestia verklaard, tot nog toe geen gevallen van verwarring bekend en dergelijke gevallen zijn ook niet eenvoudig denkbaar gebleken, zodat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter vooralsnog vanuit moet worden gegaan dat de schade die Vestia lijdt in ieder geval op dit moment nihil of zeer gering is. - De tekens waarvan partijen zich bedienen verschillen wezenlijk van elkaar en vertonen, afgezien van de eerste vijf letters van Vestion en Vestia, geen gelijkenis.

5.2. Al deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leiden er toe dat de voorzieningenrechter voorshands het gevaar voor verwarring vrijwel uitsluit en in ieder geval (mocht hel al bestaan) te gering om tot toewijzing val de vordering te komen.”  Eiseres Vestia wordt veroordeeld in de werkelijke proceskosten. “Het verweer van Vestia dat Vestion onnodig kosten heeft gemaakt, treft geen doel. Vestion heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een onderzoeknaar depot te kwader trouw nodig is geweest in het kader van een verdediging tegen de door Vestia ingestede vorderingen.” €15.265,75

Lees het vonnis hier.

IEF 4622

Gouden merken

goumak.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 6 september 2007, KG ZA 07-793. De Gouden Makelaar c.s. tegen Korff De Gidts Makelaardij B.V.

“Nu naar voorlopig oordeel sprake is van inbreuk op het door eiseressen gebruikte merk dient Korff de Gidts Makelaardij het gebruik van haar teken te staken. De vordering hiertoe zal dus worden toegewezen. Dit leidt ertoe dat Korff de Gidts Makelaardij op grond van artikel 5a van de Handelsnaamwet (Hnw) ook het gebruik van de handelsnaam ‘(De) Goudenjaren Makelaar’ dient te staken.

Een beoordeling op basis van artikel 5 Hnw is daarmee niet nodig, zodat niet van belang is dat partijen in verschillende regio’s actief zouden zijn, zoals Korff de Gidts Makelaardij nog heeft gesteld. In verband met het voorgaande zal voorts de vordering tot het staken van het gebruik en het overdragen van de domeinnamen worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de vordering met betrekking tot het uitschrijven van de handelsnaam bij de Kamer van Koophandel. De bevoegdheid van de kantonrechter ex artikel 6 Hnw laat de bevoegdheid van de voorzieningenrechter in deze overigens onverlet.”

Leees het vonnis hier.

IEF 4614

Betreffende nanometers

badotherm.pngGerechtshof ’s-Gravenhage, 30 augustus 2007, rolnr. 05/0346. Nuova Fima SPA tegen Badotherm Procesinstrumentatie B.V. (met dank aan Michiel Rijsdijk, Van der Steenhoven)

Tussenarrest: merkinbreuk en slaafse nabootsing betreffende nanometers.MGS stemt niet overeen met BDT (18), stelling slaafse nabootsing mag nader onderbouwd worden.

Nuova Fima ontwikkelt, fabriceert een exporteert drukmeters, thermometers en andere procesinstrumenten. Als productcode voor drukmeters heeft zij onder meer de aanduiding MGS gehanteerd. Nuova Fima heeft het teken MGS op 10 mei 2001 als merk geregistreerd. Badotherm heeft vanaf 1999 tot en met 1998 drukmeters van Nuova Fima verkocht alsmede drukmeters van andere fabrikanten en door haar zelf gefabriceerde drukmeters.

De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat Badotherm geen inbreuk heeft gemaakt op de merkrechten van Nuova Fima, omdat niet is komen vast te staan dat Badotherm nog na 10 mei 2001 het merk MGS zou hebben gebruikt. De rechtbank heeft daarnaast de vordering van Nuova Fima dat er sprake zou zijn van slaafse nabootsing verworpen.

In hoger beroep is het hof niet genegen de grieven te volgen, een relevante gelijkenis tussen het merk MGS en het teken BDT (18) ziet het hof niet.

“4 (…) Nu Nuova Fima in hoger beroep volstaat met de stelling dat zij “betwijfeld of Badotherm inderdaad geen gebruik meer heeft gemaakt van het merk na 10 mei 2001”, zij geen enkel stuk heeft overlegd waaruit dit gebruik zou kunnen blijken en terzake ook geen (concreet) bewijs heeft aangeboden, gaat het hof aan haar stelling dat Badotherm het teken MGS na 10 mei 2001heeft gebruikt als onvoldoende onderbouwd voorbij.”

“5. Badotherm heeft na 10 mei 2001 het teken (de codering) BDT - een afkorting van Badotherm, begrijpt het hof – (18) gebruikt. Nuova Fima meent kennelijk - nu zij spreekt over "verwarring, althans associatiegevaar", er sprake is van soortgelijke waren en niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een bekend merk - dat Badotherm door het gebruik van het teken BDT (18) inbreuk als bedoeld in artikel 2.20, lid 1, sub b Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (BVIE) - voorheen artikel 13A, lid 1, sub b BMW - maakt op haar rechten met betrekking tot het merk MGS.

6.(…) Naar het oordeel van het hof is er in geen enkel opzicht een relevante gelijkenis tussen het merk MGS en het teken BDT (1 8), laat staan een zodanige gelijkenis dat de totaalindruk die door merk en teken worden opgeroepen overeenstemt.”

Met betrekking tot de slaafse nabootsing laat het hof nadere onderbouwing toe: 

“9. (…) Voor de vraag of sprake kan zijn van relevante verwarring is van belang of de drukmeters van Nuova Fima zich wat betreft hun uiterlijk relevant onderscheiden van andere op de markt zijn de drukmeters. Nu Nuova Fima zich over de stellingen in de memorie van antwoord en - de eerst daarna gedeponeerde - drukmeters nog niet heeft uitgelaten, zal het hof haar in de gelegenheid stellen dat alsnog te doen bij akte.”

Nuova Fima zal moeten aantonen dat haar nanometers zich onderscheiden van andere nanometers die op de markt verkrijgbaar zijn. Het Hof verwijst de zaak naar de rol van 18 oktober 2007 voor akte na tussenarrest.

Lees het arrest hier.

IEF 4613

De suffix gemeen

danth.gifBBIE, beslissing inzake oppositie, 10 augustus 2007, Nº 2000103, Dantherm A/S tegen Jerzy Kaczam-Filmoniuk "Kanex".

Oppositie tegen aanvrage woordmerk KAN-TERM op basis van woord- en woord/beeldmerk DANTHERM.

Dantherm heeft haar naam als Gemeenschaps woord- en woord/beeldmerk ingeschreven voor o.a. verwarmingsinstallaties in klasse 11. Dantherm maakt bezwaar tegen de aanvrage van het merk KAN-THERM in een achttal klassen. De Oppositieafdeling acht de merken op de eerste plaats visueel en auditief, maar ook begripsmatig overeenstemmend, ondanks het feit dat het element THERM beschrijvend is. Gevaar voor verwarring, oppositie toegewezen.

35. Beide tekens hebben de suffix “–THERM” gemeen. Voor de desbetreffende waren en diensten is dit echter weinig onderscheidend en zelfs beschrijvend, zoals terecht opgeworpen wordt door verweerder. Dit woord is immers afgeleid van het Griekse woord thermè wat zoveel betekent als hitte en is eveneens volgens het Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal een warmte-eenheid. Een gelijkaardige suffix is terug te vinden in de Franse taal (-therme) waar het dezelfde betekenis heeft. Bovendien bestaan er zowel in het Nederlands als het Frans tientallen woorden waarin het element therm(e) voorkomt. Men mag dan ook aannemen dat het in aanmerking komend Benelux-publiek dit ook in deze zin zal begrijpen. Hoewel de suffix “THERM” in casu weinig onderscheidend is, mag dit bestanddeel niet buiten beschouwing worden gelaten bij de globale beoordeling.

Ook de waren en diensten worden identiek, danwel gelijksoortig geacht:

41. De verwarmingsinstallaties komen in beide lijsten voor. Verder betreft het betwiste depot waren en diensten die betrekking hebben op klimatisering, verwarming, sanitair en alles die daarbij komt kijken, zoals de buizen, meters, kranen en gespecialiseerd gereedschap daarvoor. De materialen die uitvoerig zijn opgesomd in de warenlijst van het betwiste teken zijn te beschouwen als verlengstukken en hulpmiddelen die noodzakelijk zijn voor een goede installatie en werking van de desbetreffende apparatuur en zijn daaraan dus complementair. Bovendien worden verwarming en sanitair veelal doorezelfde personen gefabriceerd, verkocht of geïnstalleerd. De gespecialiseerde hulpmiddelen,onderdelen, buizen enz die nodig zijn voor klimatisering zijn grotendeels dezelfde als die voorerwarming en sanitair.

42. Het argument van verweerder dat zijn waren- en dienstenlijst zich richt op de privé-huizen en niet op de industriële bouw, is in contradictie met de bewoordingen van de waren in klasse 11 van diens eigen warenlijst, aangezien daar zowel de filters voor huishoudelijk als voor industriële doeleinden terug te vinden zijn.

Gevaar voor verwarring wordt aannemelijk geacht en de oppositie wordt toegewezen.

Lees beslissing hier.

IEF 4610

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Almelo, 31 augustus 2007, KG ZA 07-166, Stichting Vestia Groep tegen Stichting Vestion Wonen (Met dank aan Fulco Blokhuis, Boekx).

Handelsnaamrecht of merkenrecht? “De vorderingen van Vestia dienen te worden afgewezen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechters is er voorshands bij het grote publiek en de gemiddelde consument geen gevaar voor verwarring te duchten ten aanzien van de namen Vestia en Vestion. Dit verwarringsgevaar dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Zutphen, KG ZA 07-231, Doornewaard tegen Air Force Ltd & Gerechtshof ’s-Gravenhage, 24 mei 2007, Rolnr. 03/650, Air Force Ltd. Tegen Smillie Beheer B.V. & Silic Nova B.V.  (Beide uitspraken met dank aan  Marleen van den Horst, BarentsKrans).

Vonnis in de eerder gesignaleerde Zutphense octrooizaak (IEF 4566) en het in hetzelfde artikel genoemde arrest van het hof Den Haag.

“Aangezien de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht slechts kan blijken uit een beoordeling van de vraag over de geldigheid en handhaving van octrooien, is krachtens het bepaalde in artikel 80 lid 2 aanhef en onder a. van de Rijksoctrooiwet 1995 de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage in kort geding in Nederland bij uitsluiting bevoegd van de vordering tot opheffing van het onderhavige beslag kennis te nemen.”

Lees het vonnis hier en het arrest hier.

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 30 augustus 2007, Rolnr. 05/436, Nuova Firm SpA tegen Badotherm Procesinstrumentatie B.V. (Met dank aan Michiel Rijsdijk, Van der Steenhoven).

“Uit de stellingen van Nuova Fima begrijpt het hof dat zij Badotherm verwijt al sedert 1993 of eerder drukmeters te verkopen die door derden zijn gefabriceerd en die aan de buitenkant exacte kopieën lijken van, althans sterke gelijkenis vertonen met de drukmeters van Nuova Fima.”

Lees het arrest hier.

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, 31 augustus 2007, A.R. 326/03-H.220/06, &-Eleven Inc. Tegen Laprior(Met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper).

Antillenzaak over normaal gebruik. “De omstandigheid dat sinds 1988 op één van de eilanden van de Nederlandse Antillen een kleine supermarkt wordt gedreven onder de naam 7-Alive (Grocery) met een op 7- Eleven gelijkend beeldmerk, kan niet worden aangemerkt als "geldige reden" om geen normaal gebruik te maken van het merk.”

Lees het arrest hier.

IEF 4604

Flagrant in strijd met de werkelijkheid

rwr.gifRechtbank Breda, 29 augustus 2007, KG ZA 07-472. Inside Brands B.V. c.s. tegen Brodkorb. (Met dank aan Olaf van Haperen, Lawton)

Zeer snel gewezen vonnis m.b.t. een uit de hand gelopen distributie overeenkomst. Gedaagde beschikt over het Gemeenschapsmerk Rag Wear en heeft beslag laten leggen op de eisers’ handelsvoorraad aan kledingstukken van dit merk.  Bij het verzoekschrift heeft de merkhouder echter verzwegen dat partijen al jarenlang een exclusieve distributie relatie hadden.

De rechtbank ziet in deze “opzettelijke en valselijke voorlichting” al genoeg reden om het beslag op te heffen. Ten overvloede stelt de rechtbank wel dat het beslag anders ook zou zijn opgeheven, nu de voor een vordering tot afgiste op grond van 2.22 BVIE kwade trouw vereist is, terwijl hier een verschil van mening over de uitleg van een vaststellingovereenkomst aan de orde is en kwade trouw niet aannemelijk is.

“3.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft gedaagde in het verzoekschrift een volkomen onvolledig beeld gegeven van de juridische situatie door geen melding te maken van de rechtsverhouding die tussen partijen heeft bestaan en middels de vaststellingsovereenkomst op dit moment nog bestaat. Gedaagden moet hebben geweten dat hij aldus feiten en omstandigheden achterwege liet die voor de beoordeling van het verzoekschrift door de rechtbank, waarbij de wederpartij niet wordt gehoord, van zeer wezenlijke betekenis waren. Flagrant in strijd met de werkelijkheid vermeldt het verzoekschrift bovendien dat gedaagde geen toestemming heeft gegeven voor de vervaardiging van deze kledingstukken met zijn merk. Onweersproken en door bewijsmiddelen gestaafd staat vast dat gedaagde zeer nauw betrokken is geweest bij de productie van deze kledingstukken en bij de keuze van de producenten.

Bij deze opzettelijke en valselijke voorlichting van de rechtbank in het verzoekschrift past de onmiddellijke opheffing van het beslag, zelfs zonder verder debat.”

3.9 Ten overvloede geldt dat hei beslag gelet op het inhoudelijk debat op de navolgende gronden behoort te worden opgeheven: Toewijzing van een vordering tot afgifte op grond van art. 2.22 van het Benelux Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom vereist kwade trouw van de inbreukmaker. Aan de orde is echter een verschil van mening over de uitleg van de vaststellingsovereenkomst en in dit debat is kwade trouw aan de zijde van eiseressen geenszins aannemelijk. De vordering tot afgifte in een bodemprocedure zal dus naar alle aannemelijkheid worden afgewezen.”

Het beslag wordt opgeheven, met veroordeling van gedaagde in de werkelijke kosten van het geding, €15.252,20.

Lees het vonnis hier.

IEF 4593

Ex Parte Deo

nkw.gifRechtbank Amsterdam, 17 augustus 2007, Ex parte bevel in Nike International Ltd tegen Zeeman en STI (Met dank aan Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan).

Ex parte verzoekschrift ex artikel 1019e Rv aan de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam d.d. 17 augustus 2007. Bevel tot het staken en gestaakt houden van het verhandelen van cosmeticaproducten (deodorant) voorzien van de aanduiding NIKE (zie het verzoekschrift voor afbeeldingen ).

De in 1019e Rv genoemde ‘onherstelbare schade voor de houder van het recht van intellectuele eigendom’ wordt in het verzoekschrift als volgt gemotiveerd:

“13. Er bestaat een aanzienlijk risico dat gerekwestreerden de Producten nog altijd actief op de markt aanbieden. STI heeft bovendien bevestigd dat zij voornemens is de producten uit te voeren, welke export ex artikel 2.20 lid 2 sub c BVIE inbreukmakend is. Indien de Producten zouden worden uitgevoerd en worden geleverd aan een derde partij, bestaat bovendien het risico dat de Producten wederom in de Benelux op de markt zullen worden gebracht. Nu reeds een datum is bepaald voor het kort geding waarin zal worden geoordeeld over de vorderingen van Nike, hebben gerekwesteerden ook geen belang bij het uitvoeren van de Producten voordat het vonnis in kort geding is gewezen. Uit het feit dat de houdbaarheidsdatum van de Producten reeds is verlopen, kan overigens de conclusie worden getrokken dat de Producten in het geheel niet meer verhandelbaar zijn, zodat gerekwesteerden reeds daarom geen belang hebben bij het verhandelen van de Producten voordat over dit geschil in kort geding is beslist.”

Termijn voor het instellen van de hoofdzaak (bodemprocedure) wordt bepaald op 3 maanden.

Lees het verzoekschrift hier.

IEF 4590

Met voeten getreden

elvisbadmat.gifRechtbank van koophandel Dendermonde, 26 maart 2007, AR/02/0818 D. N.V. Sogilo tegen EM TV & Wavery B.V. & V.S.A. Elvis Presley Enterprises Inc. (Met dank aan Howrey).

Kort Belgisch vonnis over de nalatenschap van Elvis Presley, wiens 30e sterfdag op 16 augustus j.l nog aanleiding was voor wereldwijde herdenkingen. De achtergronden van de zaak worden in de laatste nieuwsbrief van Howrey uitvoeriger besproken door Patricia Cappuyns, Elvis’ Belgische advocate .

Kort samengevat betreft het geschil stukgelopen licentie-onderhandelingen tussen eiser en de Erven Presley. Na onderhandelingen en toezeggingen voor het tonen van producten met de beeltenis van Elvis op beurzen, besluiten de Erven om toch geen licentie te verlenen, onder meer omdat eiser de beeltenis van Elvis op badmatten wilde laten afdrukken (afbeelding), wat indruist tegen de vaste regel van de Erven dat het gelaat of de persoon van Elvis letterlijk niet met voeten getreden mag worden.  Eiser eist i.c. toch een licentie, maar ziet zich terechtgewezen door de rechtbank.

“Waar de houding van de rechthebbenden over de erfenis van Elvis  Presley soms onbegrijpelijk voorkomt, is het echter duidelijk dat van  meet af aan en zonder hierop terug te komen zij zich het formeel  akkoord voorbehielden om over elk detail en gebruik van de  beeltenissen van Elvis Presley te oordelen.  Het is niet aan ons een waarde oordeel te vellen over de criteria die door  verweerster in tussenkomst wordt gehanteerd. 

Het komt de rechtbank voor dat de heer Kluf als captain of industry en  met kennis van de Amerikaanse handelskaraktertrekken wist of had  moeten weten dat zonder formeel akkoord over ieder detail hij zich op  glas ijs bewoog van zodra hij reeds opdrachten gaf aan derden  vooraleer over de formele goedkeuring te beschikken.”

Lees het vonnis hier. Lees de Howrey Nieuwsbrief (met o.a. artikelen van Willem Hoyng en Fabienne Brison) hier.

IEF 4589

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’S-Gravenhage, 30 augustus 2007, KG ZA 07-871 Present Sieraden B.V. tegen Korse.

“Met het voorgaande is duidelijk dat er een serieuze niet te verwaarlozen  kans bestond (en bestaat) dat het octrooi ongeldig zal blijken, hetgeen Korse had  moeten weten. Dit geldt te sterker nu het slechts een registratieoctrooi betrof. (…) In zijn voornoemde brieven heeft Korse zich tevens op hem toekomende  auteursrechten beroepen. (…) Present Sieraden stelt  terecht dat haar SwitchClickRing en de Beadring van  Korse qua totaalindruk daarvoor te zeer verschillen, in aanmerking genomen dat het  uiterlijk in belangrijke mate wordt bepaald door technisch bepaalde en aldus niet  auteursrechtelijk te beschermen trekken.”  

Lees het vonnis hier.

BBIE, Beslissing in oppositie, 10 augustus 2007, Nº 2000103. Dantherm A/S the Kanex CTM DANTHERM tegen KAN-THERM).

“Aangezien consumenten echter niet overgaan tot een analyse van ieder detail van een merk, maar een merk eerder als een geheel beschouwen, is het Bureau van oordeel dat het in aanmerking komend publiek niet noodzakelijk de link zal leggen tussen DAN en Denemarken.”

Lees de beslissing hier

Rechtbank Amsterdam, 17 augustus 2007, Ex parte bevel in Nike International tegen Zeeman Textiel Textielsupers B.V. (Met dank aan Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan).

“Er bestaat een aanzienlijk risico dat gerekwestreerden  de Producten nog altijd actief op de
markt aanbieden. SS1 heeft bovendien bevestigd dat zij voornemens is de producten uit tc
voeren, welke export ex artikel 2.20 lid 2 sub c BVIE inbreukmakend is. Indien de Producten
zouden worden uitgevoerd en worden geleverd aan een derde partij, bestaat bovendien het
risico dat de Producten wederom in de Benelux op de markt zullen worden gebracht.(…)  Wanneer de Producten zouden worden uitgevoerd zal Nike ze uit liet oog verliezen zodat &t voor verzoekster tot onherstelbare schade zal leiden.”

Lees het bevel hier.

Rechtbank Breda, 29 augustus 2007, KG ZA 07-472. Inside Brands B.V. c.s. tegen Brodkorb. (Met dank aan Olaf van Haperen, Lawton)

“3.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft gedaagde in het verzoekschrift een volkomen onvolledig beeld gegeven van de juridische situatie door geen melding te maken van de rechtsverhouding die tussen partijen heeft bestaan en middels de vaststellingsovereenkomst op dit moment nog bestaat. Gedaagden moet hebben geweten dat hij aldus feiten en omstandigheden achterwege liet die voor de beoordeling van het verzoekschrift door de rechtbank, waarbij de wederpartij niet wordt gehoord, van zeer wezenlijke betekenis waren. Flagrant in strijd met de werkelijkheid vermeldt het verzoekschrift bovendien dat gedaagde geen toestemming heeft gegeven voor de vervaardiging van deze kledingstukken met zijn merk. Onweersproken en door bewijsmiddelen gestaafd staat vast dat gedaagde zeer nauw betrokken is geweest bij de productie van deze kledingstukken en bij de keuze van de producenten.

Bij deze opzettelijke en valselijke voorlichting van de rechtbank in het verzoekschrift past de onmiddellijke opheffing van het beslag, zelfs zonder verder debat.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4586

Een vleermuis met gespreide vleugels

bacmb.gifGerechtshof ’s-Gravenhage, 23 augustus 2007, rolnr. 051913, Bacardi & Company Ltd. tegen Food Brokers B.V. & Bat beverage GmbH c.s. (Met dank aan ( met dank aan Leonie Kroon,  DLA Piper). 

Hoger beroep in de enigszins spraakmakende vleermuis-zaak. In eerste instantie oordeelde de Haagse voorzieningenrechter dat het vleermuis-beeldmerk van Bacardi geen bekend merk zou zijn, o.a omdat een vleermuis een bekend dier is en "een afbeelding ervan niet reeds voert tot een grote onderscheidingskracht". Er zou bovendien geen sprake zijn van visuele overeenstemming en verwarring was niet de duchten.

In het onderhavige arrest komt het Hof Den Haag tot een andere conclusie: directe of indirecte verwarring is wel aannemelijk. Het hof motiveert uitgebreid (GMV, EEX, Roche/Primus) waarom  het (in deze zaak) alleen bevoegd is met betrekking tot de Benelux.

Internationale bevoegdheid.

Met een vrij uitvoerige uitleg van de relevante  artikelen  van de GMV en de EEX-verordening (inclusief Roche/Primus) komt het Hof Den Haag eerst tot de conclusie dat in deze zaak op grond van artikel 99 GMV (en artikel 93 lid 5 juncto artikel 94, lid 2 GMV) is de Haagse rechtbank en in hoger beroep het Haagse hof slechts bevoegd is voor handelingen of dreigende handelingen in de Benelux. Tegelijkertijd geeft het hof wel duidelijk aan dat dat in andere zaken heel goed anders kan zijn.

Op grond van artikel 94, lid 1 GMV is het hof tenslotte bevoegd terzake van inbreuk of dreigende inbreuk op het grondgebied van alle lidstaten en een door een op grond van artikel 93 lid 1 GMV bevoegde rechter uitgesproken verbod geldt in beginsel voor de gehele gemeenschap, (tenzij er omstandigheden zijn om dit verbod tot een bepaald gebied te beperken). In deze zaak is er echter geen sprake van dreigend inbreukmakend handelen buiten Nederland.

“10 Ook op grond van artikel 93, lid 1 GMV [internationale bevoegdheid/woonplaats – IEF] is de rechter niet bevoegd in de zaak tegen Bat Beverage, daar Bat Beverage niet gevestigd is in Nederland [maar in Duitsland – IEF]. Voorzover de bevoegdheid is gebaseerd op artikel 99 (lid 2) GMV [voorlopige en beschermende maatregelen – IEF]  valt daaruit naar het voorlopige oordeel van het hof, mede in aanmerking nemende het bepaalde in artikel 94, lid 2 GMV [bevoegdheid bij handelingen op grondgebied lidstaat – IEF], af te leiden dat de Haagse rechter (ook) in kort geding in de zaak tegen Bat Beverage slechts bevoegd is voor (dreigende) handelingen op het grondgebied van de Lidstaat waar de rechtbank is gelegen, nu de Haagse rechter in die zaak niet een krachtens artikel 93, leden 1 tot en met 4 bevoegde rechter is [internationale bevoegdheid/woonplaats – IEF].

Ook op grond van artikel 6 EEX [meerdere verweerders met een nauwe band – IEF] en de uitleg in Roche/Primus kan geen bevoegdheid worden aangenomen. Dat wil zeggen, in deze zaak. De bevoegdheid op grond van 6 EEX staat open, maar nu er i.c. weliswaar een zelfde situatie rechtens is (Gemeenschapsmerkrecht) maar geen sprake is van eenzelfde feitelijke situatie [geen concernstructuur en zelfde handelswijze of beleidsplan], zijn de Haagse rechtbank en het Haagse hof alleen bevoegd voor de Benelux.

Inbreuk in de Benelux

Met betrekking tot de inbreuk in de Benelux is het hof duidelijk. De tekens stemmen visueel en begripsmatig overeen en de waren zijn soortgelijk, waardoor directe en indirecte verwarring aannemelijk is.

Inleidend corrigeert het hof eerst de voorzieningenrechter; “16. (…) Met grief 2 bestrijdt Bacardi het oordeel van de voorzieningenrechter dat een verstrekkende voorziening in kort geding als in casu gevorderd slechts kan worden gegeven als met grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten valt dat de bodemrechter tot een inbreukverbod zal komen. Terecht stelt Bacardi dat de voorzieningenrechter een te zwaar criterium heeft gehanteerd, daar de voorzieningenrechter zich heeft te richten naar de waarschijnlijke uitkomst van de bodemprocedure.”

Vervolgens stelt het hof vast dat het vleermuis-merk een groot onderscheidend vermogen en bekendheid heeft. Het wordt immers al sinds 1862 gebruikt, het gebruik heeft wereldwijd een zeer grote omvang, het wordt ook gebruikt zonder de toevoeging van de naam Bacardi, Bacardi is marktleider en de uitgaven voor reclame zijn zeer hoog.

Het hof is voorshands verder van oordeel dat: “20 (…) de woorden "mad (power of red) bat" en de afbeelding van de vleermuis in zijn ovale kader de onderscheidende en dominerende bestanddelen van het teken vormen. De woorden ‘energy drink’ zijn beschrijvend en bovendien door de grootte en dikte van de letters duidelijk ondergeschikt aan de andere bestanddelen.  Dat laatst geldt ook voor zilver/rood gestreepte achtergrond, temeer nu deze niet doorloopt in het ovaal waarin zich de vleermuis bevindt. Nu de woorden mad (power of red) bat ("gekke (kracht of rode) vleermuis") bovendien refereren aan de daarbij afgebeelde vleermuis, wordt de, door de afbeelding van een vleermuis met gespreide vleugels in merk en teken bestaande, begripsmatige gelijkenis versterkt. Voorts is door de afbeelding van de vleermuis sprake van visuele overeenstemming die wordt versterkt door het ronde/ovale kader waarin de vleermuis zich bevindt. Het hof acht hierdoor voorshands een zodanige gelijkenis in visueel en begripsmatig opzicht aanwezig dat de totaalindruk die door merk en teken worden opgeroepen in vergaande mate overeenstemt.

De waren (alcholische dranken tegenover energy drinks) kunnen worden aangemerkt als soortgelijk, nu Bat Beverage zich met haar producten evenals Bacardi voornamelijk richt op hetzelfde publiek en in dezelfde gelegenheden wordt aangeboden. 

Nu verwarring op deze gronden al aannemelijk is, behoeven de marktonderzoeken en de stelling dat het vleermuis-merk een algemeen bekend merk is geen bespreking meer.

Het hof vernietigt het eerdere vonnis in kort geding en beveelt geïntimeerden ieder gebruik van het merk of overeenstemmende tekens in de Benelux te staken en gestaakt te houden

Lees het arrest hier. Vonnis Vzr. Rechtbank Den Haag hier.