Merkenrecht  

IEF 15693

Zaak aanhouden via Haags betekeningsverdrag en griffier moet verzoek bij Bureau doen

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba 9 februari 2016, IEF 15693; ECLI:NL:OGEAA:2016:71 (Oproeping nietigverklaring merk via Haags betekeningsverdrag)
Oproeping buitenlandse partij via Haags betekeningsverdrag. X verzoekt nietigverklaring en doorhaling van merkinschrijving van Y, omdat er sprake kan zijn van herkomstverwarring. Het gerecht zal de behandeling van het verzoek aanhouden totdat:
1) de griffier kennisgeving van het verzoek als bedoeld in artikel 11 Mv bij het Bureau heeft gedaan ;
2) de griffier kennisgeving van de dag van behandeling als bedoeld in artikel 12 lid 3 Mv heeft gedaan;
3) door middel van de griffier informatie is verkregen hoe door de directeur DWJZ aan het voorschrift is voldaan, dat zoveel mogelijk ervoor zorg is gedragen dat het stuk de belanghebbenden ten spoedigste bereikt;
4) is voldaan aan het voorschrift van artikel 15 Haags Betekeningsverdrag 1965.

4.2 Ingevolge artikel 10 Mv kan een merkrechthebbende nietigverklaring van een inbreukmakend merk verzoeken bij het Gerecht in Eerste Aanleg. Van zo’n verzoek wordt door de griffier binnen drie dagen aan het Bureau voor de intellectuele eigendom (verder: het Bureau) schriftelijk kennis gegeven. Het is het gerecht niet gebleken dat hieraan door de griffier voldaan is. De griffier zal worden gelast alsnog kennisgeving van het verzoek te doen als bedoeld in artikel 11 Mv.

4.3 Ingevolge artikel 12 derde lid Mv wordt de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 10 Mv niet gegeven dan na verhoor of behoorlijke oproeping van verweerder. De griffier deelt de dag van behandeling aan het Bureau schriftelijk mee. Het is het gerecht niet gebleken dat hieraan door de griffier voldaan is. De griffier zal worden gelast alsnog kennisgeving van de dag van behandeling te doen als bedoeld in artikel 12 lid 3 Mv.

4.4 Ingevolge artikel 12 derde lid Mv wordt de dag van behandeling van het verzoek door verzoeker aan verweerder bekend gemaakt door betekening van het verzoek en de daarop bepaalde dag van behandeling daarvan aan verweerder. Uit het dossier blijkt dat verweerder in opdracht van de griffier is opgeroepen te verschijnen op de (rol)zitting van woensdag 1 juli 2015. Kennisgeving van het verzoek heeft plaatsgevonden op 30 maart 2015 door betekening overeenkomstig artikel 5 aanhef en onder 8 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), van het verzoek en de datum van behandeling aan de directeur van de Directie Wetgeving en Juridische Zaken van het Land Aruba (DWJZ).

4.5 Nu de Merkenverordening zelf geen betekeningsvoorschriften bevat, anders dan dat betekening vanwege verzoeker plaatsvindt en niet vanwege de griffier, wordt de vraag of, niettegenstaande de omstandigheid dat verweerder niet op de daarvoor bepaalde dag is verschenen, het verzoek in behandeling kan worden genomen beheerst door het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Nu niet blijkt dat betekening van het verzoek vanwege verzoeker op een andere manier moest plaatsvinden dan aan de directeur DWJZ is verweerder niet in zijn belang geschaad waar betekening van het verzoek aan de desbetreffende autoriteit vanwege de griffier en niet vanwege verzoeker heeft plaatsgevonden.

4.6 Ingevolge artikel 5 aanhef en onder 8 Rv draagt de directeur DWJZ er zoveel mogelijk zorg voor dat het stuk de belanghebbenden ten spoedigste bereikt. Uit het dossier blijkt niet dat hieraan is voldaan. Het gerecht zal de griffier opdragen bij de directeur te informeren hoe aan dit voorschrift is voldaan.
IEF 15682

Klustoppers en Studentenkarwei maken inbreuk op handelsnaam Studenten Verhuis Service

Rechtbank Den Haag, 9 februari 2016 IEF 15682; ECLI:NL:RBDHA:2016:1182 (Studenten Verhuis Serivice (SVS) tegen Klustoppers en Studentenkarwei)
Uitspraak ingezonden door Ümit Arslan, Arslan & Ersoy Advocaten. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. SVS verleent, evenals Klustoppers en Studentenkarwei, diensten op het gebied van verhuizen en transport. SVS stelt dat er sprake is van merk- en handelsnaaminbreuk door Klustoppers, nu zij de handelsnamen en merken van SVS veelvuldig in diverse uitingen gebruikt. Zij vordert dat Klustoppers wordt bevolen elk gebruik hiervan te staken. Het gebruik van de woordcombinatie "student(en) verhuis service” maakt geen inbreuk op de merkrechten van SVS, aangezien het gaat om beschrijvende termen. Voor de uitlatingen waarbij "student(en) verhuis service” in wezen als een tweede of volgende handelsnaam wordt gepresenteerd is sprake van een inbreuk volgens art. 5 Handelsnaamwet. Hetzelfde geldt voor een dergelijk gebruik in de url van de website. Het gevorderde verbod wordt op straffe van een dwangsom toegewezen.

4.4. Voorshands overweegt de voorzieningenrechter dat er een gerede kans is dat de bodemrechter niet tot merkinbreuk zal concluderen. Daartoe is het volgende redengevend. Zoals reeds eerder in de Nederlandse jurisprudentie is overwogen, kan een merkhouder door de enkele omstandigheid dat hij daaraan een beeldelement toevoegt, niet alsnog de facto een monopolie krijgen op een beschrijvende aanduiding die als woordmerk geweigerd zou worden. Met Klustoppers c.s. kan worden aangenomen dat een merkhouder dan immers alsnog “via de achterdeur” zou krijgen waarop hij langs de voordeur (inschrijving als woordmerk) geen recht zou hebben.  Het “Freihaltebedürfnis” oftewel het recht van eenieder om beschrijvende termen te gebruiken dient te prevaleren. Naar voorlopig oordeel is dit hier aan de orde. Ook SVS geeft toe dat de woorden STUDENT(EN) VERHUIS SERVICE in haar beeldmerken beschrijvend zijn aangezien zij een verhuis service aanbiedt die wordt gerund en uitgevoerd door studenten. De voorzieningenrechter volgt het betoog van SVS niet dat de combinatie van woorden, waarbij zij vooral wijst op het ongebruikelijker “service”, meer is dan de som der delen. Dat er mogelijk gebruikelijker alternatieven, zoals het woord “dienst”, voor handen zijn neemt niet weg dat ook “service” louter beschrijvend is te achten, evenzeer in deze combinatie. SVS heeft voorts niet (onderbouwd) betoogd dat de woorden door gebruik ingeburgerd zouden zijn geraakt.


4.8. Anders is dit echter voor de uitlatingen waarbij “student(en) verhuis service” door Klustoppers c.s. in wezen als een (tweede of volgende) handelsnaam wordt gepresenteerd. Dit geldt bijvoorbeeld daar waar “Studenten Verhuisservice” met begin hoofdletters is geschreven en voorts ook in de volgende passage: (…)  Het gebruik van “studenten verhuisservice” in deze passage op de pagina amsterdamverhuisservices.nl/studenten-verhuisservice-amsterdam is naar voorlopig oordeel niet langer beschrijvend maar voldoende duidelijk gericht op een (specifiek onderdeel van een) onderneming zodat het in aanmerking te nemen publiek zou kunnen menen met de onderneming van SVS van doen te hebben of althans een daaraan verbonden onderneming. Een vergelijkbare passage komt ook voor op enkele andere zogenaamde landingspagina’s (met achtervoeging “/studenten-verhuisservice-…”) van de websites www.amsterdamverhuisservices.nl, www.haagsverhuisbedrijf.nl, www.utrechtsverhuisbedrijf.nl, www.budgetverhuisservices.nl naar aanleiding van een google zoekopdracht op die woorden.8 Nu voorts onbestreden is dat SVS haar handelsnamen eerder dan Klustoppers c.s. voerde en beide ondernemingen in dezelfde plaatsen actief zijn op het hetzelfde gebied, is van inbreuk volgens artikel 5 van de Hnw sprake.


4.9. Naar voorlopig oordeel geldt dit ook voor het gebruik in de url van dergelijke landingspagina’s van de achtervoeging “/studenten-verhuisservice-…” . Het in aanmerking te nemen publiek zal immers door voormelde tekst op de betreffende pagina die toevoeging aan het internet adres niet langer als beschrijvend opvatten maar integendeel als een verwijzing naar een (specifiek onderdeel van een) onderneming. Dergelijk gebruik zal dan ook worden verboden als na te melden. Teneinde executiegeschillen te voorkomen, wordt evenwel reeds nu overwogen dat indien in de tekst van de betreffende landingspagina de woorden “studenten verhuis service” op een beschrijvende manier zullen worden gehanteerd, de enkele opname in de url van die woorden (zonder een plaatsnaam) geen inbreukmakend handelsnaamgebruik oplevert, althans onvoldoende zeker is dat de bodemrechter die conclusie zal trekken.

IEF 15675

HvJ EU: Licentiehouder mag inbreukvordering instellen zonder registerinschrijving

HvJ EU 4 februari 2016, IEF 15675; ECLI:EU:C:2016:71 (Hassan tegen Breiding)
Merkenrecht. Artikel 23, lid 1, eerste volzin, van [Gemeenschapsmerkenverordening] moet aldus worden uitgelegd dat de licentiehouder een vordering kan instellen wegens inbreuk op het gemeenschapsmerk waarop de licentie betrekking heeft, hoewel deze licentie niet in het register van gemeenschapsmerken is ingeschreven.

Gestelde vragen [IEF 14945] :

1) Staat artikel 23, lid 1, eerste volzin, van [de] verordening [...] eraan in de weg dat een licentiehouder die niet is ingeschreven in het register [...] een vordering wegens inbreuk op een gemeenschapsmerk instelt?

2) Zo ja, staat artikel 23, lid 1, eerste volzin, van [de] verordening [...] in de weg aan een nationaalrechtelijke praktijk volgens welke de licentiehouder de aanspraken van de merkhouder tegen de inbreukmaker kan handhaven op grond van de bevoegdheid om in eigen naam een procedure te voeren over diens recht (,Prozessstandschaft’)?”

IEF 15672

De ontoelaatbaarheid van met oorsprongsbenamingen overeenstemmende merken

Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Carmen Hermes, Een kort commentaar op artikel 4 lid 1 onder i tot en met k, en artikel 5 lid 3 onder c van de nieuwe Merkenrichtlijn, IEF 15672; IEFbe 1685.
AKD. Serie Het Nieuwe Merkenrecht.
Met de inwerkingtreding van de nieuwe Merkenrichtlijn op 13 januari 2016 is het nationale- en Europese merkenrecht voor een belangrijk deel gelijkgetrokken. De nieuwe Merkenrichtlijn is onder meer verrijkt met een aantal absolute weigeringsgronden. De volgende weigeringsgronden zullen in deze bijdrage kort door ons worden besproken:
•    Oorsprongsaanduidingen en geografische aanduidingen (artikel 4 lid 1 onder i en artikel 5 lid 3 onder c);
•    Traditionele aanduidingen voor wijn (artikel 4 lid 1 onder j);
•    Gegarandeerde traditionele specialiteiten (artikel 4 lid 1 onder k).

Dezelfde weigeringsgronden zullen in de gewijzigde Uniemerkverordening worden opgenomen.

Bovengenoemde weigeringsgronden zijn absolute weigeringsgronden waaruit volgt dat het in het algemeen ontoelaatbaar wordt geacht dat merken worden ingeschreven die een oorsprongsbenaming, geografische aanduiding, traditionele aanduiding of gegarandeerde traditionele specialiteit bevatten. De bepalingen dienen dan ook het algemeen belang. Genoemde aanduidingen worden in het merkenrecht dus niet gezien als een ouder recht waarmee kan worden opgetreden tegen jongere merkinschrijvingen (en dus als relatieve weigeringsgrond). Zij dienen primair om bij het publiek misleiding omtrent de herkomst tegen te gaan.

De toegevoegde waarde van de weigeringsgronden
Oorsprongsaanduidingen en geografische aanduidingen
De absolute weigeringsgrond op basis van beschermde oorsprongsaanduidingen en geografische aanduidingen is in het merkenrecht niet volkomen nieuw. Verordening 207/2009 inzake het Gemeenschapsmerk (“de Gemeenschapsmerkenverordening”) voorziet met artikel 7 lid 1 onder k immers reeds in een soortgelijke absolute weigeringsgrond. Deze bepaling zal in de Uniemerkverordening die op 23 maart 2016 in werking treedt slechts beperkt tekstueel worden gewijzigd. Ook artikel 22 van het TRIPS-Verdrag formuleert een vergelijkbare bepaling ter bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen.

Opmerkelijk is overigens dat de weigeringsgrond in de nieuwe Merkenrichtlijn zowel als absolute weigeringsgrond (artikel 4 lid 1 onder i) alsook als relatieve weigeringsgrond (artikel 5 lid 3 onder c) wordt vermeld.

De Merkenrichtlijn 2008/95 en het nationale merkenrecht, zoals neergelegd in het Beneluxverdrag inzake de Intellectuele Eigendom (“BVIE”) kenden tot op heden geen specifieke weigeringsgrond voor merken die een oorsprongsbenaming of geografische aanduiding bevatten. In het nationale recht moest men het tot op heden doen met artikel 2.4 sub b BVIE dat bepaalt dat een merk zal worden geweigerd wanneer het merk het publiek kan misleiden omtrent de plaats van herkomst.

Of een merk dat een geografische benaming bevat (per definitie) misleidend is – in de zin van artikel 3, lid 1, sub g, van de merkenrichtlijn 89/104 (voorloper van Richtlijn 2008/95) – wanneer het niet voldoet aan de productspecificaties van de beschermde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding, is een vraag die voor gedistilleerde dranken (dus niet voor oorsprongsaanduidingen en geografische aanduidingen) in 2011 aan het Hof van Justitie is voorgelegd [Hof van Justitie EU 14 juli 2011, IEF 9945 (BNIC)].  Helaas is het antwoord op deze vraag door het Hof van Justitie bij die gelegenheid onbeantwoord gelaten.

Naast de weigeringsgrond voor misleidende merken kunnen de artikelen 2.11 lid 1 onder c en 2.28 lid 1 onder c BVIE mogelijk ook soelaas bieden. Deze artikelen bepalen dat “tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van plaats van herkomst”, als merk geweigerd worden, of indien ingeschreven, nietig verklaard kunnen worden. Nu geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in de regel de plaats van herkomst van een landbouwproduct zullen aanduiden, kan hiermee mogelijk ook worden opgetreden tegen merkaanvragen en –registraties die overeenstemmen met dergelijke geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen [Zie onder meer: artikel 8 lid 4 van de richtlijnen van het BBIE, Kort Begrip van het Intellectuele Eigendomsrecht, pagina 231, HvJ 4 mei 1999, IEF 2814, IER 1999, 165 (Windsurfing Chiemsee), waarin het Hof nadere aanwijzingen gaf voor de aanvaardbaarheid van geografische aanduidingen als merk.]. 

Buiten de merkenwetgeving zij nog verwezen naar de Verordening 1151/2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (“Verordening kwaliteitsregelingen”) en de Verordening 491/2009 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (“GMO Verordening”).

In de Verordening kwaliteitsregelingen treft men in artikel 14 een beperking aan, voor wat betreft het inschrijven van oorsprongsaanduidingen en geografische aanduidingen als merk. Een merkaanvraag zal krachtens artikel 14 niet tot registratie leiden wanneer het aangevraagde merk een geregistreerde oorsprongsaanduidingen of geografische aanduidingen bevat en de merkaanvraag betrekking heeft op hetzelfde producttype, voor zover het gebruik van dat merk zou indruisen tegen artikel 13, lid 1 van de Verordening kwaliteitsregelingen. Artikel 13 lid 1 beschermt oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen tegen verschillende gevallen waarin bij de verhandeling van een product uitdrukkelijk of impliciet wordt verwezen naar een geografische aanduidingen in omstandigheden waarin hetzij het publiek kan worden misleid of minstens ertoe kan worden gebracht, een gedachteassociatie te maken met betrekking tot de oorsprong van het product, hetzij de marktdeelnemer ten onrechte kan profiteren van de reputatie van de betrokken geografische aanduiding.

Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in Artikel 118 terdecies van de GMO-Verordening.

Al met al is de uitbreiding van de Merkenrichtlijn met de absolute weigeringsgrond op basis van oorsprongsaanduidingen en geografische aanduidingen dus geen verrassing.
Traditionele aanduidingen voor wijn
De absolute weigeringsgronden voor merken die traditionele aanduidingen voor wijn bevatten is evenmin een verrassing. Artikel 7 lid 1 onder j van de Gemeenschapsmerkenverordening bepaalt reeds dat merken niet ingeschreven – en indien reeds ingeschreven nietig verklaard – kunnen worden indien de wijnen een geografische aanduiding ter benoeming van de wijnen bevatten of uit een dergelijke aanduiding bestaan. Artikel 23 van het TRIPs-Verdrag formuleert een vergelijkbare bepaling. Ook in het BVIE bestond reeds een absolute weigeringsgrond van gelijke strekking. In artikel 2.4 sub g van het BVIE is bepaald dat geen recht op een merk wordt verkregen indien het een inschrijving van een merk voor wijnen betreft die geografische aanduidingen ter benoeming van die wijnen bevatten.

Voor zowel de Gemeenschapsmerkhouder als voor de Benelux-merkhouder verandert er met de komst van deze bepaling dus niets.

Gegarandeerde traditionele specialiteitenTot slot is in het nieuwe artikel 4 lid 1 onder k ook een weigeringsgrond opgenomen voor merken die overeenstemmen met een gegarandeerde traditionele specialiteit. Deze weigeringsgrond was tot op heden noch terug te vinden in de Gemeenschapsmerkenverordening, noch in de merkenrichtlijn en het BVIE.

Vraagtekens kunnen gesteld worden bij de reikwijdte van deze bepaling. De wetgever lijkt door de wijze van formuleren van de weigeringsgrond mogelijk een resultaat te hebben geschapen dat niet in lijn is met haar bedoelingen. Artikel  4 lid 1 onder k bepaalt “dat geweigerd dienen te worden merken die van inschrijving zijn uitgesloten ingevolge Uniewetgeving of internationale overeenkomsten waarbij de Unie partij is en die in bescherming van gegarandeerde traditionele specialiteiten voorzien”. Er staat dus uitdrukkelijk niet dat geweigerd worden, merken die overeenstemmen met een benaming van een gegarandeerde traditionele specialiteit. Uitsluitend indien merken van inschrijving zijn uitgesloten ingevolge de Uniewetgeving of internationale overeenkomsten, is conform de tekst de weigeringsgrond van toepassing.

Eerder merkten wij reeds op dat artikel 14 en artikel 13 lid 1 van de Verordening kwaliteitsregelingen een bepaling bevat die betrekking heeft op de verhouding tussen merkaanvragen en beschermde geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen. Deze bepalingen hebben echter geen betrekking op gegarandeerde traditionele specialiteiten.

Gegarandeerde traditionele specialiteiten worden wel beschermd krachtens de Verordening kwaliteitsregelingen (namelijk in artikel 18). Maar deze bepaling specificeert uitsluitend wanneer een gegarandeerde traditionele specialiteit bescherming kan genieten en laat zich niet uit over de vraag hoe wordt omgegaan met merkaanvragen van een datum gelegen na de registratie van de gegarandeerde traditionele specialiteit. De expliciete bepaling op basis waarvan merkaanvragen dienen te worden geweigerd in het geval van een oudere gegarandeerde traditionele specialiteit ontbreekt derhalve.
Ook het TRIPs-Verdrag biedt – anders dan voor beschermde oorsprongsaanduidingen en geografische aanduidingen en traditionele aanduidingen voor wijn – niet uitdrukkelijk bescherming aan gegarandeerde traditionele specialiteiten.

Hier dient overigens wel te worden opgemerkt dat een merkinschrijving (die overeenstemt met een gegarandeerde traditionele specialiteit) mogelijk wel nog steeds kan worden geweigerd op de grond dat het merk beschrijvend (als een aanduiding van soort of een ander kenmerk van de waar) of misleidend is. Immers, een traditionele gegarandeerde specialiteit komt volgens artikel 18 van de Verordening kwaliteitsregelingen slechts voor registratie in aanmerking “indien hij een specifiek product of levensmiddel beschrijft” waarbij de naam “traditioneel moet zijn gebruikt om het specifieke product aan te duiden, of het traditionele karakter of de specificiteit van het product aanduidt”. De reeds bestaande weigeringsgronden in de merkenwetgeving (artikelen 2.4 sub b en 2.11 lid 1 sub c BVIE) zouden dus uitkomst kunnen bieden. Deze oplossing verdient echter niet bepaald de schoonheidsprijs.

Conclusie
Nu de Uniewetgever de weigeringsgronden voor beschermde oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen, traditionele aanduidingen voor wijn en gegarandeerde traditionele specialiteiten heeft opgenomen in de nieuwe Merkenrichtlijn worden de absolute weigeringsgronden voor de gemeenschapsmerken en de nationale merken gelijkgetrokken. Dat is goed nieuws. Voor de weigeringsgronden die betrekking hebben op beschermde oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen en traditionele aanduidingen voor wijn geldt dat deze weigeringsgronden wel reeds aanwezig waren (bv. in de Verordening kwaliteitsregelingen) en directe werking hadden in het nationale recht, maar dat het logisch is dat ook in de merkenwetgeving nu een bepaling is opgenomen over de ontoelaatbaarheid van deze merken. Dat is immers de meest voor de hand liggende plaats. Voor de houders van een Benelux-merk zal er met de komst van de nieuwe Merkenrichtlijn voor wat betreft de absolute weigeringsgronden van artikel 4 lid 1 i en j weinig veranderen.

Of de wetswijziging ook in voldoende mate bescherming biedt aan gegarandeerde traditionele specialiteiten, is nog de vraag. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de wetgever voor traditionele gegarandeerde specialiteiten een andere bescherming voor ogen heeft gehad dan voor beschermde oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen en traditionele aanduidingen voor wijn. Desalniettemin lijkt de formulering van de weigeringsgrond van artikel 4 lid 1 onder k weinig behulpzaam nu de toelaatbaarheid (en de weigering) van een merkaanvraag in dit artikel afhankelijk wordt gesteld van het bestaan van (andere) Uniewetgeving of internationale overeenkomsten waarbij de Unie partij is die in weigering van de merkaanvraag voorziet. Nu een dergelijke expliciete bepaling niet voorhanden is, zal mogelijk moeten worden teruggegrepen op de weigeringsgronden voor beschrijvende of misleidende merken.

IEF 15670

Inbreuk op intellectuele eigendomsrechten van HOF audio-licht-beeld

Vzr. Rechtbank Noord-Nederland 3 februari 2016, IEF 15670 (Hof audio-licht-beeld tegen gedaagde)
Uitspraak ingezonden door Jarl Koning, Trip Advocaten & Notarissen. Merkenrecht. Handelsnaam. Auteursrecht. Domeinnaam. Gedaagde houdt zich onder de naam HOF bedrijfsmatig bezig met dienstverlening op het gebied van audio, licht en beeld, waarbij hij een logo is gaan gebruiken dat enige verwantschap vertoont met het logo dat eiseres in de afgelopen jaren gebruikte. De voorzieningenrechter oordeelt dat het gebruik door gedaagde van de handelsnamen waarin HOF voorkomt schending van artikel 5 Hnw oplevert. Daarnaast maakt gedaagde op grond van art. 2.20 lid 1 sub a BVIE merkinbreuk. Doordat gedaagde zonder toestemming van eiseres foto’s heeft gebruikt ten behoeve van zijn website, heeft hij tevens auteursrechtinbreuk. Ook wordt domeinnaamoverdracht bevolen.

Handelsnaam
4.10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in casu sprake van een zodanig geringe afwijking tussen de in geding zijnde handelsnamen dat bij het relevante publiek verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is. In dit verband speelt een rol dat beide ondernemingen in dezelfde regio op een soortgelijk vakgebied werkzaam zijn en zich (deels) richten tot hetzelfde publiek.
4.11. Bij het oordeel dat verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is, hecht de voorzieningenrechter geen overwegende betekenis aan het verschil tussen beide namen in die zin dat eiseres soms de toevoeging 'audio-licht-beeld' gebruikt en gedaagde de toevoegingen 'eventsupport', 'eventsupport  & AV', 'AV' en 'Pro'. Juist vanwege de grote bekendheid van de naam HOF is dit het kenmerkend element van beide handelsnamen. Ook indien en voor zover het relevante publiek het verschil tussen beide ondernemingen onderkent, acht de voorzieningenrechter het gevaar alleszins aanwezig dat men desalniettemin een band van economische of juri disc he aard veronderstelt (indirecte verwarring).
4.12. In de gegeven omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het gebruik door gedaagde van handelsnamen waarin de naam HOF voorkomt, voor het vakgebied waarop gedaagde thans werkzaam is, schending oplevert van het bepaalde in artikel 5 Hnw.

Merkrecht
4.17. Ingevolge artike12.20 lid l.a BVIE kan de merkhouder (in casu eiseres) optreden tegen gebruik van een met zijn merk identiek teken voor identieke waren of diensten. Onder identiek teken moet worden verstaan wanneer het zonder wijziging oftoevoeging alle bestanddelen van het merk afbeeldt, of wanneer het in zijn geheel beschouwd verschillen vertoont die dermate onbeduidend zijn dat zij aan de aandacht van de gemiddelde consument kunnen ontsnappen (vgl. Hvr EU 20 maart 2003, IER 2003,237). Nu het dominerende bestanddeel van de door beide partijen gebruikte tekens HOF is, terwijl de verschillen - eiseres gebruikt naast HOF als toevoeging drie rode bollen en gedaagde gebruikt voor de letter 0 in HOF een rode kleur en in het midden van die 0 een rode stip, alsmede onder de naam HOF in een veel kleiner lettertype de woorden 'Eventsupport  & AV' - zo gering zijn dat deze aan de aandacht van de gemiddelde consument kunnen ontsnappen.
4.18. Zoals hiervoor ook is overwogen worden de merken van partijen gebruikt voor werkzaamheden die liggen op het zelfde danwel een soortgelijk terrein als waarop eiseres werkzaam is. Beide merken zijn daarnaast ingeschreven in de klassen 35 en 42. De diensten van partijen komen dan ook in ieder geval voor een gedeelte met elkaar overeen.
4.19. Gelet op het voorgaande maakt gedaagde inbreuk op het merkrecht van eiseres, waartegen eiseres kan optreden op grond van artikel 2.20 lid 1.a BVIE.

Auteursrecht
4.21. Niet weersproken is dat de foto's door gedaagde zijn gemaakt. Evenmin is weersproken dat dat heeft plaatsgevonden tijdens het dienstverband van gedaagde bij eiseres. Ingevolge artikel 7 Auteurswet (Aw) wordt de werkgever als maker van in dienstbetrekking vervaardigde werken (in casu de foto's) aangemerkt. Eiseres heeft dan ook het uitsluitend recht om de foto's openbaar te maken en te verveelvoudigen. Doordat gedaagde zonder toestemming van eiseres die foto's heeft gebruikt ten behoeve van zijn website, heeft hij inbreuk gemaakt op de auteursrechten van eiseres.

Domeinnamen
4.22. Zoals hiervoor is vastgesteld heeft gedaagde in 2006 alle activiteiten van zijn toenmalige bedrijf (alle activa en passiva) ondergebracht in de besloten vennootschap van eiseres Hof Audio-Licht-Beeld BV. Nu daaromtrent geen andersluidende afspraak is  gemaakt, zijn onder de activa begrepen de eigendom van de domeinnamen www.hof.nl en www.hofeventsupport.nl. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit de omstandigheid dat bij de overschrijving van de domeinnaam www.hof.nl naar een andere registrar op 10 augustus 2009 gedaagde als directeur heeft aangegeven dat eiseres houder is van deze domeinnaam. Verder is niet betwist dat de kosten van deze domeinnaam na 2006 steeds door eiseres zijn betaald. In  dit verband is komen vast te staan dat indertijd abusievelijk is verzuimd de domeinnaam www.hof.nl over te dragen aan de vennootschap van eiseres.
4.23. Gelet op het vorenoverwogene dient de eigendom van de domeinnamen www.hof.nl en www.eventsupport.nl te worden overgedragen aan gedaagde.

IEF 15667

Aldi maakt met logo Buval-bier inbreuk op beeldmerk Jupiler

Voorz. NL Rechtbank van Koophandel Brussel 13 januari 2016, IEF 15667; eerder als: IEFbe 1682 (Inbev tegen Aldi)
Merkenrecht. Aldi is overgeschakeld naar een geheel nieuwe aankleding en opmaak voor de blikken, flessen en verpakkingen van haar bierproduct Buval. Volgens de stakingsrechter maakt Buval inbreuk op het beeldmerk Jupiler in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE, door het op de markt brengen van en reclame maken voor Buval-bier. De stakingsrechter beveelt Buval om elk gebruik van het logo voor Buval bier op flessen en verpakkingen en in reclame te staken op straffe van een dwangsom.

5.1 Gebruik in het economisch verkeer
21. Brouwerij Martens maakt dus, net zoals Aldi, wel degelijk een gebruikt van de gelaakte tekens in de zin van artikel 2.20 lid 2 BVIE.

5.2 Dezelfde waren
23. Aangezien identiteit soortgelijkheid overtreft, is aan deze voorwaarde voor de toepassing van artikel 2.20 lid 1 c BVIE voldaan.

5.3 Relevante publiek
29. De stakingsrechter besluit dat plisbier een gangbaar consumptiegoed is zodat het relevante publiek bestaat uit de gemiddelde consument die geacht wordt normaal geïnformeerd te zijn en redelijk omzichtig en oplettend te zijn.

5.4 Er is sprake van een ouder bekend merk
36. De stakingsrechter besluit dat gelet op de intensiteit, de geografische spreiding en de duur van het gebruik van de merken, de omvang van de door eisende partij gedane investeringen (publiciteitskosten) om haar merken te promoten en de proportie van het relevante publiek dat de betrokken diensten identificeert als zijnde afkomstig van een bepaalde onderneming, de merken van eisende partij bekende merken zijn voor de waren waarvoor ze zijn ingeschreven, te weten bieren.

5.5 Het aangevochten teken is identiek aan of stemt overeen met het oudere merk
45. Er kan niet ernstig betwist worden dat het relevante publiek een verband zal leggen of een samenhang zal zien tussen de merken van eisende partij en het teken gebruikt door verwerende partijen. Het is voldoende aannemelijk dat het gewraakte teken van verwerende partijen de merken van eisende partij in gedachten op roept (verwarring of het risico op verwarring is geen vereiste voor de toepassing van artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE)

46. Deze conclusie dringt zich des te meer op in het licht van de reeds gedane vaststelling dat de merken van eisende partij bekende merken zijn. Een gebrek aan identiteit tussen merk en teken wordt gecompenseerd door de bekendheid en de onderscheidende kracht van de merken (er bestaat een onderlinge samenhang tussen de in aanmerking te nemen factoren).

5.6 Het gebruik van het aangevochten teken trekt ongerechtvaardigd voordeel
50. De stakingsrechter besluit dat er in casu een reëel risico is op verwatering van het ingeroepen merk bestaat. Verwatering (alleen) volstaat opdat de hier besproken toepassingsvoorwaarde van artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE zou voldaan zijn.

5.7 De inbreukmaker heeft geen geldige reden om gebruik te maken van het aangevochten merk.
51. Aldi en Brouwerij Martens roepen geen geldige reden in, zodat zij zich aldus niet beroepen op deze verschoningsgrond.

7. Het beschikkend gedeelte
Op grond van de bovenstaande overwegingen neemt de stakingsrechter volgende beslissing. De stakingsrechten verleent akte aan de vrijwillige tussenkomst van de N.V. Miller Graphics. De stakingsrechter verklaart de vordering van eisende partij ontvankelijk en gegrond in de volgende mate. De stakingsrechter zegt dat het op de markt brengen van en het reclame maken voor Buval-bier met het volgende logo (…) inbreuk uitmaakt op de merken van eisende partij, meer in het bijzonder het Benelux beeldmerk nr. 893358, inde zin van artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE. De stakingsrechter beveelt verwerende partij om elk gebruik van het volgend logo voor het Buval bier (…) op flessen en verpakkingen en in reclame te staken op straffe van een dwangsom van 250 euro per individuele onvertreding vanaf de tiende werkdag na betekening van het vonnis.

IEF 15665

Vragen aan HvJ EU over het gebruik van een individueel merk als keurmerk

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 15 december 2015, IEF 15665; C-689/15 (W F Gözze Frottierweberei et Gözze)
Via minbuza.nl: Prejudiciële vragen over de [gemeenschapsverordening] en [merkenrichtlijn]. Verzoeksters (producent respectievelijk zaakvoerder) zijn actief in de textielproductie. Het gaat in deze zaak om handdoeken welke zij voorzien van een hangetiket met tekst en een beeldmerk (gestileerde bloem van de katoenplant in groen/wit). Verweerster Verein Bremer Baumwollbörse is een in 1872 opgerichte belangenvereniging van kantoenhandelaren in de rechtsvorm van een economische vereniging. Zij is houdster van een op 22-06-2007 aangevraagd gemeenschapsbeeldmerk (gestileerde bloem van de katoenplant in zwart/wit) dat op 22-05-2008 is ingeschreven, onder meer voor weefsels en textielproducten. Zij verleent licenties voor gebruik van het teken aan bedrijven in de textielsector waarvoor de producten van die bedrijven aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen.

Verweerster heeft het recht dit te controleren maar in de praktijk komt dat slechts in uitzonderlijke gevallen voor (verweerster kon slechts één voorbeeld noemen waarin een licentieneemster een aanmaning werd gegeven, omdat het teken was gebruikt voor een product dat volledig uit polyacryl bestond.). Steekproefsgewijze controle is niet aangetoond. Verweerster heeft het Landgericht verzocht verzoeksters te veroordelen tot staking, informatieverstrekking en schadevergoeding, welke eis is toegekend op grond van verwarringsgevaar. Verzoeksters hebben tegen dat oordeel hoger beroep ingesteld.

Voor de verwijzende DUI rechter (Oberlandesgericht Düsseldorf) hangt de uitspraak op dit beroep af van de vraag of bij het gebruik van een individueel merk als een keurmerk sprake kan zijn van een gebruik als merk in de zin van Vo. 207/2009. Het verschil zit hier enkel in de gebruikte kleuren (groen/wit en zwart/wit). RL 2008/95 vermeldt het ‘garantiemerk’ en machtigt de nationale wetgevers hierover regelingen vast te stellen. De DUI wetgever heeft in de DUI merkenwet de inschrijving van een collectief merk voor het onderscheid van waren naar kwaliteit mogelijk gemaakt. De verwijzende rechter wijst op rechtspraak van het BHIM en het Gerecht dat keurmerken niet worden beschermd door Vo. 207/2009. Voor erkenning van de merkenrechtelijke bescherming van keurmerken zou het publiek echter moeten kunnen uitgaan van een gecontroleerde kwaliteit. Wanneer dat niet het geval is kan dat leiden tot ‘oneerlijke handelspraktijken’ in de zin van RL 2005/29. Het mededingingsrecht voorziet echter alleen in een verbod van het concrete gebruik, niet in de schrapping van een merk. Hij legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:

1. Kan bij het gebruik van een individueel merk als keurmerk sprake zijn van een gebruik als merk in de zin van de artikelen 9, lid 1, en 15, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk voor de waren waarvoor het wordt gebruikt?

2. Bij een bevestigend antwoord op de eerste vraag: moet een dergelijk merk overeenkomstig artikel 52, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder g), nietig of met overeenkomstige toepassing van artikel 73, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk vervallen worden verklaard wanneer de merkhouder niet door regelmatige kwaliteitscontroles bij zijn licentienemers waarborgt dat de kwaliteitsverwachtingen die het publiek aan dit teken verbindt, juist zijn?

IEF 15659

Verwarringsgevaar vanwege begripsmatige overeenstemming 'EAU CROCO' en beeldmerk Lacoste

Hof Den Haag 26 januari 2016, IEF 15659 (Pacogi tegen Lacoste)
Uitspraak ingezonden door Fleur Folmer, NautaDutilh. Merkenrecht. Oppositie. Pacogi heeft het woordmerk ‘EAU CROCO’ ingediend ter inschrijving bij het Benelux-depot. Lacoste stelt oppositie in tegen deze inschrijving, welke wordt toegewezen door het BBIE [2009064]. Pacogi gaat in beroep en stelt onder meer dat alleen begripsmatige overeenstemming onvoldoende verwarringsgevaar oplevert. Het hof oordeelt, net als het BBIE, dat er een begripsmatige overeenstemming bestaat tussen het woordmerk ‘EAU CROCO’ en het beeldmerk van Lacoste. Door beiden wordt het concept ‘krokodil’ uitgedragen. Vanwege de sterke begripsmatige overeenstemming is er, ondanks gebrek aan visuele overeenstemming, sprake van verwarringsgevaar bij het relevante publiek. Het hof verwerpt het beroep.

17. Gegeven het feit da tin ruimte mate begripsmatige overeenstemming bestaat tussen het beeldmerk en het bestreden teken, de gelijkheid tussen de betrokken waren, alsmede het grote onderscheidend vermogen van het beeldmerk, is er naar het oordeel van het hof, in aanmerking nemende hetgeen in r.o. 6 is overwogen, ondanks het gebrek an visuele overeenstemming, sprake van gevaar voor verwarring bij het relevante publiek, in die zin dat men aan de onder het beeldmerk en de onder het bestreden teken aangeboden waren dezelfde herkomst zal toeschrijven of dat het publiek zal menen dat tussen de ondernemingen die deze waren op de markt brengen een juridische of economische band bestaat. Dat geldt temeer in aanmerking genomen de markt waarop de betrokken waren worden aangeboden, waarin het - naar Lacoste onweersproken heeft gesteld - gebruikelijk is dat parfums in verschillende varianten, met variatie in benaming, worden aangeboden. Aldus bestaat een reëel gevaar dat het relevante publiek zal menen bij de onder het bestreden teken (EAU CROCO) aangeboden parfum van doen te hebben met geuren uit dezelfde lijn (en met dezelfde herkomst) als de van het beeldmerk voorziene producten.

IEF 15654

Gebruik FunXtion na einde licentie merk- en auteursrechtinbreuk

Vzr. Rechtbank Den Haag 28 januari 2016, IEF 15654; ECLI:NL:RBDHA:2016:800 (Funxtion tegen Health Centers)
Merkenrecht. Auteursrecht. Onder het merk FunXtion exploiteert eiser een fitnessconcept om het plezier en motivatie van leden van fitnesscentra te optimaliseren. Gedaagde Health Center Eijsden, Maastricht en Meerssen hebben een (inmiddels beëindigde) licentieovereenkomst. Een uitgegeven poster wordt nog steeds gebruikt, dat levert auteursrechtinbreuk op. Op websites, facebook en LinkedIn-pagina van de directeur wordt FUNXTION nog gebruikt. Het door HC gebruikte logo 'Outdoor Funxtion' en variant 'funCtion' zijn merkinbreuk op FUNXTION. Een rectificatie op websites wordt bevolen.

- gebruik van het teken ‘Funxtion’
4.8. Naar voorlopig oordeel hebben HC Maastricht en HC Eijsden inbreuk gemaakt op de merkrechten van FunXtion als bedoeld in de artikelen 9 lid 1 sub a GMVo en 2.20 lid 1 sub a BVIE. Zij hebben immers het teken ‘Funxtion’ dat identiek is aan de merken in het economisch verkeer gebruikt voor dezelfde dienst als waarvoor FunXtion haar merken onder meer heeft ingeschreven, te weten sportdiensten. Niet in geschil is dat HC Maastricht en HC Eijsden gelet op artikel 13 van de respectieve licentieovereenkomsten na het einde van die overeenkomsten geen toestemming meer hadden om de merken te gebruiken. Dat HC Maastricht het fitnessconcept van FunXtion na het einde van de licentieovereenkomst feitelijk niet (meer) gebruikte en HC Eijsden het concept helemaal niet heeft gebruikt, zoals HC c.s. heeft aangevoerd, is voor de merkenrechtelijke beoordeling niet van belang. Doorslaggevend is dat in het economisch verkeer gebruik werd gemaakt van de merken voor de ingeschreven diensten.

- gebruik van het teken ‘Outdoor Funxtion’
4.12. De voorzieningenrechter stelt vast dat het teken ‘Outdoor Funxtion’ auditief, visueel en begripsmatig aanzienlijke gelijkenis vertoont met de merken. Het element ‘outdoor’ in het teken verwijst naar een buitenactiviteit en is zodoende beschrijvend voor buiten sporten. Dit element is dan ook minder onderscheidend in het teken. Het element ‘Funxtion’ is dan ook het dominante element in het teken en dit is identiek aan de merken.

4.14. Er is sprake van verwarringsgevaar ofwel omdat het publiek meent dat diensten verricht onder het teken ‘Outdoor Funxtion’ afkomstig zijn van FunXtion (directe verwarring), ofwel omdat het publiek op grond van het gebruikte teken op zijn minst zal menen dat HC Maastricht en HC Eijsden op de ene of andere manier, vanwege een economische band met FunXtion iets te maken hebben met de onder het overeenstemmende teken aangeboden diensten (indirecte verwarring). Met name het indirecte verwarringsgevaar is zeer reëel. Partijen hebben immers een zakelijke relatie met elkaar gehad waarbij het HC Maastricht en HC Eijsden was toegestaan de merken van FunXtion te gebruiken in het kader van het verzorgen van sportdiensten. Hierdoor bestaat het gevaar dat het relevante publiek nog steeds zal denken dat HC Maastricht en HC Eijsden hun diensten aanbieden in het kader van die samenwerking en dat de diensten derhalve dezelfde herkomst hebben of in ieder geval van een economisch verbonden onderneming afkomstig zijn.

Inbreuk auteursrecht
4.19. HC c.s. heeft niet betwist dat HC Maastricht en HC Eijsden de logo’s en de poster, ook na de beëindiging van de licentieovereenkomsten, zonder toestemming van FunXtion, op hun websites hebben openbaar gemaakt. Deze openbaarmakingen en/of verveelvoudigingen vormen naar voorlopig oordeel een inbreuk op de auteursrechten van FunXtion.

- logo ‘Outdoor Funxtion’
4.21. De voorzieningenrechter verwerpt dit standpunt. HC c.s. stelt terecht dat buiten het gebruik van het woord ‘Funxtion’ het logo ‘Outdoor Funxtion’ in niets lijkt op de onder 2.3 vermelde logo’s of de onder 2.4 vermelde poster van FunXtion. Hierbij geldt overigens wel dat op grond van hetgeen hiervoor reeds is overwogen het gebruik van het teken ‘Outdoor Funxtion’ ook zoals afgebeeld in dit logo inbreuk maakt op de merkrechten van FunXtion. De toevoeging van de kleurelementen en de tekst ‘100% green fit’ doet daaraan niet af.
IEF 15649

Transit in transitie. Een kort commentaar op artikel 10 lid 4 van de nieuwe Merkenrichtlijn

Reindert van der Zaal, Stijn Wijnker, ‘Transit in transitie. Een kort commentaar op artikel 10 lid 4 van de nieuwe Merkenrichtlijn’, IEF 15648; IEFbe 1671.
Ingezonden door Reindert van der Zaal en Stijn Wijnker, Kennedy Van der Laan. Serie Het Nieuwe Merkenrecht. Waar het begrip ‘transit’ voor IE-juristen een dankbaar onderwerp van debat is, heeft transit bij veel merkhouders vooral een negatieve connotatie. Transit lijkt, sinds het ten onder gaan van de (verderop besproken) vervaardigingsfictie, voor merkhouders in veel gevallen namelijk gelijk te staan aan ‘niet kunnen handhaven’. Die handhavingsproblemen hangen samen met het feit dat uit het Communautair Douanewetboek volgt dat externe transitgoederen zich tijdens het transport formeel gezien buiten het grondgebied van de EU bevinden. Het is dan ook niet verrassend dat merkhouders met smart hebben zitten wachten op verandering van het transit-regime. Met de nieuwe Merkenrichtlijn , die tezamen met een nieuwe verordening deel uitmaakt van het ‘Trademark Reform Package’, is die verandering er nu gekomen. De Europese wetgever heeft beoogd de problematiek rondom handhaving in transitkwesties te verhelpen door ook transitgoederen binnen de reikwijdte van het Europese merkenrecht te brengen.

In deze bijdrage geven wij kort commentaar op de nieuwe transit-wetgeving. Voor een goed begrip hiervan zullen we eerst kort terugblikken.

Inhoudsopgave
Een terugblik
Transit onder de nieuwe Merkenrichtlijn
Artikel 10 lid 4
Rechten in land van eindbestemming
De rol van de douane
Slotopmerkingen

Lees: Reindert van der Zaal, Stijn Wijnker, ‘Transit in transitie. Een kort commentaar op artikel 10 lid 4 van de nieuwe Merkenrichtlijn’, IEF 15648; IEFbe 1671.