Merkenrecht  

IEF 15588

Vraag aan HvJ EU: wanneer is een juridisch zelfstandige kleindochter een 'vestiging' van Amerikaanse onderneming

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU, IEF 15588; C-617/15 (Hummel)
Procesrecht. Bevoegheid. Merkenrecht. Verzoekster is een in Denemarken gevestigde sportartikelenfabrikant en houdster van een internationaal beeldmerk. Zij klaagt verweersters (in VS gevestigde moedermaatschappij Nike Inc en de in Hilversum/NL gevestigde Nike Retail) aan wegens vermeende inbreuk op haar gemeenschapsmerk en vordert staking van de in- en uitvoer, promotie, enz van verweersters producten in de EU, respectievelijk Duitsland. Daarnaast vordert zij verwijdering dan wel vernietiging van eerder geleverde goederen en een schadevergoeding. Nike VS stelt dat de Duitse rechter niet bevoegd is, maar verzoekster meent dat op grond van Vo. 207/2009 de Duitse gerechten bevoegd zijn van het geschil kennis te nemen. Volgens haar is het in Frankfurt/M gevestigde Nike Deutschland GmbH (Nike D), – een dochter van Nike NL – een ‘vestiging’ van Nike VS in de zin van de Vo. Nike VS betwist dat. De rechter gaat uit van bevoegdheid omdat Nike D een vestiging is van Nike VS in de zin van artikel 97, lid 1, van Vo. 207/2009. Hij wijst verzoeksters vordering echter af. Verzoekster gaat in beroep. Verweerster Nike VS blijft bij onbevoegdheid van de Duitse gerechten.

De verwijzende Duitse rechter (Oberlandesgericht Düsseldorf) gaat voor wat Nike D betreft ervan uit dat zij enkel als tussenpersoon bij uitvoer overeenkomsten fungeert (bijvoorbeeld beheer klantenservice). Zij heeft andere bestuurders dan Nike VS en Nike NL. In vacatures wordt Nike D aangemerkt als ‘DUI vestiging van Nike’. Hoe het begrip ‘vestiging’ in artikel 97, lid 1, van de Vo. 207/2009 moet worden uitgelegd is aar oordeel van de verwijzend rechter nog onvoldoende door het HvJEU verduidelijkt. In arrest C-154/11 heeft het HvJEU criteria opgesteld voor het begrip ‘vestiging’, en of het begrip eerder vanuit formeel oogpunt (hetgeen zelfstandige rechtspersonen zou uitsluiten), dan wel vanuit economisch oogpunt (hetgeen deze onder de concernonderdelen zou scharen) moet worden benaderd. De verwijzende rechter heeft eerder opgemerkt dat een moedermaatschappij haar nationale verkoopmaatschappij bij een uiteindelijk gezamenlijk concernoptreden op de markt op dezelfde wijze gebruikt als een vestiging, ongeacht of de laatste juridisch onafhankelijk is of niet.
Voor zover verzoekster subsidiair enkel een veroordeling vordert voor geheel DUI is de rechtssituatie opgehelderd in het arrest van het HvJEU C-360/12, maar voor het overige legt hij de volgende vraag voor aan het HvJEU:

“Onder welke omstandigheden moet een juridisch zelfstandige, in een lidstaat van de Unie gevestigde kleindochter van een onderneming, die zelf geen zetel heeft in de Unie, worden aangemerkt als „vestiging” van de onderneming in de zin van artikel 97, lid 1, van de [Gemeenschapsmerkenverordening] ?”
IEF 15585

Beta versie image search in eSearch plus

Uit het persbericht: A completely new way to search for images. It happens to us all, you don't remember someone's name, but you can certainly put a face to them. When you are searching for trade marks, you may have that same feeling, but, what if you can use visual elements in your search? We are introducing a beta version image search in eSearch plus, so that we can collect direct feedback from users like you.

Visual search
Proper trade mark clearance is the key to a successful application. With eSearch plus, you can search for, or monitor, images combined with criteria like the Vienna and Nice Classifications. Just click on the camera icon and drag and drop an image into the search field to find similar-looking marks.

Search for exactly what you need Select and adjust a red frame to zoom in or out of the areas you want to search for.

Power your search with classification Combine your image search with the Vienna and Nice Classifications. Available in advanced search.

See up to 100 results at once With three different viewing options: Detail List Images

Upload different formats You can use any of these formats: jpg, png, gif, tiff

Combine with other search criteria Such as trade mark name, type or filing date, etc.

Colour search Look for trade marks registered specifically for colour protection.

(...) Ready to try it?
For all our information on how to perform an image search successfully, please read our help files. With this new feature of eSearch plus we are following the practice of modern IT companies and launching a beta version. This way we can receive your feedback and make the required changes in real-time. Give us your feedback.

IEF 15580

Paars niet ingeburgerd, kleurgebruik is een gangbare geneesmiddelenpraktijk

Vrz. Rechtbank Midden-Nederland 30 december 2015, IEF 15580; ECLI:NL:RBMNE:2015:9317 (GSK tegen Sandoz)
Uitspraak mede ingezonden door Thera Adam-van Straaten, Kneppelhout & Korthals. Kleurmerk. Zowel GSK als Sandoz zijn actief op de markt van ademhalingsmedicatie 'relievers' en preventers voor astma en COPD. Nadat het octrooi van GSK is verlopen brengt Sandoz het product ook op de markt in een paars-getinte verpakking en inhalator. GSK is houdster van eenvoudig paars kleurmerk en combinatie paars-lichtpaars kleurmerk voor de inhalator.Omdat het gebruik van kleuren een gangbare praktijk is bij astma en COPD-geneesmiddelen, dat de kleur blauw veelal wordt gebruikt voor 'reliever' medicatie en dat GSK zelf ook andere kleuren gebruikt om de werking van haar geneesmiddelen van elkaar te onderscheiden (in dosering), is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat inburgering van het kleurmerk heeft plaatsgevonden. Geen slaafse nabootsing. Gebruik kleur geen misleidende mededeling ex art. 6:195 BW. Evenmin oneerlijke handelspraktijk ex art. 6:193b. Kostenveroordeling ex art.1019h Rv.

4.9. Dit onderscheidend vermogen – of het nu intrinsiek (ab initio) is dan wel door inburgering (gebruik) is verkregen – moet worden beoordeeld ten opzichte van de waren of diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd, uitgaande van de vermoedelijke perceptie ervan door het relevante publiek, te weten de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de betrokken categorie van waren of diensten. Het gaat in het onderhavige geschil om geneesmiddelen voor astma/COPD, die alleen op recept verkrijgbaar zijn. Het relevante publiek bij op recept verkrijgbare geneesmiddelen bestaat zowel uit eindverbruikers als uit beroepsbeoefenaren uit de gezondheidssector, te weten artsen die het geneesmiddel voorschrijven en apothekers die het voorgeschreven geneesmiddel verkopen2.

4.11. Dat het kleurmerk van GSK van huis uit onderscheidend vermogen heeft, zoals door GSK betoogd, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk geworden. Tussen partijen is niet in geschil dat in de markt van astma en COPD-geneesmiddelen veelvuldig kleuren worden gebruikt door farmaceutische ondernemingen op (de inhalatoren van) hun geneesmiddelen. Het gebruik van diverse kleuren is derhalve een gangbare praktijk in de markt. Weliswaar staat vast dat de kleur paars op het moment van de introductie van Seretide door GSK in de markt niet werd gebruikt, maar dat de kleur paars zo karakteristiek was in een markt waarin kleurgebruik reeds gangbaar was, dat dit de essentiële functie van herkomstaanduiding kan vervullen, daartoe heeft GSK onvoldoende (gemotiveerd) gesteld. Ook uit de brief van GSK aan het BBIE van 29 juni 2015 met daarin het verzoek om het kleurmerk in te schrijven, gaat GSK vrijwel niet in op het ab initio onderscheidend vermogen van het door haar gedeponeerde kleurmerk (productie 25, dagv).

Slaafse nabootsing
4.23. Met haar stelling dat het verwarringsgevaar van het product Airflusal Forspiro moet worden beoordeeld ten opzichte van de kleur paars (Pantone 2587 C), miskent GSK dat het verwarringsgevaar moet worden beoordeeld op basis van de totaalindruk van de beide in het geding zijnde producten. De totaalindruk wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter onder meer bepaald door de vorm van de beide producten. De Diskus van GSK kenmerkt zich door een ronde vorm terwijl de Airflusal Forspiro meer eivormig is. Ook de kleurstelling is anders; de Diskus bestaat uit twee kleuren paars (r.o. 2.4 en 2.10), waarvan het kleurmerk de overheersende is. De Forspiro bestaat uit één tint paars (Pantone 2573 C) in combinatie met wit. Daarnaast bevatten beide producten een van elkaar qua vorm afwijkende sticker met daarop in duidelijke letters de naam van het product en de naam van de producent. Ook de naam van de producten verschillen van elkaar, evenals de wijze waarop beide inhalatoren werken. Dat Sandoz heeft geprobeerd de Diskus van GSK te imiteren, is niet gebleken. Sandoz heeft voor de Forspiro bijvoorbeeld een award gewonnen voor het innovatieve karakter van het product. Tot slot verschillende ook de verpakkingen waarin beide producten worden verkocht van elkaar qua vormgeving (r.o. 2.4 en 2.7). Het kleurverloop van de kleur paars (van donker naar licht) loopt bij Seretide van rechts naar links en is omgeven door een rand in een afwijkende kleur (rood, groen of paars afhankelijk van de dosering), welke kleur terugkomt in de vermelding van de dosering op de verpakking. Behalve de dosering is de rest van de tekst op de verpakking zwart. Bij Airflusal loopt de kleur paars (van donker naar licht) van onder naar boven en is de naam van het product, alsmede de dosering in het paars (van licht naar donker) geschreven. De wel overeenstemmende aspecten, het gebruik van een paarse kleur en het feit dat ze beiden bestemd zijn voor astma- en/of COPD-medicatie wegen niet op tegen de verschillen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Sandoz voldaan aan haar verplichting om alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat gevaar voor verwarring ontstaat. Aannemelijk is dat het publiek, ook als zij minder oplettend is, deze verschillen zal opmerken. Ook indien er vanuit wordt gegaan dat Seretide een eigen plaats op de markt heeft gekregen, wat door Sandoz wordt betwist, dient de vordering van GSK te worden afgewezen, omdat voorshands niet aannemelijk is geworden dat Sandoz slaafs heeft nagebootst.

Misleidende mededeling
4.24. Volgens GSK vormt het gebruik door Sandoz Nederland van de kleur paars een misleidende mededeling in de zin van artikel 6:194 BW, omdat dit ten onrechte een commerciële band met GSK suggereert en daarnaast ten onrechte wordt gesuggereerd dat Airflusal Forspiro equivalent is aan Seretide qua kwaliteit, indicatie en functie.

4.25. Een van de vragen die in dit verband beantwoord dient te worden, is of het gebruik van een kleur onder het begrip “mededeling” in de zin van artikel 6:194 BW valt. Volgens Sandoz is dit niet het geval en de voorzieningenrechter is het daar mee eens. Bij het enkele gebruik van een kleur wordt immers geen mededeling van enig feit gedaan.8 Van een misleidende mededeling in de zin van voornoemd artikel kan dan ook geen sprake zijn.

Oneerlijke handelspraktijken
4.30. De bijzondere situatie doet zich hier evenwel voor dat het bij uitsluitend op recept verkrijgbare geneesmiddelen niet de patiënt/consument is, die de uiteindelijke beslissing neemt over het product, maar de arts en/of apotheker. Hoewel de patiënt aan de arts en/of apotheker een voorkeur uit kan spreken, is het ook in dat geval de arts en/of apotheker die de beslissing neemt over het te verstrekken product aan de patiënt en niet de patiënt zelf. De arts en/of apotheker zijn evenwel niet als consument aan te merken in de zin van voornoemde bepalingen, zodat de vorderingen van GSK hier reeds stranden. Bovendien kan op grond van de argumenten zoals beschreven in 4.23 evenmin sprake zijn van misleiding of verwarring.

4.31. De vorderingen van GSK zullen derhalve worden afgewezen.
IEF 15573

Publicatie Uniemerkverordening en nieuwe merkenrichtlijn en inwerkingtreding

De Uniemerkverordening treedt in werking op 23 maart 2016.

De nieuwe merkenrichtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie [red. 23 december], e.g. 13 januari 2016. De artikelen 1, 7, 15, 19, 20, 21 en 54 tot en met 57 zijn van toepassing met ingang van 15 januari 2019.

IEF 15567

De Nachtwacht te ingewikkeld als merk

BBIE 26 november 2015, IEF 15567 (De Nachtwacht)
PS: Chiever zal wel een canvas ontvangen als waardering voor de ludieke actie. Beslissing ingezonden door Bas Kist, Chiever. Het Beneluxbureau voor de Intellectuele Eigendom BBIE heeft geweigerd een afbeelding van de Nachtwacht als merk te registreren. De Nachtwacht zou als merk ‘te ingewikkeld’ zijn. Bovendien zal het niet ‘als merk worden opgevat’, aldus het BBIE in zijn brief van 26 november 2015:

De als merk gedeponeerde afbeelding - een weergave van het beroemde schilderij De Nachtwacht van Rembrandt van Rijn (1606-1669) - is te ingewikkeld van aard om als teken in de zin van artikel 2.1. lid 1 BVIE te gelden. Bovendien zal het teken, voor zover het dat zou zijn, niet als merk ter onderscheiding van de herkomst van waren uit een bepaalde onderneming worden opgevat. Het mist derhalve ieder onderscheidend vermogen. Wij verwijzen naar artikel 2.11 lid 1 sub a. en b. BVIE [ PS: Als blijk van waardering voor de ludieke actie van uw cliënt, niettegenstaande de onderhavige voorlopige weigering, binnenkort een mooie canvas - uiteraard in neutrale verpakking - tegemoet zien]

Uw merk op canvas
De Nachtwacht is door merkenbureau Chiever gedeponeerd als reactie op de marketing-actie van het BBIE ‘Uw merk op canvas’. Iedereen die tussen september en november 2015 een merk deponeerde, krijgt van het BBIE een schilderij van dat merk cadeau op het moment van registratie. Een merkregistratie van de Nachtwacht zou voor Chiever dus een fraai schilderij van de Nachtwacht opleveren.

Bekend kunstwerk als merk
Echter, dat feest gaat nu voorlopig niet door. Chiever overweegt beroep aan te tekenen tegen de weigering. Niet omdat Chiever zo nodig die merkregistratie
of een schilderijtje wil hebben, maar om een principieel punt te maken: de Nachtwacht is toch in één oogopslag herkenbaar en kan zo een merkfunctie vervullen?

IEF 15569

Vijf termen uit class headings moeten duidelijker volgens gemeenschappelijke mededeling van de merkenbureaus van de EU

Gemeenschappelijke mededeling over de gemeenschappelijke praktijk inzake de algemene benamingen van de hoofdklassen van de classificatie van Nice (v1.2), 28 oktober 2015.
Merkenrecht. Na de jaarlijkse herziening van de Classificatie van Nice zijn een aantal classheadings gewijzigd met ingang van 1 januari aanstaande. De volgende vijf van de 204 benamingen in de algemene benamingen van de hoofdklassen van de classificatie van Nice blijven echter door de merkenbureaus van de Europese Unie aangemerkt als te weinig duidelijk en nauwkeurig om de omvang van de bescherming die ze zouden geven te beschrijven en kunnen dientengevolge ook na 1 januari 2016 niet zonder nadere toelichting worden aanvaard:
• Kl. 7 – Machines en werktuigmachines
• Kl. 37 – Reparaties
• Kl. 37 – Installatiewerkzaamheden
• Kl. 40 – Behandeling van materialen
• Kl. 45 – Persoonlijke en maatschappelijke diensten verleend door derden om aan individuele behoeften te voldoen

Hieronder wordt voor elk van de vijf algemene benamingen van de hoofdklassen van de classificatie van Nice aangegeven waarom ze niet duidelijk en nauwkeurig zijn.

• Kl. 7 – Machines en werktuigmachines  – Gelet op de noodzaak van duidelijkheid en nauwkeurigheid, geeft de term “machines” niet duidelijk aan welke machines ertoe behoren. Machines kunnen zeer uiteenlopende kenmerken en/of gebruiksdoelen hebben; voor de productie en/of het gebruik ervan kunnen zeer uiteenlopende technische capaciteiten en knowhow 5/6 noodzakelijk zijn, ze kunnen verschillende consumenten als doelgroep hebben, via verschillende verkoopkanalen worden verkocht, en bijgevolg op verschillende marktsectoren betrekking hebben.

• Kl. 37 – Reparaties – Gelet op de noodzaak van duidelijkheid en nauwkeurigheid, geeft deze term geen duidelijke indicatie van de geleverde diensten. Er wordt immers alleen aangegeven dat het gaat om reparatiewerk, niet wat er gerepareerd moet worden. Aangezien de te repareren waren verschillende kenmerken kunnen hebben, zullen de reparatiediensten worden verricht door reparateurs met uiteenlopende technische capaciteiten en knowhow en kunnen ze betrekking hebben op verschillende marktsectoren.

• Kl. 37 – Installatiewerkzaamheden – Gelet op de noodzaak van duidelijkheid en nauwkeurigheid, geeft deze term geen duidelijke indicatie van de geleverde diensten. Er wordt immers alleen aangegeven dat het gaat om installatiewerkzaamheden, niet wat er geïnstalleerd moet worden. Aangezien de te installeren producten verschillende kenmerken kunnen hebben, zullen de installatiewerkzaamheden worden uitgevoerd door installateurs met uiteenlopende technische capaciteiten en knowhow en kunnen ze betrekking hebben op verschillende marktsectoren.

• Kl. 40 – Behandeling van materialen – Gelet op de noodzaak van duidelijkheid en nauwkeurigheid, geeft deze term geen duidelijke indicatie van de geleverde diensten. De aard van de behandeling is onduidelijk, evenals de materialen die behandeld moeten worden. De diensten omvatten een brede reeks bewerkingen, uitgevoerd door verschillende dienstverleners, van materialen met uiteenlopende kenmerken, waarvoor zeer uiteenlopende technische capaciteiten en knowhow noodzakelijk zijn en die op verschillende marktsectoren betrekking kunnen hebben.

• Kl. 45 – Persoonlijke en maatschappelijke diensten verleend door derden om aan individuele behoeften te voldoen – Gelet op de noodzaak van duidelijkheid en nauwkeurigheid, geeft deze term geen duidelijke indicatie van de geleverde diensten. De diensten omvatten een brede reeks activiteiten die worden uitgevoerd door verschillende dienstverleners, waarvoor zeer uiteenlopende vaardigheden en knowhow noodzakelijk zijn en die op verschillende marktsectoren betrekking kunnen hebben.

IEF 15563

Hervormingen Europees merkenrecht een feit

Uit het persbericht (Novagraaf): Het Europees Parlement heeft op 15 december jongstleden ingestemd met belangrijke hervormingen in het Europees merkenrecht. Dit betekent dat de komst van een nieuwe merkenrichtlijn en een gewijzigde merkenverordening vast zijn komen te staan. Naar verwachting wordt het pakket aan wijzigingen op 24 december 2015 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. De nieuwe merkenrichtlijn en de gewijzigde merkenverordening zullen respectievelijk 20 dagen en 90 dagen daarna in werking treden. (...)

Hieronder volgt een toelichting op de belangrijkste gevolgen van de hervormingen.

Nieuwe merkenrichtlijn – gevolgen voor het Benelux merkenrecht
De nieuwe merkenrichtlijn dient binnen drie jaar te worden geïmplementeerd in de nationale merkenwetgeving van lidstaten. In de Benelux betekent dit dat als gevolg van de nieuwe richtlijn het Benelux Verdrag voor de Intellectuele Eigendom (‘BVIE’) ten aanzien van het merkenrecht zal worden aangepast.

•    Mogelijk gewijzigd taksesysteem
Thans geldt dat voor een Benelux-depot in één tot drie klasse(n) dezelfde takse gerekend wordt (‘drie klassen voor de prijs van één’). Dit heeft geleid tot een merkenregister dat is  volgelopen met merken die niet gebruikt worden voor alle klassen waarin het merk geregistreerd is, hetgeen gevolgen heeft voor de beschikbaarheid van merken en betrouwbaarheid van het merkenregister. Om dit probleem op te lossen geeft de nieuwe merkenrichtlijn de lidstaten de mogelijkheid om een takse te gaan rekenen per klasse (‘een takse per klasse’). De verwachting is dat verschillende EU lidstaten, waaronder de Benelux, deze mogelijkheid zullen overnemen in de nationale merkenwetgeving.

•    Administratieve verval- en nietigheidsprocedure
Nationale merkenbureaus worden verplicht binnen zeven jaar na inwerkingtreding van de nieuwe merkenrichtlijn een administratieve procedure tot vervallen- en nietigverklaring van merkregistraties aan te bieden. Thans zijn merkhouders genoodzaakt een juridische procedure te starten om een vervallen- en nietigverklaring van merkregistraties te vorderen. Verwacht wordt dat de administratieve procedure in de Benelux (veel) sneller zal zijn ingevoerd dan de maximale termijn van zeven jaar.

Gewijzigde merkenverordening
De gewijzigde merkenverordening ziet op het Uniemerk (thans nog ‘Gemeenschapsmerk’) en treedt (grotendeels) direct in werking. Merkhouders van Uniemerken zullen derhalve vanaf de inwerkingtreding reeds te maken (kunnen) hebben met de gewijzigde verordening.
Twee punten zijn met name van belang voor Uniemerkhouders:

•    Gewijzigd taksesysteem
Na inwerkingtreding van de gewijzigde merkenverordening zal voor Uniemerken een takse betaald dienen te worden per klasse (‘één takse per klasse’). Dit zal eveneens komen te gelden voor vernieuwing van bestaande Uniemerkregistraties.

•    Mogelijkheid tot indienen verklaring tot behoud van brede bescherming merk
Bij het deponeren van een Uniemerk dient de merkhouder middels een omschrijving aan te geven voor welke waren en/of diensten hij het merk wenst te (gaan) gebruiken. Tot medio 2012 gold ten aanzien van het Uniemerk dat wanneer een merkhouder koos voor de algemene klasseomschrijving, de merkregistratie alles dekte wat in de desbetreffende klasse kon vallen, het zogeheten ‘class-heading-covers-all’-principe. Hieraan kwam een einde door het IP Translator-arrest waarin het Europese Hof van Justitie uiteen zette dat het verplicht is om bij depot zorg te dragen voor een duidelijke en nauwkeurige omschrijving van de waren en diensten. De beschermingsomvang van een na 22 juni 2012 gedeponeerd Uniemerk is hierdoor beperkt tot datgeen wat bij registratie duidelijk en nauwkeurig is omschreven, het ‘means-what-it-says’-principe.

Hierdoor kunnen houders van Uniemerken in feite minder beschermd zijn dan bij registratie door de merkhouder was beoogd. Vandaar dat de mogelijkheid is gecreëerd voor houders van Uniemerken die voor 22 juni 2012 zijn gedeponeerd en de algemene klasseomschrijving hebben gebruikt om, binnen zes maanden na inwerkingtreding van de gewijzigde merkenverordening, te verklaren dat zij “(…) op de datum van indiening het voornemen hadden bescherming aan te vragen voor nog andere waren of diensten dan die welke onder de letterlijke betekenis van de klasseomschrijving vallen (…)’. Oftewel: houders kunnen door middel van het indienen van de verklaring bewerkstelligen dat de registratie ook waren en diensten dekt die niet vallen onder de letterlijke betekenis van de klasseomschrijving. Hiervoor geldt wel het vereiste dat die waren en diensten in de zogenaamde alfabetische lijst voorkomen: een door merkenautoriteiten gehanteerde lijst met per klasse ingedeelde waren en diensten.

Indien een merkhouder niet van deze mogelijkheid gebruik maakt zal de beschermingsomvang van het merk, na het verstrijken van de zes maanden-termijn, beperkt zijn tot wat letterlijk binnen de betekenis van de gebruikte klasseomschrijving valt.

Vereiste ‘voor grafische voorstelling vatbaar’ komt te vervallen
Tot slot is van belang dat zowel in de nieuwe merkenrichtlijn als in de gewijzigde merkenverordening het vereiste ‘voor grafische voorstelling vatbaar’ komt te vervallen. Dit maakt het mogelijk om een niet-zichtbaar teken zoals een geur of klank te registeren, mits het teken omschreven kan worden op precieze en duidelijke wijze en het teken onderscheidend vermogen bezit voor de waren en/of diensten waarvoor het teken wordt geregistreerd.

IEF 15562

Tussenarrest tot afgifte ruwe beeld- en geluidmateriaal door Tros vernietigd

Hof Den Haag 22 december 2015, IEF 15562; ECLI:NL:GHDHA:2015:3532 (AvroTros tegen Pretium)
Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam en Remco Klöters, Van Kaam Advocaten. Vrijheid van meningsuiting en nieuwsgaring. ‘Chilling effect’. Pretium eist op grond van art. 843a Rv dat al het ruwe geluids- en beeldmateriaal dat Tros tijdens de infiltratie heeft verkregen aan haar ter beschikking stelt. Op grond van het Nordisk-arrest van het EHRM valt dit materiaal onder de bescherming van art. 10 EVRM. Een beperking hiervan is bij wet voorzien (art. 843a Rv), maar in deze situatie niet noodzakelijk omdat Pretium ook getuigen kan horen. Voor toewijzing van de vordering van Pretium tot afgifte van het volledige beeld- en geluidsmateriaal door Tros is geen plaats is. Het tussenarrest wordt vernietigd.

7 Het hof is, onder verwijzing naar het Nordisk-arrest van het EHRM, van oordeel dat het beeld- en geluidsmateriaal dat Tros tijdens de infiltratie van het callcenter heeft verkregen valt onder de bescherming van het recht op vrije meningsuiting en vrije nieuwsgaring als bedoeld in artikel 10 EVRM. Het betreft onderzoeksmateriaal dat verkregen is door een journalist bij zijn onderzoek naar een mogelijke maatschappelijke misstand, namelijk de mogelijk onzorgvuldige/agressieve wijze van telefonische klantenwerving door Pretium. Voor persvrijheid, die essentieel is in een democratische samenleving en die zo min mogelijk moet worden beperkt, is vereist dat een journalist in beginsel vrij is en zich vrij moet voelen om onderzoek te doen naar bijvoorbeeld maatschappelijke misstanden. Het gebruik van een verborgen camera kan in uiterste gevallen noodzakelijk zijn om deze misstanden op overtuigende wijze aan de kaak te kunnen stellen. Het hof acht het denkbaar dat een gedwongen afgifte van met een verborgen camera gemaakte opnames een “chilling effect” zal hebben op de uitoefening van de persvrijheid, in die zin dat - zoals Tros ook heeft aangevoerd in hoger beroep - journalisten als gevolg van de dreiging van een gedwongen afgifte van de opnames terughoudender zullen worden met het gebruik van deze onderzoeksmethode, als gevolg waarvan sommige (ernstige) misstanden niet meer openbaar zullen worden. Aannemelijk is dat journalisten er om diverse - niet op voorhand ongegronde - redenen ernstig bezwaar tegen zullen hebben om de met de verborgen camera gemaakte opnames integraal af te geven aan bijvoorbeeld justitie of, zoals in dit geval, het bedrijf tegen wie het onderzoek naar de maatschappelijke misstand is gericht. Door de afgifte van de integrale opnames worden immers ook beelden bekend die door de journalist bewust niet zijn geselecteerd om te gebruiken in de uitzending, en wordt ook de onderzoeksmethode van de journalist voor derden zichtbaar. Daar komt nog bij dat de opnames naar hun aard beelden zullen bevatten van personen die, zich onbewust van het feit dat zij werden gefilmd, dingen hebben gedaan of gezegd waarvan aannemelijk is dat zij, met het oog op hun privacy, niet willen dat deze verder bekend worden. Niet onaannemelijk is dat deze personen, indien de opnames toch bekend worden, de pers in zijn algemeenheid en de betreffende journalist in het bijzonder verantwoordelijk zullen houden voor het bekend worden van de beelden en de mogelijke represailles of andere schadelijke gevolgen die daarvan het gevolg kunnen zijn. Dit alles kan ertoe leiden dat journalisten minder snel zullen besluiten tot het doen van onderzoek naar een maatschappelijke misstand die slechts met behulp van een verborgen camera op overtuigende wijze aan de kaak kan worden gesteld.

8 De door Pretium gevorderde afgifte van het volledige beeld- en geluidmateriaal vormt derhalve een inbreuk op artikel 10 EVRM. Een dergelijke inbreuk is slechts gerechtvaardigd indien deze bij wet is voorzien en, met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, noodzakelijk in een democratische samenleving. Aangezien artikel 843a Rv de bevoegdheid geeft tot een dergelijke inbreuk, is deze inbreuk naar het oordeel van het hof bij wet voorzien. Uit het bovenstaande vloeit voort dat de vordering van Pretium tot afgifte van het volledige beeld- en geluidmateriaal door Tros op grond van artikel 843a Rv moet worden beoordeeld met inachtneming van de bescherming van de opnames onder artikel 10 EVRM.

9 Ingevolge artikel 843a RV is degene die de gegevens onder zich heeft niet gehouden aan een vordering tot afgifte te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, en ook niet indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Voor dat laatste dient allereerst te worden vastgesteld dat sprake is van bewijsnood bij de eisende partij, waarvoor geëist mag worden dat alle andere bewijsmiddelen, zoals het horen van getuigen, afwezig zijn of zijn uitgeput. Bij de verdere beoordeling dient voorts mede te worden onderzocht of het noodzakelijk is dat het volledige materiaal wordt verstrekt, of dat met een minder verstrekkende maatregel kan worden volstaan.

10 Vast staat dat Pretium, in het kader van de waarheidsvinding, geen getuigen heeft doen horen. Zij heeft in de onderhavige procedure gesteld dat dat geen alternatief vormt, omdat de getuigen zich na twee jaar niet meer goed zullen kunnen herinneren op welke wijze de infiltrant precies te werk is gegaan. Bovendien zullen alle nuances verloren gaan in een getuigenverhoor, terwijl Pretium recht heeft op een objectieve weergave. De onrechtmatigheid van de - volgens Pretium - vergaande beeldmanipulatie en uitlokking kan volgens haar niet anders worden beoordeeld en vastgesteld dan door kennisneming van het volledige ruwe opnamemateriaal en door vergelijking met het in de Radar-uitzending vertoonde beeld- en geluidmateriaal.

Het hof deelt dit standpunt niet. Het hof ziet niet in waarom Pretium geen bewijs kan leveren door het doen horen van de cursusleider en de callcenter-cursisten als getuigen. Zij kunnen immers uit eigen wetenschap verklaren over de vraag of de in de Radar-uitzending uitgezonden beelden al dan niet overeenstemmen met hun herinneringen aan hetgeen tijdens de cursus in het callcenter is besproken. Ook kunnen zij uit eigen wetenschap verklaren over de vraag of de in de Radar-uitzending aan de kaak gestelde wijze van telefonische klantenwerving van Pretium al dan niet overeenstemt met de daadwerkelijke werkwijze ten tijde van de opnames. Pretium is bekend met de naam van de betreffende cursusleider die dag, die uit eigen wetenschap kan verklaren over feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid of de infiltrant zich jegens hem schuldig heeft gemaakt aan uitlokking van bepaalde uitspraken. Aangenomen mag worden dat bij Pretium ook de namen van de andere callcenter-cursisten bekend zijn althans dat zij die namen op eenvoudige wijze kan achterhalen. Dat er op het moment dat Pretium haar 843a Rv-vordering instelde reeds twee jaar was verstreken, maakt nog niet dat de getuigen geen goede herinnering meer aan die dag zouden hebben. Pretium had deze mogelijkheid in elk gevallen kunnen en moeten benutten alvorens haar vordering ex artikel 843a Rv in te stellen.

IEF 15548

Andere look and feel en disclaimer op dungs.nl heffen deloyaal gebruik niet op

Rechtbank Den Haag 16 december 2015, IEF 15549; ECLI:NL:RBDHA:2015:14357 (ITT tegen Karl Dungs)
Uitspraak mede ingezonden door Muriel van den Hazenkamp, Bernhaege Advocaten. Domeinnaamrecht. Merkenrecht. ITT Controls heeft onder de domeinnaam dungs.nl meet- en regelapparatuur van het merk DUNGS aangeboden. Karl Dungs, is houder van merk DUNGS en eigenaar van dungs.com. Eiser meent ten onrechte dat de WIPO-Arbitrage de Oki Data-criteria onjuist toepast, omdat de andere producten met andere specificaties niet met de Dungs-producten concurreren. Een andere look and feel van de website kan de indruk van een commerciële band niet wegnemen; de disclaimer staat onderaan de site en zal niet onmiddellijk in het oog springen. Het gebruik van de domeinnaam is deloyaal ten opzichte van de gerechtvaardigde belangen van de merkhouder, Karl Dungs. Met het gebruik van de domeinnaam dungs.nl wordt derhalve inbreuk gemaakt op de Gemeenschapsmerkrechten van Karl Dungs. Vorderingen van ITT worden afgewezen.

5.7. Volgens [X] c.s. heeft de WIPO geschillenbeslechter daarbij de Oki Data-criteria onjuist toegepast, omdat de andere producten die [X] aanbood niet met de Dungs-producten concurreren. Van concurrerende producten is volgens [X] c.s. geen sprake omdat die andere producten andere specificaties hebben, zodat zij niet inwisselbaar zijn voor Dungs-producten en niet als reserveonderdeel van een Dungs-product gebruikt kunnen worden. In het verweerschrift in de WIPO procedure, heeft [X] slechts bestreden dat er op de in 3.5 beschreven pagina concurrerende producten werden aangeboden, zonder de in de vorige zin beschreven nadere motivering voor die betwisting. Dat verweer is in die procedure niet gevoerd. Reeds daarom is het feit dat de arbiter tot de slotsom is gekomen dat er op de website concurrerende producten werden aangeboden niet evident onjuist. Bovendien hebben [X] c.s. ter comparitie verklaard dat die andere producten wel dezelfde functionaliteit hebben als de Dungs-producten. Tegen deze feitelijke achtergrond is het oordeel van de WIPO geschillenbeslechter dat er sprake was van het aanbieden van concurrerende producten evenmin evident onjuist.

5.8. Volgens [X] c.s. heeft de WIPO geschillenbeslechter ook nagelaten om latere WIPO beslissingen waarin de Oki Data-criteria nader zouden zijn genuanceerd toe te passen. Ook die stelling kan niet tot de conclusie leiden dat de beslissing van 6 mei 2014 evident onjuist is. [X] c.s. hebben ter comparitie geciteerd uit een beslissing met nummer D2004-0481, waarop [X] zich ook in de WIPO procedure heeft beroepen. Uit die beslissing zou volgens [X] c.s. volgen dat aan het vereiste “to sell only the trademarked goods” ook is voldaan, indien de links naar pagina’s op de website met andere producten duidelijk herkenbaar (“clearly designated links”) zijn. In de eerste plaats dient te worden opgemerkt dat het niet navolgen van een specifieke andere beslissing van WIPO geschillenbeslechting nog niet betekent dat de beslissing van 6 mei 2014 evident onjuist is. [X] c.s. verliezen bij hun betoog bovendien uit het oog dat de door henzelf ter comparitie geciteerde jurisprudentie het voorbehoud maakt dat die links een klein deel van de website moeten innemen en dat de algemene indruk van de website er een blijft van een website die producten van de merkhouder aanbiedt. In de beslissing van 6 mei 2014 is overwogen dat er zowel bovenaan de pagina een link ‘Products’ en een link ‘Brands’ wordt geboden, als logo’s met links naar pagina’s met (deels) concurrerende producten aan de rechterzijde van de webpagina. Voorts wordt overwogen dat al die links verwijzen naar pagina’s van dezelfde website. Op grond daarvan concludeert de WIPO geschillenbeslechter dat het gebruik van de website niet plaatsvindt uitsluitend voor de verkoop van producten van de merkhouder, alsmede dat de links het relatief eenvoudig maken voor internetgebruikers om te switchen naar producten van andere aanbieders. Die beoordeling acht de rechtbank geenszins onbegrijpelijk en in lijn met de door [X] c.s. aangehaalde WIPO beslissingen. Immers, uit die beslissingen volgt dat het totaalbeeld van de website doorslaggevend is en uit de beslissing van 6 mei 2014 blijkt dat de WIPO geschillenbeslechter dat totaalbeeld aan zijn beoordeling ten grondslag heeft gelegd.

Merkinbreuk
5.13. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er een reële kans dat het gebruik van de domeinnaam ‘dungs.nl’ bij het publiek de indruk wekt dat de onderneming van [X] c.s. een officiële wederverkoper van Karl Dungs is of anderszins een commerciële band heeft met Karl Dungs. Daarvoor is het volgende redengevend. De domeinnaam bestaat uitsluitend uit het Merk gevolgd door ‘.nl’. Het publiek is er aan gewend dat een website met een dergelijke domeinnaam wordt beheerd door of met toestemming van de merkhouder. Het feit dat [X] c.s. de handelsnaam ITT Controls gebruiken, die geen verband met Karl Dungs suggereert, neemt die indruk niet weg. Ook zelfstandige ondernemingen met afwijkende handelsnamen kunnen immers een commerciële band hebben met de merkhouder, bijvoorbeeld als distributeur. Dat de professionele consumenten van brandersystemen en brandermanagementapparatuur zouden weten dat daarvan in dit geval geen sprake is, hebben [X] c.s. onvoldoende onderbouwd. Ook het feit dat [X] c.s. een andere look and feel voor hun website gebruiken dan Karl Dungs doet, kan die indruk niet wegnemen. [X] c.s. hebben niet aannemelijk gemaakt dat de gemiddelde consument van de betreffende producten de look and feel van de website van Karl Dungs zo goed kent, dat die bij het bezoek van de website van [X] c.s. zal opmerken dat deze een andere look and feel heeft. Bovendien kunnen ook ondernemingen die een ander ontwerp voor hun website gebruiken, een commerciële band hebben met de merkhouder. Die andere look and feel kan de indruk van een commerciële band dus niet wegnemen.

5.14. Die indruk kan wel worden weggenomen als het relevante publiek in alle gevallen de disclaimer op de website van [X] c.s. zou lezen. Een niet te verwaarlozen deel van de bezoekers zal de betreffende disclaimer echter niet lezen, omdat die onderaan een lang stuk tekst is vermeld en daardoor niet onmiddellijk in het oog springt. De bezoeker die het wel leest is bovendien al op de website van [X] c.s. aangekomen, waardoor zij al een commercieel voordeel behalen met de aanvankelijk gewekte onjuiste indruk. Gelet op het voorgaande dient het gebruik van de domeinnaam te worden aangemerkt als deloyaal ten opzichte van de gerechtvaardigde belangen van de merkhouder, Karl Dungs. Met het gebruik van de domeinnaam dungs.nl wordt derhalve inbreuk gemaakt op de Gemeenschapsmerkrechten van Karl Dungs.

IEF 15545

Vorderingen Converse tegen merkinbreuk Carmika toegewezen

Rechtbank Den Haag 16 december 2015, IEF 15545 (Converse tegen Carmika)
Uitspraak ingezonden door Reindert van der Zaal en Stijn Wijnker, Kennedy Van der Laan. Gemeenschapsmerk. Converse spreekt Carmika in rechte aan vanwege inbreuk op haar Gemeenschapsmerk door met 13.908 paar namaak Converse Chuck Taylor All Star schoenen. De rechter verklaart zich bevoegd op grond van art. 5 lid 3 EEX, nu de inbreuk plaatsvindt in Nederland. Deze regel prevaleert boven artikel 4.6 van het BVIE, aldus het Gerechtshof Den Haag in een eerder arrest. De rechtbank wijst de vorderingen van Converse toe en gebiedt Carmika de merkinbreuk in Nederland te staken en beveelt de vernietiging van de schoenen.

2.2 Voor zover de vorderingen gebaseerd zijn op de Beneluxmerkrechten geldt het volgende. In een arrest van het Gerechtshof Den Haag is geoordeeld dat de bevoegdheidsregeling van de EEX-Vo, voor zover die regeling in materieel formeel en temporeel opzicht van toepassing is, prevaleert boven artikel 4.6 van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekening of modellen) (hierna: BVIE) (r.o. 34 van dat arrest). Uitgaande van dat oordeel is de Nederlandse rechter internationaal bevoegd kennis te nemen van de vorderingen op grond van artikel 5 lid 4 EEX-Vo oud, nu Converse c.s. stelt dat Carmika inbreukmakende handelingen verricht in Nederland. Aan te nemen is dat op deze grond bevoegdheid bestaat kennis te nemen van het gevorderde verbod op merkinbreuk voor de gehele Benelux. Hetzelfde geldt voor zover de internationale bevoegdheid zou moeten worden vastgesteld aan de hand van artikel 4.6 BVIE. Relatieve bevoegdheid is in dat geval reeds aan te nemen op grond van verknochtheid met de op de Gemeenschapsmerkrechten gebaseerd vorderingen.

2.3 De vorderingen komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen worden toegewezen, met dien verstande dat gezien het voorgaande het onder I gevorderde verbod zal worden beperkt tot Nederland c.q. de Benelux en het onder II gevorderde verbod zal worden beperkt tot Nederland. Voor het gevorderde en de gronden van de beslissing, waaronder begrepen de feiten, wordt verwezen naar het gestelde in de dagvaarding. De gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd. Voor zover de vorderingen overigens op onderdelen worden afgewezen, geldt dat voor het gevorderde geen wettelijke grondslag bestaat of zulks onnodig aanleiding geeft tot executiegeschillen.