Merkenrecht  

IEF 14237

Een stoel is geen merk

D.J.G. Visser, Een stoel is geen merk, IE-Forum.nl, IEF 14237.
Bijdrage ingezonden door Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap/Universiteit Leiden. Een stoel is geen merk. Dat is de eenvoudige conclusie uit een ingewikkeld arrest van het Hof van Justitie van de EU van 18 september 2014 [IEF 14209]. Vanwege de functionaliteit, danwel vanwege de aantrekkelijkheidswaarde, kan de vorm van een stoel niet als merk worden beschermd.
Lees verder

IEF 14228

Gerecht EU week 38

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) beeldmerk van "poloënde" fietser met houten hamer
B) beeldmerk van een polospeler
C) beeldmerken "BASS 3 TRES”, "BASS 10 DIEZ” en "BASS 20 VEINTE"

Gerecht EU 18 september 2014, zaak T-265/13(jongen op fiets met houten hamer)
A) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het beeldmerk dat polospeler te paard met houten hamer weergeeft voor waren van de klassen 9, 18, 20, 21, 24 en 25, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 15/2012-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 1 maart 2013 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van verzoeksters oppositie tegen de inschrijving van het beeldmerk dat jongen op fiets met houten hamer weergeeft voor waren van de klassen 18, 25 en 28. De beslissing  wordt nietig verklaard.

Gerecht EU 18 september 2014, zaak T-90/13 (polospeler)
B) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het beeldmerk dat een polospeler weergeeft, voor waren en diensten van de klassen 3, 18, 25, 28, 41 en 43, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 2240/20112 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 28 november 2012 houdende verwerping van verzoeksters beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie die is ingesteld door de houder van de communautaire en nationale beeldmerken die een polospeler weergeven, voor waren van de klassen 9, 18, 20, 21, 24, 25 en 28. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 18 september 2014, zaak T-267/13 (BAUSS)
C) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van de beeldmerken met de woordelementen „BASS 3 TRES”, „BASS 10 DIEZ” en „BASS 20 VEINTE” voor waren en diensten van de klassen 18, 25 en 35, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 2295/20112 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 21 februari 2013 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van verzoeksters oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk "BAUSS" voor waren en diensten van de klassen 18, 25 en 35. Het beroep is afgewezen.

IEF 14226

Ook Duitse vormmerk stazakje is nietig

DPMA 21 augustus 2014, IEF 14226 (WeserGold tegen Deutsche SiSi-Werke)
Gecertificeerde vertaling van uitspraak ingezonden door Dr. Carl von Jagow, KROHN Rechtsanwälte.
Merkenrecht. Eerder werd in Nederland [IEF 13734] het vormmerk nietig verklaard, omdat de vorm noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen, er is geen belangrijk niet-functioneel element. Ook het Duitse vormmerk wordt vernietigd op dezelfde gronden.

De omstreden vorm heeft geen individuele niet-technische vormgevingskenmerken. Voor zover gedaagde aanvoert dat het feit dat er andere zakjesvormen bestaan, aantoont dat de omstreden vorm niet technisch bepaald is, is dat niet van belang (cf. daartoe Ströbele/Hacker, Kommentar zum MarkenG, 10e druk, § 3 punt 105). De vorm van een product is technisch bepaald als zijn – voor de totale indruk wezenlijke – kenmerken een technische functie hebben, zonder dat het erop aankomt of datzelfde effect ook kan worden bereikt met toepassing van andere vormen (cf. BGH GRUR 2010, 138 punt 16 e.v. - ROCHER-Kugel en GRUR 2010, 231, punt 25 - Legostein).

De geregistreerde vorm is daarom alles bij elkaar noodzakelijk voor het bereiken van een technisch effect en kan krachtens § 3 lid 2 nr. 2 Markengesetz niet als merk worden beschermd (cf. ook BPatG, 27 W (octr.) 154/10 - Haftverschluss; BPatG, 28 W (octr.) 504/09 - Sturmgewehr; BPatG, 27 W (octr.) 055/07 - Spielwürfel; 27 W (octr.) 060/01 - Ventil mit Drehknöpfen; BPatG, 28 W (octr.) 206/04 - Verpackung für Käsescheiben).
IEF 14222

Afbouwen franchisemerk geen reden tot inzage

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 23 september 2014, IEF 14222 (Vereniging C1000 tegen Jumbo/Ahold)
Procesrecht. Afbouwen franchisemerk. Jumbo en Ahold hebben verhuurrechten overgedragen en besloten de franchiseformule C1000 af te bouwen. Dit is echter geen reden om inzage ex 843a Rv te geven in overgang van vastgoed en verhuurrechten aan franchise-belangenvereniging C1000.

3.2.1. Als gevolg van de transactie met Ahold betreffende de overdracht van de verhuurrechten in combinatie met het besluit van Jumbo om de C1000 franchiseformule af te bouwen, wordt de C1000 franchisenemer gedwongen om met Ahold aan tafel te gaan om te spreken over een overgang naar Ahold zonder dat hem feitelijk een alternatief wordt geboden. Jumbo heeft de verhuurrechten verkocht aan Ahold zonder voldoende rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de C1000 franchisenemers. De afspraken die tussen Ahold en Jumbo in het kader van deze transactie zijn gemaakt ten aanzien van de verhuurrechten van de door de C1000 ondernemers geëxploiteerde vestigingspunten zijn voor de C1000 franchiseondernemers van fundamenteel belang bij de beoordeling van hun (rechts)positie onder de huidige huur- en formuleovereenkomst ten opzichte van C1000, Jumbo en/of Ahold.

4.6. De voorzieningenrechter moet zich in dit kort geding echter beperken tot het beantwoorden van de vraag die hem is voorgelegd: moet de gevorderde inzage door Jumbo worden verstrekt? De inzage die wordt verlangd betreft a) alle bescheiden waarmee de overgang van de verhuurrechten die gerelateerd zijn aan de overgang van de verhuurrechten met betrekking tot het vastgoed van Jumbo naar Ahold is geëffectueerd en b) alle bescheiden waarin de aan de hiervoor bedoelde overgang ten grondslag liggende afspraken tussen Jumbo/C1000 BV en Ahold zijn vastgelegd.

4.7. De inzage in de bescheiden onder a) lijkt op het eerste gezicht voldoende bepaald. Het (rechtmatig) belang om die inzage te krijgen komt de voorzieningenrechter evenwel op zichzelf als niet of nauwelijks relevant voor. De overdracht van de verhuurrechten aan Ahold is via een splitsing op de voet van artikel 2:334a e.v. BW bewerkstelligd. Huurovereenkomsten kunnen, zoals alle overeenkomsten, in beginsel niet eenzijdig gewijzigd worden, ook niet door Ahold. (...)

4.9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het te verstrekkend om ten aanzien van die - eventuele - nadere afspraken tussen Jumbo en Ahold aan de zijde van Vereniging C1000 een rechtmatig belang aan te nemen en te oordelen dat het daarbij een rechtsbetrekking betreft waarbij (de leden van) Vereniging C1000 partij zijn als bedoeld in artikel 843a Rv. Toepassing van artikel 843a Rv in die zin dat Vereniging C1000 inzicht krijgt in de rechtsbetrekking tussen Jumbo en Ahold, met de kennelijke strekking dat Vereniging C1000 daarop haar onderhandelingsstrategie kan baseren, gaat - naar Jumbo en Ahold terecht hebben betoogd - de reikwijdte van genoemd artikel te buiten.

4.10 (...) De voorzieningenrechter kan, gelet op het bepaalde in het vierde lid van artikel 843a Rv niet lichtvaardig aan dit aspect voorbijgaan en kiest, zeker nu het hier om een kort geding gaat, voor de veilige weg.
IEF 14214

Soevereine Orde van St. Jan richt zich ook tot hulpbehoevend publiek

Hof Den Haag 9 september 2014, IEF 14213 (Soevereine Militaire Hospitaal Orde van St. Jan van Jeruzalem van Rhodos en van Malta tegen NL Afdeling Soevereine Orde van St. Jan van Jeruzalem)
Merkenrecht. Eiser is een rechtspersoon naar internationaal publiekrecht. Oppositie tegen merk THE KNIGHTS HOSPITALLERS OF THE SOVEREIGN ORDER OF SAINT JOHN OF JERUSALEM, KNIGHTS OF MALTA, THE ECUMENICAL ORDER slaagt ten dele. Anders dan het BBIE, oordeelt het hof dat er sprake is van deels soortgelijke diensten. Gelet op de overeenstemming tussen de ingeroepen merken en het gedeponeerde teken en het gevaar voor verwarring, wordt inschrijving geweigerd voor de diensten in klassen 41 en 43 maar toegestaan voor klasse 35.

6.3. Volgens deze maatstaf is het hof van oordeel dat van voldoende overeenstemming sprake is om voor de hiervoor genoemde diensten in klasse 41 en 43 een gevaar voor verwarring aan te kunnen nemen. Hoewel het merk wellicht (deels) beschrijvend is voor de oorsprong van verzoekster, is het dat niet voor de hiervoor genoemde diensten, althans is zulks niet door verweerster onderbouwd gesteld. Het hof volgt daarom niet de stelling van verweerster dat (onderdelen van) het merk beschrijvend of generiek zou(den) zijn. De enkele – door verweerster gestelde maar door verzoekster bestreden – omstandigheid dat er wellicht andere (ridder)orden zijn die ook St. John in de naam zouden voeren, maakt dit niet anders, al niet omdat niet is gesteld dat die (ridder)orden ook deze diensten verlenen. Evenmin is aan te nemen dat een plaatsaanduiding als Jerusalem of Malta reeds om die reden geen onderscheidend vermogen zou toekomen. Zij dienen niet tot beschrijving van een aspect van de dienst noch zijn zij daarvoor gebruikelijk geworden. Deze plaatsaanduidingen zeggen slechts iets over de ontstaansgeschiedenis van verzoekster, maar niets over bijvoorbeeld de herkomst of bestemming van de door verzoekster geleverde diensten. Verzoekster is immers in Rome gevestigd. Hetzelfde geldt voor het element “knights”. Anders dan verweerster meent, moet er dan ook vanuit worden gegaan dat merken 1 en 3 een behoorlijk onderscheidend vermogen hebben voor wat betreft de hier aan de orde zijnde diensten.

Grief 2: bekend merk in de zin van UvP
7.3. Nu dit merk, zo al algemeen bekend, de uitkomst van deze zaak geen andere maakt omdat daarmee niet jegens ongelijksoortige waren of diensten kan worden opgetreden, behoeft de grief geen verdere behandeling.
IEF 14209

HvJ EU: Tripp Trapp-kinderstoel en de aard van de waar

HvJ EU 18 september 2014, IEF 14209, C‑205/13 (Hauck tegen Stokke) - dossier - persbericht
Prejudiciële vragen gesteld door de Hoge Raad der Nederlanden. Uitspraak ingezonden door Sven Klos, Antoon Quadvlieg en Sjo Anne Hoogcarspel, Klos Morel Vos & Schaap en Tobias Cohen Jehoram en Robbert Sjoerdsma, De Brauw Blackstone Westbroek. Uitlegging van artikel 3, lid 1, van de merkenrichtlijn – Weigering van inschrijving of nietigverklaring – Driedimensionaal merk – Verstelbare Tripp Trapp-kinderstoel – Teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm die door de aard van de waar wordt bepaald.

Prejudiciële vragen:
1)     a) Gaat het bij de weigerings‑ of nietigheidsgrond van artikel 3, lid 1, [sub e, eerste streepje, van de merkenrichtlijn], te weten dat [driedimensionale] merken niet uitsluitend mogen bestaan uit een vorm die door de aard van de waar wordt bepaald, om een vorm die voor de functie van de waar onontbeerlijk is, of is daarvan reeds sprake bij aanwezigheid van een of meer wezenlijke gebruikskenmerken van een waar, waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt?
b) Indien geen van deze alternatieven juist is, hoe dient het voorschrift dan te worden uitgelegd?

2)     a) Gaat het bij de weigerings‑ of nietigheidsgrond van artikel 3, lid 1, [sub e, derde streepje, van de merkenrichtlijn], te weten dat [driedimensionale] merken niet uitsluitend mogen bestaan uit een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, om het motief (of de motieven) van de aankoopbeslissing van het in aanmerking komende publiek?

b) Is van ,een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft’ in de zin van evenbedoeld voorschrift slechts sprake indien die vorm moet worden aangemerkt als de voornaamste of overheersende waarde in vergelijking tot andere waarden (zoals bij kinderstoelen: de veiligheid, het comfort en de deugdelijkheid) of kan daarvan ook sprake zijn, indien naast die waarde ook andere, eveneens als wezenlijk aan te merken waarden van die waar bestaan?

c) Is voor de beantwoording van vragen 2a en 2b beslissend de opvatting van de meerderheid van het in aanmerking komende publiek, of kan de rechter oordelen dat reeds de opvatting van een deel van het publiek volstaat om de betrokken waarde als ,wezenlijk’ in de zin van voormelde bepaling aan te merken?

d) Indien het antwoord op vraag 2c in laatstbedoelde zin luidt, welke eis dient dan aan de omvang van het betrokken deel van het publiek te worden gesteld?

3) Dient artikel 3, lid 1, van de [merkenrichtlijn], aldus uitgelegd te worden dat de in dat artikel [sub e] bedoelde uitsluitingsgrond ook bestaat, indien het [driedimensionale] merk een teken behelst waarvoor het aldaar onder [het eerste streepje] bedoelde geldt, en dat voor het overige voldoet aan het aldaar onder [het derde streepje] bedoelde?”

 

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:
1)      Artikel 3, lid 1, sub e, eerste streepje, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling vastgestelde grond voor weigering van inschrijving van toepassing kan zijn op een teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van een waar waarbij één of meerdere wezenlijke gebruikskenmerken aanwezig zijn die inherent zijn aan de generieke functie of functies van deze waar en waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt.

2)      Artikel 3, lid 1, sub e, derde streepje, van de Eerste richtlijn (89/104) moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling vastgestelde grond voor weigering van inschrijving van toepassing kan zijn op een teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van een waar met verschillende kenmerken die aan de waar verschillende wezenlijke waarden kunnen geven. De perceptie van de vorm van de waar door het doelpubliek is slechts één van de elementen bij de beoordeling of de betrokken weigeringsgrond van toepassing is.

3)      Artikel 3, lid 1, sub e, van de Eerste richtlijn (89/104) moet aldus worden uitgelegd dat de in het eerste en het derde streepje van deze bepaling vermelde gronden voor weigering van inschrijving niet gecombineerd kunnen worden toegepast.

Relevante rechtsoverwegingen:

25      Integendeel, bij de toepassing van de in artikel 3, lid 1, sub e, eerste streepje, van de merkenrichtlijn vermelde weigeringsgrond dient rekening te worden gehouden met het feit dat het begrip „vorm die door de aard van de waar bepaald wordt” impliceert dat in beginsel ook de inschrijving moet worden geweigerd van vormen waarvan de wezenlijke kenmerken inherent zijn aan de generieke functie of functies van deze waar.

26      Zoals de advocaat-generaal in punt 58 van zijn conclusie heeft aangegeven, zou het voorbehouden van dergelijke kenmerken aan één marktdeelnemer eraan in de weg staan dat concurrerende ondernemingen hun waren een vorm kunnen geven die nuttig is voor het gebruik van deze waren. Bovendien zij vastgesteld dat het gaat om wezenlijke kenmerken waarnaar de consument kan zoeken in de waren van concurrenten, aangezien deze waren beogen dezelfde of een soortgelijke functie te vervullen.

27      Bijgevolg dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, sub e, eerste streepje, van de merkenrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de in deze bepaling vastgestelde grond voor weigering van inschrijving van toepassing kan zijn op een teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van een waar waarbij één of meerdere wezenlijke gebruikskenmerken aanwezig zijn die inherent zijn aan de generieke functie of functies van deze waar en waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt

32      Het begrip „vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft” mag immers niet enkel worden beperkt tot de vorm van waren die uitsluitend een artistieke of sierwaarde hebben, op gevaar af van geen betrekking te hebben op waren die, naast een belangrijk esthetisch element, wezenlijke functionele kenmerken hebben. In dit laatste geval zou het door het merk aan de merkhouder verleende recht een monopolie toekennen op de wezenlijke kenmerken van de waren, waardoor deze weigeringsgrond zijn doel niet volledig zou kunnen bereiken.

36      Gelet op een en ander dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, sub e, derde streepje, van de merkenrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de in deze bepaling vastgestelde grond voor weigering van inschrijving van toepassing kan zijn op een teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van een waar met verschillende kenmerken die aan de waar verschillende wezenlijke waarden kunnen geven. De perceptie van de vorm van de waar door het doelpubliek is slechts één van de elementen bij de beoordeling of de betrokken weigeringsgrond van toepassing is.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak

IEF 14203

Grote mate van overeenstemming in combinatie met gebruik voor nagenoeg dezelfde producten

Hof Arnhem-Leeuwarden 16 september 2014, IEF 14203 (Zoontjes Beton B.V. tegen Livingroof v.o.f)
Uitspraak ingezonden door G.J. van de Kamp, Advocatenkantoor Park Legal en E.W. Verhelst, Verhelst Advocaten. Zie eerder IEF 11710.
Merkenrecht. Auteursrecht. Kostenveroordeling. Zoontjes is houdster van het woordmerk DNS voor niet metalen bouwmaterialen in het bijzonder dakbedekkingsmaterialen. Livingroof legt zich toe op o.a. het betegelen van daken. Zij is in het verleden door Zoontjes als onderaannemer ingehuurd. Livingroof is houdster van een beeldmerk "ONS". Bij vonnis van 29 augustus 2012 is geoordeeld dat er geen sprake is van merkinbreuk of onrechtmatige mededinging, maar dat Livingroof met het gebruik van de foto op haar website wel het auteursrecht van Zoontjes heeft geschonden, waarna een verklaring voor recht is toegewezen. Hierop is hoger beroep ingesteld. Het hof oordeelt dat er sprake is van relevant verwarringsgevaar en verklaart dat Livingroof inbreuk heeft gemaakt op het merkrecht van Zoontjes, verklaart voor recht dat (door het gebruik van de foto) inbreuk is gemaakt op het auteursrecht en veroordeelt Livingroof hoofdelijk tot het vergoeden van de geleden schade.

Merkinbreuk

4.8 Het oordeel dat sprake is van een grote mate van overeenstemming, in combinatie met het gegeven dat het teken ONS werd gebruikt voor nagenoeg dezelfde producten als waarvoor Zoontjes het merk DNS voert, brengt het hof tot de conclusie dat sprake is geweest van een relevant verwarringsgevaar. Tegen voornoemde elementen weegt onvoldoende op dat het onderscheidend vermogen van het beeldmerk DNS - zijn functie als herkomstaanduiding - gering is en dat op de relevante markt professionele afnemers actief zijn door wie - zoals ook blijkt uit het overlegde marktonderzoek - niet zozeer op merken wordt gelet als wel op producenten/leveranciers (die dan ook de grootste bekendheid hebben) en dat DNS nauwelijks als merk wordt gepercipieerd. Het verwarringsgevaar wordt evenmin weggenomen doordat in de door Zoontjes overlegde brieven (productie 2 en 3 bij inleidende dagvaarding) die het gewraakte gebruik van het teken ONS constitueren, uitdrukkelijk is vermeld dat het een product van Livingroof betreft (alsook, zoals onder 4.7 is vermeld, waarvoor deze lettercombinatie als afkorting staat). Ook de omstandigheden, ten slotte, dat marktpartijen Livingroof, als gevolg van de eerdere samenwerking tussen partijen, zullen kennen als uitvoerder en niet als leverancier, terwijl in de gewraakte uitingen ook wordt benadrukt dat Livingroof (zelf) met een nieuw product komt, biedt onvoldoende tegenwicht.

4.9 Gelet op dit alles slagen de grieven 1 tot en met 5 in het principaal hoger beroep.

4.16 Grief 8 in het principaal hoger beroep en (de onvoorwaardelijk ingestelde) grief 1 in het incidenteel beroep zien op de kostencompensatie in eerste aanleg in conventie. Nu ook het centrale geschilpunt van de merkinbreuk in het voordeel van Zoontjes wordt beslist, dient Livingroof als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de eerste aanleg te worden veroordeeld, zodat de eerstgenoemde, principale, grief slaagt en de laatstgenoemde grief moet worden verworpen. Overeenkomstig de door beide partijen ter comparitie in eerste aanleg gedane suggestie, ziet het hof aanleiding aan te sluiten bij het indicatietarief voor een eenvoudige bodemzaak, zodat de door Livingroof te vergoeden kosten voor salaris in conventie zullen worden vastgesteld op € 8.000,-.

5.    Slotsom
De grieven in zowel het principaal slagen deels. De grieven in het incidenteel hoger beroep falen. Het hof zal, omwille van de leesbaarheid, het bestreden vonnis in conventie in zijn geheel vernietigen en een nieuw dictum formuleren.
IEF 14198

Havermout - Eis van 1,5 miljard voor ontfutselde recepten

Bas Kist, 'Havermout - Eis van 1,5 miljard voor ontfutselde recepten', NRC 11 september 2014
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. De Amerikaan D.W. Hunter heeft af gelopen maand bij de rechtbank van Illinois een claim van 2 miljard dollar (iets meer dan 1,5 miljard euro) ingediend tegen Quaker Oats. Hunter is de achterkleinzoon van Anna Short Harrington, de vrouw die in 1935 toestemming gaf om haar portret te gebruiken voor de verpakkingen en reclame-uitingen van Aunt Jemima, een in de VS bekend merk voor onder andere pannenkoekmix en stroop.

Hunter, die namens alle erfgenamen van de in 1955 overleden Harrington optreedt, stelt dat het voedingsmiddelenconcern zijn overgrootmoeder nooit fatsoenlijk royalty's heeft betaald voor het gebruik van haar portret gedurende bijna 60 jaar. In 1989 werd ze vervangen door een jongere vrouw. Volgens de aan klacht is bij het sluiten van de deal misbruik gemaakt van de gebrekkige opleiding van Harrington en heeft het bedrijf de vrouw bovendien 60 recepten ontfutseld. Het is de vraag hoe serieus je deze rijkelijk laat ingediende aanklacht met dit astronomische bedrag moet nemen. Maar Auaker Oats en moederbedrijf Pepsico hebben vast geen zin in gedoe. Het zal wel op een schikking uitdraaien, uiteraard voor minder dan 1,5 miljard.

IEF 14197

Rechtbank wenst deskundige voor de beoordeling van de techniek exceptie bij het S-vormmerk

Rechtbank Gelderland 10 september 2014, IEF 14197 (Storopack tegen Rivafoam)
Uitspraak ingezonden door Charles Gielen, NautaDutilh en Gino van Roeyen, Banning Advocaten. Vormmerk. Techniek exceptie. Rivafoam is houder van een Benelux vormmerk voor een teken voor S-vormig vulmateriaal voor verpakkingen. Storopack heeft een Gemeenschapsmerk van een S-vorm geregistreerd, waarvan Rivafoam de nietigheid heeft ingeroepen. Storopack vordert nietig verklaring van het Benelux S-vormmerk omdat het teken uitsluitend bestaat uit een vorm waarvan de wezenlijke kenmerken noodzakelijk zijn om een technische uitkomst te verkrijgen. De rechtbank wenst deskundige voorlichting. Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht.

4.9. Nu de partijen in deze procedure niet dezelfde zijn als die in de procedure bij de rechtbank en het hof 's-Gravenhage én partijen bij die procedure hoger beroep hebben ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, heeft het vonnis dat in de vorige rechtsoverweging is geciteerd, geen gezag van gewijsde. Thans staat niet vast of de S-vorm van Rivafoam bijdraagt aan de technische functie. Het overgelegde rapport van VDZ en de door Winkler beantwoorde additionele vragen hebben met name betrekking op wat rechtbank 's-Gravenhage hiervoor de verhakingsmogelijkheid noemt. Op de andere gestelde technische effecten - niet teveel ruimte innemen en bescherming bieden - wordt nagenoeg niet ingegaan. Echter, het rapport van VDZ en de antwoorden op de additionele vragen zijn, zeker gelet op de gemotiveerde betwisting van Rivafoam, onvoldoende om het bestaan van een verhakingsmogelijkheid of een andere bijdrage van de gedeponeerde S-vorm aan de technische functie van het vulmateriaal aan te nemen. Aan de andere kant is het bestaan daarvan ook niet uit te sluiten. Gelet op deze stand van zaken heeft de rechtbank behoefte aan een deskundige voorlichting over het bestaan van de verhakingsmogelijkheid van de S-vorm van Rivafoam, de effecten van die verhakingsmoglijkheid en eventuele andere bijdragen van de S-vorm van Rivafoam aan de technische functie.

4.10 Voordat tot benoeming van (een) deskundige(n) wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
IEF 14185

Gerecht EU week 37

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A. Beroep na weigering inschrijving gemeenschapsbeeldmerk met STAR afgewezen.
B. Beroep na weigering inschrijving DELTA afgewezen.
C. Beroep na gedeeltelijke weigering inschrijving PRO OUTDOOR afgewezen.
D. Beroep na gedeeltelijke weigering inschrijving beeldmerk met CONTINENTAL WIND PARTNERS afgewezen.
E. Beroep na afwijzing oppositie inschrijving beeldmerk GALILEO afgewezen.
F. Beroep tegen gedeeltelijke verwerping weigering inschrijving beeldmerk met AROA afgewezen.

Gerecht EU 10 september 2014, zaak T-199/13 (STAR)dossier
A. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met het woordelement "STAR" voor waren van de klassen 7, 9 en 12, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het gemeenschapsbeeldmerk met het woordelement "STAR" voor waren van klasse 39 en van het nationale en internationale beeldmerk met de woordelementen "STAR LODI" voor waren en diensten van de klassen 12, 38, 39 en 42. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 10 september 2014, zaak T-218/12 (DELTA)dossier
B. Gemeenschapsmerk. Beroep door de aanvrager van het woordmerk „DELTA” voor waren van klasse 10 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM houdende verwerping van de weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het internationale en nationale beeldmerk en de internationale en nationale handelsnaam met de woordelementen „DELTA Portugal” en „LABORATORIOS DELTA” voor waren van klasse 5. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 11 september 2014, zaak T-127/13 (PRO OUTDOOR)dossier
C. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „PRO OUTDOOR” voor waren en diensten van de klassen 9, 12, 14, 18, 22, 24, 25, 28 en 35, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de inschrijving van dit merk gedeeltelijk is geweigerd in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het beeldmerk met de woordelementen „OUTDOOR GARDEN BARBECUE CAMPING” voor waren en diensten van de klassen 12, 18, 22, 24, 25 en 28. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 11 september 2014, zaak T-185/13 (CONTINENTAL WIND PARTNERS)dossier
D. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met de woordelementen „CONTINENTAL WIND PARTNERS” voor waren en diensten van de klassen 7, 9, 11, 35 tot en met 37, 39 en 40, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de inschrijving van dit merk gedeeltelijk is geweigerd in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van de internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het beeldmerk met het woordelement „Continental”. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 11 september 2014, zaak T-450/11 (GALILEO)dossier
E. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de houder van de gemeenschapswoord- en beeldmerken met het woordelement „GALILEO” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 38, 39, 41 en 42, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de door verzoekster ingestelde oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk „GALILEO” voor diensten van klasse 42. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 11 september 2014, zaak T-536/12 (aroa)
dossier
F. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met het woordelement „aroa” voor waren van de klassen 29, 32 en 33, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM houdende gedeeltelijke verwerping van verzoeksters beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de inschrijving van dit merk is geweigerd in het kader van de oppositie die is ingesteld door de houder van het nationale beeldmerk met het woordelement „aro” voor waren van klasse 33. Het beroep is afgewezen.