Merkenrecht  

IEF 12067

Gerecht EU Week 48 2012

Merkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:

(A) Over chirurgische spuiten.
(B) + (C) Over een merk dat ingeschreven was in een niet-EU-lidstaat en vordering tot nietigverklaring ná toetreding tot de Unie.

Gerecht EU 29 november 2012, zaak T-171/11 (Hopf / OHMI (Clampflex))

(A) Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 1514/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 19 januari 2011, waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de onderzoeker houdende inschrijving van het woordmerk „Clampflex” voor waren van de klassen 5, 9, 10, 17 en 20. Het beroep wordt toegewezen voor zover het chirurgische spuiten ["Spritzen"] betreft.

46 Im vorliegenden Fall entspricht der Teil der angefochtenen Entscheidung, in dem es um „Spritzen“ geht, jedoch nicht diesen Anforderungen, da die Beschwerdekammer keine Ausführungen zur Art des Verhältnisses zwischen diesen Waren und dem fraglichen Zeichen gemacht hat. Die Gruppe, die zum einen aus „Spritzen“ und zum anderen aus den übrigen Waren der Klasse 10 besteht, ist nicht hinreichend homogen, um die Argumentation zum Verhältnis zwischen diesen übrigen Waren und dem fraglichen Zeichen automatisch auf die „Spritzen“ übertragen zu können. Auf den ersten Blick erscheint die Notwendigkeit der Verwendung einer Klemme für den Gebrauch einer Spritze oder das Bestehen einer anderen Verbindung zwischen Spritzen und Klemmen nicht offensichtlich. Um zu dem Schluss zu gelangen, dass ein hinreichend direkter und konkreter Zusammenhang zwischen „Spritzen“ und der Bedeutung des Zeichens Clampflex besteht und dieses Zeichen folglich in Bezug auf „Spritzen“ beschreibend ist, muss erklärt werden, wie die Verwendung einer Spritze mit der einer Klemme zusammenhängen kann. Die angefochtene Entscheidung enthält hierzu keine Erklärung. Aus dieser Entscheidung geht nicht hervor, dass die maßgeblichen Verkehrskreise unmittelbar und ohne weitere Überlegung einen konkreten Zusammenhang zwischen „Spritzen“ und dem Wortzeichen Clampflex herstellen werden. Die Feststellung der Beschwerdekammer, dass das Zeichen in Bezug auf „Spritzen“ beschreibend sei, ist daher nicht hinreichend begründet. Dieser Begründungsmangel kann von Amts wegen berücksichtigt werden und genügt grundsätzlich für sich allein, um die Rechtswidrigkeit der Entscheidung der Beschwerdekammer zu begründen und folglich zu deren teilweiser Aufhebung zu führen (vgl. in diesem Sinne Urteil des Gerichts vom 9. September 2011, Deutsche Bahn/HABM – DSB [IC4], T‑274/09, nicht in der amtlichen Sammlung veröffentlicht, Randnr. 64).


Gerecht EU 29 november 2012, zaak T-537/10 (Adamowski / OHMI - Fagumit (FAGUMIT beeldmerk met woordelement / woordmerk))

(B) en (C) Gemeenschapsmerk – Beroep strekkende tot vernietiging van beslissing R 1002/20091 en R 1003/2009-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 3 september 2010 houdende vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling en houdende nietigverklaring van het beeldmerk dat het woordelement / woordmerk „FAGUMIT” bevat, voor waren van de klassen 12 en 17, in het kader van de vordering tot nietigverklaring ingediend door de houder van het nationale beeldmerk dat het woordelement / woordmerk „FAGUMIT” bevat (inmiddels ook met internationale inschrijving), voor waren van klasse 17. Beroep wordt afgewezen. Houder kan ook beroep doen op de verordening als het merk enkel is ingeschreven in een land dat geen lid is van de Unie. Lid 3 van artikel 8 van verordening nr. 207/2009 verwijst namelijk niet naar merken die in een lidstaat zijn ingeschreven of die gevolgen hebben in een dergelijke staat. Het verzoek om nietigverklaring had interveniënte vóór de toetreding tot de Unie kunnen doen, zodat artikel 165, lid 4, sub b, van verordening nr. 207/2009 niet afdoet aan de gegrondheid van deze verzoeken en evenmin gevolgen heeft voor de wettigheid van de bestreden beslissingen.

19 In dit verband kan de houder van het in artikel 8, lid 3, van verordening nr. 207/2009 bedoelde merk zich beroepen op de nietigheidsgrond van artikel 53, lid 1, sub b, van deze verordening, ook al is dat merk enkel ingeschreven in een land dat geen lid is van de Unie. Anders dan de leden 1, 2, 4 en 5 van artikel 8 van verordening nr. 207/2009, verwijst lid 3 ervan namelijk niet naar merken die in een lidstaat zijn ingeschreven of die gevolgen hebben in een dergelijke staat. Indien de inschrijving van het merk in een lidstaat een toepassingsvoorwaarde zou zijn van artikel 8, lid 3, van verordening nr. 207/2009, zou deze bepaling bovendien de leden 1 en 5 van dat artikel overlappen. Derhalve moet met het BHIM worden geconstateerd dat interveniënte de hierboven in punt 6 genoemde verzoeken om nietigverklaring had kunnen indienen vóór de toetreding van de Republiek Polen tot de Unie, zodat artikel 165, lid 4, sub b, van verordening nr. 207/2009 niet afdoet aan de gegrondheid van deze verzoeken en evenmin gevolgen heeft voor de wettigheid van de bestreden beslissingen.

25 In deze omstandigheden zij er in de eerste plaats op gewezen dat het betrokken document niet verwijst naar de mogelijkheid voor verzoekster om een gemeenschapsmerkaanvraag in te dienen voor het hierboven in punt 2 afgebeelde teken. In dit verband zij opgemerkt dat verzoekster niet is genoemd in dit document en dat dit niet gewaagt van de mogelijkheid om dat teken als gemeenschapsmerk in te schrijven.

26 In de tweede plaats bestonden Fagumit Deutschland, Fagumit Frankreich en Fagumit Schweiz, zoals verzoekster voor de nietigheidsafdeling en de kamer van beroep heeft aangevoerd, weliswaar nog niet toen het betrokken document werd verzonden, maar dit document kan simpelweg aldus worden opgevat dat interveniënte zich er niet tegen heeft verzet dat de betrokken vennootschappen de handelsnaam „Fagumit” dragen en het desbetreffende merk – hoogstens op exclusieve basis – gebruiken in het kader van hun activiteiten.

27 Verzoekster kan zich niet beroepen op het feit dat interveniënte zich niet heeft verzet tegen het gebruik van het litigieuze teken door andere dan de in het document van 10 april 1998 genoemde vennootschappen. Zoals verzoekster in punt 33 van de verzoekschriften aanvoert en zoals blijkt uit de documenten die zij heeft voorgelegd voor het BHIM, is het teken gebruikt in het kader van de verkoop van door interveniënte geproduceerde goederen. Een dergelijk gebruik vloeit evenwel logischerwijs voort uit de samenwerking tussen interveniënte en de verdelers van haar goederen, en levert geen bewijs op dat zij afstand heeft gedaan van het hierboven in punt 6, tweede streepje, afgebeelde teken, op grond waarvan eenieder een gemeenschapsmerkaanvraag zou kunnen indienen voor dat teken of het dominerende bestanddeel ervan.

28 Hieruit volgt dat de kamer van beroep geen blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te stellen dat het document van 10 april 1998 niet aldus kon worden uitgelegd dat hierbij aan verzoekster enige toestemming in de zin van artikel 8, lid 3, van verordening nr. 207/2009 is verleend om de litigieuze merken in te schrijven.

29 In deze context is de door verzoekster aangevoerde omstandigheid dat haar verhouding met interveniënte informeel was, zodat de lijst van onder het document van 10 april 1998 vallende vennootschappen niet als uitputtend kan worden beschouwd, irrelevant. Deze omstandigheid, gesteld al dat zij vaststaat, doet immers niet af aan de conclusie van de kamer van beroep, aangezien het betrokken document geen toestemming oplevert in de zin van artikel 8, lid 3, van verordening nr. 207/2009, doet.

Gerecht EU 28 november 2012, zaak T-29/12 (Alva management / OHMI  - BenQ Materials (Daxon))

(C) Gemeenschapsmerk - vernietiging van de beslissing R 2191/2010-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 9 november 2011, waarbij is verworpen het oppositieberoep tegen de beslissing rondom het woordmerk DALTON voor waren van de klassen 3, 5, 18, 25, 35, 41 en 44 op basis van ouder gemeenschapswoordmerk DAXON. Beroep wordt verworpen. De opmerkzaamheid van vaklui is hoog voor kunsthuid voor chirurgische doeleinde en farmaceutische huidverzorgingsproducten.

41 Dieses Vorbringen ist jedoch als ins Leere gehend zurückzuweisen. Selbst wenn man nämlich annähme, dass die von der angemeldeten Marke und die von der Widerspruchsmarke erfassten Waren ähnlich seien, änderte dies nichts an der Richtigkeit der von der Beschwerdekammer vorgenommenen Beurteilung in Bezug auf das Fehlen von Verwechslungsgefahr für diese Waren. Die maßgebenden Verkehrskreise bestehen nämlich, wie in den Randnrn. 22 und 23 des vorliegenden Urteils dargelegt, aus Fachleuten, deren Aufmerksamkeit hoch ist, und die Beschwerdekammer ist zutreffend zu dem Ergebnis gelangt, dass selbst für identische Waren keine Verwechslungsgefahr bestehe.

42 Hieraus folgt, dass das Vorbringen der Klägerin, wonach die „künstliche Haut für chirurgische Zwecke“ und die pharmazeutischen Hautpflegeprodukte ähnlich seien, als ins Leere gehend zurückzuweisen ist, ohne dass ein Vergleich dieser Waren vorgenommen zu werden brauchte (vgl. in diesem Sinne Urteil des Gerichts vom 6. Oktober 2011, Galileo International Technology/HABM – Galileo Sistemas y Servicios [GSS GALILEO SISTEMAS Y SERVICIOS], T‑488/08, nicht in der amtlichen Sammlung veröffentlicht, Randnrn. 50 und 51).

 

IEF 12066

Voldoende om punten van overeenstemming te neutraliseren

BBIE 20 november 2012, oppositienr. 2005611 (Mad Dogg Atheletics Inc. tegen Vereniging Exclusieve Sportcentra)

Uitspraak ingezonden door Sesanne Leeuwenburg, Intellectueel Eigendom advocaten.

Merkenrecht. Oppositie op grond van oudere Europese woordmerken SPIN, SPIN FITNESS en SPINNING tegen gecombineerd woord-/beeldmerk SPIN FOR LIFE. De oppositie wordt afgewezen. Merk ingeschreven voor alle diensten waarvoor het is ingediend.

Het zeer beperkte onderscheidend vermogen van de woordelementen in aanmerking nemend, zijn de verschillen tussen merk en teken, te weten de toegevoegde beeld- en woordelementen en het gebruik van de kleuren, voldoende om de punten van  overeenstemming te neutraliseren. De overeenkomst tussen merken en teken die gelegen is in een deel van de woordelementen, is derhalve te gering om de tekens in hun totaalindruk overeenstemmend te doen zijn.

35. In tegenstelling tot opposant, is het Bureau van oordeel dat de ingeroepen rechten vanuit het oogpunt van het in aanmerking komend publiek een zeer beperkt onderscheidend vermogen hebben voor een fietsfitnessprogramma en alle waren en diensten die daar betrekking op hebben. Dit wordt ook bevestigd in de uitspraak van de Rechtbank van ’s-Gravenhage van 29 april 2008 waar beide partijen naar verwijzen. Behalve de uiteenzetting van opposant in zijn argumenten, zijn er geen stukken ingediend waaruit het tegendeel blijkt. Er is één stuk van opposant waarop het teken “spinning” (overigens in combinatie met een gestileerd beeld van een fietser) voorkomt, dit betreft een artikel uit een tijdschrift inzake een schikking met Batavus B.V. Het andere stuk betreft een uitdraai van Van Dale online woordenboek, waarbij achter het woord “spinning” opgenomen staat dat het een merk betreft. Dit is echter nog geen reden om aan te nemen dat er ook sprake is van onderscheidend vermogen van die betreffende naam. Van Dale neemt immers op het enkele verzoek van de merkhouder op of er sprake is van een merk: “Van Dale onderzoekt niet op eigen initiatief of een woord een merknaam is. Een woordenboek is immers geen merknamenregister. Echter, door opname in het woordenboek menen sommigen dat ze mogen concluderen dat zij de merknaam niet (meer) hoeven te respecteren. Daarom onderneemt Van Dale actie op het eerste verzoek van een merknaamhouder.” (bron: https://vraagbaak.vandale.nl/merknamen.html?q=merknamen). De ingediende stukken zijn overigens ook niet toereikend om aan te tonen dat de ingeroepen rechten bekendheid genieten.
IEF 12050

Uitbreiding vordering met beroep op extra merk kan niet bij antwoord in reconventie

Rechtbank 's-Gravenhage 21 november 2012, zaaknr. 306971 / HA ZA 08-893 (Atlas Transports GmbH tegen Atlas Air Inc.)

Uitspraak ingezonden door Wouter Pors, Bird & Bird.

Merkenrecht. Procesrecht. In navolging van IEF 7270 en IEF 8373, waarin is beslist de afwijzing van de nietig- dan wel vervallenverklaring van Atlas Air en schorsing tot eindbeslissing met betrekking tot ATLAS en ATLAS TRANSPORT. Atlas Air verzoekt de aanhouding op te heffen nu er door het HvJ EU beslissing is over ATLAS en de nietigverklaring van het merk ATLAS vaststaat (C-406/11P). Atlas Transport verzet zich, omdat over het merk ATLAS TRANSPORT nog niet definitief is beslist.

2.2. De rechtbank heeft mitsdien in het tussenvonnis vastgesteld dat Atlas Transport haar vordering in conventie heeft ingesteld op uitsluitend de grondslag van haar gemeenschapsmerk ATLAS. Voor zover Atlas Transport bij conclusie van antwoord in reconventie de grondslag beeft uitgebreid, geldt dat de comparitierechter heeft beslist dat op deze conclusie alleen acht zal worden geslagen voor zover deze is aan te merken als een conclusie van antwoord in reconventie.

2.3. Er is dan ook geen aanleiding de zaak aan te houden in afwachting van een defmitieve beslissing met betrekking tot het Gemeenschapsmerk ATLAS TRANSPORT.

2.4. Bij de verdere beoordeling van de vorderingen in conventie is uit te gaan van de nietigheid van bet gemeenscbapsmerk ATLAS voor zover verleend voor klasse 39 (transportation).

2.5. Tegen die achtergrond dienen de vorderingen in conventie thans te worden afgewezen.
IEF 12038

Opzet en vorm van beide websites zijn zo trivaal en voor de hand liggend

Rechtbank Alkmaar 14 november 2012, zaaknr. 13796 / HA ZA 11-626 (Union Milieu B.V. tegen Calleur)

Merkenrecht na niet-succesvolle oppositieprocedure. Handelsnaamwet. Auteursrecht op site. Union houdt zich bezig met de verhuur van afvalcontainers aan particulieren en ondernemers en is houdster van woord/beeldmerk BOUWBAK en domeinnaam bouwbak.nl. DNACC is houdster van bouwbakkie.nl waar afvalcontainers via een webshop wordt aangeboden. Calleur, moeder van DNACC, is houdster van woordmerk BOUWBAKKIE. De door Union gevoerde oppositie is afgewezen [2005437].

In't kort: Geen schending van handelsnaamrechten, merkenrecht noch sprake van onrechtmatige daad.
In reconventie: Geen inbreuk door Google Adwords dat slechts kortstondig gebruik is geweest en thans niet meer.

4.23 Calleur is van mening dat Union inbreuk heeft gemaakt op haar handelsnaam- en merkrecht Bouwbakkie door op internet/google te adverteren met bouwbakkie en bouwbakkie.nl voor haar eigen bouwbak.

Er is onvoldoende aangetoond dat Union, na daarop te zijn gewezen door Calleur in april 2011, is doorgegaan met het gebruik van het merk bouwbakkie, de rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het een kortstondig gebruik is geweest. Op de lay-out van de website rust geen auteursrecht, de opzet en vorm van beiden websites zijn zo triviaal en voor de hand liggend dat daarachter geen creatieve arbeid valt aan te wijzen. Alle vorderingen worden afgewezen.

In conventie
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat Union de naam bouwbak op haar briefpapier en op haar vrachtwagens en containers in combinatie met Union of Union Milieu gebruikt. In zoverre kan er van het gebruik van de handelsnaam Bouwbak niet worden gesproken, maar is er sprake van een handelsnaam Union Bouwbak of Union Milieu bouwbak. Wordt het gebruik van die handelsnaam vergeleken met de handelsnaam bouwbakkie.nl dan is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een handelsnaam van Calleur die slechts in geringe mate afwijkt van die van Union. Naast de beschrijvende aanduiding bouwbak is Union immers het overheersende bestanddeel van de handelsnaam. Van verwarringsgevaar is dan geen sprake. In zoverre is er dan ook geen inbreuk van Calleur op de handelsnaamrechten van Union.

4.9. Het vorenoverwoge leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel dat Calleur met het voeren van de handelsnaam bouwbakkie.nl geen inbreuk maakt op de handelsnaam bouwbak.nl van Union. Ten eerste niet omdat bouwbak.nl pas daadwerkelijk als handelsnaam werd gebruikt toen bouwbakkie.nl al als handelsnaam werd gevoerd en bouwbakkie.nl om die reden als oudere handelsnaam voorgaat. En ten tweede omdat naar het oordeel van de rechtbank het beschrijvende karakter van de handelsnaam van Union afgezet tegen de naam bouwbakkie die door de verkleiningsuitgang meer een eigen naam is, meebrengt dat er geen verwarring is te duchten bij het in aanmerking komende publiek. Voor zover die verwarring er wel is, kan deze bezwaarlijk worden toegeschreven aan het voeren van zo’n soortaanduiding of beschrijvende aanduiding, te meer nu door Calleur voldoende aangetoond is dat de aanduiding bouwbak.nl veelal gebruikt wordt in combinatie met de handelsnaam Union. Voor zover er, tot slot, overigens daadwerkelijk sprake is van verwarring, zoals door Union gesteld maar niet uitgebreid onderbouwd en door Calleur betwist, is de rechtbank van oordeel dat die verwarring als verwaarloosbaar buiten beschouwing dient te blijven.

Merkenrecht
4.16. De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel van het BBIE. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het BBIE de maatstaf zoals hiervoor onder 4.14 geformuleerd toegepast. Daaraan voegt de rechtbank nog het volgende toe. Ofschoon het wel is gesteld door Union, is het de rechtbank niet gebleken dat het woord/beeldmerk Bouw(b)ak door de gestelde intensieve reclamecampagnes een zodanige bekendheid heeft gekregen dat de onderscheidende kracht van het merk is toegenomen en daarmee de beschermingsomvang. Verder is de rechtbank met Calleur van oordeel dat de verkleiningsuitgang “ie” a-typisch is voor grote voorwerpen als afvalcontainers en het woord een andere lading geeft. Tot slot heeft Calleur onvoldoende weersproken gesteld dat zij zich hoofdzakelijk richt op de consumentenmarkt en dat Union zich meer richt op de professionele aannemerij. Aldus is er ook sprake van een verschillend publiek.

4.21. De rechtbank is van oordeel dat er van een onrechtmatige daad van Calleur jegens Union geen sprake is. Union heeft immers geen andere feiten en omstandigheden aan de gestelde onrechtmatige daad ten grondslag gelegd dan de feiten en omstandigheden die reeds onvoldoende zijn bevonden om een inbreuk op de handelsnaam en het merkrecht aan te nemen. Nu tussen de ondernemingen en de door hen gebruikte aanduidingen geen verwarring is duchten, zoals uit al het voorgaande blijkt, komen de vorderingen voor zover gegrond op een gestelde onrechtmatige daad ook niet voor toewijzing in aanmerking.

In reconventie
4.28 Onder verwijzing naar artikel 2.26 BVIE en artikel 2.28 lid 1 sub b, c en d BVIE vordert Calleur wegens het verworden tot soortnaam van het merk bouwbak en het missen van elk onderscheidend vermogen van dat merk, dat het merk vervallen en nietig wordt verklaard.

4.29 (...) Ook is de rechtbank van oordeel dat het woord bouwbak weliswaar in hoge mate beschrijvend is, maar dat hetzelfde niet kan worden gezegd van het woord/beeldmerk met daarin de hierboven onder 2.1. weergegeven figuratieve elementen. Anders gezegd: de combinatie van het woord en beeldmerk mist niet ieder onderscheidend vermogen.

Auteursrecht
4.30 Calleur is van mening dat Union met - naar de rechtbank begrijpt – de lay out van haar website inbreuk maakt op het auteursrecht dat op de website van Union rust. De websites tonen een grote gelijkenis en de website van Union is van Calleur gekopieerd.

4.31 Union betwist dat er sprake is van een inbreuk op een auteursrecht van Calleur. Volgens haar is de website van Calleur een website met een standaard opzet en vormgeving. Deze vormgeving is niet aan te merken als een oorspronkelijk werk, voortvloeiend uit creatieve keuzes van de maker. Daarbij zijn de websites verschillend wat kleur en opzet betreft.

4.32 De rechtbank is met Union van oordeel dat er op de lay out van de website van Calleur geen auteursrecht rust en er dus ook geen inbreuk op dat recht kan worden gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank hebben beide websites, zowel die van Union als die van Calleur, een opzet en vorm die zo triviaal en zo voor de handliggend is (zie ook de websites van andere aanbieders van afvalcontainers) dat daarachter geen creatieve arbeid valt aan te wijzen. Als dat al wel het geval zou zijn dan is het oorspronkelijk karakter zeer gering en heeft Union, gegeven de mogelijkheden, aan haar website een eigen karakter gegeven door te kiezen voor een andere kleurstelling, lettertype en -grootte.

IEF 12031

Gerecht EU week 47 2012

Merkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:

(A) Italiaanse vertaling van Yellow Pages
(B) Domeinnaam kan als merk worden geregistreerd
(C) Overeenstemmende tekens ARTIS en ARTIS

Gerecht EU 20 november 2012, zaak T-589/11(Phonebook of the World / OHMI - Seat Pagine Gialle (PAGINE GIALLE))

(A) Gemeenschapsmerk – Beroep tot vernietiging van beslissing R 1541/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 4 augustus 2011, houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot afwijzing van de vordering tot nietigverklaring die door verzoekster tegen het woordmerk „PAGINE GIALLE” voor waren en diensten van de klassen 16 en 35 is ingesteld. Beroep wordt afgewezen, beschrijvend merk, geen onderscheidend vermogen.

43 In that connection, it must be found that the numerous references made by the applicant to official texts, historical texts and to websites are irrelevant. The applicant fails to show that EU consumers are able to make a connection between the Italian expression ‘pagine gialle’ and the equivalent expressions in other languages of the European Union. All of those texts refer to the use of the terms ‘yellow pages’ and ‘white pages’ in the official languages of the States concerned or in the languages understood there, but give no indication as to the understanding of those terms in other languages.

44 As regards the decision of the First Board of Appeal of OHIM of 19 March 2002, the applicant has misinterpreted paragraph 25 of that decision. The Board of Appeal simply stated that the proprietor of the Community trade mark YELLOW PAGES could not claim a private right over any translation of the expression ‘yellow pages’ into other languages, such as the Italian translation ‘pagine gialle’. Moreover, in paragraph 24 of that decision, the Board of Appeal found that average English-speaking consumers did not understand the meaning of the Italian expression ‘pagine gialle’. Accordingly, the decision of the First Board of Appeal of OHIM of 19 March 2002 is, in any event, more likely to confirm the Board of Appeal’s analysis in the contested decision than to cast doubt upon it.

Gerecht EU 21 november 2012, zaak T-338/11(Getty Images / OHMI (PHOTOS.COM))

(B) Gemeenschapsmerk – Beroep tot vernietiging van beslissing R 1831/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 6 april 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de onderzoeker om het woordmerk „PHOTOS.COM” in te schrijven voor waren en diensten van de klassen 9, 42 en 45. Beroep wordt afgewezen. Het beroep wordt afgewezen, tekens die ook gebruikt worden voor een domeinnaam zijn niet uitgezonderd om een merkenrechtelijke functie te vervullen. In dit geval is er echter geen onderscheidend vermogen, er is geen onderscheidend vermogen verkregen door het gebruik. Ook op Marques-blog.

58. Furthermore, although the registration of a mark composed of signs or indications which are also used to designate a domain name is not thereby excluded as such, a sign which fulfils functions other than that of a trade mark is distinctive only if it can be perceived immediately as an indication of the commercial origin of the goods or services in question (...). However, contrary to the claims made by the applicant, the fact that its website is accessible worldwide, so that anyone can access it from anywhere and obtain information on the goods and services offered, does not mean that the domain name which the applicant owns has also fulfilled the function of a trade mark for the goods and services for which the registration is sought. As the Board of Appeal correctly found, the documents referred to in paragraph 56 above are not relevant for the purposes of demonstrating that those visitors to the website actually used the services offered by the mark applied for. In so far as the trade mark application corresponds to a domain name, the fact that internet users visit the site on which the goods and services are offered is not sufficient to establish that use has been made of that mark for the purposes of Article 7(3) of Regulation No 207/2009.

60 Nor can the Court accept the applicant’s argument that the fact that the declaration made by the director of its legal department attests to the date on which the data concerning the number of visitors to its website were generated is sufficient to mean that those data constitute solid proof concerning the use made of the mark applied for on the internet. Even supposing that that declaration indicated the date on which the lists of visitors were compiled for the purposes of the case-law cited in paragraph 51 above, the fact remains that the lists, in themselves, are devoid of probative value, because, in accordance with paragraph 58 above, the number of visitors to the applicant’s website cannot establish that that mark has acquired distinctive character through use.

Gerecht EU 21 november 2012, zaak T-558/11(Atlas / OHMI - Couleurs de Tollens (ARTIS))

(C) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „ARTIS” voor waren van de klassen 2 en 17, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1253/20101 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 28 juli 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het Franse woordmerk "ARTIS" voor waren van de klassen 1 en 19. Beroep wordt afgewezen, tekens zijn overeenstemmend.

45 In the present case, in the light of the identical nature of the signs at issue, the similarity of the goods in question and the fact that those goods are aimed at the same public, composed of DIY enthusiasts and professionals, it must be held that, contrary to what the applicant claims, the Board of Appeal did not err in finding that there was a likelihood of confusion between those signs within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009. Since the applicant’s arguments concerning, inter alia, the relevant public and the goods covered by the signs at issue and, in particular, their intended purpose and their method of use have been rejected, they cannot call in question that finding.

46 It follows from the foregoing that the single plea in law must be rejected and, consequently, the action must be dismissed in its entirety.

IEF 12028

Wordt meestal bevestigd aan de achteruitkijkspiegel

Rechtbank 's-Gravenhage 21 november 2012, zaaknr. 407061 / HA ZA 11-2653 (Julius Sämann Ltd. tegen L&D S.A.)

Uitspraak ingezonden door Marjolein Driessen, Legaltree.


In navolging van IEF 6498 en IEF 2581. Sämann is marktleider op het gebied van papieren luchtverfrissers in de vorm van een dennenboom. Zij heeft diverse beeldmerken van een dennenboom met verschillende opschriften en verkoopt (via licentienemers) dit product - meestal door consumenten bevestigd aan de achteruitkijkspiegel - al bijna zestig jaar. L&D is houdster van beeldmerken met de benaming "Aire Limpio". Er loopt bij het OHIM een nietigheidsactie tegen het gemeenschapsmerk van Sämann. De aanhouding vanwege deze nog lopende procedure wordt afgewezen, omdat er geen vordering tot nietigverklaring is ingesteld.

Dat er sprake is van soortgelijke waren staat niet ter discussie. Met Sämann is de rechtbank van oordeel dat de silhouetvorm een dominant beeldelement is. Ondanks dat de merken beiden bestaan uit een gestileerde vorm van een dennenboom, is de wijze waarop deze is vormgegeven zodanig verschillend dat zij een van ekaar verschillende totaalindruk maken.

Dat het Hof van Justitie anders heeft geoordeeld komt omdat zij over een ander merk te oordelen had. De vorderingen worden afgewezen.

4.3. Aanhouding of beter gezegd, schorsing van de procedure kan aan de orde zijn in het geval dat bij een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk met betrekking tot een Gemeenschapsmerk een inbreukverbod is ingesteld en bij het BHIM al een vordering tot vervallen- of nietigverklaring van het desbetreffende Gemeenschapsmerk is ingesteld. Artikel 104 lid 1 GMVo bepaalt dat de rechtbank dan ambtshalve, de partijen gehoord, de procedure schorst, tenzij er bijzondere redenen zijn om de behandeling voort te zetten. Deze situatie, waar L&D kennelijk het oog op heeft, doet zich hier niet voor. De nietigheidsactie is door L&D ingesteld nadat de onderhavige procedure is aangebracht. Bovendien is in de onderhavige procedure geen vordering tot nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk ingesteld. Artikel 104lid 1 GMVo noopt derhalve niet tot schorsing. Evenmin valt in de zien op grond waarvan aanhouding of schorsing anderszins aangewezen kan zijn, althans L&D heeft dat niet voldoende onderbouwd. (...)

4.10. (...) Met Julius Sämann is de rechtbank van oordeel dat de silhouetvrm een dominant (zo niet het meest dominante) beeldelement is bij de AM-merken (...). Juist dit, voor het totaalbeeld van de AM-merken zo zeer bepalende beeldelement komt in het AL-merk noch de in deze procedure getoonde, door L&D in dit verband gebruikt tekens terug. Ondanks dat de AM-merken (...) en het door L&D gebruikte AL-merk en de door haar in dit verband gebruikte tekens alle (mede) bestaan uit een gestileerde vorm van een dennenboom, is de wijze waarop deze is vormgegeven zodanig verschillend, dat zij een van elkaar verschillende totaalindruk maken. Gelet daarp is het enkele gegeven dat sprake is van gebruik van de afbeelding van een dennenboom onvoldoende om tot merkenrechtelijk relevante overeenstemming te kunnen concluderen.

IEF 12027

Noot Paul Geerts onder HvJ EU Wir machen das Besondere einfach

P.G.F.A. Geerts, Noot onder HvJ 12 juli 2012, zaak C-311/11 P; IEF 11575 (Wir machen das Besondere einfach), gepubliceerd in IER 2012/56, p. 467-475; IEF 12027.

Een bijdrage van Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen.

Een reclame/merkenrechtelijk noot bij IEF 11575. Voor het overige is wat mij betreft alleen het antwoord op het derde onderdeel van het eerste middel nog vermeldenswaardig. In dit onderdeel stelt Smart Technologies dat in casu voor inschrijving van het aangevraagde merk volstaat dat het merk een zwakker onderscheidend vermogen dan het doorgaans vereiste onderscheidend vermogen heeft, aangezien het relevante publiek een deskundig publiek, met een hoger aandachts- en kennisniveau dan de gemiddelde consument, is.

Volgens het HvJ is het juist dat het relevante deskundige publiek per definitie een hoger aandachtsniveau dan de gemiddelde consument heeft, maar dat wil nog niet zeggen dat het voor het teken voldoende is dat sprake is van een zwakker onderscheidend vermogen, indien het relevante publiek deskundig is. De deskundigheid van het publiek is immers slechts één van de factoren waarmee rekening gehouden moet worden bij de vaststelling van het onderscheidend vermogen en heeft derhalve geen beslissende invloed. Om te beoordelen of een merk onderscheidend vermogen heeft dient de door dit merk opgeroepen totaalindruk te worden onderzocht.

Hoewel bij mijn weten het HvJ dit (...) nog niet eerder zo uitdrukkelijk heeft beslist, zal deze beslissing van het Hof geen verbazing wekken. Het standpunt van Smart Technologies is terecht naar de prullenbak verwezen. Aan het beantwoorden van de vraag of de slagzin “Wir machen das Besondere einfach” ook daadwerkelijk onderscheidend vermogen heeft komt het HvJ niet toe omdat dat een feitelijke beoordeling is en alleen rechtsvragen vatbaar zijn voor toetsing door het Hof.

Lees de gehele bijdrage (incl. voetnoten).

IEF 12026

Noot Paul Geerts onder HvJ EU Botox

P.G.F.A. Geerts, Noot onder HvJ 10 mei 2012, zaak C-100/11 P; IEF 11290 (Botox),gepubliceerd in IER 2012/53, p. 442-455; IEF 12026.

Een bijdrage van Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen.

Merkenrechtelijke noot bij IEF 11290. (...) Uit de jurisprudentie van het HvJ wordt steeds duidelijker dat de soep niet zo heet gegeten hoeft te worden als aanvankelijk wel werd verondersteld. Ook het onderhavige arrest zorgt voor weer een beetje meer afkoeling. Om te beginnen herhaalt het Hof in r.o. 93 de regels die het in Intel-arrest heeft gegeven en in r.o. 94 de regels uit het L’Oréal-arrest. Vervolgens herhaalt het Hof in het eerste deel van r.o. 95 de regels die het in zijn TDK-beschikking heeft gegeven. In het tweede deel van r.o. 95 helpt het Hof ons weer een stapje verder door te overwegen dat de conclusie dat er een toekomstig niet theoretisch gevaar bestaat voor ongerechtvaardigd voordeel of schade:

“in het bijzonder kan zijn gebaseerd op logische gevolgtrekkingen die voortvloeien uit een waarschijnlijkheidsanalyse en waarbij rekening wordt gehouden met de in de relevante handelssector gebruikelijke praktijken en met alle andere omstandigheden van het concrete geval”.

11. De hierboven geciteerde passage komt letterlijk uit het Botox-arrest van het Gerecht. Dat is overigens niet de eerste uitspraak waarin het Gerecht met deze regel heeft gewerkt. Met de onderhavige beslissing bevestigt het HvJ dat het Gerecht op dit punt op het goede spoor zat. Gelukkig maar: bij het oplossen van het in nr. 9 genoemde bewijsprobleem lijkt het gezonde verstand gewonnen te hebben.

12. Dit alles resulteert er uiteindelijk in dat het HvJ van oordeel is dat het Gerecht op juiste gronden kon oordelen dat rekwiranten ongerechtvaardigd voordeel trekken uit het bekende merk Botox. Daarbij wijst het Hof er (in r.o. 96) overigens ook nog even fijntjes op dat het Gerecht in het bestreden arrest nog heeft opgemerkt:

“dat rekwirantes ter terechtzitting hadden erkend dat hun producten weliswaar geen botulinetoxine bevatten, maar dat zij toch voordeel beoogden te trekken uit het imago van dat product, dat in het merk BOTOX terug te vinden is”.

Lees de gehele bijdrage (incl. uitgebreide voetnoten)

IEF 12022

Vijf jaar merkenrechtspraak. Een analyse van vijf jaar merkinbreukzaken in Nederland

Pieter de Bruijn, Marleen van Putten, Woudina Speldenbrink en Charlotte Sophie van Triest, 'Vijf jaar merkenrechtspraak - Een analyse van vijf jaar merkinbreukzaken in Nederland, BerichtenIE oktober 2012, p. 282-291.

Een bijdrage van bachelorstudenten Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit Leiden. Binnen het ‘Honours College Law’ programma is dit onderzoek de basis geweest voor de bachelorscriptie onder leiding van prof. Dirk Visser.

In 2006 publiceerde de Amerikaan Barton Beebe een kwantitatief statistisch onderzoek naar de rechterlijke motivering in Amerikaanse merkinbreukzaken. Met zijn ‘multifactor test’ werd de motivering van de rechter aan een gestructureerde toets onderworpen. Dit onderzoek is onderdeel van een lange traditie van kwantitatief statistisch onderzoek in de Verenigde Staten. Voor zover bekend is in Nederland nooit eerder bekeken wat kwantitatief statistisch onderzoek binnen het merkenrecht kan opleveren. Wij hebben daarom een poging gedaan om een vergelijkbaar onderzoek uit te voeren naar Nederlandse rechtspraak.

Inhoudsopgave artikel:
1. Inleiding
2. Verantwoording
3. Plaats, instantie en procedure
4. Een geslaagde procedure voor de merkhouder?
5. Beschermingsomvang van het merk
6. Beneluxmerk of gemeenschapsmerk? (sic)
8. Waren of diensten waarvoor het merk wordt gebruikt
9. Gevoerde en besproken verweren
10. Arresten van het Hof van Justitie
11. Samenloop met andere IE-rechten
12. Inbreukvraag van art. 2.20 lid 1 BVIE
13. Belangrijke factoren bij de inbreukvraag
14. Relevantie in het licht van Red Bull/Bulldog
15. Conclusie

Selectiecriteria:
• Nederlandse rechtbanken en gerechtshoven
• Periode 2007 tot en met 2011
• Praktijkgebied IE, zoekterm ‘merkenrecht’
• IE-Forum.nl, dossier ‘rechtspraak per jaar’
• Eindvonnissen
• Inhoudelijke inbreukbeoordeling


Uit de Conclusie:
Gezien het spoedeisende belang in merkenrechtzaken is het kort geding de meest gebruikelijke procedure voor het beslechten van een dergelijk geschil. Het starten van een procedure is voor veel merkhouders een goede zet gebleken: in ruim 60% van de gevallen bleek de merkhouder te winnen. Daarnaast blijkt een vordering op grond van art. 2.20 lid 1 sub b BVIE het meest voor te komen.

De rechter noemt in zijn beoordeling niet altijd alle vereiste criteria of hij motiveert deze niet naar behoren. Soms wordt alleen de inhoud van het artikel genoemd en niet verder uitgewerkt. Ondanks deze onvolkomenheden, blijkt dat de rechter doorgaans wel veel gebruik maakt van de criteria, of in ieder geval er een aantal motiveert. De criteria en factoren blijven een belangrijk richtsnoer voor de rechter in zijn beoordeling. Of de rechter de criteria en factoren op een juiste wijze heeft toegepast en wat precies de betekenis is van de verschillende criteria voor de einduitspraak, komt niet in een onderzoek als dit naar voren.

(...)

Het is mogelijk geweest om aan de hand van dit onderzoek enkele ontwikkelingen in het merkenrecht te bekijken. Het feit dat de rechtbank Den Haag een exclusieve bevoegdheid bezit ten aanzien van gemeenschapsmerken is ook terug te zien in de resultaten. Ten slotte is bekeken wat de betekenis is van het arrest Red Bull/Bulldog voor de rechtspraktijk. Gebleken is dat rechters het element auditieve, visuele en begripsmatige overeenstemming soms in een adem noemen zonder dit vervolgens te motiveren. Uit het onderzoek is gebleken dat het in de praktijk niet altijd gebeurt dat de rechter die drie factoren noemt en motiveert. Nu er een nieuwe rechtsregel geldt zal de feitenrechter dit vaker moeten doen.

(...)

De door de Nederlandse feitenrechter gehanteerde merkenrechtelijke inbreukcriteria zijn over het algemeen namelijk minder duidelijk en bij de motivering daarvan is vaak sprake van nuanceverschillen. De voornaamste conclusie uit dit onderzoek luidt dan ook dat de Nederlandse merkenrechtpraktijk zich niet leent voor dergelijk kwantitatief statistisch onderzoek zoals Beebe in Amerika heeft uitgevoerd. Daarvoor is de praktijk te casuïstisch van aard. Desalniettemin heeft het onderzoek andere interessante gegevens opgeleverd. In de loop van het onderzoek is de omvang van het onderzoek uitgebreid. Dit heeft erin geresulteerd dat niet alleen gekeken is naar de vraag hoe de rechter daadwerkelijk omgaat met de criteria van de inbreukvraag, maar zijn ook veel andere gegevens over feitelijkheden verzameld die een rol spelen in een merkenrechtelijk geschil.

Lees het gehele artikel hier.

De in de voetnoten genoemde bijlagen:
Bijlage BIE 1238.2012; Bijlage 1 Vragenlijst
Bijlage BIE 1239.2012; Bijlage 2 Dataset rechtspraak 2007-2011 [tip van de redactie: selecteer aan de hand van filters]
Bijlage BIE 1240.2012; Bijlage 3 Aantallen- en percentageoverzicht 2007-2011
Bijlage BIE 1241.2012; Bijlage 4 Waren en diensten gespecificeerd
Bijlage BIE 1242.2012; Bijlage 5 Mogelijkheden voor verder onderzoek
Bijlage BIE 1243.2012; Bijlage 6 Reflectieverslag

IEF 12019

BBIE serie oktober 2012

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 22 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE serie september 2012.


29-10
TRUVEO
TRUVO LABS
Gedeelt.
29-10
TRUVEO
TRUVO
Gedeelt.
29-10
TELEVIC

TELEC SOLUTIONS

Afgew.
29-10
NUTELLA
fitELLA
Afgew.
29-10
TRUVEO
TRUVO
Gedeelt.
25-10
MATRIOSHKA
matroesjka
Toegew.
25-10

FRESH & CLEAN

FRESH MARINE FRESH CLEAN ECO
Afgew.
25-10
NF

NF NEWFYSIC

Toegew.
25-10
NF

NF NEWFYSIC AFSLANKEN IS TOPSPORT

Toegew.
25-10
NF
NF
Toegew.
24-10
RSM

RSM ERASMUS UNIVERSITY

Afgew.

De volgende elf:

24-10

ROUTE 66

Agresso Business World Route 66

Toegew.

24-10

MAXIM

MAXXAM

Afgew.

24-10

B-52

B52

Afgew.

23-10

METRO

METROCONNECT

Afgew.

22-10

OPTION

tOption

Toegew.

09-10

PIN-UP STARS

PINUP CLUB

Toegew.

09-10

MERE POULARD LE MONT SAINT MICHEL MERE POULARD

MERE POULE

Toegew.

09-10

HET DOK

DOK3

Gedeelt.

09-10

SUPER HEROES

SUPERHERO

Gedeelt.

04-10

XANGO

Yango

Gedeelt.

03-10

FARMING TOYS

Toys Farm

Afgew.