Merkenrecht  

IEF 9653

BBIE 29 april 2011, oppositienr. 2004192 (Henkel AG & Co KGaA tegen Terr Premiere SPRL)

Begripsmatige overeenstemming compenseert verschillen niet

Merkenrecht. Woordmerk TERRA tegen woord/beeldmerk TERRE PREMIERE. Oppositiebeslissing. Hoewel de betrokken tekens beiden verwijzen naar aarde planeet (De Aarde) of de materie, is begripsmatige verwijzing in dit verband naar natuurlijk, gezonde of ecologische producten in klasse 3 onvoldoende om visuele en fonetische verschillen te compenseren. Oppositie wordt afgewezen.

35. Bien que les signes en cause fassent tous deux  référence à l’astre terrestre (Terre) ou à la matière (terre), pouvant à cet égard évoquer le caractère naturel, sain, ou écologique des produits visés en classe 3, l’Office estime que cette ressemblance conceptuelle des signes ne peut suffire à contrebalancer les différences phonétiques et visuelles précitées

39. Sur base de ce qui précède, l’Office conclut qu’en l’absence de ressemblance suffisante des signes, il ne peut exister de risque de confusion dans l’esprit du public. Par conséquent, l’Office n’a pas effectué la comparaison des produits. En effet, un risque de confusion présuppose à la fois une identité ou une similitude des marques en conflit et une identité ou une similitude des produits ou des services qu’elles désignent. Il s’agit, là, de conditions cumulatives (TUE, arrêt YOKANA, T-103/06, 13 avril 2010).

Lees de beslissing hier (link)

IEF 9649

HvJ EU 12 mei 2011, gevoegde zaken C-400/09 en C-207/10 (concl. A-G Y.Bot, Orifarm c.s. tegen Merck Sharp Dohme en Paranova c.s. tegen Merck Sharp Dohme)

Ompakkingen parallel ingevoerde geneesmiddelen

 

HvJ EU 12 mei 2011, gevoegde zaken C-400/09 en C-207/10 (concl. A-G Y.Bot, Orifarm c.s. tegen Merck Sharp Dohme en Paranova c.s. tegen Merck Sharp Dohme)

Prejudiciële vragen Højesteret, Denemarken

Merkenrecht. Ompakken van parallel ingevoerde geneesmiddelen. In vervolg op de ompakkingsjurisprudentie Hoffmann-La Roche (23 mei 1978), Pfizer (3 december 1981), MPA Pharma en Bristol-Myers Squibb (11 juli 1996). „Merken – Richtlijn 89/104/EEG – Artikel 7, lid 2 – Ompakking van parallel ingevoerd farmaceutisch product – Relevante criteria voor beoordeling van inbreuken op merkrecht”

C-400/09
1)  Moeten de [reeds aangehaalde] arresten [...] MPA Pharma [...], en Bristol-Myers Squibb e.a. [...], aldus worden uitgelegd dat de parallelimporteur die houder is van een vergunning voor het in de handel brengen van een parallel ingevoerd geneesmiddel en over de informatie betreffende dit geneesmiddel beschikt, en die aan een afzonderlijke onderneming instructies geeft aangaande de aankoop en de ompakking van het geneesmiddel, het gedetailleerde ontwerp van de verpakking ervan en de met betrekking tot het product te nemen maatregelen, inbreuk maakt op de rechten van de merkhouder door zichzelf – en niet de afzonderlijke onderneming die de houder van de ompakkingsvergunning is, het geneesmiddel heeft ingevoerd en fysiek heeft omgepakt en daarbij het merk van de merkhouder (opnieuw) heeft aangebracht – op de buitenverpakking van het parallel ingevoerde geneesmiddel als de ompakker te vermelden?

2)      Is het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang indien wordt verondersteld dat wanneer de houder van de vergunning voor het in de handel brengen zichzelf als de ompakker vermeldt in plaats van de onderneming die op bestelling de fysieke ompakking heeft uitgevoerd, er geen gevaar is dat de consument/eindgebruiker in de waan wordt gebracht dat de merkhouder voor de ompakking verantwoordelijk is?

3)      Is het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang indien wordt verondersteld dat het gevaar dat de consument/eindgebruiker in de waan wordt gebracht dat de merkhouder voor de ompakking verantwoordelijk is, wordt uitgesloten wanneer de onderneming die fysiek ompakt als ompakker wordt vermeld?

4)      Is voor de beantwoording van de eerste vraag enkel van belang het gevaar dat de consument/eindgebruiker in de waan wordt gebracht dat de merkhouder voor de ompakking verantwoordelijk is, of zijn ook andere overwegingen die de merkhouder raken van belang, bijvoorbeeld (a) dat de entiteit die invoert en fysiek ompakt en het merk van de merkhouder (opnieuw) op de buitenverpakking van het product aanbrengt, daardoor zelf inbreuk kan maken op het merk van de merkhouder, en (b) dat om redenen die zijn toe te schrijven aan de entiteit die fysiek heeft omgepakt, de ompakking de oorspronkelijke toestand van het product aantast of dat de presentatie van de ompakking zodanig is dat verondersteld moet worden dat deze de reputatie van de merkhouder schaadt (zie onder meer arrest [...] Bristol-Myers Squibb e.a.[, reeds aangehaald])?

5)      Is voor de beantwoording van de eerste vraag van belang dat de houder van de vergunning voor het in de handel brengen, die zichzelf als ompakker heeft vermeld, ten tijde van de kennisgeving aan de merkhouder van de voorgenomen verkoop van het parallel ingevoerde geneesmiddel na ompakking, tot hetzelfde concern behoort als de daadwerkelijke ompakker (zusteronderneming)?”

C-207/10
„1)      Moeten artikel 7, lid 2, van [...] richtlijn 89/104[...], en de daarop betrekkinghebbende rechtspraak, inzonderheid de [reeds aangehaalde] arresten [...] Hoffmann-La Roche [...], Pfizer, en [...] Bristol Myers Squibb e.a., aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk zich op zijn merk kan beroepen om een verkooponderneming van een parallelimporteur, die houder is van een vergunning om een geneesmiddel in de handel te brengen in een lidstaat, te beletten dat geneesmiddel te verkopen met de vermelding dat het is omgepakt door de verkooponderneming, ofschoon de verkooponderneming het fysieke ompakken heeft laten verrichten door een andere onderneming, de ompakkende onderneming, waaraan de verkooponderneming instructies geeft met betrekking tot de inkoop, het ompakken, de nadere vormgeving van de geneesmiddelenverpakking en overige details in verband met het geneesmiddel, en die houder is van de vergunning voor het ompakken en het handelsmerk bij de ompakking weer op de nieuwe verpakking aanbrengt?

2)      Is het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang dat kan worden aangenomen dat de consument of de eindgebruiker niet wordt misleid met betrekking tot de herkomst van het geneesmiddel en niet in de waan kan worden gebracht dat de merkhouder verantwoordelijk is voor de ompakking, doordat de parallelimporteur op de verpakking de naam van de fabrikant vermeldt naast de genoemde vermelding van de voor het ompakken verantwoordelijke onderneming?

3)      Is voor de beantwoording van de eerste vraag alleen van belang dat er gevaar bestaat voor misleiding van de consument of de eindgebruiker met betrekking tot de vraag of de merkhouder verantwoordelijkheid is voor de ompakking, of zijn ook andere factoren ten aanzien van de merkhouder relevant, bijvoorbeeld (a) dat de onderneming die feitelijk inkoopt, ompakt en het handelsmerk van de merkhouder weer op de verpakking van het geneesmiddel aanbrengt daardoor zelf inbreuk kan maken op de rechten van de merkhouder en dat dit kan berusten op omstandigheden waarvoor de onderneming die fysiek heeft omgepakt verantwoordelijk is, (b) dat de ompakking de oorspronkelijke toestand van het geneesmiddel aantast, of (c) dat het omgepakte geneesmiddel zodanig wordt gepresenteerd dat kan worden aangenomen dat het handelsmerk of de reputatie van de merkhouder erdoor worden geschaad?

4)      Zo het Hof bij de beantwoording van de derde vraag de opvatting huldigt dat ook in aanmerking moet worden genomen of de ompakkende onderneming zelf de merkrechten van de merkhouder kan schenden, is dan voor die beantwoording van belang of de verkooponderneming van de parallelimporteur en de ompakkende onderneming naar nationaal recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de inbreuk op de merkrechten van de merkhouder?

5)      Is voor de beantwoording van de eerste vraag relevant dat de parallelimporteur, die houder is van de vergunning voor het in de handel brengen en die de verantwoordelijkheid voor het ompakken op zich heeft genomen, op het tijdstip waarop de merkhouder vooraf in kennis werd gesteld van de voorgenomen verkoop van het omgepakte geneesmiddel behoorde tot dezelfde concern als de onderneming die het geneesmiddel heeft omgepakt (zusteronderneming)?

6)      Is het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang dat de ompakkende onderneming op de bijsluiter als fabrikant wordt vermeld?”

41.      Zoals het Hof duidelijk heeft verklaard in zijn arrest van 23 april 2002, Boehringer Ingelheim e.a.(18), „[mag weliswaar worden afgeweken] [v]an het fundamentele beginsel van het vrije verkeer van goederen in gevallen waarin de merkhouder zich op basis van het merk tegen de ompakking van parallel ingevoerde geneesmiddelen verzet, maar dit geldt slechts voor zover deze bevoegdheid de houder in staat stelt rechten te beschermen die het specifieke voorwerp van het merk betreffen, begrepen tegen de achtergrond van de wezenlijke functie van het merk.”(19) Wanneer de gronden waarop een merkhouder zich beroept om zich te verzetten tegen de ompakking van parallel ingevoerde geneesmiddelen verder gaan dan de loutere bescherming van het specifieke voorwerp en de wezenlijke functie van zijn merk, kunnen zij een afwijking van het fundamentele beginsel van het vrije verkeer van goederen niet rechtvaardigen.

42.      Aangezien het specifieke voorwerp noch de wezenlijke functie van het merk als herkomstwaarborg in het gedrang komen door de vermelding van zowel de naam van de voor het ompakken verantwoordelijke onderneming en als van de naam van de fabrikant, kan een merkhouder zich mijns inziens dus niet baseren op artikel 7, lid 2, van richtlijn 89/104 om van een parallelimporteur vergoeding te vorderen wegens het ontbreken op het omgepakte product van de naam van de fysieke ompakker, terwijl deze importeur het ompakken controleert en daarvoor de verantwoordelijkheid draagt.

43.      Deze oplossing kan volgens mij het evenwicht tussen de bescherming van de merkrechten en het vrije verkeer van goederen waarborgen, en maakt het tegelijkertijd mogelijk de consumenten naar behoren te informeren. Voor de merkhouder blijft de wezenlijke functie van het merk als herkomstwaarborg behouden en kan de reputatie van het merk niet worden aangetast door een gebrekkige verpakking. Tegelijkertijd weten de merkhouder en de consumenten aan wie het ompakken kan worden toegerekend wanneer de nieuwe verpakking gebreken vertoont.

44.      Gelet op een en ander moet artikel 7, lid 2, van richtlijn 89/104 mijns inziens aldus worden uitgelegd dat een merkhouder zich niet tegen de verhandeling van een omgepakt product kan verzetten op de grond dat de verpakking ervan niet de onderneming vermeldt, die het product fysiek heeft omgepakt, wanneer naast de naam van de fabrikant de naam van de onderneming is vermeld onder wier controle en verantwoordelijkheid het product is omgepakt.

Conclusie:
„Artikel 7, lid 2, van de Eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat een merkhouder zich niet tegen de verhandeling van een omgepakt product kan verzetten op de grond dat de verpakking ervan niet de onderneming vermeldt die het product fysiek heeft omgepakt, wanneer naast de naam van de fabrikant de naam van de onderneming is vermeld onder wier controle en verantwoordelijkheid het product is omgepakt.”

Lees de conclusie hier (link en gehele dossier)

IEF 9647

Gerecht EU 12 mei 2011, zaak T-488/09 (Jager & Polacek GmbH tegen OHIM - RT Mediasolutions s.r.o. (REDTUBE))

Oppositietaksherstel

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure. Gemeenschapsmerkaanvrage woordmerk niet-ingeschreven merk Redtube tegen ouder niet-geregistreerd merk Redtube [woordmerk voor porno-variant op YouTube]. Procedureklachten. Geen tijdige betaling oppositiegelden.

1. Verzoekster mocht erop vertrouwen dat late ontvangst van oppositietaks was hersteld door tijdige betaling van toeslag, cumulatieve betaling noodzakelijk, klacht afgewezen (ingeroepen: art. 83 jo. 41 lid 3 verordening nr. 207/2009, regel 17 lid 1 Verordening 2868/953 en art. 8 lid 3 sub a en b verordening (EG) nr. 2869/954). 
2. Verzoekster is niet verzocht opmerkingen in te dienen. Echter oppositie geldt niet als oppositietaks niet tijdig is betaald en gelden de regels rondom Ex Parte beslissing. Klacht obv 8 lid 2 Verordening 216/96 afgewezen. 
3. De beslissing over de ontvankelijkheid van de oppositie niet rechtmatig is ingetrokken. Gerecht wijst de klachten af.

39 Zudem ergibt eine aufmerksame Lektüre des Art. 8 der Verordnung Nr. 2869/95 auch in der konsolidierten deutschen Fassung, dass die in Abs. 3 Buchst. a und b genannten Voraussetzungen kumulativ und nicht alternativ vorliegen müssen.

67      Insoweit ist darauf hinzuweisen, dass nach Regel 17 Abs. 1 der Verordnung Nr. 2868/95 der Widerspruch als nicht erhoben gilt, wenn die Widerspruchsgebühr nicht innerhalb der Widerspruchsfrist entrichtet wird. Gemäß Abs. 5 dieser Regel wird die Feststellung gemäß Abs. 1, dass die Widerspruchsschrift nicht als eingereicht gilt, nur dem Anmelder mitgeteilt. Die Verordnung Nr. 2868/95 sieht somit vor, dass diese Entscheidung in einem Ex-Parte-Verfahren getroffen wird.

39. En second lieu, il résulte d’une lecture attentive de l’article 8 du règlement n° 2869/95, même dans sa version allemande consolidée, que les conditions énoncées au paragraphe 3, sous a) et b), sont cumulatives et non alternatives.

67. À cet égard, il convient de rappeler que, selon la règle 17, paragraphe 1, du règlement n° 2868/95, si la taxe d’opposition n’est pas acquittée avant l’expiration du délai d’opposition, l’acte d’opposition est réputé ne pas avoir été déposé. En vertu du paragraphe 5 de cette même règle, toute décision prise en vertu du paragraphe 1 selon laquelle l’acte d’opposition est réputé ne pas avoir été déposé est communiquée au demandeur seulement. Le règlement n° 2868/95 prévoit donc que cette décision soit prise dans une procédure ex parte.

Lees de uitspraak hier (link)

IEF 9646

Gerecht EU 11 mei 2011, zaak T-74/10 (Flaco-Geräte GmbH tegen OHIM/Delgado Sánchez)

agricultural cattle machinery is broad enough to include milking machine

Gerecht EU 11 mei 2011, zaak T-74/10 (Flaco-Geräte GmbH tegen OHIM/Delgado Sánchez)

 Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure. Eerder Spaans woordmerk FLACO (klasse 7, 'agricultural cattle machinery') tegen Gemeenschapsmerkaanvrage FLACO (klasse 7, 'milking machine'). Relatieve weigeringsgrond. Identieke merken voor identieke waren, art. 8 lid 1, onder a en b Rl 207/2009. Verwarringsgevaar. Bewijs normaal gebruik van eerdere merk voor het eerst aangeboden bij Board of Appeal. Het Gerecht volgt de oppositie van het OHIM (afwijzing) en wijst het beroep af.

47      Second, as OHIM submits and as the Board of Appeal held in paragraph 22 of the contested decision, the heading ‘agricultural cattle machinery’ is broad enough to include the ‘milking machines and fittings, automatic milking devices; washing machines for milking machines’ referred to in the Community trade mark application.

48      The goods covered by the mark applied for are thus included amongst those covered by the earlier mark and the Board of Appeal was therefore correct in finding that the goods are identical and in deciding, consequently, to uphold the Opposition Division’s decision, which had allowed the opposition and refused the applicant’s registration application.

49      It should be noted that the Board of Appeal’s statement, in paragraph 23 of the contested decision, that there was a risk of confusion on the part of the relevant consumers, was superfluous. It is apparent from the scheme of Article 8(1) of Regulation No 207/2009 that the circumstances envisaged in subparagraph (b) of that provision do not include the situation already covered by subparagraph (a). Therefore, since the marks at issue are identical and cover identical goods, the trade mark application had to be rejected pursuant to Article 8(1)(a) of Regulation No 207/2009, and there was no need to consider whether there was a likelihood of confusion, within the meaning of Article 8(1)(b).

50      It would have been necessary to consider whether there existed a likelihood of confusion only in the event, considered by the Board of Appeal in the alternative, that the goods covered by the mark applied for, namely ‘washing machines for milking machines’, were not included in the goods covered by the earlier mark.

51      As regards, specifically, that situation, it should be borne in mind that the applicant does not dispute that ‘washing machines for milking machines’ are complementary to ‘milking machines’ and are intended for the same consumer, namely dairy farmers.

IEF 9645

BBIE 19 april 2011, oppositienr. 2003915 (Apple Inc. tegen Epromotor B.V.)

Beoordeling algemeen bekend merk hoeft niet, nu oppositie al slaagt

Merkenrecht. Woord- en woord/beeldmerken en algemeen bekend merk iPod (1, 2, 3, 4 en 5) tegen woord/beeldmerk ticketPOD. Oppositiebeslissing. Spoedinschrijving. Waren zijn identiek hetzij sterk soortgelijk:
. klasse 9 - software voor databasebeheer, klasse 41 organisatie/inlichtingen over sportevenement en andere vormen van entertainment, klasse 42 ontwerpen en ontwikkelen software. Begripsmatig geen vergelijking mogelijk, omdat tekens geen vaststaande betekenis hebben. Visueel en auditief in zekere mate overeenstemmend. oppositie slaagt reeds obv één van de ingeroepen rechten, dient geen beoordeling algemeen bekend merk. Verwarringsgevaar. Spoedinschrijving wordt doorgehaald.

19. Opposant meent dat de ingeroepen rechten een hoge mate van bescherming genieten door de naar zijn zeggen enorme reputatie die zij hebben, zowel binnen de Europese Unie als daarbuiten. Hij acht deze reputatie zelfs zo groot dat van een algemeen bekend merk in de zin van het Verdrag van Parijs kan worden gesproken. Opposant gaat omstandig in op deze reputatie en voegt een aantal stukken bij ter ondersteuning van zijn stellingen dienaangaande. 

68. Aangezien de oppositie reeds slaagt op basis van één van de ingeroepen rechten, dient aan de beoordeling van de andere ingeroepen rechten, inclusief het door opposant geclaimde algemeen bekende merk, niet meer te worden toegekomen

 

Lees de beslissing hier (link en pdf)

IEF 9642

BBIE 19 april 2011, oppositienr. 2004705 (Nauta & Nauta beheer B.V. tegen Majid Katiraee Far)

Onrechtmatig voordeel: niet bij het Bureau

Merkenrecht. Woord/beeldmerk DESQ en DESQ tegen woord/beeldmerk DREAMDESQ. Oppositiebeslissing. Identieke waar, maar uitsluitend oppositie voor klasse 20, kan bij indiening van argumenten de draagwijdte van oppositie niet meer uitbreiden. 'Dream' is aanprijzende hoedanigheid of eigenschap. Begripsmatig overeenstemmend, visueel beperkte overeenstemming. Auditief zekere mate van overeenstemming door het weinig onderscheidende karakter van het eerste woordbestanddeel van het bestreden teken. Gevaar voor verwarring, depot wordt niet ingeschreven.

Verweerder trekt onrechtmatig voordeel; hiervoor is gang naar de rechter obv 2.3 sub c BVIE nodig, dit kan niet bij het Bureau.

31. Opposant heeft bij het indienen van zijn oppositie zich uitsluitend gebaseerd op de waren in klasse 20 van de ingeroepen rechten. In zijn argumenten baseert hij zich tevens op de overige warenklassen. Aangezien opposant op het oppositieformulier zich slechts op een deel van zijn waren heeft gebaseerd, kan hij bij de indiening van zijn  argumenten de draagwijdte van deze oppositie niet meer uitbreiden.

42. Zoals dit ook het geval is voor de Nederlandse vertaling “droom” en de Franse vertaling “rêve” van het woordbestanddeel “dream”, kan deze toevoeging als een aanprijzende hoedanigheid worden gezien, daar het ook kan duiden op iets dat opmerkelijk is voor diens schoonheid, uitmuntendheid, of aangename eigenschap (zie Merriam-Webster Online).


48. In dit kader moet worden opgemerkt dat het woordelement van het ingeroepen recht, in dezelfde afwijkende schrijfwijze met de in het oog springende letter q op het einde, identiek voorkomt in het bestreden teken en het daar bovendien een zelfstandige en onderscheidende visuele plaats blijft innemen door het onder elkaar schrijven van de twee woordelementen, het gebruik van een andere kleur en het hiervoor vermelde weinig onderscheidend karakter van het eerste woord. 

62. Opposant stelt dat verweerder onrechtmatig voordeel wil trekken door aan te leunen bij zijn merk (zie supra, punt 20). Dit argument kan echter  in een oppositieprocedure niet baten, daar de wetgever er uitdrukkelijk heeft voor gekozen om de oppositieprocedure bij het Bureau te beperken tot de gronden vermeldt in artikel 2.14 juncto 2.3, sub a en b BVIE. Indien opposant een beroep wil doen op artikel 2.3, sub c BVIE dient hij hiervoor de gang naar de rechter te maken.

Lees de beslissing hier (link en pdf)

IEF 9640

Gerecht EU 10 mei 2011, zaak T-187/10 (Emram tegen OHIM - Guccio Gucci (G))

G tegen G, G en GGG

Gerecht EU 10 mei 2011, zaak T-187/10 (Emram tegen OHIM - Guccio Gucci (G))

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure waarin Emram, aanvrager van het beeldmerk "G" (klik plaatje voor vergroting), het op moet nemen tegen ouder nationaal en gemeenschapsbeeldmerk "G" (van Guccio Gucci). Relatieve weigeringsgrond. Identieke producten voor dagelijks gebruik (klasse 9, 18 en 25; brillen, lederwaren en kleding). Fonetisch en begripsmatig overeenstemmende tekens, dezelfde letter van het alfabet. Eén letter kan onderscheidend vermogen hebben, art. 4. Verwarringsgevaar. Weigering ex artikel 8 lid 1 onder b EG-Verordening 207/2009. Inschrijving aangevraagde gemeenschapsmerk "G" geweigerd.

Artikel 4. Gemeenschapsmerken kunnen worden gevormd door alle tekens die vatbaar zijn voor grafische voorstelling, met name woorden, met inbegrip van namen van personen, tekeningen, letters, cijfers, vormen van waren of van verpakking, mits deze de waren of diensten van een onderneming kunnen onderscheiden.

70. Il y a lieu de considérer que, indépendamment même d’un éventuel lien entre la lettre majuscule « G » telle qu’elle est protégée et la marque de maison Gucci, les constatations de la chambre de recours opérées dans le cadre de la comparaison des produits et des signes en conflit, tels que pris en eux-mêmes, suffisent pour caractériser le risque de confusion en l’espèce.

71. À cet égard, il convient, à l’instar de l’intervenante et de l’OHMI, de relever qu’il est fréquent, dans le secteur, comme en l’espèce, de l’habillement et de la mode, qu’une même marque présente différentes configurations, selon les produits qu’elle désigne ou les époques (..)  En outre, il convient de tenir compte de la circonstance, relevée par la jurisprudence citée au point 52 ci-dessus, que le consommateur moyen n’a que rarement la possibilité de procéder à une comparaison directe des différentes marques, mais doit se fier à l’image non parfaite qu’il en a gardée en mémoire.

77      Enfin, la circonstance alléguée que d’autres marques G seraient détenues par des tiers n’interfère pas avec, ni ne remet en cause, la constatation opérée ci-dessus, selon laquelle les marques en conflit sont objectivement susceptibles, en raison de leur similitude intrinsèque et de l’identité des produits visés, d’être confondues ou associées dans la perception du public pertinent.

IEF 9639

CvdM 24 maart 2011, besluit 24126/201100346 (toegestane nevenactiviteit TROS licentie aan Privé column)

Licentie TROS tbv weekblad Privé

publicatie vandaag Het in licentie geven van de woord- en (beeld)merken TROS en Sterren.nl ten behoeve van een column in weekblad Privé. Relatietoets; column in weekblad Privé sluit, gezien aard en inhoud, aan bij aanbod van TROS-digitale themakanaal Sterren.nl. Aanwezigheid van marktconforme licentievergoeding en kostendekkend. Licentie wordt toegestaan op grond van artikel 2.132, derde lid, van de Mediawet 2008 en beleidsregels. TROS moet ervoor waken dat zij zich niet dienstbaar gaat maken voor winsten van derden.

10. Op grond van artikel 3, eerste lid, sub b, van de Beleidsregels nevenactiviteiten 2009, houdt een nevenactiviteit verband met of staat deze ten dienste van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht indien er sprake is van het gebruik of in licentie geven van een naam of (beeld)merk van de publieke media-instelling ten behoeve van een product bij het media-aanbod.

11. Ingevolge de Beleidsregels nevenactiviteiten 2009 gaat het hier echter niet om een product. Er is, ondanks de melding van de nevenactiviteit in cluster 2 – licentieverlening zonder inhoudelijke bemoeienis – geen sprake van een licentieverlening als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de beleidsregels nevenactiviteiten 2009. 

12. Er is echter wel sprake van het vergroten van de betrokkenheid van de gebruikers bij het media-aanbod of de publieke media-instelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c, van de beleidsregels nevenactiviteiten 2009. Hiertoe is het volgende overwogen.

21. In het onderhavige geval gaat het om het in licentie geven van de woord- en beeldmerken TROS en Sterren.nl. De TROS geeft aan dat zij als vergoeding een vast bedrag ontvangt. De TROS heeft aangegeven dat de marktconformiteit van de licentievergoeding niet is te bepalen omdat het een bijzondere casus betreft. Bij de totstandkoming van de licentievergoeding was het niet mogelijk om aansluiting te zoeken bij een identieke casus. 

Lees het besluit hier (link).

IEF 9637

Entertainment Industry, 'ACTA Lobby-Letter', 20 april IEF 9637

De lobby rondom ACTA is opgevoerd

Zo blijkt uit een brief, in handen van IE-Forum, van de entertainmentindustrie gericht aan het Europees Parlement. Het afwachten van een opinie van HvJ EU zal een behoorlijke vertraging opleveren en de positie van de EU verzwakken:

 We understand that some Members of the European Parliament may be seeking an Opinion from the ECJ on the compatibility of ACTA with the European Treaties under the EP's Rules of Procedure. While we welcome the prerogatives in IP and trade matters conferred to the European Parliament under the new Treaty, we are concerned that the procedure of seeking an Opinion from the ECJ will substantially delay the final adoption and implementation of ACTA and weaken the position of the EU vis-à-vis its international trading partners as a leader in proposing and supporting effective enforcement of intellectual property rights globally.

Considerable debate has already taken place between the Commission and the European Parliament on ACTA and the Assembly has given its support to the prompt conclusion of ACTA negotiations in its Resolution of 24 November 2010. Furthermore, on 17 February 2011, a majority of Members (465) voted for the EU-South Korea FTA which includes IP enforcement provisions that are largely identical to those in ACTA.

Given the Parliament's signal that it supports strong enforcement of IP provisions in the EU's trade agreements, we hope that the European Parliament will give its consent to ACTA with no further delays.

Lees de gehele brief hier (link).

The Anti-Counterfeiting Group Campaigning against the Trade in Fakes (ACG)
Asociación Nacional para la Defensa de la Marca (ANDEMA)
Association of Commercial Television in Europe (ACT)
Bureau des Sociétés gérant les Droits d'Enregistrement et de Reproduction Mécanique (BIEM)
Business Action to Stop Counterfeiting and Piracy (BASCAP)
Business Software Alliance (BSA)
Confederation of Tanners and Dressers of the European Community (COTANCE)
Entidad de Gestión de Derechos de los Productores Audiovisuales (EGEDA)
Eurochambres
European Brands Association (AIM)
European Communities Trade Mark Association (ECTA)
European Apparel and Textile Confederation (EURATEX)
Federation of European Publishers (FEP)
Federation of the European Sporting Goods Industry (FESI)
Interactive Software Federation of Europe (ISFE)
International Federation of the Phonographic Industry (IFPI)
International Trademark Association (INTA)
Istituto di Centromarca per la lotta alla contraffazione (INDICAM)
Motion Picture Association (MPA)
Toy Industries of Europe (TIE)
Union des Fabricants (UNIFAB)

IEF 9632

BBIE 29 april 2011, oppositienr. 2004464 (Procter & Gamble Manufacturing Cologne GmbH tegen Brookland Special Products B.V.)

Identiek dan wel geringe mate / niet overeenstemmend

Merkenrecht. Woordmerken. Oppositiebeslissing DESIRE tegen Dzire. Niet relevant is of dit merk past in een serie "D-merken" dat verwijst naar Dirk van de Broek supermarktketen. Visueel in zekere mate overeenstemmend. Auditief is identiek (diezaajur), dan wel geringe mate overeenstemmend (dziere of deeziere). Begripsmatig identiek (wens), dan wel niet overeenstemmend (fantasiewoord). Waren identiek (klasse 3 parfumerieën). Toegewezen voor klasse 3 - parfumerieën, e.a.; depot wordt wel ingeschreven in klasse 2, 3 - bleekmiddelen e.a. en 5.

44. Verweerder stelt, zo begrijpt het Bureau, dat hij houder is van een seriemerk waartoe het betwiste teken behoort (zie punt 19). Voor de boordeling van het onderhavige geschil is dit evenwel niet relevant, aangezien slechts het betwiste teken vergeleken dient te worden met de ingeroepen rechten.

48. [niet ingeschreven voor] Klasse 3 Zepen; parfumerieën, etherische oliën, cosmetische middelen, haarlotions; tandreinigingsmiddelen.

49. [wel ingeschreven voor] Klasse 3 Bleekmiddelen en andere wasmiddelen; reinigings-, polijst-, ontvettings- en schuurmiddelen.

Lees de beslissing hier (link en pdf)