Merkenrecht  

IEF 9694

Gerecht EU 24 mei 2011, Zaak T-144/10 (Space Beach Club, SA tegen OHIM-Miguel Ángel Flores Gómez)

Geografische aanduiding is niet onderscheidend

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure (hier) Gemeenschapsaanvrage beeldmerk SPS SPACE OF SOUND tegenover oudere, Spaanse beeldmerken SPACE IBIZA, DANCE MADRID etc. en woordmerk SPACE VIVA.  Relatieve weigeringsgrond. Art. 8(1)(b) GemVo. 207/2009 verkeerd geïnterpreteerd. Geografisch indicatie geen onderscheidenen karakter. Geen verwarringsgevaar. Gerecht wijst beroep af.

64. D’autre part, s’agissant du maintien d’une différence conceptuelle entre les marques en conflit eu égard à la présence des indications géographiques dans les marques antérieures, il convient de constater que, ainsi que le relève la requérante, lesdites indications géographiques ne présentent pas de caractère distinctif (voir, en ce sens, arrêt CK CREACIONES KENNYA, point 48 supra, point 43). (...) Dès lors, l’invocation par la requérante de l’absence de caractère distinctif des indications géographiques figurant dans les marques intérieures ne peut contribuer à démontrer l’existence d’un plus grand risque de confusion entre les marques en conflit. Il s’ensuit que la chambre de recours n’a pas commis d’erreur en considérant que la présence des indications géographiques compréhensibles par le consommateur moyen était susceptible de contribuer au maintien des différences entre les marques en conflit.

65. Eu égard à l’ensemble ce qui précède, il y a lieu de conclure, sans qu’il soit nécessaire de déterminer si le public anglophone percevra une similitude conceptuelle entre les marques en conflit, que la chambre de recours a considéré, à juste titre, sur le fondement des différences visuelle et phonétique ainsi que de la moindre pertinence, pour le public non anglophone, de la comparaison conceptuelle des marques en conflit, qu’il n’existait pas de risque de confusion entre lesdites marques, pour le consommateur moyen.

Lees het arrest hier (link)

IEF 9693

Hof ’s-Gravenhage 26 april 2011, LJN BQ5676 (Yves Saint Laurent Parfums S.A. (YSL) tegen Trifor International B.V.)

Ondergoed in transito

Hof ’s-Gravenhage 26 april 2011, LJN BQ5676 (Yves Saint Laurent Parfums S.A. (YSL)  tegen Trifor International B.V.)

Merkenrecht. Rechtspraak.nl: Vordering tot afgifte van kleding die zich bevindt in transito, geplaatst onder de regeling extern douanevervoer. Afgewezen nu wederpartij slechts de douaneformaliteiten heeft verzorgd en niet blijkt dat zij feitelijk over de goederen beschikt en deze kan (doen) afgeven. Ten overvloede overwegingen over de vraag of sprake kan zijn van inbreuk op een ie-recht indien de (namaak) goederen zich bevinden in transito en zijn geplaatst onder de regeling extern douanevervoer (kan vervaardigingsfictie worden aangenomen en wat houdt dat in?)

5. Om de zaken te kunnen afgeven is nodig dat Trifor daarover feitelijk kan beschikken als houder of anderszins. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat Trifor de douaneformaliteiten heeft verzorgd en de partij is aangetroffen op de douanepost onvoldoende reden is om aan te nemen dat Trifor daarover feitelijk kan beschikken. (...) Naar het oordeel van het hof kan noch uit de omstandigheid dat Trifor de douaneformaliteiten heeft verzorgd, noch uit voormelde akte worden afgeleid dat Trifor feitelijk over de zaken kan beschikken en/of deze kan (doen) afgeven. (...)

6. Gelet op het bovenstaande behoeft grief 1 geen behandeling. Het hof merkt in dit verband nog (ten overvloede) op dat het, gelet op de uitspraken van het Hof van Justitie EG van 18 oktober 2005, C-405/03, IER 2006, 8 (Class/KB) en 9 november 2006, C-281/05, IER 2007, 30 (Montex/Diesel) maar de vraag is (nu er sprake is van doorvoer uit Turkije naar Groot-Brittanië) of aangenomen kan worden dat sprake is van inbreuk in de Benelux en het beroep van YSL op de “vervaardigingsfictie” in deze zaak - waar de vordering is gegrond op een vermeende inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht - kan opgaan. Het hof wijst nog op de conclusie van advocaat-Generaal bij het HvJ EU P. Cruz Villalón van 3 februari 2011 in de zaak Philips/Lucheng e.a. (C-446/09), die van oordeel is dat artikel 6, lid 2, sub b, van verordening (EG) nr. 3295/94 niet in die zin kan worden uitgelegd dat het rechterlijk orgaan van de lidstaat dat overeenkomstig artikel 7 van de verordening is aangezocht door de houder van een intellectuele-eigendomsrecht, mag voorbijgaan aan het statuut van tijdelijke opslag of het transit-statuut van de betrokken goederen, en derhalve ook niet aldus, dat dit orgaan de fictie mag toepassen dat die goederen in diezelfde lidstaat zijn vervaardigd, om vervolgens met toepassing van het recht van diezelfde lidstaat te kunnen beslissen of die goederen inbreuk maken op het intellectuele-eigendomsrecht in kwestie.

7. Het hof gaat voorbij aan het door YSL gedane bewijsaanbod nu dit niet is geconcretiseerd en YSL bovendien reeds door de rechtbank bij het bestreden tussenvonnis in de gelegenheid is gesteld over haar stelling dat Trifor in staat is de goederen af te geven duidelijkheid te verschaffen, hetgeen zij heeft nagelaten. 

Lees het arrest hier (link en pdf)

IEF 9690

Hof Arnhem 17 mei, LJN BQ5742 (Sports World tegen Sports Direct B.V. c.s.)

Ruime uitleg begrip belanghebbende

met dank aan Diederik Stols, Boekx advocaten

In navolging van IEF 7499 en IEF 5342. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Verkoop distributie sportartikelen. Hoger beroep van Sports Direct richt zich tegen afwezigheid van belang van Sports World, nu zij haar handelsnaam heeft moeten wijzigen, tot vordering van nietigverklaring van Benelux woordmerk SPORT DIRECT. Grieven: kennelijke verschrijving, uitleg belanghebbende onder BVIE.

Van kennelijke verschrijving in het dictum is geen sprake (sport direct of sportsdirect). Belanghebbende (ruime uitleg) kan nietigverklaring inroepen. 2.28(1)(c) is species van 2.28(1)(b). Beschrijvend, de samenstelling van de bestanddelen heeft alleen dan voldoende onderscheidend vermogen wanneer aan de samenvoeging een ongebruikelijke wending wordt gegeven in syntactische of semantische zin. Van inburgering geen sprake vóór depotdatum. Dus nietig.

8. Het hof stelt voorop dat op grond van art. 2.28 van het Beneluxverdrag intellectuele eigendom (hierna: "BVIE") iedere belanghebbende de nietigverklaring van een merk kan inroepen. Het begrip belanghebbende dient, gelet op het doel van de regeling om het register te zuiveren van niet-geldige merken, ruim uitgelegd te worden. Dit geldt te meer in het licht van arrest van het Europese Hof van Justitie van 25 februari 2010, in de Color Edition (LJN: BM3791), waarin ter zake van het Gemeenschapsmerk is overwogen:

"40. Ten slotte heeft het Gercht eveneens op goede gronden in punt 26 van het bestreden arrest in wezen gesteld dat, terwijl de relatieve weigeringsgronden de belangen van de houders van een aantal oudere rechten beschermen, de absolute weigeringsgronden de bescherming beogen van het algemeen belang dat eraan ten grondslag ligt, hetgeen verklaart dat artikel 55, lid 1, sub a, van de verordening niet eist dat degene die nietigverklaring vordert, een procesbelang aantoont. Daaronder valt een ieder die de nietigheid of het verval als verweer inroept of een reconventionele vordering tot nietigheid- of vervallenverklaring wil instellen." 
Deze uitspraak is naar het oordeel van het hof ook van toepassing op de onderhavige vordering tot doorhaling van een Benelux merk.

9. Vaststaat dat Sports World een concurrent is van Sport Direct c.s. die het teken SPORTS DIRECT voor soortgelijke activiteiten is gaan gebruiken. Voorts staat vast dat Sports World door Sport Direct c.s., naast inbreuk op de handelsnaam, tevens wordt aangesproken op inbreuk op het merk SPORT DIRECT. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof voldoende om Sports World als belanghebbende als bedoeld in artikel 2.28 lid 1 (b) BVIE aan te merken, hetgeen Sport Direct c.s. bij pleidooi ook lijken te erkennen (zie sub 1.7 pleitaantekeningen mr. van Leeuwen). In de genoemde omstandigheden is het belang van Sports World gegeven.

Lees de uitspraak hier (link, pdf en originele pdf)

IEF 9688

CvdM 22 februari 2011, besluit 24546/2011002047 (toegestane nevenactiviteit licentie aflevering Klokhuis met als thema Diabetes)

Vergroten van betrokkenheid van gebruiker

Gepubliceerd 10 mei 2011. Mediarecht. Licenties. Het in licentie geven van een aflevering Klokhuis met als thema Diabetes aan Bas van Goor Foundation ten behoeve van educatief gebruik. Relatietoets: aannemelijk dat gebruikers zich meer betrokken voelt bij publieke media-instelling. Beeldmerk NTR en Klokhuis in licentiecontract. Marktconform voor niet-commerciële doeleinden en kostendekkend (risico's liggen bij licentienemer). Toegestane nevenactiviteit.

10. Op grond van artikel 3, eerste lid, sub c, van de Beleidsregels nevenactiviteiten 2009, houdt een nevenactiviteit verband met of staat deze ten dienste van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht indien de betrokkenheid van gebruikers bij het mediaaanbod of de publieke media-instelling met de nevenactiviteit wordt vergroot. In deze gevallen dient de activiteit op grond van artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels nevenactiviteiten 2009, tevens aantoonbaar inhoudelijk aan te sluiten bij het mediaaanbod of de publieke media-instelling.

11. De onderhavige nevenactiviteit betreft het verkopen of in licentie geven van programma’s, programmaformats of programmafragmenten aan (media)bedrijven.

Daarmee wordt de betrokkenheid van gebruikers bij het media-aanbod of de publieke media-instelling vergroot nu het aannemelijk is dat de nevenactiviteit ertoe kan leiden dat degene die gebruik gaat of blijft maken van het media-aanbod, zich meer dan daarvoor betrokken voelt of gaat voelen bij de publieke media-instelling. De programma’s worden door de licentienemer alleen gebruikt ten behoeve van educatieve doeleinden.

12. Verder sluit de nevenactiviteit inhoudelijk aan bij het media-aanbod of publieke mediainstelling nu het gaat om een uit te zenden programma van de NTR. De licentienemer krijgt pas de beschikking over het materiaal nadat de aflevering door de NTR is uitgezonden. De uitzenddatum is nog niet bekend. In het licentiecontract is voor de licentienemer (Bas van Goor Foundation) de verplichting opgenomen om het (beeld)merk van de NTR en van het Klokhuis bij het programmamateriaal te vermelden, zodat kenbaar is dat het materiaal afkomstig is van de publieke media-instelling.

Lees het besluit hier (link)

IEF 9685

Rechtbank Arnhem 4 mei 2011, LJN BQ5280 ( Satellite "Partner In Kleinschalige Kinderopvang" B.V. tegen Stichting Kinderopvang Op De Boerderij)

Opzegging duurzame en exclusieve samenwerking

Rechtbank Arnhem 4 mei 2011, LJN BQ5280 ( Satellite "Partner In Kleinschalige Kinderopvang" B.V. tegen Stichting Kinderopvang Op De Boerderij)

Merkenrecht. Opzegging duurzame en exclusieve samenwerkingsovereenkomst. De stichting is aansprakelijk voor de als gevolg van de abrupte opzegging geleden schade. Geen onrechtmatige handelingen met betrekking tot tariefwijziging, benadering licentiehouders, benaderen van leveranciers en medewerkers voor beëindiging licentie, onbevoegd vlaggen bestelling, effectueren conservatoire beslagen. Tot slot geen merkinbreuk op het Beneluxmerk 'Verenigde Agrarische Kinderopvang'.

Vordering Ib: verklaring voor recht in verband met benaderen licentiehouders

5.6.  Satellite heeft als verweer aangevoerd dat zij met medeweten van de Stichting de ondernemers – die zij zelf had geacquireerd, aan wie zij zelf factureerde en haar diensten leverde, aan wie zij haar omzet ontleende en met wie zij de contacten onderhield – heeft benaderd om haar relatie met hen voort te zetten. Satellite stelt terecht dat geen (rechts)regel haar op zichzelf verbiedt om de door haar geacquireerde ondernemers te benaderen om de relatie met haar voort te zetten. De Stichting heeft niet gemotiveerd gesteld waarom dit anders zou zijn. Het verweer van Satellite slaagt en de vordering van de Stichting moet worden afgewezen.

Vordering Id: verklaring voor recht in verband met inbreuk op merkrecht

5.10.  De Stichting vordert een verklaring voor recht dat Satellite onrechtmatig jegens haar handelt respectievelijk heeft gehandeld door inbreuk te maken op het merkrecht van de Stichting – althans op enig ander aan de Stichting toebehorend intellectueel eigendomsrecht – door het gebruik van de aanduiding “Verenigde Agrarische Kinderopvang” en/of “VAK” op haar website en bij haar communicatie met derden in relatie tot berichtgevingen omtrent kinderopvang op de boerderij alsmede door bij derden de indruk te wekken dat Satellite in de plaats zou zijn getreden voor de vroegere “Verenigde Agrarische Kinderopvang (VAK)”.

5.11.  Satellite heeft als verweer terecht aangevoerd dat de door haar gehanteerde verwijzing naar de Verenigde Agrarische Kinderopvang/VAK op haar website en in haar communicatie met derden niet is aan te merken als een inbreuk op het merkrecht of een ander intellectueel eigendomsrecht van de Stichting. Het logo van de VAK staat niet vermeld op de website van Satellite, in ieder geval niet op de door de Stichting overgelegde uitdraaien van die website (productie 30 bij conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie). Gesteld noch gebleken is dat het logo elders op de website wel staat afgebeeld. Satellite heeft voorts gemotiveerd betoogd dat zij op haar website uitsluitend aan haar samenwerking met de VAK heeft gerefereerd om aan te geven wat haar professionele achtergrond is. Zij betwist dat zij zich als de rechtsopvolgster van de VAK heeft geprofileerd. De enkele verwijzing door de Stichting naar de e-mail van Satellite van 12 december 2009 aan de licentiehouders (zie onder 2.22) is onvoldoende om het tegendeel uit af te leiden. Weliswaar staat in die e-mail vermeld: “Deze overeenkomst is gebaseerd op de continuïteit van de dienstverlening zoals jullie die van Satellite (de VAK) gewend zijn”, maar zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, kan uit die passage niet de conclusie worden getrokken dat Satellite daarmee bij de ondernemers de indruk heeft gewekt dat zij de rechtsopvolgster is van de VAK. Ook uit de e-mails van de leveranciers Radius Nederland en AKTA van januari 2010 aan de Stichting (zie onder 2.28 en 2.29) waarin zij refereren aan de VAK, kan dit zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet worden opgemaakt. Tegenover het verweer van Satellite heeft de Stichting aldus haar vordering onvoldoende concreet onderbouwd, zodat deze moet worden afgewezen.

Lees het vonnis hier (link en pdf).

IEF 9681

Gerecht EU 19 mei 2011, zaak T-81/10 (Tempus Vade SL tegen OHIM-Juan Palacios Serrano)

"the FORCE" is niet dominant

Gemeenschapsmerken. Een oppositieprocedure op grond van ouder woord- en beeldmerken TIME FORCE (2),(3)horloges, accessoires) tegen aanvraag Gemeenschapswoordmerk AIR FORCE. Relatieve weigeringsgronden. Verwarringsgevaar niet aanwezig. Geen overeenstemmende tekens. Begripsmatig is het gebruik van standaard woorden uit het Engels niet heel onderscheidend. Het overeenkomende bestanddeel 'FORCE' is niet dominant,  Oppositie afgewezen.

Fonetisch 36 Par conséquent, les différences phonétiques qui apparaissent dans la partie initiale des signes en cause, à laquelle le public pertinent accorde généralement plus d’attention, compensent et neutralisent l’identité finale due à la présence du mot « force » que les signes ont en commun.

Begripsmatig 37 Sur le plan conceptuel, il y a lieu de distinguer le public pertinent qui pourrait avoir une connaissance de la signification des signes en cause de celui qui ne l’a pas. À cet égard, il y a lieu de relever que les termes constituant les marques en conflit sont des mots qui peuvent être qualifiés de mots basiques de la langue anglaise. En outre, il convient de remarquer que la plus grande partie du public pertinent a une connaissance suffisante de la langue anglaise pour comprendre que les deux signes en cause sont conceptuellement distincts, la marque TIME FORCE faisant référence à la « force », au sens littéral du terme, alors que la marque AIR FORCE se réfère aux forces aériennes, au sens militaire du terme. S’agissant du public qui n’a aucune connaissance de la langue anglaise, le mot « force », contrairement à ce que prétend la requérante, n’évoque aucun concept et, par conséquent, ne permet d’établir aucun lien entre les marques en conflit. Dans ce cadre, il y a lieu de relever que l’affaire ayant donné lieu à l’arrêt du Tribunal du 8 septembre 2010, Quinta do Portal/OHMI – Vallegre (PORTO ALEGRE) (T‑369/09, non publié au Recueil), invoquée par la requérante, n’est pas pertinente dans le cas d’espèce dès lors que, dans cette affaire, le mot communaux marques en cause, à savoir « alegre », était pleinement compris par le public pertinent et, par ailleurs, évoquait le même concept. Tel n’est pas le cas en l’espèce.

Visueel 38. Il résulte de ce qui précède que les signes en conflit ne présentent pas, tant sur le plan visuel que sur le plan phonétique, de similitude significative. En effet, la présence de l’élément commun « force » dans les marques en conflit, qui n’est pas, au demeurant, l’élément dominant dans l’impression d’ensemble produite par chacune des marques en conflit, est amplement compensée par les différences que présentent lesdites marques. De même, le contenu conceptuel de cet élément dans les marques en conflit diffère pour une grande partie du public pertinent.

Lees het arrest hier (link).

IEF 9679

HvJ EU 19 mei 2011, zaak C-308/10 (Union Investment Privatfonds GmbH tegen OHIM-Unicre-Cartão International De Crédito SA)

HvJ EU 19 mei 2011, zaak C-308/10 (Union Investment Privatfonds GmbH tegen OHIM-Unicre-Cartão International De Crédito SA)

Merkenrecht. Gemeenschapsrecht. Oppositieprocedure. Inschrijving Gemeenschapsbeeldmerk UNIBANCO en de oppositie wordt gevoerd op basis van oudere beeldmerken UniFLEXIO, UniVARIO en UniZERO (financiële diensten). Procedurefout, oppositie afgewezen vanwege te laat indienen van bewijs van gebruik. Hof oordeelt (met het Gerecht) dat op juiste wijze de discretionaire bevoegdheid van de OHIM oppositieafdeling is toegepast bij het beoordelen of stukken te laat zijn ingediend.

49      Insoweit ergibt sich aus den Randnrn. 42 und 43 des vorliegenden Urteils, dass die Beschwerdekammer, wenn Beweismittel von einem Beteiligten nicht innerhalb der ihm hierfür nach der Verordnung Nr. 40/94 gesetzten Fristen und damit „verspätet“ im Sinne von Art. 74 Abs. 2 der Verordnung Nr. 40/94 eingereicht wurden, über ein weites Ermessen hinsichtlich der Frage verfügt, ob diese Beweismittel zu berücksichtigen sind (vgl. in diesem Sinne Urteil HABM/Kaul, Randnr. 63).

50      Im vorliegenden Fall ist in Anbetracht der in Randnr. 48 des vorliegenden Urteils wiedergegebenen Gründe der streitigen Entscheidung in ihrer Gesamtheit festzustellen, dass das Gericht rechtsfehlerfrei in Randnr. 35 des angefochtenen Urteils festgestellt hat, die Beschwerdekammer sei der Ansicht gewesen, dass die Umstände des vorliegenden Falles und das Stadium, in dem die verspätete Vorlage der am 7. Februar 2003 eingegangenen Schriftstücke erfolgt sei, deren Berücksichtigung entgegenstünden, und in Randnr. 36 seines Urteils zu dem Schluss gelangt ist, dass die Beschwerdekammer ihr Ermessen aus Art. 74 Abs. 2 der Verordnung Nr. 40/94 ausgeübt habe, dass die streitige Entscheidung ordnungsgemäß begründet sei und dass nichts darauf hindeute, dass die Gründe dieser Entscheidung mit einem Fehler behaftet wären.

51      Zu dem Vorbringen der Rechtsmittelführerin, die Beschwerdekammer habe nicht geprüft, ob eine Berücksichtigung der Schriftstücke die Verfahrenseffizienz behindert hätte, da die Entscheidung der Widerspruchsabteilung erst mehr als 15 Monate nach der Vorlage der Schriftstücke ergangen sei, genügt der Hinweis, dass dieses Vorbringen nicht vor dem Gericht geltend gemacht wurde und daher aus den gleichen Gründen wie den in Randnr. 31 des vorliegenden Urteils dargelegten unzulässig ist.

Lees het arrest hier (link).

IEF 9678

Gerecht EU 19 mei 2011, zaak T-580/08, (PJ Hungary Kft tegen OHIM-Pepekillo SL

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure. Aanvraag Gemeenschapswoordmerk PEPEQUILLO, ouder woord- en beeldmerk PEPE en PEPE JEANS (beiden kleding). OHIM heeft onvoldoende rekening gehouden met visuele, fonetische en begripsmatige overeenstemming van de merken en de bekendheid van PEPE-merken, ongerechtvaardigd voordeel trekken ex art. 8 lid 5 GMVo 207/2009.

82. (…) Auch wenn, wie die Beschwerdekammer in Randnr. 20 der Entscheidung in der Sache ausführt, die geläufigen Verkleinerungsformen von „Pepe“ die Ausdrücke „pepito“ und „pepillo“ sein sollten, lässt sich somit nicht ausschließen, dass der spanische Durchschnittsverbraucher glauben könnte, dass das Zeichen PEPEQUILLO „Pepe, der kleine Junge“ bedeutet.

83. Folglich kann der spanische Durchschnittsverbraucher zu dem Gedanken veranlasst werden, dass ein Wortspiel vorliegt, mit dem die angemeldete Marke aus der Verkleinerungsform „Pepe“ gebildet worden ist, wie es für die älteren Marken der Fall ist. Die in Rede stehenden Zeichen sind daher in Bezug auf ihre Bedeutung ähnlich

96. Die Frage, ob es eine Markenfamilie PEPE gibt oder nicht, ändert jedenfalls nichts an der Feststellung, dass die Marken PEPE und PEPE JEANS eine solche Kennzeichnungskraft besitzen, dass die Ähnlichkeit zwischen den einander gegenüberstehenden Zeichen und die Identität der fraglichen Waren und Dienstleistungen ausreichen, um eine Verwechslungsgefahr zu begründen.

120. Somit besteht die Gefahr, dass die Marke PEPEQUILLO in unlauterer Weise die Wertschätzung der älteren Marken ausnutzt, indem sie Verbraucher anzieht, die womöglich Waren einer Marke erwerben wollen, die den bekannten älteren Marken PEPE ähnlich ist.

Lees het arrest hier.

IEF 9675

Gerecht EU 18 mei 2011, zaak T-376/09(Glenton España, SA tegen OHIM-The Polo/Lauren Company)

Silhouet van polospeler

Gerecht EU 18 mei 2011, zaak T-376/09(Glenton España, SA tegen OHIM-The Polo/Lauren Company)

Merkenrecht. In de oppositieprocedure gaat ouder gemeenschapsbeeldmerk van pol lauren silhouet van polo-speler de strijd aan met de gemeenschapsbeeldmerkaanvrage van POLO SANTA MARIA. Relatieve weigeringsgrond. Mogelijk verwarringsgevaar: "correctly, that the earlier mark has enhanced distinctiveness in relation to the goods concerned by the present action (r.o. 55)".  Oppositie toegewezen voor kleding, afgewezen voor zwepen en zadels.

35      Fifthly, the Board of Appeal emphasised, in paragraph 28 of the contested decision, the distinctive character of the ‘image of the polo player’ for the goods concerned by the present action. That figurative element is the sole component of the earlier mark and is one of the elements which go to make up the mark applied for. In that regard, it must be held that the distinctiveness of the sole figurative element constituting the earlier mark, which is similar to one of the figurative elements of the mark applied for, is relevant to the assessment of the visual similarity of the signs at issue (see, to that effect, Golden Eagle and Golden Eagle Deluxe, paragraph 34 above, paragraph 61). In the present case, Glenton España does not dispute the evidence which Polo/Lauren produced before OHIM in order to establish the distinctive character of the earlier mark for the goods in Class 25. In that regard, therefore, the finding made by the Board of Appeal cannot be disputed. As regards the other goods – in Class 18 – concerned by the present action, and contrary to the unsubstantiated assertions made by Glenton España, there is nothing to suggest that they are directly linked to polo playing. In that context, the distinctiveness of the representation of a polo player is, in relation to the Class 18 goods concerned by the present action, intrinsically enhanced because, in relation to those goods, the representation of a polo player has an imaginative content.

55      Fourthly, the Board of Appeal found, correctly, that the earlier mark has enhanced distinctiveness in relation to the goods concerned by the present action (see paragraph 35 above). The point, raised by Glenton España, that other Community marks containing a figurative element similar to that of the earlier mark have been registered does not affect that finding. As is clear from the evidence in the file, that argument was not presented, to that effect, during the proceedings before OHIM. Glenton España has mentioned the existence of those Community marks in order to support its argument that there was no likelihood of confusion. Glenton España did not, however, argue before OHIM that, owing to the existence of those earlier Community marks, the earlier mark did not have enhanced distinctiveness. Accordingly, the Court cannot review the legality of the decision in that regard. Moreover, Glenton España has not submitted any evidence showing that those Community marks did in fact coexist. In addition, it should be borne in mind, first, that it was demonstrated before OHIM that the earlier mark has a distinctive character in relation to the goods in Class 25, owing to the relevant public’s familiarity with it – evidence which was not challenged by Glenton España – and, secondly, that the representation of a polo player inherently has enhanced distinctiveness in relation to the goods covered by the present action.

59      In the light of all of those considerations, and taking into account the visual and conceptual similarities between the signs at issue, the identical nature of the goods covered by the present action and the enhanced distinctiveness of the earlier mark, it must be held that the Board of Appeal was correct in finding that, between the marks in question and in relation to the goods concerned, there was a likelihood of confusion on the part of the relevant public for the purposes of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009.35 (...) In that context, the distinctiveness of the representation of a polo player is, in relation to the Class 18 goods concerned by the present action, intrinsically enhanced because, in relation to those goods, the representation of a polo player has an imaginative content.

Lees het arrest hier (link)

IEF 9672

Gerecht EU 17 mei 2011, zaak T-207/08 (Corporación Habanos SA tegen OHIM - Tabacos de Centroamérika SL)

Indiaan of Aboriginal

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Het beeld van een Indiaan of Aboriginal. Oppositieprocedure. Aanvraag communautair beeldmerk KIOWA en ouder nationaal beeldmerk COHIBA (2). Relatieve weigeringsgrond. Beroep op Art. 8 lid 1 onder b Vo. EG 207/2009 en lid 5 (bekend merk). Afwezigheid van verwarringsgevaar. Visueel en begripsmatig slechts in geringe mate overeenstemming. Geen bekend merk. Afwijzing van het beroep in zijn geheel.

62      Il résulte également de la jurisprudence que, en l’absence de toute similitude entre la marque antérieure et la marque demandée, la notoriété ou la renommée de la marque antérieure, l’identité ou la similitude des produits ou des services concernés ne suffisent pas pour constater le risque de confusion entre les marques en conflit (voir arrêt de la Cour du 2 septembre 2010, Calvin Klein Trademark Trust/OHMI, C‑254/09 P, non encore publié au Recueil, point 53, et la jurisprudence citée).

63      En l’espèce, il ressort de ce qui précède que les signes en conflit sont différents sur les plans visuel et conceptuel et qu’il n’existe qu’un faible degré de similitude phonétique entre eux. Les différences visuelles et conceptuelles qui les caractérisent suffisent toutefois à neutraliser leur faible similitude phonétique, car le mot « kiowa » possède une signification claire et déterminée, de sorte qu’elle peut être saisie directement par le public pertinent.

64      En conséquence, la chambre de recours n’a commis aucune erreur en considérant qu’il n’existe pas de similitude entre les marques en conflit de nature à amener le public pertinent, même hispanophone et faisant preuve d’un degré d’attention accru, à penser que les produits visés par les signes en conflit proviennent de la même entreprise ou, le cas échéant, d’entreprises liées économiquement.

Lees het arrest hier (link)