Merkenrecht  

IEF 9631

BBIE 29 april 2011, oppositienr. 2004673 (Handicare Holding B.V. tegen APEX MEDICAL CORP.)

Verhoogd aandachtniveau van het publiek

Merkenrecht. Woord tegen woord/beeldmerk. Oppositiebeslissing ALEX tegen APEX. Visueel in geringe mate overeenstemmend. Auditief is overeenstemmend. Begripsmatig geen vergelijking. Waren identiek (klasse 12 rolstoelen). Hoog aandachtsniveau van't in aanmerking komend publiek, gezien de soort waren (rolstoelen). Toegewezen voor klasse 12, depot wordt echter wel ingeschreven in klasse 10.

40 (...) In het voorliggend geval gaat het om rolstoelen. Het Bureau is van oordeel dat het aandachtsniveau van het in aanmerking komend publiek hoger dan normaal zal zijn, aangezien rolstoelen ofwel door professionele zorginstellingen zullen worden ingekocht, ofwel door particuliere consumenten die een rolstoel nodig hebben en die hier een zeer zorgvuldige keuze in zullen moeten
maken.

42. Op grond van het voorgaande concludeert het Bureau dat gezien de mate van overeenstemming van de totaalindruk van de tekens en de identiteit van de waren, het publiek, ondanks
het verhoogde aandachtsniveau, kan menen dat de waren afkomstig zijn van dezelfde, of economisch
verbonden, ondernemingen. 

Lees de beslissing hier (link en pdf)

IEF 9630

BBIE 29 april 2011, oppositienr. 2005232 (Lief! B.V. tegen BOETIEK LIEF BVBA)

Dominante element van één lettergreep

Merkenrecht. Woord tegen woord/beeldmerk. Oppositiebeslissing LIEF! tegen BOETIEK LIEF. Inhoudelijk niet gereageerd. Door aanstelling gemachtigde is gereageerd in de zin van 2.16, lid 3, sub b BVIE. Identieke waar, visueel, auditief en begripsmatig sterk overeenstemmend. Dominante element van één lettergreep. Gevaar voor verwarring. Oppositie toegewezen, depot wordt niet ingeschreven.

12. Verweerder heeft niet meer inhoudelijk gereageerd. Echter heeft hij wel door de aanstelling van een gemachtigde (zie supra, punt 9) gereageerd in de zin van artikel 2.16, lid 3, sub b BVIE en zal het Bureau dus overgaan tot het nemen van een beslissing. Dit werd aan partijen bevestigd op 7 januari 2011.

40. Het ingeroepen recht heeft één lettergreep en het bestreden teken heeft er drie. Echter dient ook hier rekening te worden gehouden met het beschrijvende en niet onderscheidende karakter van het eerste woordbestanddeel. Het dominante element van het teken is auditief identiek aan het ingeroepen recht en neemt in het teken van verweerder een zelfstandige onderscheidende plaats in.

Lees de beslissing hier (link en pdf)

 

IEF 9629

BBIE 28 april 2011, oppositienr. 2004752 (Jean A. Véquaud GmbH & Co. KG tegen BVBA Coppens-Droeshout)

Als een deel van de beschermde waren

Merkenrecht. Beeldmerk tegenover woordmerk. Oppositiebeslissingen ATTITUDE LIFESTYLE (...) tegen Attitude Clothing. Verwarringsgevaar. Soortgelijke waren: beiden klassen 25 en klasse 26 (gesp / ceintuur) is noodzakelijk wanneer die waren worden gebruikt als deel van de kleding. Begripsmatig is ATTITUDE dominant en zowel clothing als lifestyle beschrijvend. Visueel twee woorden die sterk gelijken en niet onderscheidend zijn. Auditief gelijk, aandacht het begin van de woorden. Toewijzing van de oppositie, depot wordt niet ingeschreven.

35. De betwiste waren in klasse 26, “gespen” en “koorden voor kleding” zijn waren die noodzakelijk gebruikt worden als een deel van de door het ingeroepen recht beschermde waren in klasse 25, met name kledingstukken en ceintuurs. Zo kan zonder een gesp een ceintuur bijvoorbeeld niet gesloten worden. Dientengevolge zullen vele fabrikanten en ontwerpers beide ontwerpen en produceren en zal de consument hieraan gemeenschappelijke origine toekennen. Deze waren zijn dan ook soortgelijk.

Lees de beslissing hier (link en pdf)

IEF 9628

BBIE 29 april 2011, oppositienr. 2003572 en 2003573 (GEO G. Sandeman Sons & Co. Ltd. tegen The Robertson Wide River Wines Company (Proprietary) Limited)

Nauwelijks reële commerciële exploitatie

Merkenrecht. Beeldmerken. Gebruik in de één lidstaat constitueert niet een normaal gebruik in de Gemeenschap. Twee franstalige oppositiebeslissingen ROBERTSON'S (klasse 33 - port) tegen ROBERTSON's WINERY RW en ROBERTSON. Nadere bepaling ONEL/OMEL (IEF 9378). Gebruik in Nederland is, gezien de frequentie en omvang van de commerciële exploitatie van de waren onvoldoende om normaal gebruik van het Gemeenschapsmerk aan te nemen. Afwijzing van de opposities, de merken worden ingeschreven. De Franstalige beslissing heeft rechtskracht, hier vertaalde citaten [red.]:

33. (...) BBIE 15 januari 2010, oppositienr. 2004448 (ONEL/OMEL)). Gebruik in uitsluitend één lidstaat leidt niet noodzakelijkerwijs tot wel of geen normaal gebruik in de Gemeenschap. Immers, moet worden onderstreept dat de interne (politieke) landsgrenzen van de Gemeenschap in beginsel geen rol spelen, maar dat er, conform de Europese rechtspraak, rekening moet worden gehouden met alle concrete omstandigheden van het geval, om vast te stellen of er sprake is van “normaal gebruik” voor de instandhouding van het ingeroepen merk.

35. Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat gekeken moet worden naar de desbetreffende markt en dat naast andere aspecten gerelateerd aan deze markt, de de territoriale omvang van het gebruik is een van de omstandigheden die in overweging wordt genomen om te beoordelen of het oudere merk wel of niet normaal wordt gebruikt voor de betreffende waren producten of diensten.

49. (…) Het is gebruikelijk in de handel van de betrokken waren om ze te produceren in grote hoeveelheden en ze te verkopen, zowel in winkels als in supermarkten. Deze waren zijn naar hun aard gericht op een zeer ruim publiek dat zich uitstrekt over het grondgebied van de gehele Gemeenschap.50. (...) Alle andere stukken betreffen slechts Nederland, dat is in dit geval slechts een zeer beperkt deel van de markt van de betreffende waren. Dergelijke eenmalige en beperkte acties kunnen in de context van de branchegebruiken, gezien de frequentie en omvang, nauwelijks worden als reële commerciële exploitatie beschouwd.

51. Gezien de omvang van het recht op een gemeenschapmerk en rekening houdend met de relevante markt van waren waarvoor het merkbescherming geniet (…) concludeert het Bureau dat zelfs al zouden de bewijzen volstaan om het gebruik aan te tonen van het ingeroepen merk in de relevante periode, dat in casu dit gebruik van het merk in een beperkt deel van de Gemeenschap onvoldoende is om normaal gebruik van het gemeenschapsmerk vast te stellen.

Lees de oppositiebeslissingen hier en hier.

IEF 9627

Benelux Gerechtshof 30 maart 2011, A 2010/7 (concl. A-G G. Dubrulle inzake Á LA CARTE)

Merkenrecht. Beroepszaak. Weigering absolute gronden. Klasse 20, 24, 35. Toepassing 2.8 lid 2 en 2.11 mist ieder onderscheidend vermogen, gebruikelijke aanduiding in normaal taalgebruik en bovendien beschrijvend voor de aangegeven klassen. Overdracht merkrechten van Intres BV aan NV Intres Belgium. BOIE: Geen rechtsmacht, of niet territoriaal bevoegd Hof ex 2.12 lid 1 en 3 BVIE. Prejudiciële vragen.

1. Geldt het adres van deposant tijdens inschrijving, of adres titularis of gemachtigd op moment van beroep als aanknopingspunten?
2. Indien wijziging adres van merkhouder naar ander Benelux-land, voorkeursvolgorde of beide territoriale aanknoping en dus vrije keuze?
3. Indien territoriaal niet bevoegd : verwijzing, of is onbevoegdheidsoordeel is eindoordeel?

Uit r.o. 8 volgt dat noch het BVIE noch de voorbereidende werken (Memorie van Toelichting) de gevolgen van overdracht van merk behandelen, vergelijkbaarheid met beroep in oppositie:

10. De voorschriften uit artikel 2.12.1 en 3 BVIE dienen aldus te worden uitgelegd dat de territoriale bevoegdheid uitsluitend wordt bepaald door het adres van de deposant of van zijn gemachtigde of het correspondentieadres, elk zoals vermeld bij het depot, wanneer dit een adres is binnen het Benelux-gebied, ongeacht of de deposant tijdens de inschrijvingsprocedure de merkrechten heeft overgedragen aan een derde met een adres in een ander Benelux-land.

12. Uit het antwoord op de eerste vraag volgt dat voor de bepaling van de bevoegdheid een wijziging in het adres van de merkhouder niet relevant is, zodat de tweede vraag geen antwoord behoeft.

13. Indien het hof, conform artikel 2.12.3, eerste zin, BVIE, op basis van de vermelding van adressen in het depot vaststelt dat het territoriaal niet bevoegd is, geldt de beslissing inzake de onbevoegdheid als eindbeslissing over het beroep.

Lees de conclusie A-G hier (link en pdf)

IEF 9623

HR 29 april 2011, 09/04977 (conclusie A-G D.W.F. Verkade inzake G-Star lntemational B.V. tegen Bestseller Retail Benelux B.V.)

(Zeer) grote vs beperkte beschermingsomvang

met dank aan Leonie Kroon & Niels Mulder, DLA Piper

Auteursrecht. Merkenrecht. Vormmerk. Onrechtmatige slaafse nabootsing. In navolging van IEF 8229 en IEF 7178: Het hof Amsterdam oordeelde met de rechtbank dat de ‘aanblik/totaalindruk van de twee broeken te verschillend' is. Aan de Elwood komt bovendien vanwege de ontlening aan een motorbroek geen (zeer) grote beschermingsomvang toe. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (vzr. Rechtbank Amsterdam).

Conclusie A-G Verkade: Klachten kunnen niet tot cassatie leiden op grond van 81 RO (geen rechtsvragen). Auteursrecht: bij juiste lezing wél de originaliteit meegenomen. Uiteenzetting (zeer) grote beschermingsomvang tegenover beperktere beschermingsomvang en het relatieve onderscheid. Van nabootsing die tot verwarring leidt, is geen sprake (4.15). Merkenrechtelijk sprake van onjuiste lezing door G-Star - viervoudige motivering dat serieus rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid dat de vorm van de broek niet voor merkenrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Motiveringsplicht.

4.4.In  de (hierboven samengevatte) oordeelsvorming van het hof kan ik niét lezen (zoals de G-Stars klacht wil): dat het hof miskend zou hebben dat als eenmaal is aangenomen  dat een originele toepassing van een vormkarakteristiek  aan  de oorspronkelijkheidstoets voldoet, de beschermingsomvang  daarvan bepaald  dient  te worden  door alle omstandigheden die daarvoor relevant kunnen zijn, waartoe ook behoort  de originaliteit  zelf van de toepassing van de elders gevonden vormelementen in een nieuwe  context. Ik zou menen dat het hof dit nu juist tot uitgangspunt heeft genomen.

4.7 Het hof heeft - al met al - dus juist wél de originaliteit van de toepassing van de elders gevonden vormelementen in een nieuwe context in aanmerking genomen, en is op basis van de door hem in aanmerking genomen  omstandigheden  tot het eerder  gemelde  resultaat gekomen. Daarom mist de klacht m.i. feitelijke  grondslag. Dat G-Star het resultaat te mager vindt, doet daaraan niet af. Nu geen regel bestaat  die zou meebrengen dat het hof op basis van de door hem in rov. 4.4 en rov. 4.5 beoordeelde  omstandigheden  tot een '(zeer) grote beschermingomvang'  had moéten komen, getuigt het oordeel van het hof ook niet van een onjuiste rechtsopvatting.

4.8.1. Het criterium van 'een  (zeer) grote  beschermingomvang' bestaat niet als wettelijk  criterium en evenmin als geijkt jurisprudentieel  criterium. Ook in de literatuur ben ik het als zodanig  niet tegengekomen. Wél geijkt is het relatieve onderscheid  tussen  een  grotere en een minder grote  beschermingsomvang. De auteursrechtelijke beschermingsomvang  hangt  samen met  de aard en de mate van oorspronkelijkheid  van het object waarvan  is (of zou zijn) overgenomen.

4.8.3. In het denksysteem van het middelonderdeel zou een (niet vanwege  functionele/ objectieve factoren beperkte)  normale beschermingsomvang,  thans een '(zeer) grote  beschermíngomvang'moeten  gaan heten. Het behoeft geen nader  betoog dat deze nouveauté  naar mijn inzicht  niet voor erkenning of ijking' in aanmerking  komt.

4.24.De klacht gaat uit van een onjuiste lezing van 's hofs arrest  en kan dus bij gebrek aan feitelijke grondslag  niet tot cassatie  leiden. Anders dan de klacht doet voorkomen, heeft het hof niet geoordeeld  dat (serieus  rekening moet  worden  gehouden met de mogelijkheid) dat de karakteristieke  vormelementen van de Elwood broek  van merkenrechtelijke  bescherming zijn uitgesloten  omdat  zij een wezenlijke  waarde aan de waar geven.

Het voorlopig oordeel  van het hof dat serieus rekening gehouden moet worden met  de mogelijkheid dat de vorrn van de broek  niet voor merkenrechtelijke  bescherming in aanmerking komt, heeft het hof gebaseerd  op vier omstandigheden:
i) in de procedure tegen Poelman Beheer Leek BV heeft  een door de rechtbank  uitgesproken
-'erga  omnes'  werkende
- nietigverklaring van het onderhavige  vormmerk  ook na appel en cassatie  (kennelijk) standgehouden;
ii) naast het Bureau  voor Harmonisatie binnen de Interne Markt (en het United  States patent
and Trademark  office) acht ook het Benelux-Bureau  voor de Intellectuele Eigendom voÍïnmerken  als door G-Star  gedeponeerd voorshands  van bescherming  als merk uitgesloten,  onder meer op de hiervoor  genoemde grond;
iii) de fraaiheid van het uiterlijk van een broek speelt in het algemeen een belangrijke  rol bij de aankoopbeslissing;  en
iv) het hof acht voorshands niet onaannemelijk dat de door de elementen bepaalde  vorm  vande Elwood  broek  daaraan  een wezenlijke  waarde geeft in de zin van art. 2.1lid,2 BVIE.

4.25.Met deze (viervoudige) motivering, heeft het hof m.i. alleszins voldaan  aÍm  een  van de rechter  in kort geding  te verlangen  motiveringsplicht3r.  Daarmee faalt de rechtsklacht, voor zover die al het hof miskenning van regels ten aanzien van de motivering in kort geding zou verwijten.

Lees de conclusie hier (deel 1 - 5,6 Mb; deel 2 - 5,3 Mb)

IEF 9619

Gerecht EU 5 mei 2011, T-41/10, T-461/09, T-460/09 T-204/09 en T-203/09

Gerecht EU 5 mei 2011, zaak T-41/10 (Syndicat international des moniteurs de ski – École de ski internationale (SIMS – École de ski internationale)  tegen OHIM/Syndicat national des moniteurs du ski français (SNMSF)) - link

Gemeenschapsmerk. Nietigheidsprocedure. Collectief beeldmerk ESF École du ski français - Absolute weigeringsgronden. Staatslogo/embleem. Merk waarschijnlijk om het publiek  te misleiden, dat bij gebreke van goedkeuring van bevoegde autoriteiten geweigerd had moeten worden. Strijd met artikel 7 lid 1 onder g en h EG-Verordening nr. 207/2009 - geen verwarringwekkende overeenstemming tussen Franse staat en dit beel. Volgens art. 6ter van het Verdrag van Parijs behoeft gebruik van de vlag geen autorisatie. Vordering tot nietigheid niet toegewezen

39. En deuxième lieu, s’agissant de l’argument du requérant, tiré de ce que l’élément verbal de la marque contestée « école du ski français » ainsi que la présence des lettres « e » et « f » et la forme en « s » de la partie centrale de l’élément figuratif de la marque contestée renforceraient l’impression qu’il existe un lien entre la marque et la République française, il est inopérant. En effet, dans le cadre du présent moyen, il importe seulement de vérifier si la marque contestée ou l’un de ses éléments constitue une réplique ou une imitation au point de vue héraldique du drapeau français et non d’analyser si l’impression d’ensemble de la marque peut être comprise par le public pertinent comme une référence à un État. Pour la même raison, il y a lieu de rejeter comme étant en toute hypothèse inopérant l’argument portant sur une prétendue pratique de l’intervenant visant à entretenir la confusion existant entre la marque contestée et la République française.

40. En troisième lieu, en ce qui concerne la critique tirée de l’absence d’autorisation de la République française donnée à l’intervenant, elle doit également être rejetée comme inopérante, dès lors que, en l’absence d’utilisation du drapeau français ou d’imitation au point de vue héraldique de celui-ci, au sens de l’article 6 ter, paragraphe 1, sous a), de la convention de Paris, aucune autorisation n’est nécessaire.

Gerecht EU 5 mei 2011, Zaak T-460/09 & T-461/09 (CheapFlights International Ltd tegen OHIM/Cheapflights Ltd) - link - link

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure. Aanmelding gemeenschapsbeeldmerk Cheapflights. Ouder nationaal beeldmerk Cheapflights. Relatieve weigeringsgronden. Waarschijnlijkheid van verwarringsgevaar. Overeenstemming van tekens – Article 8(1)(b) of Regulation (EC) No 207/2009. Beschrijvende tekens. OHIM veroordeelt in kosten.

45. By proceeding in that manner, the Board of Appeal did not sufficiently substantiate its view regarding the descriptive character of the word ‘cheapflights’ and the representation of an aeroplane with regard to all the services covered by the marks at issue. Consequently, its finding as to the absence of a likelihood of confusion between the marks at issue, in so far as it is based on the allegedly descriptive character of the elements common to those marks, is based on a premiss the truth of which has not been proved to the required legal standard.

 Gerecht EU 5 mei 2011, Zaak T-204/09 en T-203/09 (Olymp Bezner GmbH & Co. KG tegen OHIM/Miguel Bellido, SA) - link en link - Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure (T-204) én Nietigheidsprocedure (T-203). Aanvraag voor communautair beeldmerk OLYMP en ouder nationaal beeldmerk OLIMPO. Relatieve weigeringsgrond. Gevaar voor verwarring. Overeenstemming van tekens.; derde letter is gelijk en een klinker toegevoegd. Het publiek heeft minder aandacht voor uiteinde van tekens. Algehele gelijkenis is groot, het verschil te klein. Artikel 8, lid 1, onde b van Verordening (EG) nr. 40/94 [nr. 207/2009]. Oppositie en nietigheidsvordering afgewezen.

9. Secondly, it must be borne in mind that, according to settled case-law, as a general rule the public pays less attention to the endings of signs (see, to that effect, Joined Cases T‑183/02 and T‑184/02 El Corte Inglés v OHIM – González Cabello and Iberia Líneas Aéreas de España (MUNDICOR) [2004] ECR II‑965, paragraph 81, and Case T‑112/03 L’Oréal v OHIM – Revlon (FLEXI AIR) [2005] ECR II‑949, paragraphs 64 and 65). Therefore, the presence of the letter ‘o’ at the end of the word ‘olimpo’ does not create a sufficient difference in relation to the mark applied for to offset the visual similarities made apparent at paragraph 38 above.

40. Thirdly and finally, as is apparent from paragraph 36 above, the word ‘olimpo’ dominates the overall impression of the earlier mark, in such a way that, although the figurative element of that mark is not negligible in the overall impression which it creates, it is not sufficient to offset the visual similarities made apparent between the marks at issue.

IEF 9615

Gerecht EU 4 mei 2011, zaak T‑129/09 (Bongrain SA tegen OHIM / Apetito AG)

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure. Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk APETITIO. Ouder nationaal woordmerk APETITO. Relatieve weigeringsgrond. Verwarringsgevaar. Soortgelijkheidheid van goederen.  De soortgelijkheid zit ‘m in de eetbaarheid (r.o. 12: "goods at issue had the same nature, that their purposes were the same, namely to be eaten, that their uses were similar and, lastly, that they were substitutable"). Art. 8 lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans verordening (EG) nr. 207/2009]. Oppositie toegewezen. Verwarringsgevaar bevestigd.

r.o. 17 According to the applicant, that interpretation implies that the goods covered by its application for registration are not identical to those covered by the earlier mark. A prepared meal is a composition of different foodstuffs. The purpose of a prepared meal is to avoid the preparation and cooking of different kinds of foodstuffs. The applicant also states that, apart from prepared meals for astronauts, prepared meals in liquid form do not exist and that a likelihood of confusion with milk is therefore precluded. Lastly, the applicant observes that producers of milk, cheese and dairy products do not produce prepared meals consisting of, inter alia, meat, sausage, fish, vegetables, potatoes and ingredients in prepared form. The goods therefore also differ in terms of their method of production, with the result that they never come from the same producer. 

Lees het arrest hier (link)

IEF 9611

OHIM en EPO

OHIM en EPO werken samen

OHIM en het European Patent Office (EPO) hebben een uitgebreide overeenkomst tot nauwere samenwerking getekend. Dit voor een verbeterde efficiëntie van Europese en wereldwijde IP systemen, zoals bijvoorbeeld ook met het European Patent Netwerk (EPN) gebeurt. Al eerder hebben deze organisaties samengewerkt in internationale projecten in China en de Balkans.

De "Memorandum of Understanding" omvat:

  • Training and interchange of human resources
  • Awareness-raising and promotion of the industrial property system
  • Information Technology systems

Lees meer op OHIM en EPO-site.

IEF 9607

VOI©E, 'CBO-Keurmerk', 29 maart 2011, www.voice.nl

CBO-Keurmerk sneller dan wetsvoorstel

Onder nr. 1223409 (kleur) en 1223410 zijn de CBO-keurmerken geregistreerd van VOI©E.

VOI©E gaat ervan uit dat in 2011 alle collectieve beheersorganisaties voor auteursrecht en naburige rechten (CBO’s) die lid zijn van VOI©E aan de CBO-Keurmerkcriteria zullen voldoen.

Het Keurmerkinstituut is de onafhankelijke certificerende instelling voor het CBO-Keurmerk. De eerste audits zullen in het najaar van 2011 worden verricht op basis van de jaarrekeningen van 2010. Na verlening van het keurmerk wordt jaarlijks door een onafhankelijke auditor getoetst of de CBO aan de criteria blijft voldoen.

Lees meer hier (link o.a. Keurmerkcriteria) en hier