Merkenrecht  

IEF 3737

Verwatering of afbrokkeling

vps.gifGvEA, 22 maart 2007, zaak T-215/03, Sigla tegen OHIM / Elleni Holding.

Achterstallig onderhoud, het nog niet nader besproken VIPS-arrest van vorige week. Oppositiezaak over 8, lid 5 Gemeenschapsmerkenverordening. Bekend, maar niet prestigieus, nationaal merk, geen negatieve beïnvloeding, geen verwatering en geen reputatieschade.

Oppositie door Sigla op basis van het oudere Spaanse woordmerk VIPS, klasse 42, kort gezegd horecadiensten, tegen de gemeenschapswoordmerkaanvraag  VIPS, klassen 9, computers en software, 35, (software) advisering en 42, na beperking, diensten betreffende computerprogramma’s bestemd voor hoteldiensten, restaurants, cafés van Elleni Holding.

Het OHIM wijst de, in eerste instantie voor klasse 42 op grond van artikel 8, lid 5 (bekende merken)  toegewezen, oppositie in beroep af, omdat weliswaar was aangetoond dat het oudere merk in Spanje bekend was, maar niet was aangetoond om welke redenen het aangevraagde merk ongerechtvaardigd voordeel zou trekken uit of afbreuk zou doen aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk.

De beoordeling door het Gerecht levert een mooie samenvatting op van de mogelijkheden en beperkingen  van artikel 8, lid 5, maar de bestreden beslissing wordt uiteindelijk vernietigd op processuele gronden, omdat de kamer van beroep onterecht geweigerd heeft ook de relatieve weigeringsgrond van artikel 8, lid 1, sub b, zelf te (her)onderzoeken. Bovendien is in de bestreden beslissing enkel de beslissing van de oppositieafdeling vernietigd, zonder te preciseren hoe op de oppositie moest worden beslist, terwijl zelfs niet wordt verklaard dat de zaak wordt terugverwezen naar de oppositieafdeling.

In casu is er geen gevaar voor verwatering of afbrokkeling van het oudere merk. De beoordeling door het Gerecht van artikel 8, lid 5 levert geen nieuwe inzichten op, maar is als samenvatting en toelichting de moeite waard. Enkele citaten: 

“Teneinde het in artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 bedoelde risico beter te kunnen afbakenen, zij erop gewezen dat de eerste functie van een merk ontegenzeglijk een „herkomstaanduidende functie” is. Niettemin fungeert een merk eveneens als middel waarmee andere boodschappen worden overgedragen, betreffende onder meer de eigenschappen of de bijzondere kenmerken van de waren of diensten die het aanduidt, of de beelden en gewaarwordingen die het oproept, zoals bijvoorbeeld luxe, levensstijl, exclusiviteit, avontuur, jeugd. In die zin heeft het merk intrinsiek een eigen economische waarde, los van de waarde van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven. De betrokken boodschappen die met name door een bekend merk worden overgedragen of ermee worden geassocieerd, verlenen dit merk een bijzondere waarde die bescherming verdient, te meer omdat de bekendheid van een merk meestal het resultaat is van aanzienlijke inspanningen en investeringen van de houder ervan. Op die manier waarborgt artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 dat een bekend merk wordt beschermd ten opzichte van iedere aanvraag van een gelijk of overeenstemmend merk, die afbreuk zou kunnen doen aan het imago ervan, ook al zijn de door het aangevraagde merk aangeduide waren of diensten niet analoog aan die waarvoor het bekende oudere merk is ingeschreven.” (35)    

“Deze voorwaarde [moet] in drie afzonderlijke typen van risico’s worden opgesplitst, namelijk dat door het gebruik zonder geldige reden van het aangevraagde merk, ten eerste, afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van het oudere merk, ten tweede, afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van het oudere merk, of, ten derde, ongerechtvaardigd voordeel uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk wordt getrokken. Gelet op de formulering van artikel 8, lid 5 volstaat het voor de toepasselijkheid van deze bepaling dat één van deze risico’s voorhanden is.” (36)

“Het risico van verwatering lijkt in beginsel evenwel minder groot indien het oudere merk bestaat uit een term die een eigen betekenis heeft en daardoor, onafhankelijk van het erdoor gevormde oudere merk, ruim verspreid is en vaak wordt gebruikt. In een dergelijk geval is het minder waarschijnlijk dat het overnemen van de betrokken term door het aangevraagde merk tot verwatering van het oudere merk zal leiden. Zo heeft het Gerecht in het arrest SPA-FINDERS  geoordeeld dat aangezien „spa” een gangbare term is ter aanduiding van, bijvoorbeeld, de Belgische stad Spa of het Belgische autocircuit van Spa-Francorchamps of, in het algemeen, van oorden voor hydrotherapie zoals Turkse baden of sauna’s, de kans dat aan het onderscheidend vermogen van het merk SPA afbreuk wordt gedaan door een ander merk dat eveneens het woordelement „Spa” bevatte, klein leek.” (38)     

“Wat vervolgens het risico betreft dat door het gebruik zonder geldige reden van het aangevraagde merk afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van het oudere merk, zij opgemerkt dat van die afbreuk sprake is wanneer de waren of diensten waarop het aangevraagde merk doelt, op zodanige wijze aan de zintuigen van het publiek kunnen appelleren dat de aantrekkingskracht van het oudere merk erdoor vermindert. Het risico daartoe kan met name bestaan wanneer deze waren of diensten een kenmerk of een eigenschap bezitten die mogelijkerwijs een negatieve invloed op het imago van een bekend ouder merk uitoefenen doordat dit merk gelijk is aan of overeenstemt met het aangevraagde merk.” (39)    

“(…) Het [ongerechtvaardigd voordeel] betreft met andere woorden het risico dat het imago van het bekende merk of de door dit merk opgeroepen kenmerken worden overgedragen op de door het aangevraagde merk aangeduide waren, zodat deze waren wegens die associatie met het bekende oudere merk gemakkelijker kunnen worden verhandeld. (40)  

“ Op basis van de voorgaande overwegingen kan het verschil tussen het risico van ongerechtvaardigd voordeel in de zin van artikel 8, lid 5 en het gevaar voor verwarring als volgt worden samengevat: er is sprake van verwarringsgevaar wanneer de relevante verbruiker kan worden aangetrokken door de waren of diensten die door het aangevraagde merk worden aangeduid, omdat hij meent dat het gaat om waren of diensten met dezelfde handelsoorsprong als die van het oudere merk dat gelijk is aan of overeenstemt met het aangevraagde merk. Het risico dat door het gebruik zonder geldige reden van het aangevraagde merk ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk is daarentegen aanwezig wanneer de verbruiker, zonder noodzakelijkerwijs de commerciële oorsprong van de betrokken waren of diensten te verwarren, door het aangevraagde merk zelf wordt aangetrokken en hij de door dit merk aangeduide waren of diensten zal kopen omdat zij van dit merk, dat gelijk is aan of overeenstemt met het bekende oudere merk, zijn voorzien.” (42)   

“(…) Gelet op de overwegingen van het arrest General Motors, punt 47 supra (punt 30), die in casu naar analogie van toepassing zijn, is het mogelijk dat, met name in het geval van een oppositie die berust op een merk dat een uitzonderlijk grote reputatie heeft, de niet-hypothetische kans dat het aangevraagde merk in de toekomst afbreuk doet aan of ongerechtvaardigd voordeel trekt uit het in oppositie aangevoerde merk zo voor de hand liggend is dat de opposant daartoe niet enig ander feitelijk gegeven hoeft aan te voeren of te bewijzen. Er mag evenwel niet van worden uitgegaan dat dit altijd het geval is.” (48)   

 “(…) Deze [aanzienlijke] reclame-inspanning volstaat op zich evenwel niet als bewijs dat er een risico bestond dat door het gebruik van het aangevraagde merk ongerechtvaardigd voordeel zou worden getrokken uit of afbreuk zou worden gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk, in de zin van artikel 8, lid 5 en is in casu dus niet relevant.” (53)

“(…) Verzoekster lijkt zowel in haar opmerkingen voor het BHIM als in haar verzoekschrift de begrippen bekendheid van een merk te verwarren met het eventuele prestige of de bijzondere kwaliteiten ervan. Er kan evenwel niet van worden uitgegaan dat elk bekend merk - louter wegens de bekendheid ervan - een imago van prestige of superieure kwaliteit oproept. Bijgevolg is in de bestreden beslissing terecht geen rekening gehouden met het prestige dat beweerdelijk met het oudere merk is verbonden.” (58)     

“(…) gaat het om het gevaar dat de associatie van het bekende oudere merk met waren of diensten die worden aangeduid door het aangevraagde merk, dat gelijk is aan of overeenstemt met dit merk, tot gevolg heeft dat het wordt aangetast, omdat de door het aangevraagde merk aangeduide waren of diensten een kenmerk of een bijzondere eigenschap bezitten waardoor het imago van het bekende oudere merk negatief kan worden beïnvloed.” (66)     

“(…) Het loutere bestaan van een verband tussen de door de conflicterende merken aangeduide diensten is toereikend noch doorslaggevend. Het bestaan van een dergelijk verband vergroot weliswaar de kans dat het publiek, dat met het aangevraagde merk wordt geconfronteerd, eveneens aan het oudere merk denkt, maar deze omstandigheid volstaat op zich niet om de aantrekkingskracht van het oudere merk te verminderen. Dit laatste kan slechts het geval zijn indien komt vast te staan dat de door het aangevraagde merk aangeduide diensten kenmerken of eigenschappen vertonen die potentieel de reputatie van het oudere merk aantasten. Dat bewijs is in casu evenwel niet geleverd.” (67)    

“Het gevaar dat uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken, kan zich daarentegen slechts voordoen indien het relevante publiek, zonder de herkomst van de door de conflicterende merken aangeduide diensten te verwarren, door de software van Elleni Holding bijzonder zou worden aangetrokken, enkel omdat deze wordt aangeduid door een merk dat gelijk is aan het bekende oudere merk VIPS.” (71) 

“(…) Zoals de kamer van beroep terecht heeft verklaard, volstaat het verband tussen de door de conflicterende merken aangeduide diensten op zich niet. Om te concluderen dat door het gebruik van het aangevraagde merk ongerechtvaardigd voordeel zou worden getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk, ook al is er geen gevaar voor verwarring inzake de commerciële herkomst van de betrokken diensten, moet immers het bewijs worden geleverd dat het aangevraagde merk wordt geassocieerd met positieve eigenschappen van het oudere merk dat gelijk eraan is, welke eigenschappen zouden kunnen leiden tot duidelijke exploitatie of duidelijk meeliften door het aangevraagde merk.” (72)  

Lees het arrest hier.

IEF 3735

Een dergelijk gebrek aan wetenschap

smerken.gifRechtbank Zutphen, 27 maart 2007, KG ZA 07-4. Reclame Sukses tegen The Satisfactorie (met dank aan Ubel van der Werff, JPR Advocaten).

Merkenrecht. Ongeregistreerd voorgebruik in dezelfde regio leidt tot vernietiging wegens kwade trouw van later depot. “Een dergelijk gebrek aan wetenschap” komt voor rekening van de latere deposant. BTW valt niet onder de richtlijnconforme proceskostenveroordeling.

Reclame Sukses (RS) en The Satifactorie (TSFO) houden zich beide bezig met reclame, zijn beide gevestigd in dezelfde regio en bedienen zich beide van een logo met afbeelding van de letter S. Reklame Sukses beroept zich op haar merkinschrijving uit 2005 (boven), maar de The Satisfactorie, die haar S in januari van 2007  heeft gedeponeerd, maar gebruikt sinds 2001 (onder), stelt dat het eerdere depot van Reclame Sukses als een depot te kwader trouw moet worden aangemerkt. De Rechtbank Zutphen is het daar mee eens.

“Nu er aldus sprake is van gelijksoortige bedrijven die in elkaars nabijheid gevestigd zijn, in een gebied waar niet meer dan 30 andere reclamebureaus zitten, een zoekopdracht via internet naar reclamebureaus in de vestigingsplaats van RS voldoende is om TSFO te vinden, TSFO aantoonbaar in de regio adverteert en TSFO onderwerp is van een artikel en een foto in een krant die aantoonhaar bekend is aan RS en waarbij de “S” is afgebeeld, is het aannemelijk dat - indien en voor zover er vanuit moet worden gegaan dat RS niet wist dat TSFO de “S” in haar logo gebruikte - de bodemrechter zal oordelen dat een dergelijk gebrek aan wetenschap voor rekening van RS dient te blijven.

Gelet op het voorgaande wordt dan ook niet aannemelijk geacht dat de bodemrechter, indien een dergelijke vordering aan hem wordt voorgelegd, TSFO zal verbieden de afbeelding met de “S” te gebruiken nu TSFO erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de bodemrechter, indien een dergelijke vordering door TSFO wordt ingesteld, het depot van RS van haar merk zal vernietigen op grond van kwader trouw aan de zijde van RS.

De vordering zal dan ook reeds hierom worden afgewezen zodat de verdere stellingen en weren geen bespreking meer behoeven . RS zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van TSFO.” (4.11 - 4.13).

Wat betreft de richtlijnconforme proceskosten oordeelt de rechter:

“RS heeft zich niet verweerd tegen toewijzing van dergelijke kosten doch heeft de juistheid van de door TSFO overgelegde specificatie in twijfel getrokken. RS heeft hierbij echter volstaan de specificatie in algemeen gestelde bewoordingen te betwisten zonder dat zij nader heeft aangegeven welke posten in de specificatie niet juist zijn. Aan deze betwisting zal dan ook voorbij worden gegaan. De door TSFO opgevoerde BTW zal evenwel worden niet worden toegewezen aangezien TSFO deze kosten kan verrekenen.”(4.15)

Lees het vonnis hier.

IEF 3730

Singapore ratificeert Singapore

WIPO meldt dat Singapore als eerste het Singapore Treaty on the Law of Trademarks heeft geratificeerd. 50 andere landen hebben het verdrag reeds ondertekend, waarmee zij de intentie te kennen hebben gegeven het Verdrag te ratificeren. Het Singapore Treaty, dat het Trademark Law Treaty moderniseert, zal in werking treden als het is geratificeerd door 10 landen of gekwalificeerde organisaties.


Lees het persbericht hier. Eerder bericht: IEF 1843 (28 maart 2006).

IEF 3706

Mag niet

maglite.bmpRechtbank Amsterdam 21 februari 2007, HA ZA 02-552, LJN: BA1277. Mag Instrument Inc tegen Edco Eindhoven en PP Impex.

Interessant vonnis over vormmerken. Inbreuk op de vormmerken van de Maglite-zaklampen. De rechtbank komt hiermee expliciet tot een ander oordeel ten aanzien van dezelfde Mag-vormmerken dan het HvJ EG.

Mag heeft twee vormmerken geregistreerd voor de door haar ontworpen en geproduceerde zaklampen (de Vormmerken). In 2000 heeft Mag, om namaak te voorkomen, een settlement agreement met o.a. Edco gesloten naar aanleiding van een gerezen geschil over door Edco op de markt gebrachte zaklampen die gelijkenis vertoonden met de Vormmerken.

Mag beroept zich in dit geschil op niet-nakoming van de overeenkomst en onrechtmatig handelen van Edco door het verhandelen van gelijkgevormde zaklampen, waardoor een gevaar voor verwarring ontstaat en inbreuk wordt gevormd op het Gemeenschapsmerk/vormmerk van Mag. De rechtbank acht zich ten aanzien van het Gemeenschapsmerk echter niet bevoegd (ondanks de verknochtheid van de vorderingen).

Eerst wordt ingegaan op het vormmerk. Partijen verschillen van mening of de Vormmerken onder de definitie van artikel 1 BMW vallen.Gelet op de door Mag genoemde kenmerken van de Vormmerken, wijken deze volgens de rechtbank op significante wijze af van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is, en vervullen derhalve hun essentiële functie als herkomstaanduiding.

 

"De rechtbank komt hiermee tot een ander oordeel ten aanzien van de Vormmerken dan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in haar uitspraak van 7 oktober 2004 in de zaak van Mag tegen het Bureau voor de Harmonisatie in de Interne Markt (BHIM) ten aanzien van driedimensionale merken die Mag wilde inschrijven bij het BHIM (lees de uitspraak hier). De rechtbank merkt in dit verband op dat zij zelfstandig dient te oordelen over de aan haar voorgelegde vorderingen en dat de Vormmerken verschillen van de door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen beoordeelde driedimensionale merken, hoewel twee van die merken betrekking hebben op de Maglite-zaklampen waar ook de Vormmerken op zien."

De Vormmerken zijn niet louter bepaald door de aard van de waar en de Vormmerken geven niet een wezenlijke waarde aan de waar. De Vormmerken zijn niet noodzakelijk om een technische uitkomst te verkrijgen. Derhalve kunnen de Vormmerken volgens de rechtbank als individuele merken worden beschouwd. Het beroep op artikel 13A onder b slaagt. De hoogte van de geleden schade uit gederfde winst en van de gevorderde winstafdracht moeten in een schadestaatprocedure worden bepaald.

Nu geoordeeld is dat Mag zekere intellectuele eigendomsrechten op de Vormmerken heeft, gaat het beroep van Edco op nietigheid of vernietigbaarheid van de settlement agreement niet op. Edco is gehouden haar verplichtingen uit de overeenkomst na te komen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen.

Lees het vonnis hier (met plaatjes, met dank aan DLA Piper) of, zonder plaatjes, hier op rechtspraak.nl.

IEF 3703

46% meer nieuwe merkenzaken

curia.JPGEU persbericht nr. 27/07 Gerechtelijke statistieken 2006: Aanmerkelijke verkorting van de procesduur bij het Hof van Justitie. Belangrijke stijging van het aantal nieuwe zaken bij het Hof van Justitie en het Gerecht van Eerste Aanleg.

HvJ: De gemiddelde procesduur voor prejudiciële verwijzingen bedraagt thans 19,8 maanden. De gemiddelde duur voor de afhandeling van rechtstreekse beroepen en hogere voorzieningen bedroeg respectievelijk 20 en 17,8 maanden.

GvEA: Het aantal nieuwe merkenzaken is gestegen met 46 % (143 in 2006 tegenover 98 in 2005), terwijl het aantal zaken met betrekking tot andere materies dan intellectuele eigendom en ambtenarenrecht met 26 % is gestegen (244 tegenover 193).

Het aantal aanhangige zaken blijft dus stabiel ten opzichte van vorig jaar, te weten iets meer dan duizend. Dienaangaande kan worden opgemerkt dat op 1 januari 2007 de geschillen inzake intellectuele eigendom bijna 25 % van het totale aantal aanhangige zaken vormden. De gemiddelde procesduur is dit jaar licht gestegen.

Lees het persbericht hier.

IEF 3699

Eerst even voor jezelf lezen

- Gerechtshof Arnhem, 20 maart 2007, rolnummer 2006/964. UPC Nederland tegen Koninklijke KPN. (met dank aan Richard van Schaik, DLA Piper)

Over het gebruik van de slogan 'Geen KPN meer nodig' ( en varianten daarop).
Het hof bekracht het vonnis van de Rechtbank Arnhem..

Lees het arrest hier.

- GvEA, 22 maart 2007, zaak T-215/03, SIGLA tegen OHIM - Elleni Holding (VIPS)

Oppositieprocedure. Aanvraag van gemeenschapswoordmerk VIPS, ouder nationaal woordmerk VIPS. Lijdelijkheidsbeginsel. Rechten van de verdediging.

Lees het arrest hier.

- GvEA, 22 maart 2007, zaak T-322/05, Brinkmann tegen OHIM - Terra Networks (Terranus). (Geen Nederlandse versie beschikbaar).

Oppositieprocedure. Aanvraag van gemeenschapswoordmerk ‘Terranus‘, ouder nationaal beeld ‘terra‘.

Lees het arrest hier.

- GvEA, 22 maart 2007, zaak T-364/05, Saint-Gobain Pam / OHMI - Propamsa (PAM PLUVIAL).(Alleen beschikbaar in het Frans)

Oppositieprocedure. Aanvraag van gemeenschapswoordmerk PAM PLUVIAL, ouder nationaal beeld PAM.

Lees het arrest hier.

IEF 3691

Online Merkenregister BBIE (2)

mrg.gifEind januari bleek dat het online merkenregister op de website van het BBIE toch niet alle gedeponeerde en geregistreerde merken bevat die geldig zijn in de Benelux (zie: IEF 3378 (31 jan 2007)). Sindsdien heeft het BBIE hard gewerkt aan een oplossing en bericht nu dat het probleem naar verwachting eind volgende week geheel tot het verleden behoort. Waakzaamheid blijft nog even geboden:   

“Zoals bekend zijn de gegevens in het BBIE online merkenregister afkomstig uit drie bronnen. De Benelux merken komen uit de Benelux database, de CTM's uit die van het OHIM en de internationale merken uit die van WIPO. De zoekfunctionaliteit van het BBIE online merkenregister kijkt in zoekbestanden die door het BBIE worden bijgehouden. Deze zoekbestanden worden vanuit deze drie bronnen gevoed en dagelijks gedurende de nacht bijgewerkt.

Voor de Benelux merken geldt dat deze als geheel in deze bestanden worden opgenomen. Van CTM’s en internationale merken worden slechts de minimale gegevens opgenomen: Merk, nummer, classificatie producten. Wordt er vervolgens nadere informatie opgevraagd dan wordt de gebruiker doorgelinkt naar de websites van OHIM respectievelijk OMPI voor de volledige gegevens.

In de loop van 2006 is de werkwijze voor internationale merken veranderd. WIPO schafte de Romarin (de internationale database op CD-rom) af. Deze werd door het BBIE gebruikt om de in de eigen database opgenomen minimale gegevens te controleren en waar nodig te corrigeren. Door deze afschaffing verdween het in de procedure noodzakelijk controlemechanisme voor het goed functioneren van een deel van het online register.

Het BBIE is daarop begonnen met het implementeren van een nieuwe procedure. Deze is nog niet volledig getest en verloopt nog niet automatisch. Naar aanleiding van de geconstateerde onvolkomenheden is de testserver inmiddels in productie geplaatst en worden de nieuwe gegevens met enige regelmaat handmatig opgehaald. Het BBIE werkt ondertussen door aan een definitieve oplossing voor een zekere en automatische verwerking van de benodigde gegevens. De oplossing die nu wordt gebruikt voldoet voor het moment echter.

Daarnaast is er geconstateerd dat een deel van de internationale aanvragen en CTM's geheel niet in het online register werd opgenomen.

Dit is een voortvloeisel uit een bestaand mechanisme. Internationale aanvragen gebaseerd op een Benelux aanvraag hebben in de Benelux geen geldigheid; het merk is immers in de Benelux al geldig, de basisregistratie zorgt hiervoor. Internationale aanvragen gebaseerd op een Beneluxaanvraag worden opgenomen in de Benelux database, maar worden niet zichtbaar gemaakt in het online register.

Met het toetreden van de EU tot het Protocol van Madrid is er in deze situatie echter verandering gekomen. Internationale aanvragen waarbij de Gemeenschap wordt aangeduid hebben immers wel geldigheid in de Benelux, ook al zijn ze op een Beneluxer gebaseerd. Deze merken worden thans ook opgenomen in het online register.

In de komende weken zal er, in samenwerking met het WIPO, een laatste inhaalslag worden gemaakt om het online register bij te werken. Er kan dan ook weer op worden vertrouwd dat het online onderzoek alle merken bevat die geldigheid hebben op het grondgebied van de Benelux. Voor zover nu kan worden nagegaan is op dit moment al het grootste deel van de gesignaleerde onvolkomenheden opgelost en naar verwachting behoort het probleem eind volgende week geheel tot het verleden.”

BBIE

IEF 3689

Stijl, verknoedeling en een exit strategie (2)

djgv-ts.gifDirk Visser: Verwatering, ’verknoedeling’ en verandering van wezenlijke waarde: reactie op het artikel van prof.mr. H. Cohen Jehoram. (Eveneens verschenen in BIE 2007/1, 12-1).

BIE polemiek nu ook integraal op IEForum.nl. Kritisch reactie van Dirk Visser op het hieronder (zie; IEF 3688 (21 maart 2007)) en in de BIE gepubliceerde artikel van Herman Cohen Jehoram naar aanleiding van het Elwood arrest. Enkel citaten: 

“De ’verwatering van werken’ wordt gekwalificeerd als een ’uniek monstrum’. Daarmee wordt ’verwatering van werken’ toegevoegd aan de rij van andere door Cohen Jehoram gepercipieerde ’unieke monstra’ waarmee Nederland weer eens ’de risee dreigt te worden van Europa en de rest van de wereld’, zoals: de geschriftenbescherming, de formulering van art. 13a Aw, het niet opnemen van de driestappentoets in de Auteurswet en, meest recent, de erkenning van de geur als werk.”

“In een ideale IE-wereld zou Cohen Jehoram gelijk hebben dat verwatering van werken anathema is. (…) Zo werkt het in de echte wereld dus niet. Quaedvlieg heeft in zijn artikel de realiteit en het probleem blootgelegd dat het goed mogelijk is dat name trendsettende ontwerpen ruim voor 2031 en zeker voor 2131 kunnen zijn ’verwaterd’ tot een onbeschermde stijl.”

“Asser en Verkade merken als A-G resp.als annotator bij Decaux/Mediamax op dat het niet alleen voor studenten, maar ook voor rechtzoekenden, advocaten en rechters misschien handig zou zijn als zij in dezelfde casus ongeacht het toepasselijke juridische regime zoveel als mogelijk voorzien zouden worden van dezelfde beoordelingscriteria. Grosheide  haakt daarbij aan in zijn artikel over zwakke werken, waarin ook een verhelderende schets wordt gegeven van de echte wereld.”

“Daar lijkt mij niet veel bezwaar tegen kunnen bestaan, integendeel. CohenJehoram maakt wel bezwaar: dat is verknoedeling! ’Verknoedeling’ is evenwel niet meer dan een kwalificatie (met een kennelijk door Cohen Jehoram bedoelde negatieve bijklank). In Leiden leerde ik evenwel dat kwalificaties geen argumenten zijn, en de juistheid van die les wordt voor mij door de stellingname van Cohen Jehoram weer eens bewezen.”

'"Als er in Nederland al een ’uniek monstrum’ is dat daadwerkelijke harmonisatie en het Europese vrije verkeer van goederen in de weg staat dan is het de slaafse nabootsingsbescherming en de manier waarop deze momenteel in Nederland weer zeer liberaal wordt toegepast. Een eventuele beperking van de beschermingsomvang van ons ’schroeven en moeren’-auteursrecht door tijdsverloop valt daarbij in het niet."

"Tot slot iets over wat het Benetton-G-Star-arrest wél belangrijk maakt. (…) Het betekent dat ’de aantrekkingskracht van de desbetreffende vorm door de bekendheid daarvan als onderscheidingsteken’ (volgens de HR) dus iets anders is dan het onderscheidend vermogen zelf. Nu is bekendheid een belangrijke factor (bij het verwerven) van onderscheidend vermogen. Maar kennelijk moet de bekendheid nu uit het onderscheidend vermogen geïsoleerd worden."

Lees de gehele reactie hier.

IEF 3688

Stijl, verknoedeling en een exit strategie

hcjt3.gifHerman Cohen Jehoram (emeritus hoogleraar recht van de intellectuele eigendom aan de Universiteit van Amsterdam): De Hoge Raad erkent verwatering van auteursrecht door merkenrechtelijke verwording van een werk tot onbeschermde stijl. Een uniek monstrum en een nieuw obstakel voor het Europese vrij verkeer van goederen.(Uitgebreide versie van een artikel, verschenen in BIE 2007/1, 12-16).

Kritisch artikel over het ‘onbezonnen’ Elwood-arrest van de Hoge Raad, de Auteursrechtelijk onbeschermde stijl en het trendsetterprobleem, de verknoedeling van auteurs- en merkenrecht en de positie van Nederland in Europa en een voorstel voor een ‘exit strategy’ voor de Hoge Raad. Enkele citaten:

 “De Hoge Raad heeft met zijn Elwood-arrest een totaal nieuwe vorm van tenietgaan van auteursrecht geïntroduceerd, merkenrechtelijke ‘verwatering’ door ‘verwording van een werk tot onbeschermde stijl’. Dit is in strijd met de Auteurswet en alle auteursrechtelijke verdragen, die alleen tenietgaan van auteursrecht erkennen door afloop van de beschermingstermijn. Dit monstrum is dan ook een internationaal unieke vondst.”

“De in het arrest geknede betreurenswaardige knoedel van auteurs- en merkenrecht is een slechts voorlopig eindpunt van bepaalde ontwikkelingen in de literatuur uit de laatste jaren met betrekking tot twee onderwerpen, de auteursrechtelijk onbeschermde stijl en de ‘verknoedeling’ van i.e.-rechten. Hieraan zijn vooral de namen verbonden van de schrijvers Grosheide en Quaedvlieg."

“Met een ‘integratie’ van rechtsgebieden komt men zo inderdaad altijd wel tot het ‘beoogde resultaat’. Dit verraadt een uiterst instrumentele opvatting van het recht.(…) Deze benadering is wellicht verleidelijk voor een volijverige advocaat die bereid is de belangen van zijn cliënt met ieder argument te verdedigen, maar niet voor een rechter, wetenschapper of wetgever. Deze dient ertegen te waken de glibberige weg af te glijden naar het historische en infame principe ‘Recht ist was dem Volke nützt.’”

“Zal de Hoge Raad bezwijken voor deze verdere verlokking van het fenomenologische sirenenlied? (…) Eén wankel, doch net voldoende gezicht reddend, middel hiertoe zou kunnen zijn een nieuwe redenering van de Hoge Raad dat hij het in het Elwood-arrest niet zo slecht bedoeld heeft als het er staat. Dat hij slechts hypothetischerwijs is ingegaan op de suggestie van Benetton dat merkenrechtelijke verwording bij analogie kan worden toegepast op het auteursrecht, en dat de Raad slechts bedoeld heeft uit te drukken dat ook binnen deze analogie Benetton geen been heeft om op te staan. Met een dergelijke ‘exit strategy’ zou de Hoge Raad ons allen, met uitzondering dan van de twee hier zo veelvuldig aangehaalde schrijvers, en hun volgelingen Verkade en Visser, alsnog gelukkig kunnen maken.”

Lees het volledige artikel hier. Reactie Dirk Visser: IEF 3689 (21 maart 2007).

IEF 3686

Marktplaats/Stokke: Registering personal data of every advertiser not required

District Court Zwolle/Lelystad, 14 March 2007, Stokke A.S. versus Marktplaats B.V. (a Dutch subsidiary of Ebay) 

In its decision the court judges that Marktplaats may not be required to register the name, address and residence of all users of Marktplaats and neither of users who place an advertisement with regard to a Stokke product.

According to the court, Stokke's interest in these data is limited. Registering personal data of every Marktplaats user may not be required of Marktplaats because of the consequences this will have on Marktplaats' business operations. Furthermore, implementing a filter and registering personal data of users who place an advertisement with regard to a Stokke product, will cost Marktplaats a more than negligible amount of money and will impose an obligation on Marktplaats to implement such a filter for other rights holders as well. The limited interest of Stokke with regard to the data does therefore not equal out the interest that Marktplaats has in not implementing such a filter.

The court therefore denies all Stokke's claims.

Read the entire judgement here (judgment made available by Christiaan Alberdingk  Thijm, Solv)