Merkenrecht  

IEF 3293

Kaartjes

Rechtbank Amsterdam 17 januari 2007,  HA ZA 06-1206, Ticketplus B.V. tegen Ticket Plus B.V.  (Met dank aan Helen Maatjes, Donk Advocaten)

Tussenvonnis, gebrek onderscheidend vermogen, inburgering, non-usus, soortgelijkheid.

Interessant tussenvonnis omtrent o.a. soortgelijkheid van diensten en inburgering van woordmerk uit 1995. Ticket plus heeft het woordmerk TICKET PLUS voor de klassen 39, 41 en 43 (gedeponeerd in 1995, dus voordat het BMB op inhoudelijke gronden toetste aan 6bis BMW). Ticketsplus heeft sinds 2005 het beeldmerk TICKETSPLUS (voor klassen 16, 35, 39, 41 en 42). Ticketsplus vordert dat het woordmerk TICKET PLUS nietig wordt verklaard, primair omdat het geen onderscheidend vermogen heeft, omdat het beschrijvend is, subsidiair omdat het 5 jaar niet is gebruikt.

Ticket Plus voert verweer en eist in reconventie dat Ticketsplus inbreuk pleegt ex 13A lid 1 onder b BMW (de rechtbank houdt nog de oude wet aan). Het beeldmerk moet tevens nietig worden verklaard.

Daarnaast stelt Ticket Plus dat Ticketsplus inbreuk maakt op de rechten van het merk TICKET PLUS door het gebruik van de handelsnaam TicketsPlus ex art. 13A lid 1 onder d BMW en 5a Hnw, en voorts dat het merk nietig is, omdat het jonger is (art. 3 lid 2 onder b jo. 14B lid 1 BMW).


De rechtbank overweegt dat TICKET PLUS uitsluitend bestaat uit benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduidingen van kenmerken van de waren en diensten. Het woord geeft weer dat het de verkoop van kaartjes betreft plus daarbijbehorende diensten. Auditief en visueel stijgt TICKET PLUS niet uit boven de som der delen. Daarom kan Ticket Plus haar merk niet aan Ticketsplus tegenwerpen, tenzij het woordmerk is ingeburgerd.


Inburgering
Ticket plus stelt 70% van de Formule 1 arrangementenmarkt te bezitten. Dit wordt door Ticketsplus betwist en Ticket Plus wordt toegelaten de inburgering te bewijzen, te weten ‘dat haar merk bij de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de diensten waarvoor het merk is ingeschreven is ingeburgerd.’ Zij slaagt hierin, nu zij het teken als logo heeft gebruikt.


Non-usus
Ticket plus krijgt (ex 5 lid 2 aanhef en onder a BMW) ook de bewijslast dat zij het merk de laatste vijf jaar normaal heeft gebruikt. TICKETSPLUS heeft immers bewijstechnische problemen bij een (negatieve) bewijsopdracht van non-usus.


Ticket Plus legt slechts 2 faxen over uit 2002, zodat de rechtbank tot de conclusie komt dat er geen sprake is van normaal gebruik in de laatste vijf jaar. Een overzicht van annuleringscertificaten uit november 2004 en januari 2006 is te mager om van normaal gebruik voor verzekeringsdiensten uit te gaan. Een vermelding in een brochure wordt als gebruik van handelsnaam gekwalificeerd en niet als merk.


Ticket Plus wordt echter toegelaten tot het leveren van nader bewijs. Een eventuele doorhaling zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard gezien de onherroepelijkheid.


Artikel 13a lid sub b en d
De rechtbank is van oordeel dat het merk van Ticket Plus en het teken zoals door Ticketsplus gebruikt zowel vistueel, auditief als begripsmatig met elkaar overeenstemmen. (…) in tegenstelling tot hetgeen Ticket Plus echter aanvoert, acht de rechtbank de diensten die partijen aanbieden. niet soortgelijk. Ticket Plus houdt zich bezig met de kaartverkoop voor (internationale) sportevenementen, waaronder in het bijzonder autoraces, in combinatie met reis- en overnachtingsarrangementen en daarbij behorende annuleringsverzekeringen, terwijl Ticketsplus zich bezighoudt met de kaartverkoop voor dagrecreatieparken en liet verrichten van promotionele activiteiten op het gebied van dagrecreatie. Daarbij wordt ook het geringe onderscheidende vermogen van TICKET PLUS in ogenschouw genomen.”


Het beroep op 13a lid 1 sub d faalt ook, omdat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan ongerechtvaardigd voordeel of afbreuk aan het onderscheidend vermogen kan worden aangenomen.


Artikelen 5 en 5a Hnw
Er wordt geen verwarring aangenomen, gezien de aard van de ondernemingen, kaartverkoop en bijbehorende diensten voor autoraces en amusementparken. Een consument die in een e-mail aan Ticket plus klaagt over diensten van ticketsplus doet hier niet aan af.


Lees het vonnis hier.

IEF 3288

Red Bull Dog

rbb.gifRechtbank Amsterdam 17 januari 2007, HA ZA 05-1929, Red Bull GmbH en & Red Bull Nederland B.V. tegen Leidseplein Beheer B.V. & H. J.M. de Vries (met dank aan Lars Bakers, Leidsegracht 3).

Heel kort: Onvoldoende  overeenstemming tussen Red Bull en Bull Dog. Niet alle woorden die in het beeldmerk voorkomen hoeven gebruikt te worden om van normaal gebruik te kunnen spreken. Horecadiensten en energy drinks zijn niet soortgelijk. De betekenis van een woord(bestanddeel) kan tot visuele en auditieve overeenstemming leiden. Bekend merk sub c. Tegengestelde marktonderzoeken worden tegen elkaar weggestreept. Nu partijen hun stellingen over en weer op de BMW hebben gebaseerd, zal de rechtbank de artikelen uit de BMW aanhouden.

Spannend merkengeschil tussen Red Bull en De Vries c.s, de eigenaar van The Bull Dog, de bekende hoofdstedelijke coffeeshop. Red Bull maakt bezwaar tegen het  gebruikt door De Vries van het merk Bull Dog voor energy drinks. Omdat de merkdepots van beide partijen elkaar chronologisch afwisselen, beroept Red Bull zich zich op een eerder beeldmerk met het woordbestanddeel ‘Red Bull Krating Daeng’. De Vries c.s. stelt dat Red Bull het bestanddeel ‘Krating Daeng’ niet meer gebruikt en dat het merk dus vervallen verklaard moet worden.

De rechtbank is het daarmee niet eens: “De omstandigheid dat niet alle woorden die in het beeldmerk voorkomen, worden gebruikt, staat er niet aan in de weg om van normaal gebruik te kunnen spreken. De woorden Krating-Daeng nemen in het totaalbeeld van het merk een ondergeschikte plaats in doordat de overige bestanddelen bestaande uit het beeld van de 2 stieren alsmede de woorden Red Bull groter zijn afgebeeld. Dat de woorden Red Bullin het Engels rode stier betekenen, maakt voorts niet dat de intrinsieke onderscheidende kracht van deze woorden voor energy drinks lager is dan de woorden Krating-Daeng. De woorden Red Bull zijn immers geenszins beschrijvend voor energy drinks. De vordering in reconventie van De Vries c.s. is derhalve niet toewijsbaar.”


Ook het beroep dat De Vries c.s. doet op het voorgebruik, vanaf 1975, van THE BULLDOG merken door De Vries c.s. faalt, nu horecadiensten en energy drinks niet soortgelijk zijn. Van gedogen door Red Bull van het gebruik de merken van De Vries c.s. in evenmin sprake. De Vries c.s. heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat Red Bull wel degelijk op de hoogte was.


Nu Red Bull dus over een ouder geldig merkrecht beschikt, kan Red Bull onverkort haar merkrechten jegens De Vries os. laten gelden. Mits er natuurlijk sprake zou zijn van merkinbreuk. En dat is er volgens de rechter i.c. niet.


De merken zijn niet identiek. Wel neemt de rechtbank aan dat Red Bull een bekend merk is, maar de voor  vereiste overeenstemming tussen de merken, waardoor het betrokken publiek een verband (13A lid 1 sub c BMW, verwarring is dus niet nodig) tussen het teken en het merk legt, ziet de rechter niet.


“Ondanks dat De Vries c.s. dezelfde kleuren gebruikt op haar blikje en flesje, zowel Red Bull als De Vries c.s. het element “BULL” gebruiken, het merk van Red Bull zeer bekend is en merk en teken voor identieke waren worden gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat het door De Vries c.s. gebruikte teken en de door haar geregistreerde tekens zowel auditief, visueel als begripsmatig niet, althans onvoldoende overeenstemmen met het merk van Red Bull. De in dit kader gedane marktonderzoeken laten gezien de verklaringen van de beide partijdeskundigen zulke tegengestelde conclusies toe dat de rechtbank hieraan voorbij gaat.


Merk en teken stemmen visueel niet overeen doordat de door partijen gebruikte stijl en vormgeving totaal anders is. Bij het door De Vries c.s. gebruikte teken is de afbeelding van de hond prominent aanwezig zodat direct het beeld van een hond wordt opgeroepen. Bij het merk van Red Bull is de afbeelding veel minder prominent aanwezig, en zijn de woorden RED BULL juist het meest in het oog springend, maar deze roepen direct het beeld van een rode stier op. De vormgeving van de letters THE BULLDOG en van de hond is voorts speelser en ronder en roept het beeld van een cartoon op, terwijl de vormgeving van het merk van Red Bull juist heel strak is met vlakken en meer het beeld van design oproept.


Wat betreft de kleurstelling worden weliswaar dezelfde kleuren gebruikt door Dc Vries c.s., maar het gebruik ervan is totaal anders. Ook de vergelijking van het merk van Red Bull met de enkele woorden THE BULLDOGG of BULLDOG maakt niet dat sprake is van visuele overeenstemming, er wordt immers direct het beeld van een hond opgeroepen in plaats van een rode stier. Dat het element BULL hierin voorkomt, maakt dit niet anders.


Auditief bevatten zowel merk als teken het element “BULL”, maar dit enkele feit is onvoldoende om van auditieve overeenstemming te kunnen spreken. Het woord Red Bull en het woord (THE) BULLDOG roepen het beeld op van een verschillend dier, waardoor voor zover er sprake is van auditieve overeenstemming deze door de verschillende betekenis van merk en teken teniet wordt gedaan. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat het woordelement BULL in het merk van Red Bull wellicht het meest onderscheidende element is. De bescherming van het merk van Red Bull gaat echter niet zover dat zij zich kan verzetten tegen ieder gebruik van dit element door derden in de door hen gebruikte tekens voor energy drinks.


Begripsmatig is er in het geheel geen sprake van overeenstemming. Merk en teken roepen een ander beeld op, namelijk een hond enerzijds en een stier en/of vechtende stieren anderzijds. Dat het in beide gevallen om (agressieve) dieren gaat maakt dit niet anders.”


Aardig is nog deze stelling van de rechtbank:  “Het feit dat De Vries c.s. een graantje mee wilde pikken van de miljarden omzet van Red Bull door energy drinks op de markt te brengen, betekent niet dat De Vries c.s. dat heeft gedaan door ongerechtvaardigd voordeel te trekken uit of afbreuk te doen aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk van Red Bull.


Ook van verwarring in de zin van artikel 13A lid 1 sub b BMW is geen sprake nu dit artikel een zwaardere toets inhoudt dan artikel 13A lid 1 sub c 13MW. Dit brengt mee dat de vorderingen van Red Bull niet toewijsbaar zijn op grond van artikel 13 A lid 1 sub b en c BMW.”


Lees het vonnis hier.  

IEF 3286

Nietig groen

kpnmobistar.gifRechtbank van koophandel Brussel, 24 november 2006, RG no 05/00760. Koninklijke KPN tegen Mobistar.

Interessante Benelux-kleurmerkzaak. Kleurmerkregistratie groen van KPN is nietig, toevoegen van kleurcodes aan bestaande registraties niet mogelijk. Groen heeft geen onderscheidend vermogen en een merk kan pas onderscheidend vermogen verkrijgen wanneer het gebruikt wordt in  het volledige territorium van de Benelux.

Het Nederlandse telecommunicatieconcern KPN dagvaardde de Belgische gsm-operator Mobistar voor de rechtbank van koophandel te Brussel. KPN is immers Benelux-merkhouder van de kleur ‘groen’ (boven) voor telecommunicatiediensten en eiste dat Mobistar, die eveneens de groene kleur voor haar diensten had gedeponeerd (onder) en gebruikt, hier mee ophield. Als klassiek verweer in inbreukprocedures vorderde Mobistar de nietigheid van het Beneluxdepot van KPN aangezien niet zou voldaan zijn aan de vereiste om een kleur als merk te registeren in de zin van artikel 14, A, 1 a) en b) BMW en artikel 3 Richtlijn 89/104/EG en artikel 5 Regelment n° 40/94.

De rechtbank van koophandel te Brussel volgde de argumenten van Mobistar en oordeelde dat het Beneluxdepot van KPN nietig was.

Volgens de rechtbank kan niet betwist worden – dat deed Mobistar ook niet – dat een kleur als merk kan dienen, verwijzend naar het Libertel-arrest van 6 mei 2003 van het HvJ.


Behalve in uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld wanneer het aantal producten en diensten waarvoor een merk wordt gevraagd zeer beperkt is en het desbetreffende marktsegment zeer specifiek is) heeft een kleur ab intio geen onderscheidend karakter maar kan dit wel krijgen ten gevolge van zijn gebruik waardoor het betreffende publiek hier mee vertrouwd geraakt.


De vraag of een teken een onderscheidend karakter heeft is een feitelijke kwestie die door de rechter in concreto dient gemaakt te worden, volgens de criteria die het HvJ uitgestippeld heeft, rekening houdend met alle pertinente omstandigheden van de zaak in kwestie.


De rechtbank oordeelde dat het merk van KPN, zijnde een specifieke tint van de groene kleur,  door de associatie met een papierstaal van deze kleur en de vermelding ‘groen’ nietig is in de zin van artikel 14 A, 1 a) BMW aangezien de beschrijving van de groene kleur zoals gedeponeerd door KPN op 9 oktober 1989 niet precies en duurzaam is. Bovendien is de kleur zoals gedeponeerd op 9 oktober 1989 niet aangeduid door een internationaal erkende identificatiecode. Tenslotte is het gebruik van het woord ‘groen’ zonder nuance wat betreft de beschrijving van tint van de gedeponeerde kleur van KPN nietszeggend zodat enkel het papierstaal in overweging kan genomen worden met het gevolg dat de grafische voorstelling van het teken niet voldoet aan de wettelijke vereiste om een geldig merk te zijn.


Het feit dat KPN in 2004 door middel van de identificatiecode ‘PMS 369’ de beschrijving van zijn gedeponeerd merk van 1989 vervolledigd heeft, brengt hier geen verandering in. KPN bewijst in feite immers niet dat de code ‘PMS 369’ die is van de groene kleurtint waarvan een staal gedeponeerd is geweest in 1989. Bovendien beschermt de wet enkel wat in het depot begrepen is en niets meer en de kan de rechter met geen andere elementen rekening houden.


Bij gebreke aan een registratie van het merk van de groene kleur met een erkende internationale identificatiecode, is de beschrijving van het teken in het depotborderel van 1989 niet rechtsgelding in de zin van artikel 1, eerste alinea BMW in de zin dat het een specifieke tint van de groene kleur betreft. De registratie van het groene kleur merk van KPS is dan ook nietig in de zin van artikel 14 A, 1, a) BMW.


Zelfs indien de  kleur waar KPN aanspraak op maakt als merk kan worden beschouwd en het voorwerp uitmaakt van een grafische voorstelling in de zin van artikel 1, eerste alinea BMW dan is de registratie van het merk nietig in de zin van artikel 14, A, 1 b BMW wegens het gebrek aan een onderscheidend karakter van het merk.


De rechter oordeelde immers dat deze kleur na het gebruik ervan door KPN geen onderscheidend vermogen verkregen heeft. Zo stelt de rechtbank vast dat het gebruik van de groene kleur door KPN beperkt is tot het Nederlandse grondgebied en KPN ook niet betwist dat dit gebruik onbestaande is in België en Luxemburg; KPN een variatie aan groene tinten gebruikt die allen nauw verwant zijn met de groene kleurtint waar KPN aanspraak als merk op maakt; deze groene kleurvariaties dan nog vaak gebruikt worden in samenhang met andere kleuren; KPN in een aantal reclamebrochures de bewuste groene kleur enkel in haar logo gebruikt in combinatie met andere kleuren, een combinatie waarin deze kleur geen dominante rol speelt; KPN voor telecommunicatiediensten (klasse 38) buiten de bewuste groene kleur in 1989 ook de kleur ‘zalmroze’ en ‘rood’ heeft geregistreerd in 1994 net zoals de kleurencombinatie ‘paars, rood en geel’ in 2000 etc


Het groene kleurmerk van KPN heeft dan ook volgens de rechtbank geen onderscheidend vermogen gekregen in de zin dat het publiek deze kleur direct met KPN associeert.


Tot slot oordeelde de rechtbank verrassend verwijzend naar het arrest Europolis van het HvJ dat een merk pas een onderscheidend vermogen krijgt wanneer het gebruikt wordt op het volledige territorium van de Benelux. In casu heeft KPN deze kleur nooit in België en Luxemburg gebruikt als merk. Deze kleur heeft dus nooit bij het desbetreffende publiek in deze twee landen de geschiktheid verkregen om hiermee de producten en diensten van KPN te identificeren.


Al deze argumenten tezamen genomen deed de rechtbank van koophandel te Brussel besluiten om het Beneluxdepot van KPN uit 1989 van haar ‘groene kleur’ nietig te verklaren.


Lees het vonnis hier.


(Nederlandse samenvatting met dank aan Joris Deene (Universiteit Gent).

IEF 3283

Persvrijheid

“Marketingtribune bericht dat “De nieuwe gratis krant De Pers een juridisch probleem heeft met het beschermen van zijn naam. Het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) heeft de merkregistratie in december 2006 voorlopig geweigerd wegens het ontbreken van onderscheidend vermogen. De aanduiding De Pers is te generiek voor een krant en kan daarom niet door één partij gemonopoliseerd worden. Dat blijkt uit navraag door het Merkenbureau Shield Mark (waarschijnlijk dus niet de gemachtigde, IEF)(…)  Shield Mark vroeg bij het BBIE de weigeringen in de categorie ‘kranten en tijdschriften’ van de laatste 7 jaar op. Dat leverde enige honderden geweigerde namen op; van Raam & Deur, Mooie Mensen tot De beste koks & restaurants van Nederland.”
 
Lees hier meer.

IEF 3282

Eerst even voor jezelf lezen

tsEerst.gifDe storm van uitspraken is nog niet geluwd:

- Tribunal de commerce de Bruxelles, 24 november 2006,RG no 05/00760, 18e chambre. Koninklijke KPN tegen Mobistar.

Interessante kleurmerkzaak. KPN maakt op grond van haar eigen kleurmerk van de kleur groen bezwaar tegen het kleurmerkdepot van de kleur groen door concurrent Mobistar, maar ziet haar eigen kleurmerk nietig verklaard worden. Toevoegen van kleurcodes aan bestaande registraties is niet mogelijk.

Lees de uitspraak alvast hier (franstalig).

- Rechtbank Amsterdam, 17 januari 2007, HA ZA 06-1206. Ticketplus B.V. tegen Ticket Plus B.V. (met dank aan Helen Maatjes, Donk Advocaten

"De rechtbank is van oordeel dat het merk van Ticket Plus en het teken zoals door
Ticketsplus gebruikt zowel vistueel, auditief als begripsmatig met elkaar overeenstemmen. (…)in tegenstelling tot hetgeen Ticket Plus echter aanvoert, acht de rechtbank de diensten die partijen aanbieden. niet soortgelijk. Ticket Plus houdt zich bezig met de kaartverkoop voor (internationale) sportevenementen, waaronder in het bijzonder autoraces, in combinatie met reis- en overnachtingsarrangementen en daarbij behorende annuleringsverzekeringen, terwijl Ticketsplus zich bezighoudt met de kaartverkoop voor dagrecreatieparken en liet verrichten van promotionele activiteiten op het gebied van dagrecreatie.”

Lees het vonnis alvast hier.

IEF 3280

Céline

HvJ EG, 18 januari 2007, Conclusie Advocaat-Generaal E. Sharpston in zaak C-17/06. Céline Sàrl tegen Céline SA. Franse prejudiciële vragen.

Geschil tussen Céline en Céline, twee kledingmerken over het begrip gebruik is in de zin van artikel 5, lid 1merkenrichtlijn.

Krachtens artikel 5, lid 1, sub a, van de merkenrichtlijn kan de houder van een ingeschreven merk elk gebruik, zonder zijn toestemming, van een teken in het economische verkeer verbieden wanneer dat gelijk is aan zijn merk en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven. De prejudiciële vraag i.c. houdt in hoofdzaak in, of de keuze voor een maatschappelijke benaming of handelsnaam gebruik is in de zin van artikel 5, lid 1.


Volgens de AG vormt de enkele keuze voor een maatschappelijke benaming of handelsnaam geen gebruik in de zin van artikel 5, lid 1. 


“Daaropvolgend gebruik van een dergelijke naam in het economisch verkeer moet door de bevoegde rechter worden beoordeeld om uit te maken of het een gebruik voor waren of diensten is in de zin van die bepaling, dit wil zeggen of het gebruik van het teken van dien aard is dat de betrokken waren of diensten worden onderscheiden en dat de belangen van de merkhouder worden aangetast omdat het vermogen van zijn merk om zijn wezenlijke functie te vervullen, namelijk de herkomst van zijn waren of diensten jegens de consumenten te waarborgen, erdoor wordt ondermijnd.


Dit zal in het bijzonder het geval zijn indien het betrokken gebruik de indruk wekt dat er in het economische leven een materiële band bestaat tussen de merkhouder en de waren van andere herkomst. In dat verband moet worden vastgesteld of de betrokken consumenten het gebruik van het teken kunnen uitleggen als een aanwijzing of een vermoedelijke aanwijzing van de herkomst van de waar of van de diensten.


Het recht van de merkhouder om dergelijk gebruik te verbieden, is onderworpen aan de beperking van artikel 6, lid 1, sub a, van richtlijn 89/104/EEG, welke beperking van haar kant afhankelijk is van de inachtneming door de gebruiker van de naam van eerlijke gebruiken in nijverheid en handel.


Gebruik van een merk is met name dan niet in overeenstemming met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel, wanneer het de indruk doet ontstaan dat er een commerciële band tussen de gebruiker en de merkhouder bestaat, dit gebruik de waarde van het merk aantast doordat ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie ervan, of de goede naam van dit merk wordt geschaad of kleinerende uitlatingen over dit merk worden gedaan.


De eerlijke gebruiken in verband met de keuze van een naam voor gebruik in het economische leven vereisen een redelijke mate van zorgvuldigheid, dit wil zeggen dat contact wordt opgenomen met de houder van een overeenstemmend of gelijk merk dat is ingeschreven voor waren of diensten die soortgelijk of gelijk zijn aan die waarvoor de naam zal worden gebruikt, en dat binnen een redelijke termijn aan elke door de merkhouder gestelde redelijke voorwaarde wordt voldaan.


Lees de conclusie hier. Lees de Amicus Curiae brief van de INTA hier.

IEF 3279

Herstelarrest

Herstelarrest Gerechtshof Amsterdam, 11 januari 2007, LJN AZ 6460. Portakabin Limited en Portakabin B.V. tegen Primakabin B.V.

"Portakabin heeft in hoger beroep onder meer gevorderd dat het hof zijn (gehele) arrest uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren. Het hof heeft in het eindarrest verzuimd te beslissen over dit onderdeel van het gevorderde. Het hof verstaat het verzoek van Portakabin aldus dat zij verzoekt het eindarrest aan te vullen in de zin van artikel 32 Rv. Gelet op het door het hof in het eindarrest bepaalde verbod en gebod en de daaraan verbonden dwangsom alsmede gelet op de omstandigheid dat Primakabin tot aan het eindarrest geen (specifiek) verweer heeft gevoerd tegen de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal het hof deze alsnog toewijzen en het eindarrest als hierna te melden aanvullen." (rov 1.5)

Lees het herstelarrest hier. Lees het oorspronkelijk vonnis hier.

IEF 3278

Escrito de Oposición

clv.gifGvEA EG, 16 januari 2007, zaak T-53/05. Calavo Growers Inc tegen OHIM / Luis Calvo Sanz, SA

Oppositieprocedure. Ontvankelijkheid oppositie. Motivering van oppositie in andere taal dan proceduretaal.

Luis Calvo Sanz, SA vraagt in maart 2001 een Gemeenschapsmerkregistratie aan bij het OHIM voor het woord-/beeldmerk CALVO, voor de klassen 29, 30 en 31. Hiertegen wordt door Calavo Growers, Inc. oppositie ingesteld op basis van het oudere Gemeenschapswoordmerk Calavo.

Het oppositiebezwaarschrift bestond uit twee delen. Het eerste deel, een in het Spaans opgesteld “Escrito de Oposición” in de vorm van een formulier waarin de nummering en de benaming van de rubrieken van het officiële formulier van het OHIM waren overgenomen, waarbij de rubriek “Taal van de oppositie” de vermelding “ES” bevatte. Deel twee, in het Engels gesteld, bestond uit de “Notice of Opposition”, zijnde drie pagina’s tekst waarin onder de kop “99 Explanations of grounds” de gronden van de oppositie werden uiteengezet.

De oppositie wordt gedeeltelijk toegewezen. Echter, nu de proceduretaal Spaans is en de “Uiteenzetting van gronden” in het Engels was opgesteld, rijst de vraag in hoeverre de oppositie ontvankelijk mocht worden verklaard en, indien deze ontvankelijk is, in hoeverre het OHIM bij haar beslissing rekening mag houden met de gestelde feiten en argumenten voor zover deze niet in de proceduretaal zijn opgesteld.


De kamer van beroep verweet de oppositieafdeling schending van het “lijdelijkheidsbeginsel”, volgens hetwelk de partijen de inhoud van het geding aandragen, alsmede schending van het beginsel van „equality of arms”, volgens hetwelk het OHIM de feiten niet ambtshalve mag onderzoeken. De Kamer eindigt met de vaststelling dat de uit de niet-naleving van dit procedurele vereiste voortvloeiende sanctie, te weten de ongegrondverklaring van de oppositie, dient te worden toegepast.


Na de beslissing van de Kamer van Beroep oordeelt het Gerecht als volgt:


“Een onderzoek van deze beslissing (van de oppositieafdeling, IEF) toont immers aan dat alle feitelijke gegevens waarop de oppositieafdeling zich heeft gebaseerd, haar ter beschikking stonden zonder dat een beroep hoefde te worden gedaan op de in het Engels gestelde uiteenzetting van de gronden, waaromtrent in de bestreden beslissing uitdrukkelijk wordt vastgesteld dat deze niet in aanmerking kon worden genomen.” (r.o. 62)


“Vaststaat dat dit onderzoek (…) strikt blijft binnen het kader van hetgeen de oppositieafdeling als gevolg van verzoeksters vordering diende te onderzoeken, te weten het gevaar voor verwarring. Dit onderzoek kon alleen gebeuren op basis van een vergelijking van de litigieuze tekens en van de betrokken waren. Alle informatie met betrekking tot deze twee criteria was evenwel opgenomen in de merkaanvraag, de inschrijving van het oudere merk en het Formulier, zonder dat een beroep hoefde te worden gedaan op verzoeksters Uiteenzetting van de gronden of op andere informatiebronnen.” (r.o. 66)


“Uit het voorgaande volgt dat de oppositieafdeling haar bevoegdheden niet heeft overschreden door verzoeksters oppositie niet ongegrond te verklaren wegens het ontbreken van een vertaling van de Uiteenzetting van de gronden. Derhalve heeft de kamer van beroep blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de beslissing van de oppositieafdeling te vernietigen en de oppositie ongegrond te verklaren.” (r.o. 68)


Lees het arrest hier.

IEF 3277

Eerst even voor jezelf lezen

Beschikking van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch 17 januari 2007, Bakker-Buiter tegen Meij-Schmitz (Met dank aan C.J. van Dijk, Van Veen Advocaten)

"Anders dan de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat een domeinnaamregistratie in het onderhavige geval weldegelijk als vermogensrecht in de zin van artikel 3:6 BW kan worden aangemerkt. De registratie van een domeinnaam en het daarop volgend gebruik van die naam kunnen ertoe strekken, en dat zal zeker hier het geval zijn waar de domeinnaam wordt gebruikt in het kader van ondernemingsactiviteiten van Meij-Schmitz, haar stoffelijk voordeel te verschaffen. Daarbij komt dat de bedoelde domeinnaam kennelijk ook voor Bakker-Buiten een vermogensrecht vertegenwoordigt, nu zij de daarop sterk gelijkende naam heeft gedeponeerd en als handelsnaam gebruikt en inbreuk op de daaraan te ontlenen rechten als schadeveroorzakend aanmerkt." Lees hier de beschikking.

Rechtbank Amsterdam 17 januari 2007, HA ZA 05-1929, Red Bull tegen Leidseplein beheer (Met dank aan Lars Bakers, Leidsegracht 3 Advocaten)

"Ondanks dat De Vries c.s. dezelfde kleuren gebruikt op haar blikje en flesje, zowel Red Bull als De Vries c.s. het element "Bull" gebruiken, het merk van Red Bull zeer bekend is en merk en teken voor identieke waren worden gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat het door De Vries c.s. gebruikte teken en de door haar geregistreerde tekens zowel auditief, visueel als begripsmatig niet, althans onvoldoende overeenstemmen met het merk van Red Bull." Lees hier het vonnis.

IEF 3276

Luchtjes

Parfumarrest of niet, de Nederlandse markt schijnt te worden overspoeld met bedrieglijk echt lijkende nepparfums, zo meldt SNB-React. De namaakgeurtjes worden in enkele gevallen zelfs verkocht via reguliere winkels, zoals drogisterijen en parfumeriezaken.
 
SNB-React ziet de laatste drie jaar een forse toename van 'bijna echte' namaakproducten. "In de jaren 90 was er ook veel namaak op de markt, maar het spul was vaak zo slecht dat je dat meteen kon zien. Nu is het verschil nauwelijks nog te zien en zijn ook de geuren bijna exact gekopieerd", aldus directeur Brohm.
 
Lees hier meer.