Merkenrecht  

IEF 2318

Cijfermatig

Markeys bericht dat het idee te hebben “dat John de Mol het nummer van de zender TALPA nog duidelijker willen communiceren. Maar Talpa wordt daarbij strak in de gaten gehouden door SBS Broadcasting. 

Hoe los je dit dan op? Er zijn verschillende manieren, maar het zou best eens kunnen dat Talpa overstapt op een ander nummer. Vandaag ontvingen wij namelijk signaalberichten dat Talpa zes nieuwe registraties heeft ingediend. Namelijk TALPA ACHT, TALPA 8, TALPA NEGEN, TALPA 9, TALPA ELF en TALPA 11. Wij krijgen deze berichten omdat wij de merkbescherming voor CATALPA doen, een kinderdagverblijf door heel Nederland.”

Lees hier meer.

IEF 2317

Een bij het modewerk behorende teken

Beslissing Rechtbank Haarlem, 4 juli 2006, LJN: AY0315 H. Van V. tegen Verzoekster.

In het kort: bij schulden die zijn ontstaan uit onrechtmatige daad, bestaand uit het - niet te goeder trouw - inbreuk maken op merk- en auteursrechten zal een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling worden afgewezen.

Iets langer: Verzoekster is, op vordering van Fashion Box S.P.A., de merk- en auteursrechthouder van de Replay-tekens, veroordeeld tot het verstrekken van financiële gegevens ter vaststelling van schade, na merk- en auteursrecht inbreuk door verzoekster, op straffe van een dwangsom van maximaal € 25.000. Verzoekster doet een beroep op de schuldsaneringsregeling, omdat zij vanwege betalingsonmacht niet aan de veroordeling kan voldoen.
 
Verzoekster heeft ter terechtzitting verklaard dat het ontstaan van de vordering van Fashion Box haar niet kan worden verweten, omdat zij ten tijde van de inkoop van de kleding onbekend was met het merk Replay, en El Vita feitelijk werd gedreven door haar voormalige partner. De rechtbank wijst dat echter van de hand. Gelet op de algemene bekendheid van het merk Replay is niet aannemelijk dat verzoekster - toendertijd ondernemer in de modebranche - het merkteken van Replay niet kende. Nu de eenmanszaak voor rekening van verzoekster werd gedreven en bovendien ter terechtzitting is gebleken dat behoudens haar ex-partner, ook verzoekster kleding showde en verkocht aan klanten, moet zij aansprakelijk worden geacht voor de handel in imitatiekleding.
 
De rechtbank concludeert derhalve dat verzoekster aanzienlijke schulden heeft die zijn ontstaan uit onrechtmatige daad en dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan daarvan niet te goeder trouw is geweest. Deze schulden zijn ontstaan binnen de in de jurisprudentie gehanteerde termijn van vijf jaar. Gelet daarop dient het verzoek thans te worden afgewezen.

Lees de beschikking hier.

IEF 2316

Perfectly legitimate

oogle lawyers probably won't be all that thrilled to discover that Google has now been included as a verb.

Yes, that's right. According to the Oxford English Dictionary, it's now perfectly legitimate to say you "Googled" something. From the standpoint of Google, however, this could take them a step closer to losing the trademark on their own name, as it starts to fall into more common usage. Can Google sue the Oxford English Dictionary?"

Nu.nl verklaart de Engelse beslissing ook maar meteen geldend voor het Nederlandse taalgebied:  “Ik google, jij googlet, hij heeft gegoogled. De meeste internetters gebruiken Google al als een werkwoord. Sinds donderdag is het echter officieel. (…) 'To google' moet met een kleine 'g' geschreven worden en wordt gedefinieerd als: Het gebruiken van de Google zoekmachine om informatie te vinden op het wereld wijde web.

Lees hier en hier meer.

IEF 2314

Niet gevoelig

Ipodfan bericht dat er definitief geen derde nummer komt van iPodFan. Dat schrijft uitgever Jan van Die in een brief aan de abonnees. Al eerder was de productie van iPodFan  opgeschort omdat Apple via een advocaat bezwaar had gemaakt tegen het gebruik van de naam iPod of Pod in de naam van het tijdschrift. Voor het verweer dat de uitgever hiervoor tijdig toestemming heeft gevraagd en dat Apple heeft verzuimd die in behandeling te nemen, blijkt de fabrikant niet gevoelig. Van Die toont zich teleurgesteld in de onwrikbare houding van Apple.

‘Helaas moet ik u berichten dat er geen derde nummer van iPodFan zal verschijnen. Apple Computer ziet de naam iPodFan als inbreuk op het merk iPod en stelt dat ik die maar moet veranderen in iets zonder iPod en zelfs zonder de term Pod. Maar elke naam waarin dat begrip ontbreekt, dekt de lading niet,’ (…) Natuurlijk moet Apple bedrijven aanpakken die de naam iPod misbruiken. Voor journalistieke producten zouden de Amerikanen naar mijn mening een uitzondering moeten maken.’

Lees hier meer.

IEF 2308

BVIE: toezegging aan de Eerste Kamer

Kamerstuk 30633, nrs. 1 t/m 3,  2e Kamer. Wijziging van de wet van 10 mei 2006, houdende goedkeuring van het op 25 februari 2005 te Den Haag tot stand gekomen Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), met Protocol (Trb. 2005, 96) Koninklijke boodschap,  Voorstel van wet en Memorie van Toelichting.

Gaat het nog lukken voor 1 september?

De Eerste Kamer heeft bezwaar tegen het vervallen van het goedkeuringsrecht terzake. Om daaraan tegemoet te komen wordt voorgesteld om in de goedkeuringswet een parlementair instemmingsrecht op te nemen.

Dit wetsvoorstel strekt tot nakoming van de toezegging aan de Eerste Kamer te bevorderen dat in de goedkeuringswet bij het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom een parlementair instemmingsrecht bij besluiten van het Comité van Ministers wordt opgenomen.

Artikel 1.7, eerste lid, van dat verdrag geeft het Comité van Ministers de bevoegdheid om bij besluit de wijzigingen in het verdrag aan te brengen die noodzakelijk zijn om de conformiteit met een verdrag of met EG-regelgeving te verzekeren. Bij toepassing van deze procedure voor versnelde omzetting van anderszins voor Nederland reeds bindende bepalingen is geen wetsvoorstel tot goedkeuring van de verdragswijziging meer noodzakelijk. De procedure beoogt te voorkomen dat de tijd die gemoeid is met goedkeuring van noodzakelijke verdragswijzigingen in de drie Benelux-staten leidt tot implementatieachterstanden.

Een dergelijk instemmingsrecht met besluiten van volkenrechtelijke organisaties – zoals in dit geval besluiten van het Comité van Ministers van de Benelux – is niet ongebruikelijk. Zo is een dergelijke bepaling opgenomen in de goedkeuringswet bij het Schengen verdrag en in de goedkeuringswet bij het Verdrag van Amsterdam.

Er is in dit wetsvoorstel dan ook nadrukkelijk aansluiting gezocht bij deze twee wetten. Volgens het wetsvoorstel wordt ieder ontwerp van een besluit van het Comité van Ministers op grond van artikel 1.7, eerste lid, van het verdrag, terstond nadat het tot stand is gekomen aan beide Kamers der Staten- Generaal ter instemming voorgelegd. Deze instemming is vereist voordat een lid van de regering zijn medewerking kan verlenen aan de totstandkoming van een besluit van het Comité van Ministers.

Het Comité besluit met algemene stemmen, waarbij stemonthouding van een van de leden niet verhindert dat een besluit wordt genomen. Indien één van de partijen tegenstemt zal het besluit niet tot stand kunnen komen. Dat betekent dat op het moment dat één der Kamers niet instemt met een voorgenomen besluit de Nederlandse vertegenwoordiger in het Comité van Ministers tegen moet stemmen. Onthouding zou immers impliceren dat hij alsnog zijn medewerking aan de totstandkoming van het besluit zou verlenen.

De instemming van de Kamers kan uitdrukkelijk en stilzwijgend worden verleend. Van stilzwijgende instemming is sprake indien niet binnen vijftien dagen na overlegging van het ontwerpbesluit aan de Staten-Generaal de wens te kennen wordt gegeven dat het ontwerp de uitdrukkelijke instemming behoeft. Deze termijn van vijftien dagen wordt ook gehanteerd in de twee genoemde goedkeuringswetten en blijkt een redelijke termijn om enerzijds de Kamers voldoende gelegenheid te geven kennis te nemen van het ontwerpbesluit en anderzijds niet te veel afbreuk te doen aan de beoogde tijdswinst van de vereenvoudigde omzettingsprocedure.

In lijn met artikel 5 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen en aanwijzing 43 van de Aanwijzingen voor de Regelgeving volstaat een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van één der Kamers om het stilzwijgen te doorbreken en expliciete instemming noodzakelijk te maken.

Voorstel hier, boodschap koningin hier, MvT hier.

IEF 2304

Elk van de afzonderlijke waren

HvJ EG, Conclusie van advocaat-generaal E. Sharpston, 6 juli 2006, Zaak C-239/05, BVBA Management, Training en Consultancy tegen Benelux-Merkenbureau.

Verzoek van het Hof van Beroep te Brussel om een prejudiciële beslissing betreffende de uitlegging van artikel 3 van de merkenrichtlijn (weigering registratie).

Het BMB weigerde het merk THE KITCHEN COMPANYin te schrijven omdat het louter beschrijvend was voor de soort, hoedanigheid, herkomst of bestemming van de in de klassen 11, 20, 21, 37 en 42 genoemde waren en diensten van, voor of met betrekking tot een bedrijf in keukens en het derhalve ieder onderscheidend vermogen miste.

De verwijzende rechter is van mening dat uit het arrest Postkantoor volgt dat de merkenautoriteit de inschrijvingsaanvraag moet onderzoeken met betrekking tot elk van de waren en diensten waarvoor om bescherming is verzocht, en dat zij voor elk daarvan tot een andere conclusie kan komen. Indien dit laatste het geval is, moeten de voorlopige en de definitieve beslissingen waarbij inschrijving wordt geweigerd, hiervan melding maken.

Hij verklaart eveneens dat de „relevante feiten en omstandigheden” kunnen veranderen tussen het tijdstip waarop de merkenautoriteit beslist, en het tijdstip waarop de rechterlijke instantie het beroep tegen die beslissing afdoet.

De verwijzende rechter is er niet van overtuigd is dat de eerdere beslissing van het Benelux-Gerechtshof in de zaak Benelux-Merkenbureau/Vlaamse Toeristenbond verenigbaar is met de rechtspraak van het Hof, en dat deze twijfel aan de basis ligt van de verwijzing.

V: Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3 van de merkenrichtlijn eist dat een merkenautoriteit haar conclusie voor elk van de waren en diensten waarvoor merkbescherming wordt gevraagd, afzonderlijk vermeldt in de beslissing(24) waarbij zij de inschrijving van een merk weigert op basis van een absolute weigeringsgrond.

A: Richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, eist niet dat een merkenautoriteit die weigert een merk in te schrijven, in haar beslissing een afzonderlijke conclusie formuleert met betrekking tot elk van de individuele waren en diensten waarvoor om merkbescherming is verzocht. Het volstaat dat uit de beslissing blijkt waarom de inschrijving is geweigerd voor specifieke categorieën van waren en diensten.

V: Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3 van de merkenrichtlijn aldus moet worden gelezen dat een rechterlijke instantie die kennis dient te nemen van een beroep tegen de beslissing van een merkenautoriteit waarbij de inschrijving van een merk is geweigerd, alleen de feiten en omstandigheden in aanmerking mag nemen die voorhanden waren op het tijdstip waarop de merkenautoriteit haar beslissing heeft genomen, dan wel of het deze rechterlijke instantie volgens dit artikel is toegestaan, feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen die sinds deze beslissing zijn ontstaan. Met het eerste onderdeel van de derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het verenigbaar is met artikel 3 van de merkenrichtlijn dat nationale voorschriften een rechterlijke instantie die kennis dient te nemen van de beslissing van een merkenautoriteit, verbieden wijzigingen van de relevante feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen.

A: Richtlijn 89/104 van de Raad laat het aan het nationale recht over om te bepalen of een rechterlijke instantie bij de toetsing van een beslissing van een merkenautoriteit houdende weigering van inschrijving van een merk, rekening mag houden met feiten en omstandigheden die niet bekend waren op het tijdstip waarop de merkenautoriteit haar beslissing heeft vastgesteld.

V: Met het tweede onderdeel van zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3 van de merkenrichtlijn eraan in de weg staat dat nationale voorschriften een rechterlijke instantie verbieden bij de toetsing van de beslissing van een merkenautoriteit uitspraak te doen over het onderscheidend vermogen van het merk voor elk van de waren en diensten afzonderlijk.

A: Richtlijn 89/104 van de Raad staat niet eraan in de weg dat nationale rechtsregels een rechterlijke instantie bij de toetsing van een dergelijke beslissing verbieden, ten eerste, rekening te houden met feiten en omstandigheden die niet bekend waren op het tijdstip waarop de merkenautoriteit haar beslissing heeft vastgesteld, en, ten tweede, uitspraak te doen over het onderscheidend vermogen van het merk voor elk van de waren en diensten afzonderlijk, mits deze regels de aanvrager daadwerkelijk de mogelijkheid bieden, in zijn aanvraag bij de merkenautoriteit subsidiair te verzoeken om gedeeltelijke inschrijving (te weten inschrijving voor slechts enkele van de waren en/of diensten die door de primaire aanvraag worden gedekt).”

Lees de conclusie hier. Lees het tussenarrest van het Hof van Beroep Brussel hier.

IEF 2303

Wel parallel (2)

Gerechtshof te Arnhem, 4 juli 2006, 2006/286. P. Struijk, h.o.d.n. Verhuurbedrijf Struijk en Handelsonderneming & Import Struijk tegen Deere and Company. (Met dank aan Hidde Koenraad, Steinhauser Hoogenraad).

Het hof bekrachtigt dit vonnis van de Rechtbank Arnhem. 

Merkhouder Deere & Company faciliteert de website www.machinefinder.com, een Internetportaal voor dealers van Deere-producten waarmee de facto wereldwijd tweedehands machines worden aangeboden. De website bevat geen mededelingen over de uitoefening van merkrechten. Het faciliteren van een dergelijk portaal kan niet worden beschouwd als impliciete toestemming voor parallelimport van buiten de EU. Het Hof weegt mee dat de merkhouder geen betrokkenheid heeft bij de totstandkoming van transacties tussen dealers en afnemers.

’Van belang is dat Deere niet zelf de aanbieder is van de op de site aangeboden machines en dat Deere ook geen directe invloed heeft op hetgeen door de dealers op de site wordt aangeboden Voorts is Deere niet betrokken bij de eventuele totstandkoming van een koopovereenkomst tussen een  aanbieder en een bezoeker van de site. Aldus biedt Deere zijn dealers met de site niet meer dan een medium om hun aanbod aan een — wereldwijd — publiek kenbaar te maken. Het ter beschikking stellen van dit medium is niet als een positief uitgedrukte toestemming te kwalificeren.

(…) Anders dan Struijk meent bieden de omstandigheden dat het aanbod geen regionale beperkingen kent en dat op de site geen merkenrechtelijke beperkingen zijn vermeld, evenmin ondersteuning voor het oordeel dat Deere Struijk wel degelijk (impliciet) toestemming heeft gegeven de machines voor het eerst in de EER in de handel te brengen.

(…) Uit een dergelijke passieve opstelling van Deere volgt ten aanzien van de merkenrechtelijke implicaties van eventuele tussen aanbieders en bezoekers van de site tot stand gekomen overeenkomsten, niet dat sprake is van een positief uitgedrukte toestemming voor de invoer in de EER van alle door Struijk met behulp van de site gekochte machines. Uit het voorgaande en het daaromtrent nog door Struijk aangevoerde, vloeit tevens voort dat er geen sprake is van het door Struijk gestelde misbruik van merkenrecht door Deere.’

Lees het vonnis hier.

IEF 2302

De reputatie van de Wuppie (2)

In aansluiting op dit eerdere bericht meldt Novum dat : “Entertainers Ome Henk en Johan Vlemmix mogelijk een front vormen tegen het Naardense bedrijf Interall Group, dat de wuppie in Nederland introduceerde.

Dinsdag verbood de rechtbank (wie het vonnis heeft mag het mailen)  de 56-jarige Henk Stubbe nog langer over de pluizige knuffels te zingen wegens schending van het merkenrecht. Vlemmix staat vrijdag vanwege een vergelijkbare zaak voor de rechter.

Als Vlemmix de zaak wint, heeft zijn morsige collega een argument om in hoger beroep te gaan. Verliest Vlemmix, dan wil hij een gezamenlijk front vormen. Vlemmix  staat open voor samenwerking 'als het liedje van Ome Henk positief is.'"

Lees hier meer (Tiscali Shownieuws)

IEF 2298

Met equidistante tussenafstand

Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 juli 2006, HA ZA 04-2078. Adidas Salomon AG tegen Nike Europe Holding B.V (Met dank aan Alfred Meijboom, Kennedy Van der Laan). 


Over de scheidslijn tussen strepen. In Amsterdam maakte Scapa begin juni met haar twee strepen wel inbreuk op Adidas’ 3-strepenmerk (eerder bericht en vonnis hier), begin juli oordeelt de Rechtbank Den Haag dat de twee strepen van Nike als louter versiering moeten worden aangemerkt.

Adidas vordert, samengevat, op grond van haar 3-strepenmerk een veroordeling van Nike tot staking van ieder gebruik van het door Nike gebruikte 2-strepen motief (zie vonnis voor afbeeldingen).

Nike brengt in de Benelux onder meer een short en een trainingsbroek op de markt, die aan de zijkant zijn voorzien van een tweetal, parallel en over de lengte van de pijp lopende witte strepen, waarbij de dikte van de strepen zowel aan elkaar gelijk zijn, als aan de tussenliggende baan in de kleur van de broek. Voorts staat daarop de swoosh afgebeeld en is de trainingsbroek bovendien voorzien van het teken just do it  uitgevoerd in rode letters.

De rechtbank is van oordeel dat van onvoldoende overeenstemming sprake is, waarbij de rechtbank er veronderstellenderwijs van uitgaat dat het 3-strepenmerk van Adidas, zoals door haar gesteld, een bekend merk is (ook in de zin van artikel 1 3A lid 1 onder c BMW).

Door Nike is genoegzaam aangetoond dat het gebruik als versiering van het 2-strepenmotief als hiervoor omschreven bij sportkleding sinds vele jaren gemeengoed is. Het 2-strepenmotief wordt in ieder geval reeds sedert rond 1900 op sportkleding ter decoratie aangebracht. Dit is voorts niet voldoende gemotiveerd door Adidas weersproken. Dat betekent echter niet, dat het gebruik door derden als Nike van het 2-strepenmotief op de van oudsher bekende decoratieve wijze, die gebruikelijk is geworden voor sportkleding, ook als dat net als in Adidas’ 3-strepemnerk geschiedt met equidistante tussenafstand en langs de gehele zijkant van broek of mouw — nu opeens, vanwege dat gebruik als merk door Adidas, moet worden opgevat als gebruik van zo’n 2-strepen motief als merk in plaats van als versiering.

Naar het oordeel van de rechtbank wordt dat evenmin anders indien moet worden aangenomen dat het 3-strepenmerk van Adidas een bekend merk is in meerbedoelde zin. Dat zou alleen anders zijn, indien Adidas zou hebben bewezen dat het in aanmerking komende publiek een 2-strepenteken als hiervoor bedoeld wel degelijk als merk zou opvatten.

(…) niet is bewezen dat het publiek inmiddels een 2- strepenmotief in meerbedoelde zin als merkgebruik is gaan opvatten in plaats van als de van oudsher gebruikelijke versiering, Een dergelijke versiering was toegestaan en blijft toegestaan bij gebreke van een deugdelijk bewezen andere perceptie van het relevante publiek. Nu van merkgebruik geen sprake is, is er geen verwarringsgevaar in de zin van art. l3A lid 1 sub b BMW.

In dit kader stelt de rechtbank voorop dat het reeds lang bestaande en bestendige gebruik van het 2-strepenmotief op sportkleding ter decoratie als omstandigheid mee dient te wegen bij de beoordeling of van inbreuk sprake is. Er bestaat immers aldus een algemeen belang tot vrijhouding van het gebruik van dergelijke decoratieve elementen. Anders dan Adidas heeft aangevoerd, is dat een afweging die niet alleen bij de geschiktheid tot inschrijving van een merk een rol moet spelen, maar ook bij de inbreukvraag.

Het zou juist strijdig zijn met het systeem zoals door het Hof van Justitie EG is ontwikkeld in onder meer de zaken Chiemsee, Linde en Libertel,  het algemeen belang tot vrijhouding van bepaalde tekens bij de inbreukvraag zonder gewicht te laten. Een merkhouder zou dan immers door een “oprekken” van de bescherming van zijn merk een verbod kunnen krijgen op het gebruik van een teken dat evenwel niet op zichzelf als merk zou kunnen worden ingeschreven omdat het algemeen belang zich daartegen verzet. Zo zou het belang dat er bestaat om geen merk voor bepaalde tekens te verlenen  langs andere weg alsnog tot dat ongewenste resultaat leiden.

Zoals Nike voorts met juistheid heeft aangevoerd, is in feite het aanvankelijk eveneens decoratieve 3-strepenmotief door het stelselmatige, grootschalige gebruik door Adidas als het ware uit de decoratieve sfeer gelicht en heeft het een herkomstaanduidingsfunctie gekregen zodat het daarmee een merk is geworden. Dat betekent echter nog niet dat de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument (volgens Lloyd/Loints) bij het zien van het 2-strepenmotief aan Adidas zal denken, laat staan klakkeloos zal aannemen dat het betreffende kledingstuk van Adidas afkomstig zal zijn.

De twee strepen zijn immers zeer goed te onderscheiden van drie strepen. Voorts mag van die consument, die niet alleen gemiddeld geïnformeerd (en aldus bekend is met het feit dat dergelijke strepen eveneens decoratief worden gebruikt) maar ook gemiddeld omzichtig en oplettend is, worden verwacht dat hij zich niet uitsluitend zal laten leiden door de twee strepen. Hij zal zich er derhalve van trachten te vergewissen of het kledingstuk inderdaad van Adidas afkomstig is, indien hij überhaupt aan dat bedrijf al dacht.

Door verder juist de veronderstelde bekendheid van het 3-strepenmerk zal die consument temeer argwaan koesteren omtrent de vraag of Adidas wel bij de herkomst betrokken is, als thans in plaats van drie twee strepen worden toegepast. Zodra deze consument vervolgens nagaat of zijn — wat niet krachtiger kan worden omschreven als vage idee of vermoeden dat het een Adidaskledingstuk zou kunnen zijn juist is, zal hij echter onmiddellijk stuiten op de zeer bekende, op de kleding tevens voorkomende, Nike swoosh.

Aldus valt uit te sluiten dat er een concreet gevaar voor verwarring bestaat bij een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument, zelfs indien die consument bij het zien van het 2-strepenmotief aan Adidas zou denken. Uit de veelheid van deskundigenonderzoeken als door partijen overgelegd valt, als gezegd, evenmin een dergelijk verwarringsgevaar af te leiden.

Uitgaande als gezegd van voldoende bekendheid van het 3-strepenmerk, acht de rechtbank evenmin inbreuk aanwezig volgens art. 13A lid 1 onder c BMW. Naar het oordeel van de rechtbank moet Nike geacht worden een geldige reden te hebben voor haar immers decoratieve gebruik van het 2-strepenmotief.

Lees het vonnis hier.

IEF 2296

All your base are belong to us

Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Leuven, zetelend zoals in kort geding, BRK nr C/05/66, 7 maart 2006. N.V. Koninklijke KPN en N.V. Base tegen N.V. MOBISTAR (Met dank aan Shield Mark)
 
Telecommunicatiebedrijf KPN is hoofdaandeelhouder van het telecommunicatiebedrijf BASE. Base is één van de drie Belgische mobiele telefonieoperatoren die over een eigen netwerk in België beschikken.

Nadat directe concurrent MOBISTAR aan het einde van het jaar 2005 in België een nieuwe telefoniedienst lanceert, genaamd BASIC (ook wel BASIC BY MOBISTAR en MOBISTAR BASIC) komen KPN en BASE gezamenlijk in verweer. Hierbij beroept KPN zich op diverse eerdere merkrechten die het woord "BASE" bevatten, terwijl BASE zich beroept op haar handelsnaamrechten en op de eerlijke handelsgebruiken in de zin van artikel 93 WHPC.

 De voorzitter van de rechtbank bepaalt o.a. het volgende:

"De stelling van MOBISTAR dat het merk "BASE" actueel slechts een gering onderscheidend vermogen zou hebben, mist feitelijke grondslag. In België zijn er slechts drie G.S.M.-operatoren met een eigen netwerk, nl. BASE, MOBISTAR en BELGACOM MOBILE. Het wordt niet betwist dat BASE haar G.S.M.-diensten aanbiedt onder de merknaam "BASE" en dat BASE in de voorbije jaren vele miljoenen euro heeft besteed aan reclame om haar naambekendheid te vergroten. Evenmin wordt betwist dat BASE in België een marktaandeel van 17% heeft, met 1.929 miljoen klanten. Uit een onbetwist marktonderzoek blijkt dat 90% van de Belgische bevolking het merk "BASE" kent."

"Het woord "base" mag op zich dan wel een banaal woord zijn, de massale reclamecampagnes en het beperkt aantal G.S.M.-operatoren, hebben er wel toe geleid dat "BASE" thans in België een bekend merk is met een groot onderscheidend vermogen."

"Dat het merk "BASE" in Nederland en in Luxemburg geen bekend merk is, doet geen afbreuk aan het recht van de merkhouder om zich te verzetten tegen het gebruik van een overeenstemmend teken voor soortgelijke diensten, bij toepassing van art. 13 A 1b BMW, wanneer dat gebruik kan leiden tot verwarring bij het relevante publiek, zijnde in casu de gemiddelde Belgische consument (...)"

"De rechtbank oordeelt dat er in casu visuele, fonetische en begripsmatige overeenstemming is tussen het teken "BASE" en de tekens "BASIC", "BASIC BY MOBISTAR" en "MOBISTAR BASIC", die kan leiden tot verwarring bij de gemiddelde consument."

Verder meent de rechtbank, kort gezegd, dat in combinaties met MOBISTAR het woord BASIC het dominerende bestanddeel is en BASIC wordt gebruikt ter onderscheiding van andere telecommunicatiediensten. MOBISTAR gebruikt het teken "BASIC" niet ter aanduiding van een bepaald kenmerk, doch wel ter aanduiding van een bepaalde dienst en de herkomst van die dienst.

Aangezien er in casu verwarringsgevaar bestaat, kan telecommunicatiebedrijf BASE zich op grond van haar handelsnaamrecht verzetten tegen het gebruik van de naam of van een overeenstemmende naam door derden (BASIC).

De rechter verklaart de vordering van BASE en KPN gegrond en stelt vast dat de N.V. MOBISTAR door het gebruik van de tekens BASIC, BASIC BY MOBISTAR en MOBISTAR BASIC voor de aanduiding van telecommunicatieapparatuur en -diensten en voor een domeinnaam inbreuk pleegt op de merkenrechten van KPN in de zin van artikel 13A 1b BMW, op de handelsnaamrechten van BASE in de zin van artikel 23, 8 WHPC en op de eerlijke handelsgebruiken in de zin van artikel 93 WHPC.

Lees het vonnis hier.  Eerder bericht over KPN-Mobistar hier. Uitleg titel hier.