Merkenrecht  

IEF 489

Harde Euro's

Wat de IE-invalshoek is, is onbetaald niet duidelijk, maar het zal ongetwijfeld iets met auteursrecht of merkenrecht te maken hebben: Uitgeverij L.J. Veen eist 400.000 euro als de makers van het voetbaltijdschrift Hard Gras overstappen naar Nieuw Amsterdam, de nieuwe uitgeverij van Derk Sauer. Het Parool (1 euro)

IEF 486

Verborgen zeden

Het Benelux-Bureau weigert een merk in te schrijven dat naar zijn oordeel, en ongeacht het gebruik dat er van wordt gemaakt, in strijd is met de goede zeden of de openbare orde van één van de Beneluxlanden. Iedere IEer kent de voorbeelden die horen bij deze categorie, maar is waarschijnlijk nog onbekend met het laatste tijdverdrijf van logo-ontwerpers:

“The game that designers across the nation are playing is; can they design a logo and get it approved without the client realising it's a big spurting penis? We asked our readers to send in the best cock logos from around the world for our team of experts to evaluate” Bekijk logo’s hier.

IEF 485

Harmonisatie in het Midden-Oosten

Ieder conflict heeft tegenwoordig ook een IE-paragraafje, dat blijkt maar weer: The Palestinian Ministry of National Economy is currently in the process of setting up a mechanism to unify the registers of trademarks and other registers of industrial property rights (IPRs) in the West Bank and Gaza.  This mechanism will be applied as follows:

• The Jordanian laws concerning industrial property, which are now applied in the West Bank (the 1952 Trademark Law No. 33 and the 1953 Patents and Industrial Designs Law No. 22) are to be extended to Gaza.
• The decision of extending the Jordanian laws to Gaza is expected to be made during one of the upcoming Council of Ministers’ sessions, which is expected to take place within two weeks.
• The two trademark registers (West Bank and Gaza’s) will be merged into one, and it will administratively and organizationally be affiliate with the ministry.
• The official fees will be unified; the same official fees imposed in the West Bank will be applied to Gaza Strip.
• The registration of trademarks, patents, and industrial designs will take place at the Ministry’s headquarters in Ramallah, noting that the registration in Gaza will continue for a while. (Bron: Agip)

IEF 480

verbetering van een kennelijke fout

Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, 27-04-2005, publicatie 9 juni 2005, 123693 LJN: AT7146.  Wolsky Products tegen WP Suspension. Vonnis in kort geding, houdende verbetering van een kennelijke fout (verzuimd is de termijn als bedoeld in artikel 260 Rv vast te stellen).

Vervolg op eerder vonnis (hier) tusen WP en Wolsky. Wisseling van namen, eigenaar, werknemers en bedrijven doet WP suspension besluiten om distributieovereenkomst te beëindigen. Vzngr oordeelt, o.a. en voorshands, dat het 'voldoende aannemelijk is geworden dat Wolsky Products belangen heeft in c.q. bij HK Suspension, en derhalve betrokken is bij het importeurschap van Wilbers Products, hetgeen in strijd moet worden geacht met artikel 6 van de distributieovereenkomst.' Kortom, rechtsgeldige beëindiging distrubutie-overeenkomst. Staking gebruik woord-, beeldmerk, domeinnaam en emailadres. Lees vonnis.

IEF 477

Prägetheorie geharmoniseerd

Nog niet in het Nederlands: Opinie van AG Jacobs in zaak C-120/04, 9 juni 2005. Medion tegen Thomson multimedia Sales. Betreft een prejudiciële vraag over de de Duitse Prägetheorie en Art. 5(1)(b) MR. 

Naar aanleiding van een zaak over het vergelijk tussen de mogelijke verwarringwekkende merken THOMSON LIFE en LIFE, wil de Duitse rechter wel eens weten wat het HvJ van de tot de Duitse merkenrechtdoctrine behorende Prägetheorie vindt. Volgens de AG komt deze theorie in beginsel overeen met de leer van het Hof, waarbij natuurlijk moet worden opgemerkt dat de leer van het Hof de enige juiste leer is.

The referring court asks essentially whether there is a likelihood of  confusion on the part of the public within the meaning of Article 5(1)(b) where a  composite word or word/figurative sign comprises a company name followed  by an earlier mark which consists of a single word with 'normal  distinctiveness'  and which, although it does not shape or mould the overall  impression conveyed by the composite sign, has an independent distinctive role therein.

The referring court explains the case-law of the Bundesgerichtshof which articulates the Prägetheorie as follows. The starting point in determining trade mark similarity where individual components of conflicting trade marks are the same is the overall impression conveyed by the marks; what must be ascertained is whether the common component characterises the composite mark to the extent that the other components are largely secondary to the overall impression. There will be no likelihood of confusion on the sole ground that the common component merely contributes to the overall impression. Nor does it matter whether a sign incorporated in a composite mark has retained an independent distinctive role. Individual elements in the overall presentation of goods may however have a distinct role that is independent of the distinguishing function of other components; the components are then viewed in isolation and compared. A component of a sign which the trade recognises as designating not the product as such but the undertaking from which it originates is not generally regarded as characterising the sign. Where a designation of an undertaking is recognisable as such it should as a rule be secondary in terms of overall impression because the market concerned identifies the actual product designation from the other component of the sign.  

However, it must be ascertained in each case whether the position might exceptionally be otherwise and whether, from the vantage point of the market concerned, the indication of the manufacturer is predominant. The decisive factors are the specific circumstances and usual practice in the relevant product sector. The Bundesgerichtshof has accepted that in the beer and fashion sectors an indication of the manufacturer is particularly important, which is why in those sectors references to the manufacturer always characterise the overall impression conveyed by the sign.

It appears that the Court of Justice has endorsed an approach similar to the Prägetheorie, which essentially consists in comparing the overall impression conveyed by two conflicting marks one of which is a component of the other. That to my mind is perfectly understandable, since it can be regarded as an application to a particular category of cases of the principles articulated in the Court 's earlier case-law. That case-law, it will be recalled, calls for a global appreciation based on the overall impression given by the marks, bearing in mind, in particular, their distinctive and dominant components. The Court's statement in Matratzen that the overall impression of a composite mark may, in certain circumstances, be dominated by one or more of its components reflects that proposition. The extent to which the overall impression is so dominated is a question of fact for the national court.

In determining whether a composite word or word/figurative sign comprising a company name followed by an earlier mark which consists of a single word with 'normal distinctiveness' and which, although it does not shape or mould the overall impression conveyed by the composite sign, has an independent distinctive role therein is sufficiently similar to the earlier mark to give rise to a likelihood of confusion on the part of the public within the meaning of Article 5(1)(b), a national court must base its assessment on the overall impression given by each mark, bearing in mind, in particular, their distinctive and dominant components, the nature of the public concerned, the category of goods or services in question and the circumstances in which they are marketed. Volledig arrest hier.

IEF 473

Royale inbreuk

Villamedia bericht dat SBS nu ook juridische stappen overweegt tegen RTV10, merkhouder van het beeldmerk RTV10. Het merk wordt gebruikt voor nieuwsprogramma van het Eindhovense commerciële tv-station Royaal TV.

IEF 468

streng en volledig

Arrest GvEA, 8 juni 2005, zaak T-315/03. Wilfer tegen OHMI.  Beroep tegen de weigering van het woordmerk ROCKBASS voor geluidsapparatuur en (accessoires en koffers voor) muziekinstrumenten. Merk is al geregistreerd in Canada, Australië en Nieuw-Zeeland en gedeponeerd in de VS, maar dat mag zoals bekend niet baten, aangezien 'het communautaire merkensysteem een autonoom systeem is, dat uit een samenstel van eigen voorschriften bestaat en eigen doelstellingen nastreeft, en waarvan de toepassing losstaat van welk nationaal systeem ook.'

"Vaststaat dat het spelen van rockmuziek een van de mogelijke bestemmingen van de betrokken waren is. Rock is een zeer bekende moderne muziekstijl, die wordt geassocieerd met elektrische gitaar. De verwijzing naar deze muziekstijl, gevolgd door de verwijzing naar de elektrische basgitaar, kan derhalve een rol spelen bij het kiezen van een gitaar, in het bijzonder wanneer de consument van plan is om rockmuziek te spelen."

Met betrekking tot basgitaren heeft de kamer van beroep terecht geoordeeld dat het teken ROCKBASS rechtstreeks betrekking heeft op deze waren alsmede op een van de bestemmingen ervan, die voor het relevante publiek (musici en muziekliefhebbers die muziek maken, maar niet noodzakelijkerwijs bijzondere technische kennis bezitten) een rol kan spelen bij het maken van een keuze, en bijgevolg dat het teken beschrijvend is.

De band tussen het teken ROCKBASS en de kenmerken van alle in de inschrijvingsaanvraag opgegeven waren, dus zowel instrumenten als accessoires, koffers en geluidsapparatuur, is bovendien voldoende nauw is om ook onder het verbod van artikel 7, lid 1, sub c, te vallen.

Het Gerecht gaat niet mee in de klacht van verzoeker dat  het OHIM in strijd met artikel 74, lid 1, eerste zin, van verordening de feiten niet ambtshalve heeft onderzocht, aangezien het geen rekening heeft gehouden met de op internet gevonden informatie die voor de inschrijving van het teken pleit. Volgens verzoeker heeft het OHIM met name geen rekening gehouden met het feit dat op internet het woord „rockbass” hoofdzakelijk wordt gebruikt hetzij als verwijzing naar verzoekers waren, hetzij als aanduiding van vissen, te weten „rotsbaars”.

Het Gerecht zegt hierover in het algemeen: "Volgens de rechtspraak moet het door de bevoegde merkenautoriteit verrichte onderzoek streng en volledig zijn, teneinde te voorkomen dat merken ten onrechte worden ingeschreven. Om redenen van rechtszekerheid en goed bestuur moet er dus voor worden gewaakt dat geen merken worden ingeschreven waarvan het gebruik met succes voor de rechter zou kunnen worden aangevochten.", en in het bijzonder dat de kamer van beroep in de bestreden beslissing niet hoefde te verwijzen naar alle informatie die zij op internet kon vinden. En dat deze informatie meerdere verwijzingen naar het gebruik van het aangevraagde merk voor de waren van de aanvrager bevat,op zich niet af doet aan de conclusie van de kamer van beroep over het beschrijvend karakter van het teken.

In eerder arresten bleek al dat deposanten en opposanten heel goed zijn in het maken van procedurefouten, maar in dit arrest is het het OHIM dat, weliswaar straffeloos, wordt gecorrigeerd.

Verzoeker verwijt de kamer van beroep van het OHIM dat een aanvullende memorie niet heeft onderzocht. Het OHIM heeft  dit erkend maar niet aangetoond dat de beslissing van de kamer van beroep op het tijdstip van ontvangst van de aanvullende memorie reeds was vastgesteld en dat het voor de kamer van beroep feitelijk onmogelijk was daarmee rekening te houden. Het OHIM kan zich volgens het Gerecht niet kan beperken tot het verweer dat het om redenen van administratieve organisatie niet mogelijk was de betrokken memorie ter kennis van de kamer van beroep te brengen. Door deze memorie niet te onderzoeken heeft de kamer van beroep dus een procedurefout gemaakt. Maar aangezien de aanvullende memorie geen nieuwe elementen bevatte die het wezen van de bestreden beslissing konden beïnvloeden, kan het feit dat deze memorie door de kamer van beroep niet werd onderzocht, in deze omstandigheden niet leiden tot de vernietiging van deze beslissing. Lees arrest.

IEF 467

Nokia zet punt achter Nokta

Vonnis Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 juni 2005 Rolnr. KG 05/508 (Nokia-Nokta). Nokia treedt met succes op tegen het gebruik van de handelsnaam Nokta Telecom en domeinnaam www.noktatelecom.nl. Nokta heeft zelf al na ontvangst van de sommatiebrief van Nokia het BMB verzocht het merk NOKTA door te halen. Terecht oordeelt de Voorzieningenrechter dat er sprake is van auditieve en visuele gelijkenis tussen het bekende merk NOKIA en het teken NOKTA. Gedaagden hebben nog betoogd dat het teken NOKTA een beschrijvende aanduiding zou zijn, omdat het teken in het Turks 'punt' betekent. De rechter veegt dit argument terecht van tafel: 'Dit betekent nog niet dat een dergelijk teken daarmee binnen het Nederlands taalgebied beschrijvend is geworden'. 

IEF 465

uitgesprokenkanslozezaak

Arrest GvEA, 7 juni 2005, zaak T-316/03, Münchener Rückversicherungs-Gesellschaft / OHIM. Een inmiddels veel besproken stelling in het vorige week gepubliceerde jaarverslag 2003/2004 van de Hoge Raad was dat advocaten te vaak overduidelijk kansloze cassatieprocedures aanspannen bij de Hoge Raad. Het GvEA zal daar in ieder geval niet van opkijken, kansloze zaken zijn in Luxemburg namelijk schering en inslag. De argumenten van parijen zijn vaak zo lachwekkend dat iedere ervaren rechtbankfilmliefhebber verwacht in de slotalinea’s een veroordeling wegens “contempt of the court” tegen te komen.

In deze zaak probeert de eisende partij met de volgende argumenten de weigering van het woordmerk MunichFinancialServices voor “financiële diensten” ongedaan te maken:

“Verzoekster stelt in de eerste plaats dat een normaal geïnformeerde, omzichtige en oplettende gemiddelde consument zonder verder onderzoek de semantische inhoud van het woordteken dat het aangevraagde merk vormt, niet zou kunnen begrijpen, zodat niet kan worden geconcludeerd dat het merk niet voor bescherming in aanmerking kan komen.

Dienaangaande betoogt verzoekster dat het woordteken MunichFinancialServices de diensten waarop de merkaanvraag betrekking heeft, niet beschrijft, aangezien de combinatie van de verschillende woorden waaruit het is samengesteld, een eigen kenmerkende originaliteit vertoont die ongebruikelijk is. Het ongebruikelijke karakter bestaat erin dat het litigieuze woordteken niet conform de Engelse grammaticale regels is opgebouwd. Het litigieuze woordteken laat de consument verder volledig in het ongewisse over de aard van het verband tussen de plaatsnaam „Munich” [München] en de uitdrukking „FinancialServices”.

Wat om te beginnen de wijze betreft waarop de term verband houdt met de waar of de dienst of met één van de kenmerken ervan, betoogt verzoekster dat op grond van de combinatie van woorden die het woordteken MunichFinancialServices vormen, geen ondubbelzinnige band met de betrokken diensten kan worden vastgesteld wegens het grammaticaal ongebruikelijke, want linguïstisch onjuiste, karakter ervan en de dubbelzinnigheid die hieruit voortvloeit. Het betrokken publiek kan derhalve zonder verdere uitleg het door de kamer van beroep aanvaarde beweerdelijk beschrijvende karakter van het aangevraagde merk niet percipiëren wegens de veelheid aan betekenissen van de inhoud ervan.

Wat vervolgens de wijze betreft waarop de term wordt gepercipieerd, stelt verzoekster dat het beweerdelijk beschrijvende karakter van het aangevraagde merk wegens de grammaticaal ongebruikelijke combinatie van de term niet ipso facto et de plano blijkt.”

Gerecht gaat natuurlijk serieus in op alle argumenten en wijst dan het verzoek af. Voor marketeers die van typografisch knip en plakwerk houden voegt het Gerecht nog een leermoment in. “Het eventuele effect van het zonder spaties naast elkaar plaatsen wordt bovendien volledig geneutraliseerd door het feit dat de drie woorden die het litigieuze woordteken vormen, met een hoofdletter beginnen.” Lees arrest.