Modellenrecht  

IEF 15346

Hogere voorziening: De onjuiste toepassing van 'betrokken sector' in het modellenrecht

Hogere voorziening ingesteld bij HvJ EU 11 juli 2015, IEF 15346; zaak C-361/15P (Easy Sanitairy Solutions - Doucheafvoergoot)
Modellenrecht. De "betrokken sector" is niet beperkt tot die van de sector van het voortbrengsel van het model. De middelen en voornaamste argumenten tegen arrest van Gerecht EU [IEF 14958]:

Middel 1, Onderdeel a): Het Gerecht heeft artikel 25, lid 1, sub b), juncto artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/20021 geschonden door te overwegen en beslissen dat een ouder model dat is verwerkt in of toegepast op een ander voortbrengsel dan dat waarop een later model betrekking heeft, in beginsel relevant is voor de beoordeling van de nieuwheid, in de zin van artikel 5 van verordening nr. 6/2002, van dit latere model en dat de formulering van laatstgenoemd artikel zou uitsluiten dat een model als nieuw kan worden beschouwd wanneer een identiek model eerder voor het publiek beschikbaar is gesteld, ongeacht het voortbrengsel waarin dat oudere model is verwerkt of waarop het is toegepast. Het oordeel van het Gerecht dat de "betrokken sector" in de zin van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002 niet beperkt is tot die van het voortbrengsel waarin het litigieuze model zal worden verwerkt of waarop dit zal worden toegepast, is rechtens onjuist.

 

Onderdeel b): Het Gerecht heeft de artikelen 25, lid 1, onder b), juncto artikel 5 van verordening nr. 6/2002 geschonden door te overwegen en beslissen dat een gemeenschapsmodel niet als nieuw kan worden beschouwd in de zin van artikel 5, lid 1, van verordening nr. 6/2002 indien een identiek model voor het publiek beschikbaar is gesteld vóór de in die bepaling gestelde data, ook al zou dit oudere model worden verwerkt in of toegepast op een ander voortbrengsel dan het voortbrengsel of de voortbrengselen die uit hoofde van artikel 36, lid 2, van verordening nr. 6/2002 in de aanvrage zijn opgegeven.
Onderdeel c): Het Gerecht heeft artikel 10, artikel 19 en artikel 36, lid 6, van verordening nr. 6/2002 geschonden door te oordelen dat deze artikelen met zich brengen dat de houder van een ingeschreven modelrecht derden kan beletten het model waarvan hij houder is alsmede elk model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt zonder diens toestemming te gebruiken in alle types voortbrengselen.
Middel 2: Het Gerecht heeft door te overwegen zoals het heeft gedaan in de laatste zin van punt 137 van zijn beslissing de grenzen van de rechtmatigheidstoetsing overschreden en heeft aldus artikel 61 van verordening nr. 6/2002 geschonden.
IEF 15276

Geen bewijs openbaarmaking eerder model Blompot

OHIM 16 september 2015, IEF 15276 (Desch tegen Blom)
Uitspraak ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel advocaten.
Vergelijk met IEF 13524. Gemeenschapsmodel. Desch vordert de nietigverklaring van twee geregistreerde gemeenschapsmodellen (Blompot) op grond van slaafse nabootsing van zijn eerder model. De bewijslast van algemene publicatie van een model is voor de eiser. Desch heeft niet kunnen bewijzen dat zijn model reeds openbaar was gemaakt waardoor de eis van nietigheidsverklaring wordt afgewezen.

(16) The Invalidity Division will carry out an overall assessment of such evidence by taking account of all the relevant factors in the particular case. Disclosure cannot be proven by means of probabilities or suppositions, but must be demonstrated by solid and objective evidence of effective and sufficient disclosure of the earlier design.
(26) To sum up, there is no evidence to prove that a prior design was made available to the public within the meaning of Article 7(1) CDR prior to the date of filing of the contested RCD. Specifically, even if the catalogues display the pots, which are also mentioned in the sale figures, there is no additional evidence to confirm the disclosure. To establish disclosure on the basis of these two pieces of evidence without confirmation by additional independent documents would amount to a guess hazarding. The Office must ground its evaluation of the evidence on the procedural truth and in the case at issue it is impossible to establish truthfully or at least with a reasonable certainty that the prior design was disclosed. The burden of proof when disclosure is involved is on the applicant and in this case the applicant did not back up its claim with enough evidence.
IEF 15241

Model riem met gestanste letters diesel is nietig

Gerecht EU 9 september 2015, IEF 15241; T-278/14; ECLI:EU:T:2015:606 (Diesel design tegen DIESEL)
Gemeenschapsmodellenrechten. Appellant verzoekt om vernietiging van de nietigheidsprocedure tegen zijn model voor een riem met daarop 'diesel' gestanst ingezet door oudere internationale merkhouder van het woordmerk DIESEL. Maar ziet zijn verzoek afgewezen, er is verwarringsgevaar en DIESEL bewijst normaal gebruik. De vordering om de nietigheid af te wijzen slaagt niet en wordt afgewezen.

26      La circonstance que la chambre de recours dispose d’un large pouvoir d’appréciation afin de suspendre la procédure en cours devant elle ne soustrait pas son appréciation au contrôle du juge de l’Union. Cette circonstance restreint cependant ledit contrôle quant au fond à la vérification de l’absence d’erreur manifeste d’appréciation ou de détournement de pouvoir (arrêt ATLAS, point 23 supra, EU:T:2011:213, point 70).

27      À cet égard, ainsi qu’il a été rappelé au point 28 ci-dessus, en matière de suspension de la procédure, la chambre de recours possède un large pouvoir d’appréciation. Ainsi, même s’il a été démontré qu’un recours était pendant devant une juridiction nationale mettant en cause la marque antérieure sur laquelle se fondait la décision attaquée, ladite démonstration ne suffit pas, à elle seule, à qualifier d’erreur manifeste d’appréciation le refus, par la chambre de recours, de suspendre la procédure. En effet, lors de l’exercice de son pouvoir d’appréciation relatif à la suspension de la procédure, la chambre de recours doit respecter les principes généraux régissant une procédure équitable au sein d’une Union de droit. Par conséquent, lors dudit exercice, elle doit tenir compte non seulement de l’intérêt de la partie dont le dessin ou modèle communautaire est contesté, mais également de celui des autres parties. La décision de suspendre ou de ne pas suspendre la procédure doit être le résultat d’une mise en balance des intérêts en cause (voir, par analogie, arrêt ATLAS, point 23 supra, EU:T:2011:213, point 76).

28      En l’espèce, la chambre de recours a estimé, aux points 14 à 16 de la décision attaquée, que, même si les « ceintures » étaient exclues de la protection de la marque antérieure accordée en Espagne, elle pourrait encore statuer sur le recours du requérant en se fondant sur les autres produits encore protégés par l’enregistrement. En outre, elle a considéré qu’il lui était impossible de savoir si la procédure nationale serait terminée dans un délai raisonnable. Ainsi, elle a conclu que la suspension du recours aurait généré une incertitude juridique inacceptable et superflue qui aurait pesé sur la résolution du litige soumis devant elle.



IEF 15238

Nietigheidsverzoek tegen de YSL-handtasmodellen afgewezen

Gerecht EU 10 september 2015, IEF 15238; ECLI:EU:T:2015:617; zaak T-525/13 en ECLI:EU:T:2015:614 ; zaak T-526/13 (YSL-handtassen)
Gemeenschapsmodel. Modellenrecht. Afwijzing nietigheidsverzoek voor ingeschreven gemeenschapsmodel dat een handtas weergeeft. Ter onderbouwing van de vordering tot nietigverklaring heeft H&M (verzoekster), ter staving van haar stelling dat het litigieuze model geen eigen karakter heeft, verwezen naar een ouder model. De kamer van beroep heeft geen blijk van een onjuiste opvatting gegeven door te verklaren dat de factor betreffende de vrijheid van de ontwerper op zich alleen niet bepalend kan zijn voor de beoordeling van het eigen karakter van een model, maar met deze factor rekening moet worden gehouden bij deze beoordeling. Het beroep tegen de afwijzing wordt verworpen en het model blijft in stand.

30      In casu heeft de kamer van beroep terecht geoordeeld dat de mate van vrijheid van de ontwerper voor modeartikelen zoals handtassen groot was. Overigens wordt dit oordeel niet door verzoekster betwist. Zij voert evenwel in wezen aan dat de kamer van beroep blijk van een onjuiste opvatting heeft gegeven doordat het criterium „vrijheid van de ontwerper” integrerend deel had moeten uitmaken van het onderzoek van het eigen karakter van het litigieuze model en doordat zij de fasen van deze redenering heeft omgekeerd. In een eerste fase heeft zij aldus de twee conflicterende modellen vergeleken om tot de slotsom te komen dat zij bij de geïnformeerde gebruikster niet dezelfde algemene indruk wekten en in een tweede fase heeft zij de grief inzake de vrijheid van de ontwerper onderzocht, hetgeen een onjuiste benadering is. Bovendien zijn de verschillen tussen de betrokken modellen niet voldoende groot om bij de geïnformeerde gebruikster een andere algemene indruk te wekken.

31      Ten eerste dient te worden vastgesteld dat een „redenering in twee fasen”, waarvoor verzoekster pleit, noch door de toepasselijke regelgeving noch door de rechtspraak wordt opgelegd.

35      De kamer van beroep heeft geen blijk van een onjuiste opvatting gegeven door te verklaren dat de factor betreffende de vrijheid van de ontwerper op zich alleen niet bepalend kan zijn voor de beoordeling van het eigen karakter van een model, maar met deze factor rekening moet worden gehouden bij deze beoordeling. Zij heeft dus terecht geoordeeld dat aan de hand van deze factor de beoordeling van het eigen karakter van het litigieuze model kan worden genuanceerd, zonder dat het gaat om een autonome factor die bepaalt welke afstand tussen twee modellen moet bestaan opdat een van hen een eigen karakter heeft.

36      Ten tweede heeft de kamer van beroep aangaande de vergelijking van de algemene indrukken die het litigieuze model en het oudere model wekken, in punt 30 van de bestreden beslissing erop gewezen dat deze indrukken verschillen als gevolg van drie kenmerken die van doorslaggevend belang zijn voor de algemene visuele verschijningsvorm ervan, namelijk de algemene vorm, de structuur en de afwerking van het oppervlak van de tas.

Op andere blogs:
AMS advocaten

IEF 15229

Aquaparx maakt deels inbreuk op modelrechten van Wibit Sports

Rechtbank Den Haag 2 september 2015, IEF15229 (Wibit Sports tegen Aquaparx Nederland)
Gemeenschapsmodellenrecht. Aquaparx stelt dat de Gemeenschapsmodelrechten nietig zijn vanwege de niet-nieuwheid en het gebrek aan eigen karakter. De rechtbank overweegt dat de geïnformeerde gebruiker, gezien de verschillen een andere algemene indruk zal hebben van de oudere modellen dan van elk van de vier Gemeenschapsmodellen. Gelet daarop zullen de Gemeenschapsmodellen ieder een eigen karakter ten opzichte van de oudere modellen. Op dezelfde gronden is evenmin sprake van gebrek aan nieuwheid in de zin van art. 5 GModVO: de kenmerken verschillen in meer dan onbelangrijke details van de kenmerken van de oudere modellen. Ook het beroep van Aquaparx op nietigheid vanwege uitsluitend technische functie slaagt niet. Aangezien de Gemeenschapsmodelrechten van Wibit-Sports allemaal geldig zijn en kleurloos zijn geregistreerd, gaan de eisen aan de kant van Aquaparx in conventie ook niet op. Gemeenschapsmodel 2.2.1, 2.2.4, 2.2.6, 2.2.8, 2.2.13 en 2.2.14 maken inbreuk op de Gemeenschapsmodelrechten van Wibit-Sports. Sprake van auteursrechtelijke inbreuk met betrekking tot beschreven werken in 2.3. Geen sprake van slaafse nabootsing.

Voorts in reconventie
4.4. De geïnformeerde gebruiker zal, gezien deze verschillen een andere algemene indruk hebben van de oudere modellen dan van elk van deze vier Gemeenschapsmodellen. Gelet daarop hebben de Gemeenschapsmodellen beschreven in 2.2.2, 2.2.3, 2.2.4 en 2.2.5 ieder een eigen karakter ten opzichte van de oudere modellen. Op dezelfde gronden is er evenmin sprake van gebrek aan nieuwheid in de zin van art. 5 GModVo: de kenmerken verschillen in meer dan onbelangrijke details van de kenmerken van de oudere modellen.
4.5. Ook het beroep van Aquaparx c.s. op nietigheid omdat deze vier Gemeenschapsmodellen uitsluitend door de technische functie worden bepaald, slaagt niet.
 
Voorts in conventie
4.9. (...) Het verweer van Aquaparx c.s. dat zij andere kleuren gebruikt dan Wibit-Sports voor haar producten, is bij de modelrechtelijke beoordeling dan ook niet relevant.
4.10. (...) Het betoog dat de opvallende primaire kleuren die Aquaparx c.s. gebruikt er al voor zorgen dat haar producten afwijken van de modellen zoals ingeschreven, wordt dan ook van de hand gewezen. 

Op andere blogs:
BirdBuzz

 
IEF 15217

Prejudiciële vragen: Kan niet-geregistreerde modellenrechtlicentiehouder optreden?

HvJ EU 13 november 2015, IEF 15217; zaak C-419/15 (Thomas Philipps Waschball)
Via Minbuza: Verweerster Grüne Welle eist schadevergoeding (omzetverlies) van verzoekster wegens inbreuk op een door de ZWI firma Emker ingeschreven gemeenschapsmodel voor een bolvormige waspastille. Zij stelt houdster te zijn van een uitsluitende licentie op dat model voor DUI en door Emker gemachtigd om alle rechten in eigen naam te doen gelden. Zij staat niet vermeld in het register van gemeenschapsmodellen. Verzoeker exploiteert zo’n 200 winkels en is ook actief op internet. Zij verkoopt daarbij onder meer ‘wasmachinekogels met keramiekgranulaat’ die volgens verweerster namaak van haar gemeenschapsmodel vormen. Verzoekster heeft de verkoop na aanmaning door verweerster gestaakt zonder de juridische verplichting daartoe te erkennen. De rechter in eerste aanleg stelt verweerster in het gelijk. Verzoekster gaat daarop in beroep. Zij stelt dat zij niet aansprakelijk is en dat verweerster geen procesbevoegdheid heeft om de rechten geldend te maken omdat zij niet als licentiehouder in het register van gemeenschapsmodellen voorkomt. De verwijzende DUI rechter (Oberlandesgericht Düsseldorf) constateert dat een louter letterlijke uitleg van artikel 33, lid 2, eerste volzin van Vo. 6/2002 eraan in de weg zou staan dat een niet in het register opgenomen licentiehouder een inbreukvordering kan instellen, mogelijkerwijs omwille van de rechtszekerheid (een potentiële inbreukmaker kan door inzage in het register te weten komen wie in voortkomend geval aanspraken tegen hem kan doen gelden). Dit voorschrift kan echter ook aldus worden opgevat dat het enkel de mogelijke wijzen van verwerving van rechten te goeder trouw regelt. Voor die benadering pleit dat ook artikel 33, lid 2, tweede volzin, van Vo. 6/2002 betrekking heeft op verkrijging te goeder trouw, waaruit kan worden afgeleid dat ook de eerste volzin aldus moet worden opgevat. Een vraag van deze strekking ligt reeds bij het HvJEU (zie lopende zaak C-163/15 Hassan). Daarnaast vraagt de verwijzende rechter zich af wat de draagwijdte van artikel 32, lid 3 van de Vo. is. Hij gaat ervan uit dat verweerster toestemming van de houdster heeft voor gebruik van het model en dat zij haar ‘eigen’ schade claimt. Gezien de onzekerheid of artikel 32, lid 3, toestaat dat vorderingen namens een derde worden ingesteld, legt hij het HvJEU de volgende vragen voor:

1. Staat artikel 33, lid 2, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen eraan in de weg dat een licentiehouder die niet is ingeschreven in het register van gemeenschapsmodellen een vordering wegens inbreuk op een ingeschreven gemeenschapsmodel instelt?

2. Indien vraag 1 ontkennend moet worden beantwoord: kan de houder van een uitsluitende licentie op een gemeenschapsmodel met toestemming van de houder van het model zelf vergoeding van de door hem geleden schade vorderen in een volgens artikel 32, lid 3, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen door hem alleen ingeleide procedure, of kan de licentiehouder overeenkomstig lid 4 van dat artikel enkel interveniëren in de procedure die de houder van het gemeenschapsmodel wegens inbreuk op zijn rechten zelf aanhangig heeft gemaakt?


Via gov.uk: A request for a preliminary ruling in a case which concerns an infringement of a registered Community design for a laundry ball.

1. Does the first sentence of Article 33(2) of Council Regulation (EC) No 6/2002 of 12 December 2001 on Community designs preclude a licensee who has not been entered in the register of Community designs from bringing claims for the infringement of a registered Community design?
2. In the event that the first question is answered in the negative: may the exclusive licensee of a Community design, with the consent of the right holder, bring an action on its own claiming damages for its own loss under Article 32(3) of Council Regulation (EC) No 6/2002 of 12 December 2001 on Community designs or can the licensee only intervene in an action brought by the right holder for an infringement of its Community design under Article 32(4) of that regulation?

Lees de uitspraak hier: (verwijzingsuitspraak / html)

IEF 15200

Onduidelijke gerectificeerde onrechtmatige mededeling over inbreuk armondersteuning

Vzr. Rechtbank Den Haag 25 augustus 2015, IEF 15200; ECLI:NL:RBDHA:2015:10095 (Assistive Innovations tegen Microgravity Products)
Rectificatie. Onrechtmatige mededeling. AI is distributeur van armondersteuningen, eetapparatuur en robotmanipulatoren. MGP is producent en ontwikkelaar. Al wil uitbreiden met MGP producten. Dit wordt afgewezen. MGP zegt de distributieovereenkomst op en stuurt een mededeling dat sprake is van inbreuk op IE-rechten aan derden. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dient een rectificatie van de onrechtmatige mededeling via de website van MGP plaats te vinden als een verbod op het doen van mededelingen. Met betrekking tot de opzegging van de distributieovereenkomst valt niet in te zien dat MGP misbruik van de omstandigheden zou hebben gemaakt. Van dwaling is geen sprake omdat het op de weg van AI had gelegen om over een en ander juridisch advies in te winnen na de opzegging. De vraag of er strijd is of was met Europees mededingingsrecht zal in het midden blijven.

4.4. Vervolgens is de vraag aan de orde of hetgeen door MGP ter onthouding is toegezegd en is gerectificeerd voldoende is. Voorshands kan met AI daarbij worden aangenomen dat de rectificatie die door MGP is gestuurd onvoldoende duidelijk is. De gehanteerde tekst (zie r.o. 2.13) is voor tweeërlei uitleg vatbaar:
De eerlijkheid gebiedt ons u mede te delen dat wij de producten nog niet van Assistive Innovations op inbreuk hebben kunnen controleren en dat de inbreuk thans niet is komen vast te staan.
Ofwel zou de lezer kunnen begrijpen dat MGP de producten nog steeds niet op inbreuk heeft kunnen controleren waarmee de mogelijkheid open wordt gelaten dat daarop in een later stadium kan worden teruggekomen. Ofwel kan “thans” – zoals MGP kennelijk wilde – worden opgevat als “achteraf” of “bij nader inzien” of iets dergelijks, maar dan klopt de tegenwoordige tijd eerder in de zin niet meer.
AI heeft onbetwist gesteld dat er bij in elk geval één verzekeraar nog onduidelijkheid heerst(e). Hierbij is voorts van belang dat MGP – als gezegd – ook in dit geding op geen enkele wijze heeft toegelicht dat van inbreuk op enig recht sprake is of zou kunnen zijn. Indien gelezen als “slag om de arm” heeft deze voorshands dan ook geen grond en zorgt ten onrechte, zoals AI aanvoert, voor onduidelijkheid. Evenmin legt daarbij gewicht in de schaal dat MGP in de mening verkeerde dat de eerder in 2013 getoonde armsteun zou worden verhandeld, omdat ook daarvan niet in dit geding (onderbouwd) is gesteld dat deze inbreuk zou zijn op enig MGP toekomend recht van intellectuele eigendom. Dat betekent dat MGP te snel, zonder deugdelijk onderzoek en zonder nader juridisch advies een onjuiste mededeling aan derden (waaronder afnemers) heeft gedaan. Omdat tevens onvoldoende duidelijk is of de gestuurde rectificatie alle personen heeft bereikt die mogelijk de onjuiste mededeling hebben gezien, zal een rectificatietekst op de website van MGP als gevorderd worden toegewezen, evenwel met inachtneming van hetgeen hierna is te overwegen over de beëindiging van de distributierelatie.

4.11. Naar voorlopig oordeel dient een rectificatie van de onrechtmatige mededeling via de website van MGP plaats te vinden als na te melden. Tegen de termijn van zes maanden gedurende welke deze mededeling vermeld dient te blijven is door MGP geen verweer gevoerd. Voorts zal een verbod tot het verder doen van dergelijke mededelingen als gevorderd worden toegewezen nu dit niet in de onthoudingsverklaring is opgenomen. Verder geldt dat de distributierelatie weliswaar per 31 december 2015 is beëindigd maar dat MGP haar afnemer(s) niet mag verbieden tot 31 december 2016 nog de Armon Edero te leveren. Daarbij zal worden bepaald dat dit slechts heeft te gelden voor reeds thans gesloten contracten en voor zover deze, zonder nadere verlenging, tot 31 december 2016 doorlopen. Door plaatsing van de rectificatie op de website, is vooralsnog voldoende zeker gesteld dat alle ontvangers van de onjuiste mededeling worden bereikt, gegeven voorts de in de onthoudingsverklaring sub II opgenomen boete op niet zenden van de rectificatie aan ontvangers. Opgave van de namen en adressen van ontvangers, zoals AI voorts wenst, is in dat licht voorshands niet nodig, gegeven ook het bedrijfsgeheime karakter daarvan, waarop MGP heeft gewezen.
De vraag of er strijd is of was met Europees mededingingsrecht zal in het midden blijven.

5.2. gebiedt gedaagde binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis voor de duur van zes maanden een rectificatietekst op te nemen op de website https://www.armonproducts.nl/verkooppunten.html naast Assistive Innovations (door middel van een link bereikbaar), met uitsluitend de volgende tekst::

"In het recente verleden hebben wij aan een aantal partijen meegedeeld, althans de indruk gewekt, dat Assistive Innovations B.V. inbreuk maakt en/of heeft gemaakt op een of meerdere intellectuele eigendomsrechten van Microgravity Products B.V. Bij vonnis d.d. 25 augustus 2015 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag geoordeeld dat wij daardoor onrechtmatig hebben gehandeld omdat wij redelijkerwijs niet hebben kunnen menen dat van inbreuk op enige van onze intellectuele eigendomsrechten sprake is.
Hoogachtend,

Microgravity Products B.V."
IEF 15183

Geldig Gemeenschapsmodelrecht op Asscher tafel

Vzr. Rechtbank Den Haag 14 augustus 2015, IEF 15183; ECLI:NL:RBDHA:2015:9643 (Eichholtz B.V. tegen gedaagde)
Modelrecht. Inbreuk op Gemeenschapsmodellen tafels. Eichholtz is een meubelgroothandel dat meubels en interieuraccessoires ontwerpt, produceert en verkoopt onder meer in Europa, waaronder haar "Asscher tafels". Eichholtz vordert met succes dat de "Kimberley" tafels van gedaagde worden verboden op grond van artikel 19 GModVO. De "Asscher" tafels verschilt wat betreft hun karakteristieke en specifieke kenmerken voldoende van het door gedaagde aangevoerde vormgevingserfgoed (namelijk een tafel bij meubelzaak 'Beymen' in Istanbul) en er is een geldig Gemeenschapsmodelrecht. De nevenvorderingen worden afgewezen vanwege gebrek aan spoedeisend belang.

2. De feiten
2.1. Eichholtz is een meubelgroothandel, die zich onder meer bezighoudt met het ontwerpen en produceren van meubels en interieuraccessoires. Zij verkoopt haar meubels en accessoires onder meer in Europa.

3. Het geschil

3.2. Daartoe heeft Eichholtz het volgende gesteld. De verhandeling van de Kimberley-tafels door [gedaagde] maakt inbreuk op de auteursrechten en gemeenschapsmodelrechten van Eichholtz en de Kimberley-tafels zijn daarnaast een slaafse nabootsing van de Asscher-tafels. Vermoedelijk heeft [gedaagde] de Asscher-tafels gezien op de M & O in september 2014 en de tafels vervolgens nagemaakt. Eichholtz heeft een spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorzieningen teneinde de inbreuk, die blijkens het aanbod van Landhuys nog altijd voortduurt, te beëindigen. Daarnaast heeft zij een spoedeisend belang bij de door haar gevorderde opgaven, aangezien zij direct actie wenst te ondernemen teneinde de verdere fabricage en verhandeling van de inbreukmakende tafels tegen te gaan. Van Eichholtz kan niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure of zelfs schadestaatprocedure moet afwachten voordat zij de onrechtmatig door [gedaagde] verkregen winst, of althans een voorschot daarop, ontvangt.

3.3. [gedaagde] voert de volgende verweren. Eichholtz heeft geen spoedeisend belang bij haar vorderingen, aangezien [gedaagde] slechts in het totaal 12 monsters heeft laten maken van de Kimberly-tafels en zij er geen enkele van heeft verkocht. De offerte – die was aangevraagd door iemand uit de kringen van Eichholtz – is niet gevolgd door een (koop)overeenkomst. Eichholtz had daarom genoegen dienen te nemen met de toezegging van [gedaagde] om de tafels ook in de toekomst niet te verhandelen en met haar aanbod aan Eichholtz de administratie te komen inzien. De Asscher-tafel is bovendien niet nieuw en heeft geen eigen karakter, aangezien het model is ontleend aan de Asscher-geslepen diamant en er andere tafels bestaan met een vergelijkbare vormgeving.

4. De beoordeling. Modelrechtelijke grondslag
4.6. Naar aanleiding van dit vormgevingserfgoed overweegt de voorzieningenrechter als volgt met betrekking tot de nieuwheid en het eigen karakter van de modellen van de Asscher-tafels.

4.6.1. Het bestaan van de Asscher-geslepen diamant staat niet in de weg aan de nieuwheid en het eigen karakter van de Asscher-tafels. Bij de vergelijking dient immers ook de aard van het voortbrengsel waarop het model wordt toegepast of waarin het is verwerkt en in het bijzonder van de bedrijfstak waarmee het verbonden is in acht te worden genomen, waarbij in dit geval grote verschillen zijn te constateren. Meubels, en tafels in het bijzonder zijn duidelijk van edelstenen te onderscheiden, terwijl bovendien niet aannemelijk is gemaakt door [gedaagde] dat edelsteenvormen als Asscher voor bijvoorbeeld tafels gemeengoed waren. Daarbij heeft de Asscher-geslepen diamant geen goud- of nikkelkleurig frame en is het model van de tafel aan de zijkanten, in tegenstelling tot een diamant, open.

4.6.2. [gedaagde] heeft zich voorts beroepen op de ‘Diamant Acrylic Table’. Deze achthoekige tafel maakt evenwel naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk dan de modellen van Eichholtz, aangezien deze tafel langwerpiger (kenmerk a) is (de verhouding tussen de zijden is verschillend), welk langwerpiger karakter versterkt wordt door de rechthoekige bovenblad en bodemplaat , tegenover de achthoeken van het model. De Diamant Acrylic Table is verder geheel rondom (kennelijk) van acrylaat voorzien, tegenover de open zijkanten van de modellen van Eichholtz.

4.6.3. Voor zover [gedaagde] in dit verband heeft verwezen naar de tafel van Beymen – indien al zou blijken dat deze tafel binnen de Europese Unie beschikbaar was voor het publiek op de relevante datum, hetgeen door Eichholtz is betwist – geldt dat ook deze tafel een andere algemene indruk wekt. Weliswaar heeft deze tafel een achthoekig bovenblad en bodemplaat, maar de zijden daarvan zijn alle gelijk, terwijl die van het model voor de bijzettafel ongelijke zijden heeft. Dit vertaalt zich ook in een geheel regelmatig frame, tegenover een onregelmatiger frame bij het model. Bovendien is bij deze tafel het bovenblad van marmer of in elk geval ondoorzichtig (kenmerken b en c). Ten slotte heeft de Beymen-tafel een bodemplaat die juist groter is dan het bovenblad. Al met al maakt deze tafel een duidelijk andere (ruimtelijke) indruk (kenmerk b, c en e) dan de Asscher-tafels.

4.7. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de modellen in aanmerking genomen de in 4.4 vermelde karakteristieke en specifieke kenmerken voldoende verschillen van het door [gedaagde] aangevoerde vormgevingserfgoed, zodat voorshands is aan te nemen dat de modellen van de Asscher-tafels nieuw zijn en dat deze een eigen karakter hebben, zodat is aan te nemen dat Eichholtz daarop geldige geregistreerde Gemeenschapsmodelrechten heeft.

4.9. Door [gedaagde] is niet aangevoerd dat haar tafels een andere algemene indruk wekken dan de modellen van Eichholtz zodat voorshands sprake is van inbreuk. Op grond van artikel 19 GModVo kan Eichholtz derhalve aan [gedaagde] het gebruik van de Kimberly-tafels verbieden, zodat de vordering onder A in beginsel toewijsbaar is. Nu [gedaagde] op dit punt geen zelfstandig verweer heeft gevoerd, zal het verbod worden toegewezen voor alle landen van de Europese Unie.

Nevenvorderingen
4.13. Eichholtz heeft niet onderbouwd waarom van haar niet gevergd kan worden dat zij met betrekking tot afdracht van door [gedaagde] met de inbreukmakende tafels behaalde winst de uitkomst van de bodemprocedure afwacht, terwijl deze evenmin eenvoudig te begroten is. De betreffende delen van haar vordering (B. onder b en F) missen daarmee het voor kort geding vereiste spoedeisende belang3 en zullen daarom worden afgewezen.4.15.
De gevorderde afgifte tot vernietiging van (teruggehaalde of op voorraad zijnde) inbreukmakende producten en brochures, prijslijsten en/of ander promotiemateriaal zal worden afgewezen, nu dit een onomkeerbare maatregel betreft en Eichholtz niet heeft gesteld dat er specifieke omstandigheden zijn die een dergelijke maatregel, naast het met een dwangsom versterkte in 4.9 vermelde verbod, noodzakelijk en spoedeisend maken.

Slotsom en kosten
4.16. Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen van Eichholtz op de hierna te vermelden wijze worden toegewezen.

4.17. Oplegging van een dwangsom als stimulans tot nakoming van het op te leggen inbreukverbod en de geboden is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.

4.18. Nu de vorderingen op de modelrechtelijke grondslag worden toegewezen, heeft Eichholtz geen belang meer bij een oordeel over de overige door haar ingeroepen grondslagen voor haar vorderingen (te weten auteursrecht en slaafse nabootsing).

 
IEF 15157

ASR mag Olli-producten na afloop licentieovereenkomst blijven uitleveren

Vzr. Rechtbank Den Haag 29 juli 2015, IEF 15157; ECLI:NL:RBDHA:2015:8878 (John Doe BV tegen ASR)
Uitspraak mede ingezonden door Willem Hoorneman, CMS. Contractenrecht. Merkenrecht. Auteursrecht. John Doe bedenkt, ontwikkelt en exploiteert reclamecampagnes, is houdster van diverse OLLI (beeld)merken, niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel en auteursrechthebbende. Voor ASR heeft zij de succesvolle Fey-Blij-campagne bedacht. Na afloop van de licentieovereenkomst zit ASR met resterende 22.623 Olli knuffels en 19.306 t-shirts. ASR, mocht er van uitgaan ook na afloop van de Licentieovereenkomst kon blijven uitleveren; de licentievergoeding is voldaan en het had op de weg gelegen om nadrukkelijk uitlevering te staken na afloop. Er is geen inbreuk voor actief reclame maken voor Olli-knuffel of T-shirt als cadeau bij ASR producten, ook niet door te spreken van "onze knuffel Olli". Het kopiëren van een tekening, viel niet onder de licentieovereenkomst, is een auteursrechtinbreuk. ASR mag geen uitingen doen zonder credits of 'onze knuffel Olli' waarmee suggestie van exclusieve rechten wordt gedaan.

De exclusiviteit van het gebruik van Olli voor ASR was verlopen na ommekomst van de duur van het contract, en ook de exclusiviteit voor John Doe om promotiematerialen te ontwerpen, is daarmee verlopen.

4.7. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat ASR, zoals zij stelt, er geredelijk van uit mocht gaan dat zij de Olli producten ook na afloop van de Licentieovereenkomst kon blijven uitleveren. Zij had immers de licentievergoeding voor die producten reeds aan John Doe voldaan en het had naar voorlopig oordeel op de weg van John Doe in zo een geval gelegen om nadrukkelijk te bepalen dat de producten na afloop van die termijn toch niet meer uitgeleverd konden worden. Hiermee strookt tevens de opmerking van (de advocaat van) John Doe dat het ASR na afloop van de licentieovereenkomst vrijstond de resterende Olli knuffels aan een warenhuis te verkopen of bijvoorbeeld aan Diergaarde Blijdorp te schenken. In zoverre valt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet in te zien wat tussen die kennelijk toegestane leveringsmogelijkheden nu precies het verschil zou zijn met de Olli producten weg te geven na het sluiten van een ASR-verzekering of als prijs bij een evenement. Tot slot weegt bij dit alles mee dat er op enig moment een hype ontstond en ASR terecht aanvoert dat zoiets lastig te voorspellen is, zodat een overschatting van de aantallen Olli producten die binnen de contractuele periode zouden kunnen worden verspreid begrijpelijk was. Beteuterde kinderen die tevergeefs lang in de rij voor hun knuffel hebben gestaan zijn vanzelfsprekend geen goede reclame.

4.8. Ingevolge artikel 2 van de Licentieovereenkomst is aan de door ASR betaalde licentievergoeding het recht verbonden om Olli producten in te zetten ter promotie van haar diensten en producten. Het weggeven van Olli producten na het sluiten van een ASR-verzekering of als prijs bij een evenement, zoals ASR onweersproken is doet, strookt naar voorlopig oordeel hiermee. ASR heeft daarbij wel de overige bedingen in de Licentieovereenkomst, zoals het vragen van toestemming bij nieuwe uitingen (artikel 3) en het vermelden van de ontwerper (artikel 5) in acht te nemen. Naar voorlopig oordeel brengt de omstandigheid dat in de overeenkomst wel nadrukkelijk is bepaald dat deze een duur heeft tot 15 augustus 2014 mee dat ASR zich enigszins terughoudend heeft op te stellen in het promotionele gebruik. Het moet ASR immers duidelijk zijn geweest dat de exclusiviteit van haar gebruik op dat moment voorbij was en John Doe in beginsel Olli weer voor andere doeleinden moest kunnen inzetten. Al te opvallend promotioneel gebruik van Olli en daarmee samenhangende IE-rechten in verband met de verkoop respectievelijk levering van de resterende Olli-producten, is ASR redelijkerwijs niet toegestaan.

4.9. d.    ASR heeft door John Doe ontworpen tekeningen van John Doe eigenhandig gekopieerd en gebruikt deze in begeleidende brieven die zij naar haar klanten verstuurt (productie 13k).

•    De voorzieningenrechter overweegt andermaal dat uit het voorgaande blijkt dat dit handelen als zodanig geen inbreuk vormt. ASR is hiertoe gerechtigd volgens de Licentieovereenkomst. Aangaande de strijd met artikel 3 van de Licentieovereenkomst, is hiervoor reeds beslist. Voor zover het echter de tekening van Olli betreft kan met John Doe worden aangenomen dat gebruik van deze tekening niet nodig is voor het doel van de Licentieovereenkomst noch voor de legitieme verspreiding van de restanten Olli-knuffels. Aan dit gebruik van de tekening, dat kennelijk nog niet had plaatsgevonden in de tijd dat de Licentieovereenkomst nog liep, had John Doe zodoende redelijkerwijs haar toestemming kunnen onthouden, zodat dit niet geoorloofd is te achten. Gebruik van die tekening moet dan ook als auteursrechtinbreuk worden gekwalificeerd.

e.    Geen van de door ASR gebruikte promotiematerialen is door John Doe ontworpen of uitgevoerd. Zoals hiervoor aangegeven, wordt Olli voortdurend gebruikt in promotiematerialen van ASR (producties 13a, 13g, 13i, 13k, 13m als ook de Tweets). ASR handelt in strijd met het Addendum (art. D) door niet alle promotiematerialen door John Doe te laten ontwerpen en uit te voeren.

•    De voorzieningenrechter overweegt dat waar de exclusiviteit van het gebruik van de Olli voor ASR was verlopen na ommekomst van de duur van het contract, dit voorshands evenzeer heeft te gelden voor de exclusiviteit voor John Doe om promotiematerialen te ontwerpen. Dit strookt ook met de gedachte dat na 15 augustus 2014 de samenwerking tussen partijen is beëindigd. Iets anders is dat deze promotiematerialen nog wel de (niet op onredelijke gronden te onthouden) goedkeuring van John Doe behoefden, doch daaromtrent is in het voorgaande reeds overwogen.

5.2. beveelt gedaagden ieder voor zich te bevelen om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis, iedere toerekenbare tekortkoming ten aanzien van de Licentieovereenkomst en het daarbij behorende Addendum te staken en gestaakt te houden, te weten geen uitingen van Olli in 2- of 3-dimensionale vorm te doen zonder John Doe in de credits te vermelden (‘Design Olli by [naam ontwerper] / John Doe BV’) zoals bedoeld in artikel 5 van de Licentieovereenkomst, alsmede niet voorafgaand aan iedere vorm van gebruik van Olli in 2-dimensionale vorm, schriftelijke goedkeuring te vragen aan John Doe als bedoeld in artikel 3 van de Licentieovereenkomst, alsmede gebruik van aanduidingen als “onze knuffel Olli” waarmee wordt gesuggereerd dat gedaagden daarop de (exclusieve) rechten bezitten, één en ander op straffe van een onmiddellijke opeisbare dwangsom van EUR 1.000,- (duizend euro) voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, of - zulks naar keuze van John Doe - van EUR 100,- (honderd euro) voor ieder gebruik waarmee gedaagden in strijd handelen met dit bevel, met een maximum van EUR 250.000,-,

Op andere blogs:
DeClercq

IEF 15088

Eivormige lippenbalsem, de stompe kant tegenover de spitsere variant

Vzr. Rechtbank Den Haag 8 juli 2015, IEF 15088 (Kind Group tegen JPMC)
Uitspraak ingezonden door Margot van Gerwen en Wim Maas, Deterink. Gemeenschapsmodelrecht. Kind Group brengt onder de naam EOS Evolution of Smooth onder meer een lippenbalsem op de markt en heeft daarvoor een meervoudig Gemeenschapsmodel voor een lipbalsemapplicator. JPMC brengt onder de naam BELWEDER ook een lipbalsem uit. De lippenbalsem is van de zijkant bezien eivormig en de voorzieningenrechter stelt vast dat de houder (gezien de stippellijnen) niet relevant is. De vorm van de BELWEDER is spitser en het verschil in bolling is naar voorlopig oordeel in het licht van het vormgevingserfgoed groot genoeg om bij de in hoge mate aandachte geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk te wekken. De vordering wordt afgewezen.

4.7. JPMC benadrukt dat de beschermingsomvang van het model beperkt is omdat aanzienlijke delen van de bij het Gemeenschapsmodel behorende afbeeldingen bestaan uit stippellijnen dus niet bijdragen aan de beschermingsomvang (vgl. hetgeen hierboven onder 4.4. is opgemerkt). JPMC wijst voorts onder meer op de hieronder weergegeven lipbalsemapplicator van Lancôme die, zoals stelt JPMC, al in 2007 en dus vóór de datum van indiening van de aanvrage van het ingeroepen model op de markt was.

4.8. Voorts wijst JPMC op de verschillen tussen de BELWEDER-lipbalsem en het ingeroepen model. Het belangrijkste is volgens JPMC dat de vorm van de lipbalsem van haar product spitser is dan het model, dat een bolvorm lijkt te hebben.