Modellenrecht  

IEF 14958

Nieuwheidsonderzoek van het bestreden model was onvolledig

Gerecht EU 15 mei 2015, IEF 14958; ECLI:EU:T:2015:281, zaak T-15/13 (Group Nivelles tegen Easy Sanitairy Solutions - Douchegoot)
Modellenrecht. Nieuwheid. Group Nivelles meent dat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat het litigieuze model nieuw was in de zin van artikel 5 van verordening nr. 6/2002. Het onderzoek van de nieuwheid van het bestreden model was onvolledig. Verzoeksters tweede vordering strekt in wezen tot herziening van de bestreden beslissing, zodat de beslissing van de nietigheidsafdeling houdende toewijzing van de vordering tot nietigverklaring wordt bevestigd, in voorkomend geval na wijziging van de gronden van laatstgenoemde beslissing. De beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM wordt vernietigd. Het Gerecht ziet af van de herziening omdat verzoeksters belangen voldoende verzekerd zijn door de vernietiging van de bestreden beslissing.

Eerste vordering

58      Bijgevolg betoogt verzoekster dat de kamer van beroep de bestreden beslissing heeft gebaseerd op onjuiste gronden en op een onjuiste vergelijking van de betrokken modellen.

59      In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat, zoals blijkt uit de uiteenzetting in de punten 45 tot en met 47 supra, de kamer van beroep zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat na installatie van de douchegoot (shower drain) waarop het litigieuze model betrekking heeft, het horizontale oppervlak van de afdekplaat niet het enige element was dat zichtbaar bleef. De nietigheidsafdeling, die in punt 16 van haar beslissing tot de tegenovergestelde conclusie was gekomen, had aldus blijk gegeven van een onjuiste opvatting die de kamer van beroep diende recht te zetten.

60      In de bestreden beslissing heeft de kamer van beroep evenwel niet de juiste gevolgen verbonden aan de onjuiste opvatting die zij had vastgesteld.

[...]

84      Aangezien de kamer van beroep zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat andere elementen van de douchegoot waarop het litigieuze model betrekking heeft, zichtbaar blijven na installatie, mag zij – zoals reeds werd opgemerkt – dit model niet vergelijken met alleen de afdekplaat in het midden van de in punt 5 supra weergegeven illustratie. Voor de beoordeling van de nieuwheid van het litigieuze model diende zij te onderzoeken of er verschillen bestonden die niet onbelangrijk waren tussen de zichtbare kenmerken van dit model en alle zichtbare kenmerken van het aangevoerde oudere model, zonder zich te beperken tot enkel de afdekplaat die deel uitmaakte van het oudere model.

Tweede vordering

89      Opgemerkt dient te worden dat het door het Gerecht krachtens artikel 61 van verordening nr. 6/2002 uitgeoefende toezicht bestaat in de toetsing van de rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van beroep van het BHIM en dat het de beslissing die het voorwerp van het beroep vormt, slechts kan vernietigen of herzien indien de beslissing op het moment dat zij werd genomen, gebrekkig was wegens één van de in artikel 61, lid 2, van deze verordening genoemde vernietigings- of herzieningsgronden. Hieruit volgt dat de aan het Gerecht toegekende bevoegdheid tot herziening niet impliceert dat het Gerecht bevoegd is om zijn eigen beoordeling in de plaats te stellen van die van de kamer van beroep, en a fortiori niet om over te gaan tot een beoordeling waarover die kamer van beroep nog geen standpunt heeft ingenomen. De uitoefening van de bevoegdheid tot herziening moet derhalve in beginsel beperkt blijven tot situaties waarin het Gerecht na toetsing van de beoordeling van de kamer van beroep in staat is om op basis van de elementen, feitelijk en rechtens, zoals deze zijn vastgesteld, te bepalen welke beslissing de kamer van beroep had moeten nemen (zie naar analogie arrest van 5 juli 2011, Edwin/BHIM, C‑263/09 P, Jurispr., EU:C:2011:452, punten 71 en 72).

90      In casu is het juist dat de nieuwheid van het litigieuze model zowel door de nietigheidsafdeling als door de kamer van beroep werd onderzocht. Evenwel werd reeds vastgesteld dat bij het onderzoek door deze instanties van het BHIM in beide gevallen blijk werd gegeven van een onjuiste opvatting: de nietigheidsafdeling was ten onrechte van oordeel dat na installatie van de douchegoot waarop het litigieuze model betrekking heeft, de afdekplaat het enige onderdeel was dat zichtbaar bleef. Zij heeft dus deze plaat vergeleken met die in het midden van de in punt 5 supra weergegeven illustratie, zonder rekening te houden met de andere bewijzen die verzoekster voor haar had aangevoerd. De kamer van beroep heeft de onjuiste opvatting van de nietigheidsafdeling correct geduid, maar in plaats van de zichtbare onderdelen, na installatie, van de douchegoot waarop het litigieuze model betrekking heeft, te vergelijken met de zichtbare onderdelen van de door verzoekster aangevoerde oudere modellen, daaronder begrepen het model waarvan de afdekplaat in het midden van die illustratie deel uitmaakte, heeft de kamer van beroep zich ten onrechte ertoe beperkt, het litigieuze model enkel met laatstgenoemde plaat te vergelijken.

91. Hieruit volgt dat het onderzoek van de nieuwheid van het litigieuze model ten aanzien van de door verzoekster aangevoerde oudere modellen, onvolledig was. Indien het Gerecht de nieuwheid van het litigieuze model zou onderzoeken op basis van alle door verzoekster voor de instanties van het BHIM aangevoerde elementen, zou dit in wezen erop neerkomen dat administratieve en onderzoekstaken van het BHIM worden uitgeoefend, hetgeen in strijd zou zijn met het institutionele evenwicht waardoor het beginsel van verdeling van de bevoegdheden tussen het BHIM en het Gerecht is ingegeven. Bijgevolg worden verzoeksters belangen voldoende verzekerd door de vernietiging van de bestreden beslissing (zie in die zin arrest Schrijfinstrument, punt 20 supra, EU:T:2010:190, punt 133; zie ook in die zin en naar analogie arrest VÖLKL, punt 29 supra, EU:T:2011:739, punt 121 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
IEF 14956

Amerikaanse octrooiregisters zijn prior art, stormparaplu heeft wel eigen karakter

Gerecht EU 21 mei 2015, IEF 14956, gevoegde zaken T-22/13, T-23/13 (Senz tegen Impliva; stormaraplu)
Uitspraak ingezonden door Willem Hoyng en Ivy de Bruijn, Hoyng Monegier LLP. Gemeenschapsmodellenrecht. IEF 12201 Nietigheidsprocedure aangespannen door Impliva tegen de Gemeenschapsmodel 579032-0001 voor de stormparaplu van Senz Technologies. Artikel 7 vereist niet dat ouder model in productie was of werd verkocht. Dit zou enkel een rol spelen indien wordt aangetoond dat ingewijden in de sector octrooiregisters niet raadplegen of dat zij geen belang hechten aan (Amerikaanse) octrooien; dat is niet het geval. De asymmetrische paraplu kan wel degelijk eigen karakter bezitten, als de totaalindruk maar verschilt van andere asymmetrische paraplu's. Beslissing van kamer van beroep van OHIM wordt vernietigd.

36 Met betrekking tot het argument dat de paraplu waarop het oudere octrooi betrekking heeft, nooit werd geproduceerd, hetgeen overigens noch door het BHIM noch door interveniënte werd betwist, dient te worden vastgesteld dat artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002 geenszins vereist dat het oudere model dat door de tegenpartij wordt aangevoerd, werd gebruikt met het oog op de productie of de verkoop van een voortbrengsel.

37 Het feit dat een model nooit werd verwerkt in een voortbrengsel, zou evenwel enkel een rol spelen in het geval dat verzoekster zou hebben aangetoond dat de ingewijden in de betrokken sector over het algemeen de octrooiregisters niet raadplegen of dat die ingewijden over het algemeen geen belang hechten aan octrooien, met name aan Amerikaanse octrooien. In dergelijke gevallen kan het argument dat de door het oudere octrooi beschermde paraplu’s niet op de markt aanwezig zijn, ertoe leiden dat het weinig waarschijnlijk is dat de ingewijden in de betrokken sector kennis hebben kunnen nemen van het oudere octrooi via andere informatiekanalen. In casu toont het feit dat de door het oudere octrooi aangeduide paraplu nooit werd geproduceerd aan dat de ingewijden in de betrokken sector geen kennis konden hebben van het oudere octrooi via reclame, verkoopactiviteiten of catalogi. Evenwel kan dit feit niet het bewijs leveren dat de ingewijden in de betrokken sector niet redelijkerwijs kennis daarvan konden hebben op een andere manier, bijvoorbeeld door online-raadpleging van het Amerikaanse octrooiregister.
96 Secondly, as to the argument put forward a number of times by OHIM and the intervener, to the effect that the off-centre positioning in relation to the canopy is the dominant feature of the earlier patent and the contested designs, with the result that it dominates the informed user’s perception, it must be observed that the off-centre positioning is perceived strongly only if the comparison is made only with a more usual type of umbrella model, that is to say, a symmetrical umbrella. By contrast, when two asymmetrical umbrellas are to be compared, the mere fact that they both are asymmetrical does not preclude the overall impression produced by the umbrellas from being different.
IEF 14948

Inbreuk op Vlisco Afrikaanse en exotische stof-dessins

Vzr. Rechtbank Den Haag 19 mei 2015, IEF 14948 (Vlisco tegen Stella Jean)
Uitspraak ingezonden door Laura Fresco en Ivy de Bruijn, Hoyng Monegier LLP. Auteursrecht. Niet-geregistreerd gemeenschapsmodel. Merkenrecht. Vlisco ontwerpt opvallende, veelal exotische dessins die zij gebruikt op stoffen en modeaccessoires. Stella Jean is een Italiaans-Haïtiaans modelabel, die verkoopt via stellajean.it en een verkooppunt heeft in Den Bosch. Vlisco vordert staking van de inbreuk op auteursrechten op haar dessins, merkenrecht en Gemeenschapsmodellenrecht. Het uitputtingsverweer slaagt niet. Stella Jean c.s. maken niet aannemelijk dat haar leverancier officiële distributeur van Vlisco-stoffen is. De detailverschillen in dessin en de stofkwaliteit duiden er op dat het niet om Vlisco-stoffen gaat. De stoffen maken deel uit van een populaire stijl van Afrikaanse en exotische motieven, omdat er geen 'Umfeld' is overlegd, wordt een gemiddelde beschermingsomvang toegekend. Het uitsluitend decoratief gebruik van de registreerde vogel en het steigerende paard als onderdeel van een dessin dat over de gehele stof is herhaald, wordt niet opgevat als merkgebruik.

Voor een (beperkt) deel van de dessins heeft Vlisco een ongeregistreerd Gemeenschapsmodelrecht, waarvan niet alle dessins zijn gebruikt in producten van Stella Jean c.s.. Gedeeltelijk wordt staking inbreuk op Gemeenschapsmodelrechten bevolen. De voorzieningenrechter schat het deel dat betrekking heeft op handhaving van IE-rechten op 90%, omdat er ook op commune onrechtmatige daad een beroep is gedaan.

4.16. Bij de onderhavige dessins heeft Vlisco niet per dessin aangegeven wat de specifieke trekken zijn die de werken oorspronkelijk maken. Zij heeft echter wel per dessin documentatie over de ontwerper en de ontwerpdatum verstrekt en voor een deel van de ontwerpen ook de ontwerptekeningen. De verschillende dessins in ogenschouw nemend, is in het kader van de toetsing in kort geding ook zonder nadere motivering voorshands voldoende aannemelijk dat de ontwerpers bij ieder werk vrije creatieve keuzes hebben gemaakt ten aanzien van dessin, tekening, onderwerp en kleur. Daarbij is van belang dat Stella Jean c.s. geen voorbeelden hebben overlegd van het 'Umfeld', zodat de voorzieningenrechter slechts kan uitgaan van hetgeen van algemene bekendheid is over de stijl van Afrikaanse en exotische dessins. Naar voorlopig oordeel zijn door de makers van deze werken voldoende creatieve keuzes gemaakt om binnen die stijl in aanmerking te komen voor auteursrechtelijke bescherming.
4.17. Stella Jean c.s. hebben nog betoogd dat van auteursrechtelijke bescherming geen sprake kan zijn omdat Vlisco op haar website schrijft dat de dessins gebaseerd zijn op eeuwenoude motieven. Dat verweer slaagt niet, alleen al omdat dat niet op die website staat. Vlisco schrijft met betrekking tot drie specifieke dessins (2.5.13, 2.5.17, 2.5.19) dat die dessins in de loop der tijd een lokale benaming hebben gekregen onder Afrikaanse consumenten in Benin en Togo, Ghana of Congo. Die informatie impliceert echter niet dat de ontwerpen al bestonden voordat Vlisco ze op de markt bracht. De Afrikaanse consument kan deze 'bijnamen' aan de ontwerpen van Vlisco hebben gegeven. Stella Jean c.s. hebben geen voorbeelden overlegd van andere ontwerpen met dezelfde lokale namen, zodat ook geenszins uit te sluiten valt dat Vlisco op basis van een bekend motief zoals een vogel of vogelkooi, een ontwerp heeft gemaakt waarin voldoende eigen creatieve keuzes zijn gemaakt.
IEF 14800

Model op disposable, kartonnen beer tray nietig

Rechtbank Noord-Nederland 10 december 2014, IEF 14800; ECLI:NL:RBNNE:2014:6839 (kartonnen beer tray een-meter-bier)
Modellenrecht. In 2008 is een model 960174-0001 voor een dienblad voor bierglazen bij de BHIM gedeponeerd. Het gaat om een kartonnen disposable dienblad van het type dat bekend staat als "een-meter-bier". Nadat deze registratie heeft plaatsgevonden is door een derde eveneens disposable, kartonnen dienbladen van het type "een-meter-bier" te verkoop aangeboden. Eiser stelt dat hiermee is gehandeld in strijd met zijn modellenrecht en beroept zich op onder andere 3.16 BVIE en 6:162 BW. De vordering tot onder meer schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de geregistreerde beer tray niet nieuw is en geen eigen karakter heeft in de zin van het BVIE en daarmee dat met succes een beroep is gedaan op de nietigheid van het modelrecht.

4.7. De rechtbank neemt bij de beoordeling tot uitgangspunt dat al voor de registratie van het model door [eiser] dienbladen van het type "een-meter-bier" voor het publiek beschikbaar waren, dat wil zeggen langhoekige bladen van één meter lang voor het vervoer van bierglazen. In de dagvaarding stelt [eiser] ook dat hij niet betwist dat dergelijke "een-meter-bier" bladen al bestonden. Wat volgens [eiser] de beer tray ten opzichte van deze bladen nieuw maakt, is dat met de introductie van de beer tray een "een-meter-bier" als stapelbaar en disposable massaproduct op de markt is gebracht. Bij conclusie van repliek beschrijft [eiser] dat de functie van de beer tray daarin is gelegen dat daarmee een groot publiek kan worden bediend zonder dat hoeft te worden omgezien naar teruggave. Het is om dat doel te dienen dat de beer tray van karton, opvouwbaar en stapelbaar is. Echter, het feit dat de beer tray nieuw is omdat het een wegwerp disposable massaproduct betreft en een eigen functie heeft, wil niet zeggen dat het model ervan ook nieuw is en een eigen karakter heeft. Daar komt bij dat [eiser] met deze eigenschappen van de beer tray een beroep doet op kenmerken die onder het BVIE van bescherming zijn uitgesloten, omdat ze zijn gelegen in de technische functie. Bij conclusie van repliek en ter pleidooi heeft [eiser] nog een aantal andere eigenschappen genoemd die met zich moeten brengen dat de beer tray nieuw is en een eigen karakter heeft. Hij beschrijft in dat verband de verschillen met de door [gedaagde] ter griffie gedeponeerde houten "een-meter-bier" als gelegen in de lijnen, de omtrek, de vorm, de textuur en het gewicht. Daargelaten of deze houten "een-meter-bier" reeds voor het depot van de beer tray in gebruik was, zijn deze kenmerken naar het oordeel van de rechtbank echter afzonderlijk of in samenhang beschouwd niet van dien aard dat kan worden gezegd dat de beer tray en opzichte van de houten "een-meter-bier" voor de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wekt. Dit betekent dat niet kan worden aangenomen dat de beer tray nieuw is en een eigen karakter heeft in de zin van art. 3 lid 1 BVIE.

4.8. Uit het bovenstaande volgt dat [gedaagde] met succes een beroep heeft gedaan op de nietigheid van het modelrecht van [eiser]. Dit betekent dat de grondslag aan de vorderingen van [eiser] komt te ontvallen zodat deze voor afwijzing gereed liggen.

IEF 14761

De IP Act 2014: de opmaat voor afschaffing van het opdrachtgeversmodellenrecht

P.G.F.A. Geerts & G.A.C. van den Hout , De Intellectual Property Act 2014: de opmaat voor afschaffing van het opdrachtgeversmodellenrecht?, VizIER, in IER 2015/1.
Bijdrage ingezonden door Paul Geerts, RUG en Gertjan van den Hout. 1. Op 1 oktober 2014 trad in Engeland de Intellectual Property Act 2014 in werking. Deze wet beoogt enkele verbeteringen aan te brengen in de diverse IE-wetten die Engeland rijk is, voornamelijk in het octrooirecht en het modellenrecht. De wijzigingen in het octrooirecht zien op het leggen van een basis voor toekomstige wijzigingen als gevolg van de invoering van het unitair octrooi. De wijzigingen in het modellenrecht hebben enerzijds betrekking op de mogelijkheid om inbreukmakers strafrechtelijk te vervolgen en anderzijds op de rechtsverhouding tussen opdrachtgever en ontwerper in geval van in opdracht gemaakte modellen. Op dit laatste punt willen wij in deze bijdrage de aandacht vestigen, omdat het opdrachtgeversmodellenrecht – en in het verlengde daarvan het opdrachtgeversauteursrecht – de gemoederen in Nederland blijft bezighouden.

(...) 8. Hoewel wij de kritiek van Senftleben op het Vuurkorven-arrest niet helemaal onderschrijven, zijn wij het wel hartgrondig eens met zijn oproep aan de (Benelux)wetgever om in actie te komen. Nu de Engelsen overstag zijn kan onze (Benelux)wetgever niet achterblijven.

Paul Geerts en Gertjan van den Hout

IEF 14702

Auping Criade Model nietig

OHIM Invalidity decision 25 februari 2014, IEF 14702 (Napco Beds tegen Koninklijke Auping)
Uitspraak ingezonden door Quirijn Meijnen, Leopold Meijnen Oosterbaan. Nietigheidsprocedure. Gemeenschapsmodel 2094615-0001 (Auping Criade model) van Koninklijke Auping B.V. wordt nietig verklaard vanwege gebrek aan eigen karakter. De geïnformeerde gebruiker is bekend met de ontwerpen van bedden die beschikbaar waren voor de datum van het aangevallen Gemeenschapsmodel, en zijn bekend met de aanzienlijke ontwerpersvrijheid ten aanzien van bedden.

”The overall impression given by the earlier designs is the same as that given by the contested RCD. This is despite some minor differences that for the informed consumer do not deviate sufficiently from the previous designs even when making a direct comparison. Both the RCD and the earlier designs have a bedframe, a headboeard, and at the corners close to them four supporting legs. The RCD and the earier designs have two thick and one thin rectangular element, on a visible, thin bedframe. The bedframe also has a rectangular shape, following the lines of the elements on it. The RCD does not have individual character in the light of D1 and D2.” Het model wordt nietig verklaard.
IEF 14701

Blokken op kabelblokken

Redactionele bijdrage ingezonden door Laurens Kamp, Bingh advocaten. Op 20 februari jl. wees de Voorzieningenrechter in de Rechtbank Den Haag vonnis in de zaak Koz v. Adinco [IEF 14687]. In de zaak die tot dit vonnis leidde vorderde KOZ een inbreukverbod op basis van (onder andere) een serie Gemeenschapsmodellen voor zogenaamde ‘kabelblokken’. Deze kabelblokken, zo leert het vonnis, werden door KOZ in 2005 ontworpen. KOZ heeft het uiterlijk van haar kabelblokken op twee verschillende data geregistreerd, te weten 8 november 2005 en 10 juli 2006.

In het kort even de relevante bepalingen: om in aanmerking te komen voor modelrechtelijke bescherming moet een voortbrengsel nieuw zijn en beschikken over een eigen karakter (vgl. artikel 4 van de Verordening). Van nieuwheid is sprake indien er geen identiek model voor het publiek beschikbaar is gesteld (vgl. artikel 5 van de Verordening). Van een eigen karakter is sprake indien de algemene indruk die bij de geïnformeerde gebruiker wordt gewekt, verschilt van de algemene indruk die bij die gebruiker wordt gewekt door modellen die voor het publiek beschikbaar zijn gesteld (vgl. artikel 6 lid 1 van de Verordening). Openbaarmaking wordt echter niet in aanmerking genomen, wanneer een model waarvoor aanspraak op bescherming als ingeschreven Gemeenschapsmodel wordt gemaakt, voor het publiek beschikbaar is gesteld door (o.a.) de ontwerper, en gedurende het tijdvak van twaalf maanden voor de datum van indiening van de aanvrage (de zogenaamde grace period) (vgl. artikel 7 lid 2 onder a en b van de Verordening).

Grace period alleen voor identieke modellen?
In de jurisprudentie en de literatuur is tot op heden nog niet uitgemaakt of de deposant alleen een beroep kan doen op de grace period indien het model dat hij later deponeert identiek is aan het eerder openbaar gemaakte model, of dat dit model ook iets mag afwijken van de eerdere openbaarmaking. Ik noem hierbij uitdrukkelijk een iets afwijkend model, aangezien grote afwijkingen al snel tot het oordeel zullen leiden dat het model in kwestie nieuw is en beschikt over een eigen karakter. In dat geval voldoet het latere model aan de voorwaarden van artikel 5 en 6 van de Verordening.

De Voorzieningenrechter kiest in deze zaak voor de eerste optie, en gaat uit van een zeer strikte interpretatie van de grace period. Tussen de Gemeenschapsmodellen die KOZ in 2005 heeft geregistreerd, en de modellen van KOZ die dateren uit 2006, bestaan slechts zeer minimale verschillen. In de Gemeenschapsmodellen uit 2005 is per uitsparing voor de kabels één aanhechting aangebracht, terwijl in de modellen uit 2006 per uitsparingen drie aanhechtingen zijn aangebracht (zie r.o. 4.1). Volgens de Voorzieningenrechter zijn deze verschillen ‘te minimaal om bij de gebruiker een andere algemene indruk te creëren’ en hebben de modellen uit 2006 dus geen eigen karakter ten opzichte van deze eerdere modellen.

Hoewel de modellen uit 2005 slechts negen maanden voor de modellen uit 2006 zijn geregistreerd, en de modellen slechts op minimale punten verschillen, is blijkbaar geen sprake van een openbaarmaking van hetzelfde model in de zin van artikel 7 lid 2 van de Verordening.

Hiermee hanteert de Voorzieningenrechter de grace period op een zeer praktische doch strikte manier. Indien beide modellen een identieke algemene indruk wekken op de geïnformeerde gebruiker, dan vallen de latere modellen dus ook onder de beschermingsomvang van het eerdere model (zie artikel 10 van de Verordening). De verklaring voor de handelswijze van de Voorzieningenrechter volgt mogelijk uit het feitencomplex dat aan deze zaak ten grondslag lag: KOZ had immers de beschikking over twee sets geregistreerde gemeenschapsmodellen. Bij nietigverklaring van de tweede set van modellen kan KOZ nog altijd kan in dat geval op basis van de modellen uit 2005 optreden tegen een derde die het latere model volledig kopieert (de verschillen zijn immers slechts minimaal). De latere modellen zijn simpelweg onnodig gedeponeerd. In zoverre valt de overweging van de voorzieningenrechter te billijken.

Indien KOZ echter alleen de laatste modellen uit 2006 had geregistreerd als Gemeenschapsmodel, dan is de overweging van de Voorzieningenrechter minder goed te begrijpen. In dat geval houdt KOZ immers alleen het ongeregistreerde Gemeenschapsmodel op de eerste modellen over. Dit terwijl de eerdere openbaarmaking binnen twaalf maanden voor het depot heeft plaatsgevonden, en de verschillen tussen de beide modellen slechts minimaal zijn.

Ruime(re) interpretatie vereist

Naar mijn mening moet het in het laatstgenoemde geval voor een modelhouder mogelijk zijn om zijn aangepaste model alsnog als model te registreren. Een beroep op de grace period is in dat geval gerechtvaardigd. Als het voor een modelhouder mogelijk moet zijn om zijn model gedurende een periode van twaalf maanden te proberen op de markt (zie overweging 20 van de considerans van de Verordening), dan moet het voor hem ook mogelijk zijn gedurende die twaalf maanden aanpassingen te doen en deze aanpassingen op te nemen in het model dat hij uiteindelijk registreert.

Laurens Kamp

IEF 14687

Technisch kenmerk van kabelblokmodel kan niet bijdragen aan eigen karakter

Vzr. Rechtbank Den Haag 20 februari 2015, IEF 14687 (KOZ Products tegen Adinco)
Modellenrecht. KOZ ontwikkelt, produceert, verhandelt en is Gemeenschapsmodelrechthebbende op kabelblokken voor het boven en/of naast elkaar monteren van spanningskabels en hydraulische buizen. Adinco is een groothandel in meet- en regelapparaten, heeft tot enkele jaren geleden KOZ kabelblokken verhandeld en brengt sinds 2014 eigen merk blokken op de markt onder de naam Fox Clamps. KOZ vordert verbod op Gemeenschapsmodellen, auteursrecht en slaafse nabootsing. De Gemeenschapsmodellen zijn niet geldig, want het ontbreekt aan eigen karakter. Een overkapping is een uitsluitend technische functie die niet kan bijdragen aan het eigen karakter. Alle vorderingen worden afgewezen.

 

Gemeenschapsmodellen 2006 niet geldig
4.1 (...) Hoewel niet in geschil is dat een ontwerper van kabelblokken een beperkte ontwerpvrijheid heeft en dat mede daarom de geïnformeerde gebruiker op details zal letten, is het verschil tussen één of drie aanhechtingen naar voorlopig oordeel te minimaal om bij de gebruiker een andere algemene indruk te creëren.


Gemeenschapsmodellen 2005 niet geldig
4.3. Adinco baseert het ontbreken van eigen karakter primair op het hierna weergegeven kabelblok, dat op de markt wordt gebracht door de Duitse onderneming Formzeug Formen- und Werkzeuggesellschaft GmbH & Co KG (hierna: Formzeug) (...) Vast staat namelijk dat Formzeug al in 1996 een Gebrauchsmuster heeft laten inschrijven voor het kabelblok (DE 296 14016).

4.5. KOZ heeft hier tegen ingebracht dat de Gemeenschapsmodellen 2005 een andere algemene indruk wekken, vooral omdat het kabelblok van Formzeug geen gebruik maakt van overkappingen (de uitsteeksels aan de uitsparingen aan de onderzijde van het kabelblok waarin de kabels worden opgevangen). Naar voorlopig oordeel kunnen de Gemeenschapsmodellen 2005 geen eigen karakter ontlenen aan die overkappingen. Een Gemeenschapsmodel geldt namelijk niet voor een uiterlijk kenmerk van een voortbrengsel dat uitsluitend door een technische functie wordt bepaald (artikel 8 lid 1 van Verordening (EG) 6/2002 betreffende Gemeenschapsmodellen, hierna: GModVo). Zulke elementen kunnen ook niet bijdragen aan het eigen karakter van een Gemeenschapsmodel (vgl. Guidelines for examination in the office for harmonization in the internal market (trade marks and designs) on registered community designs, versie 1.0, p. 31). De overkapping is een dergelijk technisch bepaald kenmerk. Adinco heeft erop gewezen dat die overkappingen de druk van het kabelblok op de kabels verdelen en zodoende voorkomen dat de randen van het blok in de kabels snijden. Dat is voorshands voldoende aannemelijk, mede gelet op het feit dat kabelblokken zonder overkappingen, zoals de kabelblokken van Formzeug, gebruik maken van andere maatregelen om het insnijden van de kabels te voorkomen, zoals matjes (zie de hiervoor onder 4.3 tekening van de kabelblokken van Formzeug, waarbij matjes zijn aangebracht tussen de kabelblokken en de kabels).

Geen auteursrecht
4.7. Om vergelijkbare redenen kan de KOZ Uni niet worden aangemerkt als een auteursrechtelijk beschermd werk. Ook in auteursrechtelijk kader moeten kenmerken die technisch bepaald zijn, zoals de aanwezigheid van overkappingen, de ronde vorm van de uitsparingen en het gebruik van aanhechtingen, buiten beschouwing worden gelaten. Voor zover er aan de overige kenmerken van de KOZ Uni creatieve keuzes ten grondslag liggen, zijn die naar voorlopig oordeel te minimaal om de KOZ Uni in aanmerking te laten komen voor auteursrechtelijke bescherming.

Geen onrechtmatig handelen
4.8. Ook het beroep op slaafse nabootsing kan niet slagen. Voor zover de KOZ Uni een eigen plaats inneemt op de markt voor kabelklemmen (Adinco bestrijdt dat), heeft Adinco naar voorlopig oordeel voldoende gedaan om te voorkomen dat door gelijkheid tussen de KOZ Uni en de Fox Uni verwarring ontstaat. Ten eerste heeft de Fox Uni aan de bovenzijde een gesloten constructie rondom de montagegaten. Daardoor zijn bij de Fox Uni, anders dan bij de Gemeenschapsmodellen 2005, aan de bovenzijde geen kruisvormige ribben rondom dat gat te zien. Ten tweede is het patroon van de ribben aan de onderzijde van de Fox Uni anders dan bij de Gemeenschapsmodellen 2005. Ten derde hebben de zijkanten van de Fox Uni twee zwaluwstaartvormige verbindingen in plaats van één bij de Gemeenschaps-modellen 2005.
IEF 14622

Model advertentiebord is geldig vanwege geperforeerde grepen

Gerecht EU 28 januari 2015, IEF 14621 (Argo tegen OHIM)
Gemeenschapsmodel. Het betreft een model voor een advertentiebord. De handgrepen in het model zijn bij normaal gebruik niet onzichtbaar. Omdat de grepen zijn geperforeerd in plaats van uitgesneden (zoals in eerdere modellen) is het model tevens nieuw. Bekeken vanuit zowel de totaalindruk als de significante afwijkende vormgeving van de handgrepen heeft het model bovendien een eigen karakter. De vordering tot nietigverklaring wordt verworpen.

Zichtbaarheid

16. In the contested decision, the Board of Appeal did not find that the contested design constituted a complex product or that the handles constituted a component part of the product. Indeed, the applicant itself states, in the application, that the handles incorporated in the contested design do not constitute component parts of a complex product.

Nieuwheid

21. In the present case, it should be observed that the contested design and the earlier designs are not identical as regards the handles of the products represented therein.

22. As the Board of Appeal correctly pointed out in the contested decision, the handles represented in the contested design consist of a perforated area that can be pressed out. In comparison, the handles represented in the earlier designs are cut out (designs Nos 796 446-0001 and 796 446-0002) or added on to the cardboard signboard (designs Nos 796 446-0003 and 796 446-0004).

Eigen karakter

33. It is thus common ground, and it is moreover confirmed by the examination of the file relating to the proceedings before OHIM, forwarded to the Court in accordance with Article 133(3) of its Rules of Procedure, that the contested design applies to a rectangular cardboard signboard divided into pleats, which can be folded like an accordion, and that the signboard can be used in an unfolded position in order to convey a message or, in a folded position, to produce a sound effect.

35. In the present case, the Board of Appeal found that the informed users are both the persons who use those signboards at group events and the bodies which buy those signboards and then distribute them to the persons participating in those group events.

46 In addition, folding the signboard like an accordion is the only method of folding capable of producing the sound effect sought by the designer of a product such as the one represented in the contested design. Thus, only the snap of numerous cardboard pleats against each other, in particular, when in contact with the user’s hand, enables a sufficient sound to be made for the sound to be propagated.

47 Accordingly, the Board of Appeal was correct in finding that the designer’s degree of freedom was almost non-existent as regards the division of the cardboard signboard into accordion-like foldable pleats.
48. Therefore, the Board of Appeal did not make an error of assessment in finding, in paragraph 26 of the contested decision, that the rectangular shape of the cardboard signboard and its division into accordion-like foldable pleats constituted two features in relation to which the designer had a very limited degree of freedom. The Board of Appeal was also fully entitled to take the view that the handles were the only part of the signboards in relation to which the designer had some creative freedom.

62. Accordingly, following an overall assessment and taking into consideration the designer’s very limited degree of freedom as regards the rectangular shape of the cardboard signboard and its division into accordion-like foldable pleats, it must be held that the aspect of the handles in the contested design is sufficiently different from that of the handles in the earlier designs.

63. In the light of the foregoing, it must be held that the Board of Appeal did not make an error of assessment in finding that the contested design produced, on the informed user, an overall impression different from that of the earlier designs.

Op andere blogs:
AKD

IEF 14601

Staking inbreuk modelrechten op schoorsteenkappen

Hof Den Haag 27 januari 2015, IEF 14601; ECLI:NL:GHDHA:2015:90 (Somebo tegen Vesta Air)
Uitspraak ingezonden door Marlies Marlies Wiegerinck en Michiel Rijsdijk, Arnold + Siedsma. Benelux- en Gemeenschapsmodelrechten. De vorderingen van Somebo worden in eerste aanleg [IEF 11917] afgewezen. Dat Vesta Air bij Somebo de vierkante kappen heeft opgehaald om te gaan deponeren bij het BBIE, betekent nog niet en vanwege het vergaande karakter mag niet snel worden aangenomen, dat toestemming voor deponering op naam van Vesta Air werd gegeven. Het hof beveelt Vesta Air om inbreuk op diverse Beneluxmodelrechten te staken en verklaart voor recht dat de modelinschrijvingen 38033-01/02/03 aan Somebo c.s. toekomen. Somebo bewijst genoegzaam dat zij ontwerper is van de Spinner-modellen en deze ex 3.7 lid 1 BVIE kan opeisen. Somebo overlegd twee verklaringen waaruit verhandeling van de twaalfhoekige kap blijkt; het model is daarom ook niet nieuw en ongeldig.

Lees de uitspraak hier (pdf/html