Modellenrecht  

IEF 7698

De eis van tijdigheid

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 24 februari 2009, zaaknummer 105.007.131/01, Carmo B.V. tegen  Reich GmbH.

Eerst even voor jezelf lezen. Modellenrecht. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Proceskosten.

Kort gezegd gaat het in dit hoger beroep om de vraag of, en in hoeverre, Reich, door een parkeerhulp voor caravans, genaamd RK Mover Trend, op de markt te brengen, inbreuk maakt op het Gemeenschapsmodelrecht dat Sora heeft verkregen op de SimPark, eveneens een parkeerhulp voor caravans, en/of op het auteursrecht daarop en/of zich schuldig heeft gemaakt aan slaafse nabootsing. De Voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Carmo c.s. afgewezen en hen in de kosten veroordeeld.

Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank 's-Gravenhage 28 juni 2007, IEF 4263),  behalve waar het de proceskosten betreft. De overwegingen van het hof betreffen vooral de termijn van indienen van de noodzakelijke onderbouwing van de vordering tot volledige proceskostenvergoeding, dit i.v.m. het bepaalde in art. 10.5.1 van het rolreglement voor dagvaardingsprocedures bij de hoven.

Modellenrecht: 16. Wat betreft de kenmerken die niet zijn bepaald door hun technische functie is het hof, met de Voorzieningenrechter, voorshands van oordeel dat de RK Mover Trend bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wekt dan de SimPark. Het hof verwijst naar hetgeen de Voorzieningenrechter op dit punt heeft overwogen en neem dat over. Voor nadere bewijslevering omtrent de door Sora gestelde verwarring is, gelet op het feit dat het om een kort geding gaat, geen plaats.

Auteursrecht & Slaafse nabootsing: 18. (…) Blijkens hetgeen in r.o. 14 is overwogen, zijn de door Sora genoemde kenmerken nu juist wel (te zeer) bepaald door hun technische functie. Daarvan uitgaand, kan, gelet op hetgeen in r.o. 16 is overwogen, niet worden gezegd dat de RK Mover Trend de auteursrechtelijk beschermde trekken van de SimPark vertoont in een mate dat de totaalindrukken van beide parkeerhulpen overeenkomen. Ook deze grief faalt dus.

19. Gelet op het voorgaande is de RK Mover Trend naar ’s hofs voorlopig oordeel geen slaafse nabootsing van de SimPark, zodat ook grief 6 wordt verworpen.

Proceskosten: 23. Naar ’s Hofs voorlopig oordeel omvat de specificatie-eis meer dan de opgave die in eerste aanleg als productie 9 is overgelegd. Daaruit blijkt immers niet aan welke werkzaamheden de daarop vermelde uren zijn besteed, waardoor niet toetsbaar is of het aantal bestede uren voldoet aan de redelijkheids- en evenredigheidstoets. Ook in hoger beroep heeft Reich, ondanks de tegen de kostenveroordeling gerichte grief, de vereiste specificatie niet tijdig overgelegd. Eerst op 6 januari 2009 (twee dagen voor het pleidooi) heeft Reich een specificatie in het geding gebracht. De - door het beginsel van hoor en wederhoor ingegeven - eis van tijdigheid is nader uitgewerkt in artikel 10.5.1 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven, zoals dat sinds 1 september 2008 van toepassing is (hierna: het rolreglement), ingevolge artikel 11.2 ook op de onderhavige procedure. In artikel 10.5.1 van het reglement is bepaald dat een partij die bij pleidooi nieuwe producties in het geding wil brengen, deze uiterlijk op de elfde dag voor de dag van het pleidooi indient. Ingevolge artikel 1.2 sub d van het rolreglement gaat het daarbij om werkdagen.

24. Anders dan Reich betoogt, bestaat er geen grond om deze bepaling ten aanzien van een specificatie van de proceskosten buiten toepassing te laten. Dat betekent dat de onderbouwing en specificatie van kosten, voor zover bekend, uiterlijk op de elfde werkdag voor het pleidooi moet worden ingediend. Ten aanzien van de kosten die nadien nog gemaakt worden overweegt het hof, met toepassing van artikel 1.14 van het rolreglement, dat de vereiste specificatie van die kosten uiterlijk bij gelegenheid van het pleidooi nog kan worden overgelegd. Veelal zal het daarbij immers gaan om een stuk dat kort en eenvoudig te doorgronden is, waardoor de wederpartij niet in diens recht op verweer zal worden geschaad.

Lees het arrest hier.

IEF 7620

Van stekkerdozen en stopcontacten

Vzr. Rechtbank Arnhem, 19 februari 2009, KG ZA 08-795, Stekelenburg, All-Line Incorporated C.S tegen Plieger B.V.

Modellenrecht. Internationaal modeldepot stekkerdoos. Gestelde inbreuk op model door een bij de Gamma verhandelde stekkerdoos van gedaagde Plieger (afbeelding boven All-line, onder Plieger, meer afbeeldingen in het vonnis). ‘Oud recht’ (BTMW) van toepassing m.b.t. de nieuwheidsvereiste, maar ‘nieuw recht’ (BVIE) van toepassing m.b.t. de technische bepaalbaarheid. Geen richtlijn conforme interpretatie Benelux modellenrecht.

Het model is gedeeltelijk technisch bepaald o.g.v. de apparaatgerichte leer. De overige kenmerken, o.a. ronde vormen zijn dan wel niet technisch bepaald, maar niet als nieuw te beschouwen. Het depot is derhalve nietig en de vorderingen worden afgewezen. 1019h proceskosten: €5000,- (eenvoudig kort geding).

Nieuwheidsvereiste: 4.5. Ten aanzien van het nieuwheidsvereiste van het depot van Stekelenburg en All-Line geldt het volgende. Artikel II van het Protocol 2002 (Protocol houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen of modellen van 20 juni 2002) bepaalt dat artikel 4 BTMW, dat ziet op de vereisten voor een geldig depot, waaronder het nieuwheidsvereiste (zie ook artikel 3.3 BVIE), en artikel 15 BTMW, dat ziet op de mogelijkheid tot het inroepen van de nietigheid van een depot (zie ook artikel 3.23 BVIE), zoals deze luiden na het tijdstip van inwerkingtreding van dit Protocol, te weten 1 december 2003, niet van toepassing zullen zijn op rechten die voortvloeien uit een vóór dat tijdstip verricht depot van een tekening of model of van het vóór genoemd tijdstip voor het Beneluxgebied uit een internationaal depot voortvloeiend recht. Op rechten die voortvloeien uit vóór dat tijdstip verrichte depots blijven artikel 4 en artikel 15 van toepassing, zoals deze luidden vóór de inwerkingtreding van dit Protocol. Dit betekent dat ten aanzien van dit onderdeel niet de toepasselijke bepaling uit het BVIE, maar de toepasselijke bepaling uit de BTMW van vóór 1 december 2003 zal worden toegepast, zijnde de toepasselijke bepaling uit de BTMW 2000.

Richtlijnconforme interpretatie: 4.6 Voor een met betrekking tot de EG Modellenrichtlijn (Richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van Ministers van 13 oktober 1998 inzake de rechtsbescherming van modellen, PbEG 1998, L289/28) richtlijnconforme interpretatie van de van toepassing zijnde bepalingen uit het BTMW 2000 is geen plaats, omdat uit het Gemeenschappelijk Commentaar van de Regeringen van de Beneluxlanden bij het Protocol van 20 juni 2002 blijkt dat de Benelux-wetgever dit niet heeft gewild. Het zou in strijd zijn met de rechtszekerheid en de rechtvaardigheid om bestaande rechten te ontnemen, nu immers de voorwaarde van eigen karakter voor de bescherming als model nieuw is in de BTMW 2003, waardoor er geregistreerde modellen zullen zijn die wel aan de tot dan geldende beschermingsvereisten voldoen, maar die niet een eigen karakter hebben. Dit betekent ten slotte ook dat het vereiste van een eigen karakter in het onderhavige kort geding geen rol speelt, nu het depot van Stekelenburg en All-Line moet worden beoordeeld naar het recht van vóór 1 december 2003. Dit vereiste zal hierna dan ook onbesproken blijven.

Technische bepaalbaarheid: 4.7. Ten aanzien van de technische bepaalbaarheid geldt het volgende. Artikel 2 BTMW 2000 bepaalt dat van de bescherming is uitgesloten datgene wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. Artikel 2 BTMW 2003, evenals artikel 3.2 BVIE, bepaalt onder meer dat van de bescherming zijn uitgesloten de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel die uitsluitend door de technische functie worden bepaald. Hetgeen hiervoor onder 4.5 met betrekking tot het nieuwheidsvereiste over de artikelen 4 en 15 BTMW 2003 is overwogen, geldt voorshands geoordeeld niet voor artikel 2 BTMW 2003. Artikel II van het Protocol 2002 maakt immers geen melding van dit artikel. Bovendien is er niet of nauwelijks sprake van materiële verschillen tussen artikel 2 BTMW 2000 en artikel 2 BTMW 2003 (en dus ook artikel 3.2 BVIE). Uit het Gemeenschappelijk Commentaar (VI-14) blijkt ook dat de Benelux-wetgever van mening is dat de nieuwe formulering van de tekst in de praktijk geen verschil zal opleveren. Dit betekent dat ten aanzien van dit onderdeel de toepasselijke bepaling uit het BVIE zal worden toegepast. Hieraan doet niet af dat in artikel 15 BTMW 2003 (en artikel 3.23 BVIE), dat zoals eerder opgemerkt wel in artikel II van het Protocol 2002 wordt genoemd, ook wordt verwezen naar artikel 2 BTMW 2003.

Apparaatgerichte leer: 4.11. Voorop wordt gesteld dat in dit kader dient te worden uitgegaan van de zogenaamde apparaatgerichte leer. In het arrest Philips/Remington (HvJ EG, 18 juni 2002, BIE 2003, 89) werd in het kader van het merkenrecht overwogen dat een teken dat uitsluitend bestaat in de vorm van de waar niet kan worden ingeschreven indien wordt aangetoond dat de wezenlijke functionele kenmerken van die vorm uitsluitend aan die technische uitkomst zijn toe te schrijven. Het bewijs dat er nog andere vormen bestaan waarmee dezelfde technische uitkomst kan worden verkregen, maakt dit niet anders. Deze voor het merkenrecht geldende afbakening met het octrooirecht dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook te gelden voor het modellenrecht.

4.12. Voorshands geoordeeld gaat het bij de uitsparing in de zijkanten van de stekkerdoos van Stekelenburg en All-Line naar analogie met het criterium uit het Philips/Remington-arrest om een wezenlijk functioneel kenmerk dat uitsluitend aan een technische uitkomst is toe te schrijven. Een dergelijke uitsparing dient namelijk om het (resterende) snoer in op te rollen/op te bergen en in vast te klemmen. Dat Stekelenburg en All-Line dit in feite zelf ook zo zien, kan worden afgeleid uit het feit dat op de verpakking van de stekkerdoos van Stekelenburg en All-Line onder een kleine afbeelding van de stekkerdoos met opgerold snoer is aangegeven ‘nooit meer overtollig snoer’. De conclusie is dan ook dat dit aspect buiten beschouwing moeten worden gelaten bij de beoordeling van de nieuwheid van het gedeponeerde model.

4.13. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geldt een en ander niet voor de ronde afwerking van de stekkerdoos van Stekelenburg en All-Line. De ronde vorm is niet technisch bepaald, omdat de functie, het oprollen van het snoer, niet meebrengt dat de hoeken van de stekkerdoos rond moeten zijn.

Geen nieuw uiterlijk: 4.14. Ingevolge artikel 1 BTMW 2000 kan als model worden beschermd het nieuwe uiterlijk van een voortbrengsel dat een gebruiksfunctie heeft. Op grond van artikel 4 lid 1 onder a BTMW 2000 wordt geen uitsluitend recht verkregen indien het model niet nieuw is, dat wil zeggen wanneer op enig tijdstip van de periode van vijftig jaren, voorafgaande aan de datum van het depot of aan de datum van voorrang, welke voortvloeit uit het Verdrag van Parijs, een voortbrengsel dat hetzelfde uiterlijk vertoont als het gedeponeerde model, dan wel daarmee slechts ondergeschikte verschillen vertoont, in de belanghebbende kring van nijverheid of handel van het Benelux-gebied feitelijk bekendheid heeft genoten.

4.15. Stekelenburg en All-Line stellen dat het gedeponeerde model als nieuw moet worden beschouwd, omdat niet eerder een stekkerdoos werd ontworpen uit één mal waardoor een strak design is ontstaan en die naast een ronde afwerking aan weerszijden van de stekkerdoos gekenmerkt wordt door aan elkaar versmolten ‘contactpunten’, waarvan de randen uitstulpen en die bovendien ook in de zijkanten een specifieke uitsparing heeft.

4.16. Zoals hiervoor uit rechtsoverweging 4.12 blijkt, dient bij beantwoording van de vraag welke kenmerken bij het nieuwheidsvereiste moeten worden betrokken, geen acht te worden geslagen op de specifieke uitsparing in de zijkanten van de stekkerdoos van Stekelenburg en All-Line. Daarnaast is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de kwestie van de uit één mal ontworpen stekkerdoos, waardoor een strak design is ontstaan, onvoldoende door Stekelenburg en All-Line is gesubstantieerd en daardoor onvoldoende duidelijk is gemaakt, om bij de beoordeling naar de nieuwheid van de stekkerdoos te kunnen betrekken. Dit betekent dat het uiteindelijk gaat om de ronde afwerking aan weerszijden van de stekkerdoos en de met elkaar versmolten, uitstulpende contactpunten.

4.17. Voorshands geoordeeld heeft Plieger voldoende aannemelijk gemaakt dat laatstgenoemde kenmerken al bekend waren uit oudere depots op naam van derden (zoals bijvoorbeeld de depots van L’ébenoid van 10 april 2001 en het depot van Alombard van 13 december 1999), maar ook op naam van Stekelenburg zelf (de depots van 17 april 2001, 4 oktober 2001 en 21 november 2001). Dit leidt tot de conclusie dat vóór de datum van deponering van het onderhavige model van Stekelenburg en All-Line reeds nieuwheidsschadelijke depots voor de Benelux bestonden van stekkerdozen en stopcontacten, die derhalve bekend waren in de belanghebbende kring van nijverheid of handel van het Benelux-gebied.

4.18. Daarmee is vooralsnog voldoende aannemelijk geworden dat in een te voeren bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het bewuste depot nietig is. De vorderingen van Stekelenburg en All-Line zullen dan ook worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7617

25.000,- Euro Stoel

Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 februari 2009, HA ZA 08-4091, Merryfair Chair System Sdn. Bhd. & Schaffenburg Office Furniture B.V. tegen Euro-Stoel B.V.

Vonnis in incident in auteurs- en modelrechtelijke geschil mbt. bureaustoelen (zie ook Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 februari 2009, IEF 7585). Vordering tot zekerheidstelling buitenlandse gedaagde  voor een eventuele proceskostenveroordeling. De rechtbank wijst de vordering toe. Van een uitzondering is in de onderhavige procedure geen sprake.

4.2. Vooropgesteld moet worden dat krachtens het bepaalde in artikel 224 lid 1 Rv een in het buitenland gevestigde eisende partij zoals Merryfair op vordering van de wederpartij verplicht is zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij zou kunnen worden veroordeeld, tenzij er sprake is van één van de uitzonderingen zoals vermeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a tot en met d Rv. Van zo een uitzondering is in de onderhavige procedure geen sprake. Er bestaat geen verdrag of EG-verordening waaruit een verbod op zekerheidstelling voortvloeit (sub a) of krachtens welke een veroordeling tot betaling van de proceskosten en schadevergoeding in Maleisië als het land van vestiging van Merryfair ten uitvoer zal kunnen worden gelegd (sub b). Daarenboven hebben Merryfair en Schaffenburg niet betwist dat van toepasselijkheid van sub c dan wel sub d geen sprake is.

4.3. Krachtens artikel 6:51 lid 2 BW moet een aangeboden zekerheid zodanig zijn dat de eventuele vordering van Euro-Stoel op Merryfair uit hoofde van de proceskostenveroordeling behoorlijk is gedekt en dat Euro-Stoel daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen. Schaffenburg heeft met de enkele stelling dat zij zich garant zal stellen voor de voldoening van de proceskosten van Merryfair niet inzichtelijk gemaakt dat de haar voor ogen staande en niet nader in de wet geregelde garantstelling aan het bepaalde in artikel 6:51 lid 2 BW voldoet. Wat de voorgestelde hoofdelijke proceskostenveroordeling betreft, merkt de rechtbank op dat zo een proceskostenveroordeling niet door Euro-Stoel is gevorderd en bijgevolg op grond van artikel 23 Rv ook niet kan worden uitgesproken.

4.4. De rechtbank zal de vordering tot zekerheidstelling toewijzen en de hoogte van de onherroepelijke afroepgarantie in aansluiting op de categorie ‘overige bodemzaken met repliek, dupliek en/of pleidooi’ van de regeling Indicatietarieven in IE-zaken (raadpleegbaar op www.rechtspraak.nl), zonder daarbij een oordeel te geven over de kwalificatie van de hoofdzaak, maximeren op € 25.000.

4.5. Merryfair zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident. Gelet op de in de hoofdzaak gevorderde proceskostenveroordeling overeenkomstig artikel 1019h Rv zal de rechtbank de beslissing omtrent de kosten aanhouden.

Lees het vonnis hier.

IEF 7585

Doorlopend in de zijkanten

Gemeenschalsmodel 000039300-0003Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 februari 2009, KG ZA 08-1646, Euro-Stoel B.V. tegen Schaffenburg Office Furniture B.V. c.s.

Modellenrecht. Eiseres Euro-Stoel stelt dat de door haar verkochte  bureaustoel ‘Saturn’ geen inbreuk maakt op het Gemeenschapsmodel van gedaagde (zie afbeelding, meer afbeeldingen in het vonnis) en vordert dat de verkoop op geen enkele wijze wordt belemmerd. Bij het OHIM heeft eiseres een verzoek tot nietigverklaring van het Gemeenschapsmodel van gedaagde  ingediend. In reconventie vordert gedaagde dat de inbreuk op haar model wordt gestaakt.

De voorzieningenrechter oordeelt dat, ondanks de nietigheidsprocedure, wel moet worden uitgegaan van de rechtsgeldigheid van het Gemeenschapsmodel, omdat Euro-Stoel niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kans aanwezig zou zijn dat het Gemeenschapsmodel in de door Euro-Stoel bij het Bureau aanhangig gemaakte nietigheidsprocedure zou worden vernietigd.

De stoel is immers niet technisch bepaald, het aangevoerde octrooi is niet nieuwheidsschadelijk en  Euro-Stoel heeft niet aannemelijk gemaakt dat “de uiterlijke kenmerken van de bureaustoel een toepassing zijn van een in de meubelbranche heersende of gebruikelijke mode of stijl alsmede dat de modellen die reeds voorafgaand aan de voorrangsdatum van het modeldepot van Merryfair voor het publiek beschikbaar zijn gesteld geen andere algemene indruk wekken dan het Gemeenschapsmodel en bijgevolg schadelijk zijn voor het eigen karakter van het Gemeenschapsmodel.” Aangezien er geen ‘serieuze niet te verwaarlozen kans bestaat dat het recht in een oppositie- of nietigheidsprocedure geen stand zal houden’, wordt ook het gevorderde wapperverbod afgewezen.

Dat in reconventie de gestelde inbreuk vervolgens wordt aangenomen, komt dan ook niet echt als een verrassing. De onbetwiste (1019h) proceskosten worden verdeeld over conventie en reconventie. De proceskostenveroordeling “geldt ook voor zover de vorderingen in reconventie niet zijn toegewezen; naar voorlopig oordeel behoort dat geen consequenties te hebben voor de proceskostenveroordelingen in conventie en in reconventie.”

Inbreuk: 5.6. De beschermingsomvang van een Gemeenschapsmodelrecht omvat krachtens het bepaalde in artikel 10 lid 1 GModVo elk model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt dan het ingeschreven model. Bij de beoordeling of de bureaustoel 'Saturn' al dan niet een andere algemene indruk wekt dan het ingeschreven model, dient het model zoals het in het register is ingeschreven te worden vergeleken met de 'Saturn' stoel zoals die op de markt wordt gebracht. Met inachtneming van het vorenstaande moet voorshands worden geoordeeld dat de bureaustoel 'Saturn' geen andere algemene indruk wekt dan het ingeschreven model. Zowel het ingeschreven model als de 'Saturn' worden gekenmerkt door een combinatie van een hoofdsteun met gebogen zijframe van gepolijst aluminium doorlopend in de zijkanten van de mesh rugleuning met (niet-mesh) lendesteun. De (geringe) verschillen tussen model en 'Saturn' stoel qua vormgeving en bevestiging van de armleuningen, de vorm, de dikte en het materiaal van de zittingen alsmede de vorm van de poot met wielen zijn naar voorlopig oordeel niet zodanig dat zij tot een andere algemene indruk leiden. De op het Gemeenschapsmodelrecht gebaseerde vorderingen zullen bijgevolg kunnen worden toegewezen als in het dictum verwoord.”

Wapperverbod: 5.8. Een sommatie kan onder omstandigheden onrechtmatig zijn, wanneer het recht waar men zich op beroept niet bestaat dan wel een serieuze niet te verwaarlozen kans bestaat dat het recht in een oppositie- of nietigheidsprocedure geen stand zal houden (vergelijk HR 29 september 2006, IEPT 20060929 (Bakels/Stork). Met andere woorden: wanneer wordt gehandhaafd tegen beter (behoren te) weten in. Daarvan is gelet op het vorenwoverwogene geen sprake. De vorderingen in conventie, neerkomend op een "wapperverbod", zullen derhalve worden afgewezen.

Proceskosten: 5.9. Euro-Stoel is zowel in conventie als in reconventie als de in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij aan te merken en zal om die reden in de volgens art. 1019h Rv te begroten proceskosten worden veroordeeld. Dat geldt ook voor zover de vorderingen in reconventie niet zijn toegewezen; naar voorlopig oordeel behoort dat geen consequenties te hebben voor de proceskostenveroordelingen in conventie en in reconventie. Volgens de onbetwiste opgave van Schaffenburg en Merryfair bedragen de proceskosten in conventie en in reconventie € 13.233,50. Aangezien niet is gespecificeerd welke kosten aan de conventie en welke kosten aan de reconventie moeten worden toegerekend, zal de rechtbank, gelet op het vorenoverwogene, Euro- Stoel in conventie veroordelen tot betaling aan Merryfair en Schaffenburg van een bedrag van (50% van € 13.233,50 =) € 6.616,75 en in reconventie tot betaling aan Merryfair en Schaffenburg van (eveneens) € 6.616,75, slechts in het laatste geval te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van de betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.

Lees het vonnis hier.

IEF 7581

Henk X

Gerechtshof Amsterdam, 03 februari 2009, LJN: BH2939, Voortman Kantoormeubelen B.V. tegen HS Design B.V.

Modellenrecht. Auteursrecht. Afwijzing vordering tot betaling royalties. Bij ontbreken van een tussen partijen overeengekomen andersluidend beding komt, indien aanwezig, het auteursrecht inzake de in opdracht ontworpen kantoormeubelen toe aan de opdrachtgever en niet aan de ontwerper. Een (geldig) modeldepot is hierbij niet vereist. 
 
Henk X. heeft in opdracht van Voortman kantoormeubelen en bijbehorende accessoires ontworpen (‘de On-Line producten’). Henk X heeft alle industriële en intellectuele eigendomsrechten overgedragen aan HS Design, waarvan X directeur en enig aandeelhouder is. Voortman en HS Design krijgen vervolgens een geschil over de afgesproken provisie en naamsvermelding. In september 2006 deponeert Voortman de ontwerpen voor de On-Line producten als Benelux-model. 

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep. Het auteursrecht op de meubels berust op grond van het bepaalde in art. 3.29 jo. 3.8 lid 2 BVIE (voorheen art. 23 jo. 6 lid 2 BTMW) wel bij Voortman als opdrachtgever.

4.5. Genoemde bepalingen van het BVIE (evenals voorheen de BTMW) komen er – voor de onderhavige situatie samengevat – op neer dat indien een model op bestelling is ontworpen de opdrachtgever, behoudens andersluidend beding tussen opdrachtgever en ontwerper, als ontwerper wordt beschouwd en dat aan deze daarmee ook het auteursrecht inzake dat model toekomt. Voortman bestrijdt terecht dat, zoals rechtbank heeft overwogen, een dergelijk andersluidend beding kan worden afgeleid uit de brieven van Voortman van 6 maart 1992 en 3 september 1997 en derhalve geacht moet worden tussen partijen te zijn overeengekomen. In deze brieven valt niet meer te lezen dan de afspraak, dat aan X naast het door hem ontvangen ontwerphonorarium een aanvullende provisie toekwam van 1,5 % gedurende maximaal tien jaar. Deze wijze van beloning geeft op zich zelf, mede gelet op hetgeen door partijen is gesteld omtrent de in de branche gebruikelijke voorwaarden, geen grond om aan te nemen dat partijen in het onderhavige geval tevens zijn overeengekomen om in afwijking van de hoofdregel van art. 3.8 lid 2 jo. 3.29 BVIE het auteursrecht aan X (c.q. HS Design als diens rechtsopvolgster) te doen toekomen. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit dit zou kunnen worden afgeleid. De omstandigheid dat Voortman het model eerst in 2006 heeft gedeponeerd maakt dit niet anders, nu – daargelaten de vraag naar de geldigheid van dit depot in verband met het nieuwheidsvereiste - voor de toepassing van art. 6 lid 2 BTMW, thans art. 3.8 lid 2 BVIE, een modeldepot niet is vereist (BenGH 22 juni 2007, NJ 2007, 500).

4.6. De principale grief 1 slaagt derhalve. Voor zover de On-Line producten auteursrechtelijk zijn beschermd komt, bij ontbreken van een andersluidend beding, dit auteursrecht toe aan Voortman. Dit brengt mee dat de hiervoor in 4.2 sub (a) weergegeven vordering van HS Design, die zij op een haar toekomend auteursrecht heeft gebaseerd, haar alsnog dient te worden ontzegd. Bij deze uitkomst kunnen de overige grieven van Voortman hier verder onbesproken blijven.

4.7. De grieven in het incidenteel appel gaan niet op. Voor zover Voortman de productie en verkoop van de On-Line producten naar het ontwerp van X na 6 maart 2002 heeft voortgezet behoefde zij daartoe niet diens toestemming, nu zoals eerder overwogen het auteursrecht op die producten – indien dat al bestaat - toekomt aan Voortman als opdrachtgever en niet aan X c.q. HS Design. Om dezelfde reden kan HS Design niet worden gevolgd in haar stelling dat in het onderhavige geval sprake is van een stilzwijgend voortgezette licentieovereenkomst omdat Voortman met de productie is doorgegaan. Er is derhalve geen rechtsgrond aanwezig voor de door HS Design gevorderde provisiebetalingen na de overeengekomen einddatum van 6 maart 2002.

5.  (…) HS Design zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties, in hoger beroep zowel die van het principaal appel als van het incidenteel appel [liquidatietarief].

Lees het arrest hier. Rechtbank Haarlem , 17 januari 2007: IEF 3842.

IEF 7553

Vrij van alle bijzondere lasten en beperkingen

FINO rozeRechtbank ’s-Gravenhage, 4 februari 2009, HA ZA 08-2558, Motom Italia S.P.A. tegen MM-Exclusief B.V.

Vonnis in incident. Vrijwaring. Modellenrecht. In de hoofdzaak stelt eiser Motom dat gedaagde MM-Exclusive inbreuk maakt op haar gemeenschapsmodelrecht m.b.t. een scooter. MM-Exclusief wil nu het Chinese bedrijf  Zhongneng  in vrijwaring op te roepen, omdat Zhongneng als houdster van een op 5 februari 2007 in China geregistreerd modelrecht op de Fino scooter met MM-Exclusief een koopovereenkomst met betrekking tot de Fino scooters heeft gesloten en verplicht zou zijn de Fino scooters vrij van alle bijzondere lasten en beperkingen in eigendom aan MM-Exclusief over te dragen. De vordering wordt toegewezen.

“4.2. (…) Hoewel zij haar stelling niet met een distributie- of koopovereenkomst en/of een schriftelijke overeenkomst waarin een rechtskeuze voor het Nederlandse recht is gemaakt, heeft onderbouwd, valt gelet op het wel overgelegde ‘Certificate of Design Patent’ met daarin afbeeldingen van de Fino scooters (productie 1 van MMExclusief) alsmede de ‘Power of Attorney’ (productie 5 van MM-Exclusief) niet uit te sluiten dat MM-Exclusief, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, verhaal heeft op Zhongneng.”

Het betoog van Motom dat het oproepen van Zhongneng in vrijwaring tot te veel vertraging in de hoofdzaak zal leiden, kan niet tot een ander oordeel leiden.

Lees het vonnis hier. Zie ook: Rechtbank ’s-Gravenhage, 16 september 2008, IEF 7084.

IEF 7540

Haarkristallen

Haarkristalle, Boven Jems, onder Hollywood NailsVzr. Rechtbank ’S-Gravenhage, 3 februari 2009, KG ZA 08-1524, Jems B.V. tegen Hollywood Nails Gmbh.

Auteursrecht. Gemeenschapsmodellenrecht. Slaafse nabootsing. Haarkristallen. Eiser stelt dat gedaagde inbreuk maakt op haar Gemeenschapsmodelrecht op de door haar ontworpen haarkristallen en op haar auteursrechten op het ontwerp van de verpakking van de haarkristallen (afbeeldingen in het vonnis). De Voor- en achterkant van de verpakking worden separaat beoordeeld.

De modelrechtelijke vordering wordt afgewezen, de haarkristallen van Hollywood Nails wekken een andere algemene indruk dan het ingeschreven model. Wel maakt de achterkant van de verpakking van gedaagde inbreuk op het auteursrecht van eiser, de overeenkomstige totaalindrukken rechtvaardigen het vermoeden dat sprake is van ontlening (ook omdat gedaagde beschikte over een monster van de haarkristallen van eiser). Voor wat betreft de voorkant van de verpakking heeft gedaagde wel voldoende afstand genomen van het ontwerp van eiser.

De stelling dat er sprake is van slaafse nabootsing van het product, de combinatie van haarkristallen en de verpakking, is onvoldoende gemotiveerd.  De proceskosten worden gecompenseerd.

Modelrecht haarkristallen: "4.4. Met inachtneming van het vorenstaande moet voorshands worden geoordeeld dat de haarkristallen van Hollywood Nails een andere algemene indruk wekken dan het ingeschreven model. De kroon van het haarkristal van Hollywood Nails vertoont facetten in een trapeziumvorm, terwijl de kroon van het ingeschreven model geheel andere, ogenschijnlijk gebogen facetten vertoont, deels uitlopend in een puntvorm. Daarnaast heeft de stopper van het haarkristal van Hollywood Nails de vorm van een piramide, terwijl de stopper van het ingeschreven model de vorm van een prisma heeft (of naar de stelling van Jems hoornvormig is). Het haarkristal van Hollywood Nails maakt geen inbreuk op het Gemeenschapsmodel van Jems. De stelling van Hollywood Nails dat dit model nietig zou zijn kan dus onbesproken blijven.

Auteursrecht verpakking: 4.7. Voorshands moet worden geoordeeld dat de achterkant van de verpakking van Hollywood Nails bij de gebruiker dezelfde totaalindruk wekt als de achterkant van de verpakking van Jems. De beide achterkanten (hieronder afgebeeld) worden gedomineerd door witte rechthoekige vlakken, afgebeeld tegen een donkere achtergrond, alsmede een overzicht van de kleuren, waarin de haarkristallen verkrijgbaar zijn. Dat Hollywood Nails, zoals zij aanvoert, tekst aan de verpakking heeft toegevoegd, geen gebruik maakt van pijltjes in de witte vlakken, grotere afbeeldingen heeft opgenomen, meer van de haarstreng toont, vijf in plaats van vier haarkristallen toont, de witte vlakken links en niet rechts heeft geplaatst, de kleuren boven en niet naast de witte vlakken heeft geplaatst en een ander lettertype dan Jems heeft gebruikt, zijn ondergeschikte verschillen die niet leiden tot een andere totaalindruk. De overeenkomstige totaalindrukken rechtvaardigen het vermoeden dat sprake is van ontlening. Aangezien Hollywood Nails ook niet heeft betoogd dat van ontlening geen sprake is en het vermoeden derhalve niet heeft weerlegd, moet voorshands worden geoordeeld dat zij wat de achterkant van de verpakking betreft inbreuk op het auteursrecht van Jems maakt. Het terzake gevorderde verbod is op de hierna vermelde wijze toewijsbaar.

4.8. Vast staat dat Hollywood Nails een monster van de haarkristallen van Jems heeft verkregen en vooralsnog is aannemelijk dat zij zich bij het ontwerp van haar eigen verpakking door de verpakking van Jems heeft laten inspireren. Voor wat betreft de voorkant van de verpakking heeft zij echter naar voorlopig oordeel voldoende afstand genomen van het ontwerp van Jems. De voorkant van de verpakking van Jems heeft een overwegend lichte achtergrond met boven en onder een donker vlak, terwijl de voorkant van de verpakking van Hollywood Nails een donkere achtergrond heeft. De tekstweergave aan de bovenzijde van de verpakking van Hollywood Nails is geheel anders en het lichte vlak waarop de haarkristallen zijn aangebracht ontbreekt. Verder toont de verpakking van Hollywood Nails het daarop afgebeelde fotomodel tot de taille, terwijl de verpakking van Jems slechts het gezicht en de hals van een fotomodel toont. De beide voorkanten wekken aldus niet dezelfde totaalindruk.

Slaafse nabootsing: 4.10. Met inachtneming van deze maatstaf staat hetgeen hierboven met betrekking tot de gestelde inbreuk op het auteursrecht op de voorkant van de verpakking is overwogen ook aan de toewijzing van de vorderingen in de weg voor zover zij zijn gebaseerd op slaafse nabootsing van het product, waaronder Jems de combinatie van haarkristallen en de verpakking verstaat. Voor zover Jems zich heeft willen beroepen op de stelling dat (ook) uitsluitend het haarkristal slaafs is nagebootst, heeft zij die stelling onvoldoende gemotiveerd. Jems heeft niet bestreden dat het haarkristal dat zij op de markt brengt, anders dan haar Gemeenschapsmodel, de vorm heeft van de welbekende Swarovski diamant. Dat deel van het haarkristal kan dus niet bijdragen aan het door Jems geclaimde eigen gezicht in de markt. De vorm van de stopper die aan dat gezicht zou moeten bijdragen wordt door Hollywood Nails bovendien niet nagevolgd.

4.11. Gelet op het toe te wijzen verbod om inbreuk te maken op het auteursrecht van Jems op de achterkant van de verpakking, heeft Jems geen belang meer bij een afzonderlijke beoordeling van de vraag of sprake is van een slaafse nabootsing van de achterkant. De voorzieningenrechter zal de vorderingen in zoverre afwijzen. 

4.15. Nu beide partijen over en weer op belangrijke punten in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7506

Ingrijpende maatregelen (toegewezen)

1- Rechtbank 's-Gravenhage, ex parte beschikking van 18 december 2008, KG RK 08/2242. 3M Company.

Merkenrecht. Toegewezen ex parte. Gestelde counterfeit van mutsen onder de naam Thinsulate. Pan-Europees inbreukverbod.

"Voldoende aannemelijk is dat Minoes een teken gebruikt dat identiek is aan de Gemeenschaps woordmerken THINSULATE van 3M. Minoes gebruikt het teken voor dezelfde waren als waarvoor de merken van 3M zijn ingeschreven. Het verzoek zal op de wijze als hieronder verwoord worden toegewezen op grondslag van de ingeroepen Gemeenschaps merkrechten THINSULATE."

Lees de beschikking hier.

1- Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 16 oktober 2008, KG RK 08/1703, Teddy S.P.A.

Modellenrecht. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Gestelde inbreuk op gemeenschapsmodelrecht en auteursrecht m.b.t. een damesjas.

"2.4. De voorzieningenrechter oordeelt voorshands – vooropstellend de geldigheidspresumptie van het Gemeenschapsmodelrecht – dat de damesjas van gerekwestreerde bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt dan het ingeschreven Gemeenschapsmodel. Alle wezenlijke elementen uit het Gemeenschapsmodel van Teddy zijn overgenomen: geplooide kraag, voorzijde met blinde, gesegmenteerde sluiting en gestileerde bloemen in 4 tegenover 1 opzet aan weerskanten (zij het dat de bloemen in de jas van gerekwestreerde ten opzichte van het del wellicht iets minder zijn uitgewerkt, maar dat maakt voor de totaalindruk geen verschil), alles afgezet met bies in afwijkende, donkerder kleur. Voldoende aannemelijk is dat tevens sprake is van een voor een aan een ingrijpende maatregel als een ex parte verbod te stellen spoedeisendheid; uitstel van een inbreukverbod zal onherstelbare schade voor verzoekster veroorzaken. De voorzieningenrechter ziet derhalve voldoende aanleiding voor toewijzing van het verzoek, reeds op grond van het ingeroepen Gemeenschapsmodel, evenwel als in het dictum verwoord. De overige aangevoerde grondslagen behoeven bij die stand van zaken in het kader van de beoordeling van het verzochte ex parte verbod thans geen beoordeling."

Lees de beschikking hier.

2 - Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 2 december 2008, KG RK 08/2128, Exide Technologies

Merkenrecht. Gestelde inbreuk op gemeenschapsmerk.

"Beoordeling: Het verzoek zal op de wijze als hieronder verwoord worden toegewezen op grondslag van het ingeroepen Gemeenschaps woord/beeldmerkrecht. Het teken op de door gerekwestreerde aangeboden accu’s stemt overeen met het Gemeenschapsmerk van Exide."

Lees de beschikking hier.

IEF 7502

Ingrijpende maatregelen (afgewezen)

Vier door de rechtbank uitgegeven publicaties van een afwijzingen van verzoeken in evenzovele ex parte procedures. Zeldzaam, omdat tot vandaag afwijzingen eigenlijk niet werden vrijgegeven. Duidelijk is nu wel dat de rechtbank “hoge eisen stelt aan een ingrijpende maatregel als een ex parte verbod”.

1- Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 8 december 2008,  KG RK 08-2154, Go Fast Sports & Beverage Company.

(Zie IEF 7519)

2- Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 11 december 2008, KG RK 08-2195, Xerox Corporation.

Merkenrecht. Gestelde inbreukmakende parallelimport van XEROX.

“2.2. Het verzoek wordt afgewezen, omdat het niet in overeenstemming wordt geacht met de aan een ingrijpende maatregel als een ex parte verbod te stellen hoge eisen en gelet op de sommatiebrief van 15 juli 2008 in het bijzonder ten aanzien van de spoedeisendheid van de zaak.”

Lees de beschikking hier.

3- Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 9 december 2008, KG RK 08/2159, Janty S.P.A.

Modellenrecht. Auteursrecht Gestelde inbreuk op gemeenschapsmodelrecht en auteursrecht m.b.t. een electronische sigaret.

2.2. Het verzoek wordt afgewezen, omdat het niet in overeenstemming wordt geacht met de aan een ingrijpende maatregel als een ex parte verbod te stellen hoge eisen, in het bijzonder ten aanzien van de aannemelijkheid van het bestaan van en de inbreuk op de gestelde auteursrechten alsmede ten aanzien van de aannemelijkheid van de gestelde inbreuk op de Gemeenschapsmodelrechten.

Lees de beschikking hier.

4- Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking 19 december 2008, KG RK 08-2239, Kamer Van Koophandel Nederland

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Auteursrecht. Inbreuk Kantoor voor Klanten op IE-rechten KvK kan om diverse reden niet in dit ex parte bevel worden verboden.

“2.2. Het verzoek wordt afgewezen omdat het niet in overeenstemming wordt geacht met de aan een ingrijpende maatregel als een ex parte verbod te stellen hoge eisen, in het bijzonder ten aanzien van de aannemelijkheid van het gestelde recht en de gestelde inbreuk daarop en ten aanzien van de spoedeisendheid van de zaak. De voorzieningenrechter overweegt in dat verband dat de advocaat van verzoekster desgevraagd heeft aangegeven dat de in het verzoekschrift bedoelde websites op naam van gerekwestreerden sub 2 en 3 op dit moment niet langer actief zijn. Voor de toewijzing van een verbod als bedoeld in artikel 1019e Rv dient evenwel sprake te zijn van een actuele inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van verzoekster.

Ten aanzien van het handelen van gerekwestreerde sub 1 geldt dat verzoekster daarvoor reeds een ex parte verbod verleend heeft gekregen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. Dat aan dat verbod ten aanzien van gerekwestreerde sub 1 geen dwangsom is verbonden, rechtvaardigt geen nieuw ex parte verbod. Daarbij komt dat ook daar geldt dat niet is gebleken dat op dit moment nog steeds inbreuk wordt gemaakt. Een dreigende inbreuk op deze rechten is evenmin voldoende voor de toewijzing van een verbod.

 Het in het verzoekschrift beschreven handelen van gerekwestreerde sub 4, dient te worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, hetwelk, gelet op artikel 1019 Rv, geen grondslag is voor een ex parte verbod in de zin van artikel 1019e Rv. Het telefonisch nog aangevoerde argument dat gerekwestreerde sub 4 de blanco facturen voorzien van een met het beeldmerk van verzoekster overeenstemmend teken bij e-mail van 11 november 2008 aan de drukker heeft gestuurd en deze instrueert over de lay out, kwalificeert ten hoogste als betrokkenheid bij inbreuk, hetgeen een onrechtmatige daad zou opleveren, hetgeen, zoals hiervoor reeds is overwogen, geen deugdelijke grondslag is voor een ex parte verbod. Gelet op het vorenstaande zal de voorziening worden geweigerd.

Lees de beschikking hier.

IEF 7466

360º fotografie

Ferro Informatie SystemenRechtbank ’s-Hertogenbosch, 3 december 2008, LJN: BG8960, Cyclomedia Technology B.V. tegen Ferro Informatie Systemen B.V.,

Merkenrecht. Reclamerecht. Bedrijfsgeheimen. Panoramische foto’s. Geen sprake van onrechtmatige kennisname van bedrijfsvertrouwelijke informatie. geen ongeoorloofde vergelijkende reclame. Term 'Cyclorama' geniet geen merkenrechtelijke bescherming en ook op andere gronden is gebruik van de term niet verboden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die gebruik van term 'Cyclorama' onrechtmatig maken. De term “specialist” is in de regel niet voorbehouden aan slechts 1 persoon/bedrijf of instelling.

Eiser Cyclomedia brengt “op grootschalige en systematische wijze de omgeving in kaart door middel van speciale digitale panoramische foto’s die een 360 º beeld geven van gefotografeerde omgeving” en stelt in 2005 een opnamevoertuig ter beschikking aan gedaagde Ferro, tegen betaling en na ondertekening van een geheimhoudingsverklaring. In 2006 breidt Ferro haar dienstverlening uit met 360 º fotografie. Beide ondernemingen duiden hun product aan met de naam cyclorama. De factuur voor het gebruik van het opnamevoertuig is onbetaald gebleven.

Eiser Cyclomedia stelt dat Ferro de geheimhoudingsovereenkomst heeft geschonden en zich bedient van misleidende en vergelijkende reclame. De vorderingen worden afgewezen.

Geheimhouding: “4.7.3.  Gesteld noch gebleken is voorts dat Ferro Informatie Systemen B.V. tijdens het gebruik van het opnamevoertuig software heeft gekopieerd of anderszins heeft misbruikt. De rechtbank acht verder onvoldoende onderbouwing voorhanden voor de – betwiste - stelling dat Ferro Informatie Systemen B.V. gebruik maakt of heeft gemaakt van technische apparatuur, materialen, faciliteiten en documentatie van CycloMedia Technology B.V. Zij heeft hierbij in aanmerking genomen dat Ferro Informatie Systemen B.V. reeds ter comparitie heeft gesteld dat zij aanvankelijk gebruik heeft gemaakt van bestaande software (Quick time van Apple) en nadien van een vrij toegankelijke fotoviewer uit Italië. Aan de hand van ervaren gebruiksbeperkingen heeft Ferro Informatie Systemen B.V. naar haar zeggen eigen software (laten) ontwikkelen, die niet gelijk is aan die van CycloMedia Technology B.V. Het had op de weg van CycloMedia Technology B.V. gelegen om tegenover deze gemotiveerde betwisting van haar bovenaangehaalde stelling, feiten en omstandigheden te stellen ter ondersteuning van die stelling.

Dit klemt temeer nu CycloMedia Technology B.V. zelf in de dagvaarding heeft vermeld dat Ferro Informatie Systemen B.V. een eigen systeem heeft ontwikkeld. CycloMedia Technology B.V. heeft nadere onderbouwing echter achterwege gelaten en ook heeft zij geen enkele onderbouwing gegeven voor haar terloopse (want tussen haakjes gezette) stelling dat er sprake zou zijn van een cameratechnologie waarop octrooi zou rusten. Aan die stelling gaat de rechtbank mitsdien voorbij. Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat bij gebrek aan deugdelijke onderbouwing, niet kan worden aangenomen dat Ferro Informatie Systemen B.V. met behulp van de enkele kennis die is opgedaan tijdens instructie en gebruik van het voertuig gedurende 1 weekend, in staat is geweest om zich de technologie van CycloMedia Technology B.V. eigen te maken. Dit geldt zeker nu gesteld is dat deze technologie het resultaat is geweest van jarenlange inspanningen.”

Misleidende en vergelijkende reclame: “4.8.  CycloMedia Technology B.V. heeft ter toelichting op haar stellingen terzake aangevoerd dat Ferro Informatie Systemen B.V. zich in een door haar uitgegeven brochure en in een mailing op ontoelaatbare wijze met CycloMedia Technology B.V. vergelijkt. Zij presenteert zich ten onrechte als specialist in cyclorama’s. Ook brengt zij haar producten onder die naam (cyclorama’s) op de markt, terwijl dit geen soortnaam is maar een aanduiding die een eigen plaats op de markt gekregen heeft en synoniem is met de producten van CycloMedia Technology B.V.. (…)

4.10.3  Indien er veronderstellenderwijs vanuit zou worden gegaan dat er in casu sprake is van vergelijkende reclame, dan rijst de vraag of die geoorloofd is. Bij beantwoording van die vraag acht de rechtbank in de eerste plaats van belang dat de term “cyclorama” geen merkenrechtelijke bescherming geniet. Verder is gesteld noch gebleken dat er op andere gronden een verbod rust op het gebruik van die aanduiding voor 360° fotografie. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het Ferro Informatie Systemen B.V. in beginsel is toegestaan om die aanduiding te gebruiken, tenzij er sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden die het gebruik van de term “cyclorama” door Ferro Informatie Systemen B.V. onrechtmatig zou maken. In dit verband zijn door CycloMedia Technology B.V. geen andere omstandigheden aangevoerd dan die ter onderbouwing van haar standpunt dat sprake is van misleidende en/of ongeoorloofde vergelijkende reclame. De rechtbank zal zich mitsdien tot de beoordeling van die aspecten beperken.

4.10.4    Uit de stellingen van CycloMedia Technology B.V. volgt dat het gestelde verwarringsgevaar zijn grond vindt in juist het – op zichzelf toegestane - gebruik van de term “cyclorama” in de brochure en mailing van Ferro Informatie Systemen B.V.. De rechtbank is van oordeel dat CycloMedia Technology B.V. onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om te kunnen concluderen dat het enkele gebruik van die term in de brochure en mailing van Ferro Informatie Systemen B.V. verwarringsgevaar heeft of kan doen ontstaan. Voor het kunnen aannemen van verwarringsgevaar is tenminste nodig dat met behulp van concrete feiten en omstandigheden duidelijk wordt gemaakt dat het publiek (in de zin van de gemiddelde oplettende afnemer van het product) zou kunnen menen dat het product, dat in de (onmiskenbaar door Ferro Informatie Systemen B.V. uitgebrachte) brochure en mailing wordt aangeprezen, afkomstig is van CycloMedia Technology B.V. of van een aan CycloMedia Technology B.V. gelieerd bedrijf.

De omstandigheid dat Ferro Informatie Systemen B.V. – als cartografisch bedrijf – al jaren als zelfstandig bedrijf opereert op de markt van overheidsinstellingen, wat ook de markt is voor 360° fotografie, maakt het gestelde verwarringsgevaar zonder andere concretisering, die ontbreekt, onvoldoende aannemelijk. .Evenmin is voldoende feitelijke onderbouwing verstrekt om te kunnen concluderen dat de goede naam van het door CycloMedia Technology B.V. op de markt gebrachte product is geschaad. De enkele omstandigheid dat de foto’s van Ferro Informatie Systemen B.V. minder mogelijkheden zouden hebben dan die van CycloMedia Technology B.V. acht de rechtbank ontoereikend. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd die erop zouden kunnen duiden dat de in 360° fotografie geïnteresseerde markt – merendeels bestaande uit grote professionele publieke en semi-publieke instellingen – een minder veelzijdige bruikbaarheid van het product van Ferro Informatie Systemen B.V. (zo daar al sprake van zou zijn) mede zou toerekenen aan CycloMedia Technology B.V. door het enkele gebruik van dezelfde terminologie.
De stelling als zou het product van CycloMedia Technology B.V. als te duur worden afgeschilderd acht de rechtbank niet houdbaar. Zij tekent hierbij aan dat Ferro Informatie Systemen B.V. in haar brochure/mailing in dit verband de mogelijkheid vermeldt om niet voor het hele pakket aan fotografie en onderhoud te opteren maar voor het laten inrichten van een eigen bedrijfsauto van de klant en de fotografie in eigen beheer te houden dan wel te opteren voor gedeeltelijk periodiek onderhoud.

Ook de stelling dat er sprake is van een oneerlijk behaald voordeel acht de rechtbank onvoldoende feitelijk onderbouwd en in het licht van al hetgeen hiervoor is overwogen niet houdbaar.

4.10.5  Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat er door CycloMedia Technology B.V. onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld om te kunnen concluderen dat er anderszins sprake is van misleidende mededelingen in de brochure en/of mailing van Ferro Informatie Systemen B.V.. Dat Ferro Informatie Systemen B.V. zichzelf als specialist in cyclorama afficheert, acht de rechtbank ontoereikend. De term “specialist” is in de regel niet voorbehouden aan slechts 1 persoon/bedrijf of instelling. Ferro Informatie Systemen B.V. legt zich sinds medio 2006 mede toe op 360° fotografie, als specialisatie naast cartografie. De rechtbank ziet niet in dat het bezigen van de kwalificatie specialist in een wervingsbrochure/mailing ten opzichte van andere op dit vlak gespecialiseerde bedrijven als misleidend of anderszins onrechtmatig heeft te gelden.”

Lees het vonnis hier.