Modellenrecht  

IEF 8283

In verlichte toestand

Serralunga Vas-oneRechtbank ’s-Gravehage, 21 oktober 2009, HA ZA 09-187, Slewe Beheer B.V. & Bloom Holland B.V. tegen The Groove Garden (met dank aan Wouter Seinen & Alexander Alff, CMS Derks Star Busmann).

Modellenrecht. Auteursrecht. Vormgevingserfgoed. Eiseres Bloom, houdster van een Gemeenschapsmodelrecht m.b.t. oversized bloempot met verlichting (de BLOOM!Pot), stelt dat gedaagde Groove inbreuk maakt op haar rechten door de verhandeling van een eigen verlichte bloempot. De vorderingen worden afgewezen: Het Gemeenschapsmodel wordt nietig verklaard wegens prior art, wel auteursrecht op ('uitstraling') verlichting, maar onvoldoende overeenstemmende algemene indruk (bovendien: "Het geheel is gemaakt in China, welke 'uitstraling' de bloempot [van Groove -IEF] dan ook heeft."). Kort in citaten:

Modellenrecht: 4.17. De conclusie is dan ook dat de modelinschrijving de integratie van lamp en bloempot en de dubbele functionaliteit niet laat zien en daarom ook niet beschermt. Voorzover de inschrijving al een dubbele bodem openbaart is deze aan te merken als een technische maatregel met het doel de dubbele functionaliteit mogelijk te maken in de zin van artikel 8 GmodelVo waarvoor het recht uit een Gemeenschapsmodel niet geldt. Voorzover de inschrijving een transparante bloempot met verlichting openbaart is hierboven al overwogen dat het model niet nieuw is omdat een verlichte bloempot [de Vas-one van Serralunga - IEF] eerder was getoond op de meubelbeurs te Milaan. Het model met inschrijvingssnummer 000122189-0001 is dan ook wat het modelrecht betreft niet nieuw en niet van eigen karakter.

4.18. De door Groove gevorderde nietigverklaring van het Gemeenschapsmodel nummer 000122 189-0001 zal dan ook in het dictum in reconventie van dit vonnis worden uitgesproken.

Auteursrecht: 4.27. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in verlichte toestand de LED bloempot van Groove een andere algemene indruk maakt dan de BLOOM!Pot van Bloom. Er is dan geen sprake van inbreuk. Hieraan wordt niet afgedaan door het gegeven dat zonder ontstoken verlichting de bloempotten wel dezelfde algemene indruk maken. In dat geval volgen immers beide bloempotten het vormgevingserfgoed zoals de grote bloempot van Serralunga. De rechtbank laat in het midden of de grote bloempot van Serralunga bescherming toekomt uit hoofde van auteursrecht of als niet-ingeschreven model.

Proceskosten: 4.34. Uiteindelijk is in deze zaak - van beide zijden - meer dan het indicatietarief in rekening gebracht. De rechtbank acht dekosten aan de zijde van Groove niet onredelijk of onevenredig en zal daarom het indicatietarief niet toepassen. De rechtbank heeft meegewogen dat in een zaak met als inzet de bescherming van vormen als de onderhavige, de kosten aan de zijde van de beweerdelijk inbreukmaker veelal hoger zijn dan die van de rechthebbende. De beweerdelijk inbreukmaker zal immers als regel veel energie moet steken in het zoeken naar het wormgevingserfgoed.

Lees het vonnis hier of hieronder.

 

IEF 8281

Voor zover thans nog van belang

Depot Huiskens - DanamicGerechtshof ’s-Gravenhage, 13 oktober 2009, zaaknr. 105.003.145/01, Huiskens/W&M Agenturen (Nederland) tegen Baby Dan Productions A/S (met dank aan Jaap Bremer, BarentsKrans)

Modellenrecht (oud modellenrecht, BTMW, vonnis waarvan beroep dateert van 1 december 2004). Baby Dan vordert succesvol de nietigheid voor het Beneluxgebied van een (deel van een meervoudig)  internationaal model voor een traphek van Huiskens. “Hoewel het hier nog toepasselijke artikel 19 BTMW (oud) bepaalde dat de nietigverklaring, vrijwillige doorhaling of afstand steeds betrekking moest hebben op de tekening of het model in zijn geheel, [wordt] aangenomen dat bij meervoudige depots de nietigverklaring beperkt kan worden tot één van de in dat meervoudige depot opgenomen tekeningen en modellen.” (Klik op afbeelding voor vergroting)

Nieuwheid: 8. Volgens het in deze zaak toepasselijke recht, zoals dat gold tot 1 december 2003, moet het uiterlijk van het voortbrengsel nieuw zijn (artikel 1 BTMW (oud); vgl. thans artikel 3.1 lid 1 BVIE). Een model is niet nieuw indien binnen een periode van vijftig jaren voorafgaande aan het depot een voortbrengsel dat hetzelfde uiterlijk vertoont als het gedeponeerde model dan wel daarmee slechts ondergeschikte verschillen vertoont in de belanghebbende kring in de Benelux feitelijke bekendheid heeft genoten (artikel 4 lid 1 onder a BTMW (oud)). Zoals hiervoor onder 1 is overwogen, staat vast dat het traphek Danamic van Baby Dan reeds voor de depotdatum in de belanghebbende kring feitelijke bekendheid genoot in de Benelux. (…) In het licht van deze kenmerken is het hof van oordeel dat verschillen in de vorm van de spijlen en de buizen alsmede die van de handgreep - rond of vierkant, plat of afgerond -van ondergeschikte betekenis zijn, immers niet eraan in de weg staan dat de totaalindrukken van de hekjes overeenkomen. De conclusie luidt dan ook dat voor zover het uiterlijk van het gedeponeerde model niet technisch is bepaald, het slechts ondergeschikte verschillen vertoont met het reeds bekende traphek Danamic van Baby Dan.

(…)

Meervoudig model: 12. Het hof overweegt dat, hoewel het hier nog toepasselijke artikel 19 BTMW (oud) bepaalde dat de nietigverklaring, vrijwillige doorhaling of afstand steeds betrekking moest hebben op de tekening of het model in zijn geheel, aangenomen wordt dat bij meervoudige depots de nietigverklaring beperkt kan worden tot één van de in dat meervoudige depot opgenomen tekeningen en modellen (vgl. ten aanzien van vrijwillige doorhaling artikel 18 lid 1 BTMW (oud)). Baby Dan erkent dat zij zich nimmer op nietigheid van onderdeel 1 (1 .l en 1.2) heeft beroepen; zij heeft haar vorderingen louter op de onderdelen 2 en 3 gericht. Het hof zal het vonnis dan ook op dit punt vernietigen. Omdat in het dictum van het bestreden vonnis het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 maart 2002 wordt heroepen uitsluitend ten aanzien van de kostenveroordeling, ziet het hof aanleiding het dictum in zijn geheel opnieuw uit te spreken.

Lees het arrest hier of hieronder.

 

IEF 8267

Heeft de keukenla een meer geordende aanblik

Rechtbank ’s-Gravenhage, 13 oktober 2009, KG ZA 09-1279, Mepal B.V. tegen Xenos B.V. (met dank aan Hemke de Weijs, Nysignh).

Modellenrecht. Deksel bewaardozen.  Eiseres Mepal, houdster van een Gemeenschaps-modelregistratie voor kitchen container covers, maakt succesvol bezwaar tegen voorraaddozen van gedaagde Xenos, althans tegen het deksel van die dozen. Nieuwheid en eigen karakter niet bestreden. Niet uitsluitend functioneel bepaald. Modeldepot is voldoende duidelijk. Geen andere indruk. Pan-Europees verbod. In citaten:

4.7. Over de functie van de omlijsting van het deksel heeft de ter zitting aanwezige ontwerper van de Modula bewaardozen verklaard dat deze louter esthetisch is. Geheel transparante deksels hebben wel het voordeel dat de producten die erin worden bewaard van bovenaf zichtbaar zijn, maar als verschillende bewaardozen naast elkaar in de keukenlade worden geplaatst ontstaat een rommelig beeld omdat de producten niet zichtbaar van elkaar zijn gescheiden. Door de brede omlijsting van de deksels wordt de inhoud van de bewaardozen ingekaderd en heeft de keukenla een meer geordende aanblik. Xenos heeft dit esthetisch effect niet weersproken.

4.8. Gelet op voorgaande overwegingen is in dit geding van de rechtsgeldigheid van het Gerneenschapsmodel uit te gaan. De beschermingsomvang van een Gerneenschapsmodel omvat ingevolge artikel 10 lid 1 GModVo elk model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere indruk wekt dan het ingeschreven model. Bij de beoordeling of de deksels van de Xenos voorraaddozen inbreuk maken op het modelrecht van Mepal, dient het model mak dat in het register is ingeschreven te worden vergeleken met de deksels van de Xenos voorraaddozen.

4.9. Xenos heeft naar voren gebracht dat uit het geregistreerde model niet duidelijk zou zijn wat het uiterlijk van het deksel is en meer in het bijzonder dat daaruit niet valt af te leiden wat de functie is van de lijn op het deksel die zich op enige afstand van de buitenrand bevindt. Voorts is materiaalgebruik noch kleurgebruik daarin aangeduid. Xenos verbindt daaraan de conclusie dat onvoldoende duidelijk is welk uiterlijk door Mepal als model wordt geclaimd, zodat de vorderingen voor zover gebaseerd op modelrechtinbreuk reeds daarom dienen te worden afgewezen.

4.10. De voorzieningenrechter verwerpt dat standpunt van Xenos. Naar voorlopig oordeel is uit de geregistreerde afbeelding voldoende duidelijk dat is geclaimd een deksel van een container met afgeronde hoeken, waarbij aan één hoek (rechtsonder) een - door middel van een naar binnen schuin naar onder aflopend vlak, in de rand van het deksel geïntegreerde - geep is opgenomen. Het deksel heeft daarbij twee onderscheiden vlakverdelingen, bestaande uit een rechthoekig binnenvlak met afgeronde hoeken en een daaromheen gelegen prominente brede en hoge rand die naar binnen toe enigszins afloopt. Juist is dat het materiaal noch de kleur onderdeel uitmaakt van het depot. Dat is evenwel niet vereist en maakt het modeldepot evenmin onvoldoende duidelijk. 

4.11, Gelet op de hiervoor uit de modelregistratie blijkende kenmerken is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de deksels van de Xenos voorraaddozen hij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekken dan het model van Mepal. In de deksels van de Xenos voorraaddozen is immers sprake van een overeenstemmende vlakverdeling, waarvan het middenvlak met afgeronde hoeken wordt omlijst door een brede en hoge naar binnen toe aflopende rand met ronde hoeken, waarbij aan dezelfde hoek, rechtsonder, een op gelijke wijze in die rand geïntegreerde greep - door middel van een schuin naar onder lopend vlak - is opgenomen.

(…) 4.13. De op inbreuk op het Gemeenschapsmodel gebaseerde verbodsvordering komt daarom voor toewijzing in aanmerking. Xenos heeft niet bestreden dat zij de inbreukmakende voorraaddozen ook buiten Nederland aanbiedt. zodat de gevorderde gelding van het verbod in de hele Gemeenschap toewijsbaar is.

Lees het vonnis hier of hieronder. (inmiddels de doorzoekbare pdf Rechtbank Den Haag)

 

IEF 8198

Waardoor het water kan wegstromen

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 september 2009, KG ZA 09-981, Easy Sanitairy Solutions B.V. tegen I-Drain B.V.B.A.

Modellenrecht. Douchegoten. Eerst even voor jezelf lezen. Inbreuk door gedaagde. Gemeenschapsmodel voor (langwerpige) doucheputten van eiser ESS.(afbeeldingen in het vonnis). Geen schorsing wegens nietigheidsactie bij OHIM. Ook onderdelen die bij normaal gebruik niet zichtbaar zijn, tellen mee bij nieuwheid. Model is niet uitsluitend technisch bepaald. Misleidende advertentie gedaagde m.b.t. technische vereisten.

Lees het vonnis hier.

IEF 8065

Zeepdispenser maakt inbreuk op koffiezetapparaat

Senseo - ZeepseoVzr. Rechtbank Arnhem, beschikking van 14 juli 2009, Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen ALDI (met dank aan Claudia Zeri, Howrey).

Ex parte beschikking. Modellenrecht Auteursrecht. Eiser Philips maakt op grond van het aan haar toekomende model- en auteursrecht m.b.t. het Senseo koffiezetapparaat succesvol bezwaar tegen door de ALDI verhandelde electronische zeeppompjes (Zeepseo?).

Het verzoekschrift stelt o.a.: “12. De kenmerken die door Aldi zijn overgenomen in de vormgeving van haar product zijn bovendien geen van allen technisch bepaald. Het gaat hier om puur esthetische kenmerken, die opzettelijk zijn overgenomen teneinde aan te haken op de bekendheid van de Senseo. De ontwerper heeft, niettegenstaande een grote ontwerpvrijheid, geen onafhankelijke creatie op de markt gebracht, en in plaats daarvan gekozen om alles wat de Senseo qua vormgeving interessant maakte, over te nemen. Hiermee heeft Aldi geprofiteerd van de creativiteit van het ontwerp van de Senseo, en is dit dan ook het enige waar haar product (meer)waarde aan ontleent. “
 
De voorzieningenrecht wijst de vorderingen grotendeels toe: “Het gevorderde onder C wordt afgewezen omdat schending van art. 6:162 BW geen aanspraak op een voorziening ex art, 1019e Rv geeft. Het gevorderde onder A en B [ieder aanbod te staken, en te verbieden om op enigerlei wijze in Nederland en het overige gedeelte van de Benelux betrokken te zijn bij inbreuk – IEF] zal worden toegewezen, met dien verstande dat het gevorderde onder A en B    aldus wordt samengevoegd dat na het woord "Model" in onderdeel A de woorden "althans m.b.t. de auteursrechten van verzoekster" worden ingevoegd. Dit om te voorkomen dat één gebeurtenis, waarbij zowel sprake is van schending van een modelrecht als van een auteursrecht, zou leiden tot verbeurte van twee dwangsommen. De dwangsommen zullen worden beperkt tot een maximum van in totaal EUR 250.000,00.

Lees de beschikking hier. Oorspronkelijk verzoekschrift (met duidelijke afbeeldingen) hier.

IEF 8051

Stoepborden

Vzr. Rechtbank Assen, 10 juli 2009, LJN: BJ2205, Staten Productdevelopment B.V. & Van Raalte Displays B.V. tegen Sign Business Center & Herva BVBA

Modellenrecht. Inbreuk op modelrecht m.b.t. standaard voor een reclamebord (stoepbord).. Vordering tot gestaakt houden inbreuk toegewezen; vorderingen m.b.t. vernietiging en schadevergoeding afgewezen. Niet-ontvankelijkverklaring in beide vrijwaringen. Eerst even voor jezelf lezen.

6.7.  Met betrekking tot de door Herva genoemde mogelijke nietigheid van het modelrecht is de voorzieningenrechter voorshands, nu deze stelling onvoldoende is onderbouwd, van oordeel dat hiervan geen sprake is en dat bovendien het kort geding zich niet leent voor nietigverklaring van een inschrijving van een model.

6.8.  Vergelijking van het model van Staten en Van Raalte met de voet die SBC aan Herva heeft geleverd voor wat betreft de vorm en lijnen (ellipsvorm, uitsparing in het midden) leidt tot de conclusie dat er een grote mate van overeenstemming is tussen beide modellen. De verschillen die er zijn hebben met name betrekking op de maatvoering, de pootjes, de vulopening en het handvat. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de geïnformeerde gebruiker deze verschillen niet opmerkt wanneer hij één van beide modellen voor zich heeft. Dit blijkt ook uit de in het geding gebrachte verklaringen van wederverkopers. De voorzieningenrechter merkt in dit verband nog op dat de overige ter zitting getoonde voeten (waarvan ook foto's in de producties zijn opgenomen) in veel grotere mate afwijken van de in geding zijnde modellen. De conclusie is dan ook dat de voet van SBC/Herva geen andere algemene indruk zal wekken bij de geïnformeerde gebruiker dan de voet van Staten en Van Raalte. SBC en Herva maken dan ook inbreuk op de modelrechten van Staten en Van Raalte.

(…) 6.14.  SBC en Herva zullen als de grotendeels in het ongelijk te stellen partijen worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Staten en Van Raalte vorderen (aanvullende prod. op 15a en b bij de pleitnota) ex art. 1019h Rv. een proceskostenvergoeding van € 5.544,37 excl. BTW van SBC en € 6.788,97 excl. BTW van Herva. Ten aanzien van de kosten geldt dat de gevorderde kosten zo tijdig opgegeven en gespecificeerd dienen te worden dat de wederpartij zich daartegen naar behoren kan verweren (HR 30 mei 2008, C07/131 HR, Endstra tapes). De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat opgaat voor de kosten tot en met 19 juni 2009, zoals die in de bij de betekende dagvaarding overgelegde prod. 15 a en b zijn gespecificeerd. Dat houdt in dat SBC zal worden veroordeeld tot betaling van proceskosten ad € 3.399,39 excl. BTW en Herva tot een bedrag van € 4.518,00 excl. BTW.

Lees het vonnis hier

IEF 8037

Spaanse Koekoeksklokken

HvJ EG, 2 juli 2009, C-32/08 Fundación Española para la Innovación de la Artesanía (FEIA) tegen Cul de Sac Espacio Creativo SL & Acierta Product & Position SA (verzoek om prejudiciële beslissing,  Juzgado de lo Mercantil n° 1 de Alicante y n° 1 de Marca Comunitaria, Spanje)

Gemeenschapsmodellen. Artikelen 14 en 88 GModVo . Houder van recht op gemeenschapsmodel. Niet-ingeschreven gemeenschapsmodel. Model dat in opdracht is ontworpen.

Cul de Sac heeft een reeks wandklokken (koekoeksklokken) ontworpen die in het kader van het d’Artes-project van FEIA zijn vervaardigd, de Santamaría-collectie. Cul de Sac en Acierta hebben vervolgens koekoeksklokken vervaardigd en op de markt gebracht onder de benaming Timeless-collectie (afbeelding). FEIA is  van mening dat deze koekoeksklokken een kopie zijn van de niet-ingeschreven gemeenschapsmodellen van de „Santamaría”-collectie, waarvan zij haars inziens houdster is als sponsor en grootste financier van het D’ARTES-project en op grond van de haar door AC&G overgedragen exclusieve exploitatierechten op de voor de eerste editie van dat project vervaardigde producten.

Met de prejudiciële vragen wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 14, lid 3, van de verordening ook van toepassing is op een in opdracht en dus buiten een arbeidsverhouding ontworpen gemeenschapsmodel. (Volgens artikel 14, lid 1, van de verordening komt het recht op het gemeenschapsmodel toe aan de ontwerper of diens rechtverkrijgende. Uit lid 3 blijkt dat het recht op het gemeenschapsmodel aan de werkgever toekomt wanneer dit model door een werknemer in de uitoefening van zijn functie of volgens de instructies van zijn werkgever is ontworpen, tenzij bij overeenkomst anders is bepaald of tenzij de toepasselijke nationale wettelijke regeling een andersluidende bepaling bevat. )

Het Hof oordeelt dat doelbewust is gekozen voor de termen  ‘werkgever’ en ‘werknemer’ en  niet voor de veel ruimere termen ‘opdrachtgever’ en ‘opdrachtnemer’ en door de gemeenschapswetgever is uitgegaan van een specifieke contractuele verhouding, te weten de arbeidsverhouding, zodat lid 3 niet kan worden toegepast op andere contractuele verhoudingen, zoals die welke bestaan bij een in opdracht ontworpen gemeenschapsmodel.

Het begrip ‘rechtsverkrijgende’ in artikel 14 lid 1 ziet daarnaast niet op nationale wettelijke regelingen m.b.t. bepaalde mogelijkheden om het recht op een model te verkrijgen, door b.v. degene die de opdracht heeft gegeven, maar alleen op overdracht bij overeenkomst.

Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1) Artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen is niet van toepassing op een in opdracht ontworpen gemeenschapsmodel.

2) In omstandigheden als die in het hoofdgeding moet artikel 14, lid 1, van verordening nr. 6/2002 aldus worden uitgelegd dat het recht op het gemeenschapsmodel toekomt aan de ontwerper, tenzij het bij overeenkomst is overgedragen aan diens rechtverkrijgende.

Lees het arrest hier.

IEF 8015

Thans geen bescherming van tekeningen of modellen

Kamerstuk 31959, nr. 3, 2e Kamer. Merkenrecht. Aanpassing van wetten in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland (Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES)); Memorie van toelichting. Met onder andere:

Artikel 5.8 (Wet merken BES). Voor Nederland is het merkenrecht geregeld bij het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (hierna: BVIE). Het BVIE bevat daarnaast regels over tekeningen en modellen. Verder zijn bij de Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (PbEG nr. L 011 van 14 januari 1994) regels gesteld met betrekking tot merken; bij het BVIE is dan ook geregeld dat een eerder depot van een gemeenschapsmerk als een Benelux-depot kan worden ingeschreven. Idealiter zal BES te gelegener tijd onder de reikwijdte van het BVIE worden gebracht.

Uit het voorgaande moge blijken dat zulks niet op korte termijn is te realiseren. Het spreekt voor zich dat niet kan worden volstaan met enkel een aanpassing van artikel 1.16 van het BVIE – bij dat artikel wordt het toepassingsgebied BVIE omschreven – aangezien BES bijvoorbeeld geen deel zal uitmaken van de Europese Unie. Daarom is ervoor gekozen om de Merkenlandsverordening 1995 om te zetten in een Wet merken 1995 BES.

Opgemerkt wordt dat op de Nederlandse Antillen thans geen bescherming van tekeningen of modellen bestaat. Voor Nederland in Europa geldt het BVIE, dat zowel betrekking heeft op merken als tekeningen en modellen. Het Koninkrijk der Nederlanden is lid van de Wereldhandels- organisatie en partij bij de TRIPS-overeenkomst voor zover het betreft Nederland en de Nederlandse Antillen. In artikel 25 van de TRIPSovereenkomst wordt bepaald dat de Verdragsluitende en nadien toegetreden staten voorzien in de bescherming van onafhankelijk vervaardigde tekeningen en modellen van nijverheid die nieuw of oorspronkelijk zijn. Zonder regeling van de bescherming van tekening of modellen zou Nederland dus in strijd handelen met de TRIPS-overeenkomst. Het behoeft geen betoog dat het streven erop is op afzienbare termijn in deze lacune te voorzien.

Tenslotte wordt de aandacht erop gevestigd dat in een groot aantal artikelen van deze wet (zie de artikelen 7 tot en met 11, 17 tot en met 19, 25, 40 en 41) melding wordt gemaakt van het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom, (het Protocol bij) de Overeenkomst van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken en de Overeenkomst van Nice. Feitelijke inwerkingtreding van deze artikelen hangt uiteraard af van het tijdstip waarop BES tot die genoemde verdragen zijn toegetreden.

Onderdeel A

De aanpassingen onder 1 en 2 zijn van strikt technische aard. Onder 3 is Hoofdstuk V. Overgangsrecht uitgezonderd van de technische aanpassing, aangezien het overgangsrecht ook gevolgen heeft voor de door Curacao en Sint Maarten op te stellen landsverordeningen (zie onderdeel H en de toelichting daarop).

Onderdelen B en D (artikelen 1 en 10, tweede lid)

Naar het zich thans laat aanzien zal niet op elk BES-eiland een regionaal service centrum worden opgericht. Om de inwoners van het BES-eiland of de BES-eilanden waar niet zo’n centrum is opgericht te faciliteren kunnen door de Minister van Economische Zaken ook hulpbureaus worden aangewezen die geen kantoor houden aan het regionaal service centrum. Alle hulpbureaus hebben een loketfunctie.

Onderdeel F (artikel 15)

Dit artikel dient te vervallen omdat regels omtrent verplichte vertegenwoordiging, erkenning en inschrijving niet aansluiten bij het in Nederland vigerende systeem.

Onderdeel G (artikel 25)

Artikel 2 van de Merkenlandsverordening (P.B. 1961, 191) waarnaar wordt verwezen in artikel 25, vierde lid, is, op een enkele redactionele aanpassing, integraal overgenomen en als een nieuw zevende lid aan artikel 25 toegevoegd.

Onderdeel H (artikel 29)
Deze bepaling is met het oog op uitvoerbaarheid enigszins aangepast.

Onderdelen I en J (Hoofdstuk V. Overgangsrecht)

Artikel 42 wordt voor de merken die op grond van de Merkenlandsverordening 1995 zijn gedeponeerd voor het gebied dat de Nederlandse Antillen omvat, een overgangsrechtelijke regeling getroffen. Naar aanleiding van het tweede lid wordt, wellicht ten overvloede, opgemerkt dat een bevestigend depot had moeten geschieden volgens de geëigende procedure. Het beëindigen van de Merkenlandsverordening 1995 heeft uiteraard ook consequenties voor de landen Curac¸ao en Sint Maarten. Deze landen zullen net als de BES elk een nieuwe landsverordening moeten vaststellen met een vergelijkbare overgangsrechtelijke regeling. De artikelen 44 tot en met 46 zijn uitgewerkt en kunnen vervallen.

Lees hier meer.

IEF 7963

Met de Noorse Vlag

VF BX 0860229Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 12 juni 2009, KG ZA 09-510, VF International SAGL tegen Masita Sportswear B.V. (met dank aan Wim Maas, Banning).

Vonnis in kort geding. Merkenrecht. Auteursrecht. Modellenrecht en concept-nabootsing. VF heeft naar voorlopig oordeel een depot te kwader trouw verricht van het merk met de N met een Noorse vlag. Geen ontlening nu Masita geen kennis heeft kunnen nemen van de ingeroepen kledingstukken van VF.

VF maakt onderdeel uit van een groep van vennootschappen die zich bezig houden met onder meer de handel in kleding en accessoires, onder meer onder het merk NAPAPIJRI. VF is houdster van een aantal merkinschrijvingen waaronder een Benelux merk, ingeschreven op 20 maart 2009, bestaande uit een gestileerde N met een Noorse vlag. Masita houdt zich bezig met de handel in sportkleding. Zij verhandelt producten onder het merk Nordal. Zij maakt daarbij gebruik van een gestileerde N met een Noorse vlag.

VF vordert onder meer een merkenrechtelijk verbod op het gebruik van de gestileerde N met de Noorse vlag en een verbod voor de verhandeling van de Nordal-kleding nu deze volgens VF inbreuk maken op haar auteursrechten en niet-geregistreerde modelrechten.

De Voorzieningenrechter stelt voorop dat voorshands moet worden aangenomen dat gedaagde Masita de Noorse vlag eerder op haar producten is gaan gebruiken dan eiser VF. Masita heeft namelijk niet weersproken aangevoerd dat zij de Noorse vlag al in 2000 heeft aangebracht op haar Nordal-collectie en dat zij de combinatie van de Noorse vlag met de N vanaf 2002 gebruikt. De stelling van VF dat zij de Noorse vlag al voor die tijd in de Benelux als merk gebruikte, namelijk sinds 1996, is onvoldoende onderbouwd. De merkenrechtelijke vordering slaagt om deze reden niet. Het depot van het Benelux merk op 20 maart 2009, op een moment dat zij wist dat Masita haar vlaglogo’s al gebruikte, kan naar voorlopig oordeel worden aangemerkt als een depot te kwader trouw.

De Voorzieningenrechter kan in het midden laten of de inschrijving van een merk, waarvan de Noorse vlag een bestanddeel vormt, op grond van artikel 6ter van het verdrag van Parijs voor vernietiging in aanmerking komt.

Ook het beroep op het auteursrecht slaagt niet, nu voorshands aannemelijk is dat Masita de vlag eerder gebruikte.

De badge die door Napapijri wordt gebruikt verschilt qua totaalindruk van de badge van Masita. De punten van overeenstemming (ronde vorm en contrasterende kleuren en de plaatsing van de tekst) zijn gebruikelijk en vormen geen auteursrechtelijk beschermde trekken.

Voorts falen ook de vorderingen ten aanzien van de kleding nu wordt aangenomen dat Masita deze kleding van Napapijri niet heeft kunnen kennen toen zij haar eigen ontwerpen maakte in mei 2008. Onweersproken is immers dat de kleding van Napapijri pas op zijn vroegst begin 2009 aan het publiek beschikbaar is gesteld.

De totaalindruk van de folder wordt door de rechter ook niet als overeenstemmend beschouwd.

Concept-nabootsing zou in theorie wel zou kunnen volgens de voorzieningenrecht, maar i.c. is voorshands geen sprake van concept-nabootsing - nabootsing van verschillende elementen van het Napapijri-concept die afzonderlijk beschouwd geen inbreuk maken op de rechten van VF – nu het belangrijkste element (de Noorse vlag) eerder door Masita werd gebruikt. Daarnaast gebruikt Masita overal duidelijk haar merk Nordal en op die manier heeft zij dus juist afstand genomen van het concept. Verwarring staat voorshands onvoldoende vast.

VF wordt veroordeeld in de proceskosten van EUR 15.000, zoals vooraf door partijen overeengekomen.

Lees het vonnis hier en inmiddels ook hier (doorzoekbare pdf Rb. Den Haag)

IEF 7960

De verborgen functionalteit

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 juni KG ZA 09-254, Europochette N.V, tegen Vanderbiest Handelsonderneming B.V, Topas A.A.T. B.V. & Hodi International B.V.
 
Modellenrecht. Onrechtmatige daad. Bestekenvelopjes. Geschil over naleving vaststellingsovereenkomst n.a.v. eerder vonnis (IEF 3200). In dat vonnis oordeelde de voorzieningenrechter dat de bestekenvelopjes van eiser een andere algemene indruk maakten dan die van gedaagden Vanderbiest en Topas (afbeeldingen in het vonnis) . Eiser is in hoger beroep gegaan, maar parijen hebben lopende het beroep een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is bepaald dat gedaagden het modelrecht van eiser erkennen en de verhandeling van hun eigen envelopje te staken en gestaakt houden. Tegen de verhandeling van een nieuw model envelopje van gedaagden had eiser expliciet geen bezwaar. Met betrekking tot dit envelopje is een licentie vertrekt aan gedaagde Topas.

In casu stelt Europochette dat dit laatste envelopje als de klep is ingevouwen toch een zelfde algemene indruk maakt als haar eigen model (zodat het “de verborgen functionaliteit bezat het model de zelfde algemene indruk te geven” als het model van eiser) en dat gedaagden zodoende in strijd met de vaststellingsovereenkomst handelen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af, de pochettes worden namelijk niet met ingevouwen klep op de markt gebracht:  

4.7. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat van uit dat Vanderbiest en Topas zich met de Vaststellingsovereenkomst hebben verplicht niet meer met een pochette volgens model B op de markt te komen en dus ook niet met een pochette volgens model C met ingevouwen klep omdat die dezelfde algemene indruk nalaat als model B.

4.8. Vanderbiest en Topas brengen evenwel geen pochettes volgens model C met ingevouwen klep op de markt. Er is dan ook geen grond is om een tekortschieten aan de zijde van deze partijen te veronderstellen.

Profiteren van wanprestatie: 4.9. Met dit (voorlopig) oordeel faalt voorshands ook de grondslag onrechtmatige daad zijdens Hodi. Europochette heeft daartoe immers gesteld dat Hodi, als derde bij de vaststellingsovereenkomst, heeft geprofiteerd van de wanprestatie.

4.10. Europochette heeft evenwel, zo begrijpt de voorzieningenrechter, ook nog gesteld dat het handelen van Vanderbiest en Topas wanprestatie oplevert omdat zij te kort schieten in de nakoming van de zorgplicht die is neergelegd in artikel 2 van de overeenkomst betreffende inbreuk door derden. Het licentieren van rechten met betrekking tot model C aan Hodi en vervolgens het toelaten dat Hodi dit model op de markt brengt in een vorm die overeenkomt met het contractueel uitgesloten model B levert volgens Europochette wanprestatie op waarvan Hodi onrechtmatig profiteert.

Onrechtmatige daad: 4.11. Naar voorlopig oordeel kan de vordering van Europochette ook niet op deze nadere grondslag onrechtmatige daad worden toegewezen. Zoals hierboven is overwogen is niet aannemelijk dat Vanderbiest en Topas ten tijde van het sluiten van de Vaststellingsovereenkomst de wetenschap hadden dat model C de verborgen functionaliteit bezat het model de zelfde algemene indruk te geven als model B. Europochette heeft niet gesteld dat Vanderbiest en Topas die wetenschap wel hadden ten tijde van het sluiten van de licentieovereenkomst. Die wetenschap hebben zij thans wel, maar Europochette heeft niet gesteld dat de licentieoverkomst Vanderbiest en Topas het handvat biedt deze alsnog open te breken en Hodi te verbieden de pochette met naar binnen gevouwen klep aan te bieden. Daar komt bij dat Hodi zich kan beroepen op een licentieovereenkomst met betrekking tot een Gemeenschapsmodel welke haar de mogelijkheid geeft dat model met al zijn functionaliteiten te produceren ook in een vorm waarin. deze overeenkomt met model B. Ten slotte kan Hodi ook nog verwijzen naar meergenoemde beslissing van de voorzieningenrechter van 12 oktober 2004 waaruit kan worden afgeleid dat het model B free for all is. Ten slotte is het nog zo dat artikel 2 van de Vaststellingsovereenkomst voor partijen een bijzonder zorgplicht in het leven roept wat betreft het model A van Europochette of het model C van Verbiest en Topas, maar niet wat betreft model B.

Proceskosten (op afspraak geen IE): 4.12. Hiermee valt het doek voor de vorderingen van Europochette. Europochette is als de in het ongelijk gestelde partij aan te merken. Beide partijen hebben dit geschil aangemerkt als een niet IE zaak waarop de regeling van artikel 1019 Rv niet van toepassing is. Europochette zal worden veroordeeld in de proceskosten te bepalen aan de hand van het liquidatietarief. Nu Gedaagden in persoon zijn verschenen worden deze bepaald op nihil voor salaris en € 262 voor griffierecht.

Lees het vonnis hier.