Modellenrecht  

IEF 8403

Het cumulerende auteursrecht (herstelarrest)

Hoge Raad, 4 december 2009, LJN: BK5256, Montis Design B.V. tegen Verweerster.

Herstelarrest (zie IEF 8308). Aanpassing veroordeling in kosten van het geding aan partijafspraak in dier voege dat voor oorspronkelijk vermeld bedrag het overeengekomen bedrag wordt gelezen.

1.1 De Hoge Raad heeft in deze zaak op 30 oktober 2009 een arrest uitgesproken. In het dictum van dit arrest is Montis veroordeeld in de kosten van het geding en in de begroting daarvan is een bedrag van € 2.200,-- opgenomen voor salaris.
Blijkens de door partijen in cassatie genomen re- en dupliek zijn zij overeengekomen dat de vergoeding voor het salaris van de advocaat in cassatie € 10.000,-- (exclusief BTW) bedraagt, onder de voorwaarde dat de Hoge Raad geen prejudiciële vragen stelt aan het Benelux-Gerechtshof in welk geval deze afspraak komt te vervallen. Partijen hebben in de re- en dupliek de Hoge Raad eenparig verzocht de kostenveroordeling ten aanzien van het salaris in overeenstemming met deze afspraak uit te spreken.

1.2 De advocaat van [verweerster] heeft bij brief van 2 november 2009 de Hoge Raad verzocht zijn hierboven genoemde arrest overeenkomstig die afspraak te verbeteren, nu de aan de afspraak verbonden voorwaarde niet is vervuld. De advocaat van Montis heeft daarop gereageerd. De Procureur-Generaal is in de gelegenheid gesteld aanvullend te concluderen, maar heeft daarvan afgezien.

1.3 De Hoge Raad zal het verzoek inwilligen en de misslag in het arrest aldus verbeteren dat in het dictum daarvan voor het bedrag "€ 2.200,--" wordt gelezen "€ 10.000,--".

Lees het arrest hier.

IEF 8332

Het kwijtraken van uw lovehandles

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 november 2009, KG ZA 09-1340, Tell Sell IE B.V. c.s. tegen Fitness-Import BV

Merkenrecht. Modellenrecht. Auteursrecht. Uitputting. Tell Sell c.s. zijn Beneluxdistributeur voor leverancier Fitness Brands Inc van de fitnessapparaten AB CIRCLE en AB CIRCLE PRO. Fitness Brands is houdster van Gemeenschapsmodel- en Gemeenschapsmerkrechten m.b.t. tot de apparaten. Tell Sell is houdster van de corresponderende Benelux-woordmerken.

Gedaagde Fitness-Import brengt zonder toestemming en zonder dat sprake is van uitputting hetzelfde toestel op de markt en heeft de tekst van haar advertenties ontleend aan die van Tell Sell c.s. Inbreuk aangenomen.

Uitputting: 4.3. Fitness-Import erkent dat het door haar aangeboden apparaat hetzelfde is als het door Tel Sell cs op de markt gebrachte apparaat. Het enige ter zake doende inhoudelijke verweer van Fitness-Import is dat sprake zou zijn van (merkenrechtelijke) uitputting, omdat de door haar aangeboden fitnessapparaten zouden zijn verkregen van handelaren in de EU. (…)

4.4. Dit verweer slaagt naar voorlopig oordeel niet. De bewijslast voor uitputting ligt bij een partij als Fitness-Import en wel ter zake van elk individueel exemplaar waarvoor beroep wordt gedaan op uitputting (1). Dat daar op grond van wat thans voorligt in de bodemprocedure aan zal kunnen worden voldaan door Fitness-Import, is voorshands niet aannemelijk geworden. De enige overgelegde factuur dateert van 24 september 2009, terwijl het apparaat al vanaf juli 2009 op de site van Fitness-Import wordt aangeboden, zodat zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – alleen al daarom niet aannemelijk voorkomt dat deze transactie de gehele verkoopvoorraad zou omvatten. Bovendien was na de eerste sommatie door Fitness-Import aangegeven dat haar leverancier DKN Lifestyle zou betreffen, maar die is ter zitting in dit verband geheel buiten beeld geraakt. Ten slotte wordt meegewogen dat door Tel Sell cs ter zitting onweersproken is gesteld dat zij ongeveer 60 apparaten per week afzet en Fitness-Import onder de prijs aanbiedt die in het "officiële" distributiekanaal doorgaans wordt aangetroffen en onweersproken is gesteld dat Fitness-Import "geen kleintje" is in de betreffende branch.

4.5. Daarbij heeft bovendien nog het volgende te gelden. Fitness-Import doet in feite beroep op impliciete afstand van recht van de kant van Tel Sell IE en Fitness Brands om op grond van hen toekomende merkrechten op te treden tegen verdere verhandeling van de gewraakte fitnessapparaten door Fitness-Import. Daarvoor geldt als criterium naar vaste rechtspraak dat moet worden vastgesteld dat de merkhouder "met zekerheid" afstand moet hebben gedaan(2). Daarvan is nog geen begin van aanwijzing bijgebracht zijdens Fitness- Import tegenover de stellige betwisting daarvan door Tel Sell cs.

Derden-aanbieders: 4.6. Dat sprake is van derden-aanbieders op marktplaats.nl, E-Bay, speurders.nl en andere sites, zoals Fitness-Import aangeeft, maakt het vorenoverwogene niet anders. Voor zover Fitness-Import wil betogen dat Tel Sell cs niet afdoende zou optreden tegen inbreuk op haar gestelde rechten door derden, heeft voorshands te gelden dat Fitness-Import die stelling onvoldoende steekhoudend heeft gesubstantieerd. Nog daargelaten de relevantie van dit mogelijke verweer heeft Fitness-Import bovendien niet weersproken dat Tel Sell cs ook derden waar nodig sommeert – het afgelopen jaar 10 partijen.

Inbreuk: 4.7. Nu Fitness-Import (onbestreden) dezelfde waar (een bepaald type fitnessapparaten) onder de als merken ingeschreven tekens (althans onder het teken Ab Circle Pro) aanbiedt, is sprake van handelen in strijd met art. 9(1)(a) GMVo respectievelijk art. 2.20(1)(a) BVIE, hetgeen merkinbreuk oplevert. Evenmin is bestreden dat zodoende inbreuk wordt gemaakt op de ingeroepen Gemeenschapsmodelrechten, nu dit bij de geïnformeerde gebruiker geen andere totaalindruk wekt dan een apparaat volgens het geregistreerde Gemeenschapsmodel dat Tel Sell cs kunnen inroepen, zodat ook sprake is van modelrechtinbreuk in de zin van art. 19(1) GModVo. Dit brengt mee dat een inbreukverbod op die rechten toewijsbaar is, zoals in het dictum verwoord. (…)

Auteursrecht: 4.8. Ook is een inbreukverbod als in het dictum verwoord toewijsbaar op grond van auteursrechtinbreuk op de advertentietekst die Fitness-Import hanteert en naar voorlopig oordeel duidelijk is ontleend aan de tekst die Tel Sell cs hanteert en ten aanzien waarvan hen auteursrecht toekomt, omdat dat laatste niet is bestreden door Fitness-Import.

Proceskosten: 4.11. Als hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij wordt Fitness-Import veroordeeld in de proceskosten. Fitness-Import heeft bestreden dat de van de kant van Tel Sell cs verantwoorde kosten (neerkomend op een bedrag aan salaris advocaat van € 8.888,18 excl. BTW) aan de dubbele redelijkheidstoets uit art. 1019h Rv voldoen. Deze zaak moet worden gekenschetst als een eenvoudig kort geding. Dat veelvuldig in der minne is getracht tot een vergelijk buiten rechte te komen, zoals Tel Sell cs stellen, maakt dit op zichzelf niet zozeer anders, dat het toe te passen Indicatietarief zou verspringen naar de hogere categorie, zodat een kostenveroordeling van € 6.000,- (exclusief BTW) voor salaris advocaat in dit geval passend wordt geoordeeld, te vermeerderen met vastrecht en deurwaarderskosten.

1 HvJ EG zaak C-173/98 (Sebago/GB Unic)
2 HvJEG zaak C-414/99 t/m C-416/99 (Davidoff & Levi Strauss), NJ 2002/183, HvJEG zaak C-59/08 (Copad/Dior)
en HvJEG zaak C-324/08 (Makro/Diesel)

Lees het vonnis hier of hieronder:

 

IEF 8308

Het cumulerende auteursrecht

Hoge Raad, 30 oktober 2009, LJN: BJ0655, Montis Design B.V. tegen Verweerster (met conclusie A-G Verkade)

Auteursrecht. Modellenrecht. Instandhoudingsverklaring. Gestelde inbreuk op stoelen Charly en Chaplin van Montis, waarbij modelhoudster Montis tevergeefs stelt dat het eigen depot eigenlijk nietig was, waardoor een instandhoudingverklaring eigenlijk niet nodig was geweest en het auteursrecht dus eigenlijk niet vervallen is.

De Hoge Raad verwerpt het beroep tegen Gerechtshof Amsterdam 29 november 2007, IEF 5590 en concludeert dat het auteursrecht wel is vervallen op grond van art. 21 lid 3 BTMW (oud). Formaliteitenverbod van art. 5 lid 2 Berner Conventie i.c. niet van toepassing omdat Nederland land van oorsprong is (art. 5 lid 3 BC). Art. 93 en 94 Grondwet hebben geen betrekking op de vraag of een eenieder verbindende verdragsbepaling in een gegeven geval van toepassing is.

3.3.1 In cassatie is nog slechts aan de orde het door [verweerster] in de feitelijke instanties gevoerde, maar door Montis bestreden, verweer dat het auteursrecht van Montis op de Charly en de Chaplin is vervallen doordat Montis niet tijdig voordat de geldigheidsduur van de inschrijving van het modeldepot was verstreken, een instandhoudingsverklaring in de zin van de (op 1 december 2003 vervallen) artikelen 21 lid 3 en 24 van de Eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen of modellen (verder aan te duiden als BTMW), heeft gedeponeerd.

3.3.2 Het hof heeft dit verweer aanvaard en daartoe het volgende overwogen:

"4.4. (…) Montis betoogt echter dat dit een en ander niet tot verlies van het auteursrecht ingevolge artikel 21 lid 3 BTMW (oud) heeft geleid nu zij nimmer een uitsluitend recht op het model in de zin van dat artikel heeft verkregen omdat de Charly en de Chaplin ten tijde van het depot niet voldeden aan de nieuwheidseis zoals die was neergelegd in artikel 4 lid 1 BTMW. Zij stelt dat in een dergelijk geval zo niet de (gehele) BTMW dan in ieder geval het bepaalde in artikel 21 lid 3 BTMW toepassing mist.

4.5. Anders dan de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat dit betoog moet worden verworpen. Ingevolge de BTMW komt aan de werking van een modeldepot een einde (onder meer) door nietigverklaring van het depot in verband met daaraan klevende gebreken (waaronder, blijkens het bepaalde in artikel 15 uitdrukkelijk ook het geval dat het uitsluitend recht niet wordt verkregen als gevolg van het niet voldoen aan de nieuwheidseis - vgl. de artikelen 4 en 15 BTMW zoals die tot 1 december 2003 luidden), voorts door vrijwillige doorhaling en door het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving van het depot (vgl. artikel 7 BTMW). In alle genoemde gevallen verbond artikel 21 lid 3 BTMW aan het eindigen van (de werking van) het depot de consequentie dat, tenzij een instandhoudingsverklaring was afgelegd, ook het aan de deposant toekomend auteursrecht op het desbetreffende model verviel.
Dat het bepaalde in artikel 21 lid 3 BTMW bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving toepassing zou missen in het geval dat het model weliswaar niet aan de nieuwheidseis voldeed doch geen nietigverklaring op die grond was gevorderd en in rechte was uitgesproken is onverenigbaar met de systematiek van de BTMW zoals die onder meer uit de hier besproken bepalingen voortvloeit.

(…)

3.4 Onderdeel I van het middel strekt ertoe het door het hof in rov. 4.4 samengevatte en in rov. 4.5 verworpen standpunt van Montis alsnog in cassatie ingang te doen vinden. Het onderdeel faalt omdat het hof terecht en op juiste gronden dit standpunt heeft verworpen.

3.5.1 Onderdeel II bestrijdt de verwerping in rov. 4.7 van het betoog van Montis dat art. 21 lid 3 BTMW (oud) als strijdig met art. 5 lid 2 van de Berner Conventie (BC) buiten toepassing moet worden gelaten. Het onderdeel betoogt dat het hof ten onrechte van oordeel is dat, omdat het hier om een geschil tussen twee Nederlandse vennootschappen gaat, art. 5 lid 2 BC toepassing mist. Volgens het onderdeel kan deze bepaling naar haar inhoud een ieder verbinden en heeft zij dus op grond van art. 93 Gw. verbindende kracht en moet daarom art. 21 lid 3 BTMW (oud), dat onverenigbaar is met art. 5 lid 2 BC, ingevolge art. 94 Gw. buiten toepassing blijven.

3.5.2 Het onderdeel kan niet slagen. Uit de stukken van het geding blijkt dat partijen in hoger beroep, alsook in cassatie, ervan zijn uitgegaan dat Nederland het land van oorsprong van beide werken van Montis is. Dat betekent, gelet op art. 5 lid 3 BC, dat het oordeel van het hof dat art. 5 lid 2 BC toepassing mist, juist is, wat er ook zij van de daarvoor door het hof gebezigde grond (vgl. rov. 3.3.3 van HR 11 mei 2001, nr. C99/234, LJN AB1558, NJ 2002, 55 (Vredestein/Ring 65)).
Het beroep van Montis op art. 93 en 94 Gw. berust op een onjuiste rechtsopvatting. Deze bepalingen hebben immers geen betrekking op de - in het onderhavige geval voorliggende - vraag of een eenieder verbindende verdragsbepaling in een gegeven geval van toepassing is. Het antwoord op die vraag moet worden gevonden aan de hand van het desbetreffende verdrag of de inhoud van de verdragsbepaling zelf.

Lees het arrest hier. N.B: Herstelarrest m.b.t. de kosten, HR 4 december 2009,  hier.

IEF 8283

In verlichte toestand

Serralunga Vas-oneRechtbank ’s-Gravehage, 21 oktober 2009, HA ZA 09-187, Slewe Beheer B.V. & Bloom Holland B.V. tegen The Groove Garden (met dank aan Wouter Seinen & Alexander Alff, CMS Derks Star Busmann).

Modellenrecht. Auteursrecht. Vormgevingserfgoed. Eiseres Bloom, houdster van een Gemeenschapsmodelrecht m.b.t. oversized bloempot met verlichting (de BLOOM!Pot), stelt dat gedaagde Groove inbreuk maakt op haar rechten door de verhandeling van een eigen verlichte bloempot. De vorderingen worden afgewezen: Het Gemeenschapsmodel wordt nietig verklaard wegens prior art, wel auteursrecht op ('uitstraling') verlichting, maar onvoldoende overeenstemmende algemene indruk (bovendien: "Het geheel is gemaakt in China, welke 'uitstraling' de bloempot [van Groove -IEF] dan ook heeft."). Kort in citaten:

Modellenrecht: 4.17. De conclusie is dan ook dat de modelinschrijving de integratie van lamp en bloempot en de dubbele functionaliteit niet laat zien en daarom ook niet beschermt. Voorzover de inschrijving al een dubbele bodem openbaart is deze aan te merken als een technische maatregel met het doel de dubbele functionaliteit mogelijk te maken in de zin van artikel 8 GmodelVo waarvoor het recht uit een Gemeenschapsmodel niet geldt. Voorzover de inschrijving een transparante bloempot met verlichting openbaart is hierboven al overwogen dat het model niet nieuw is omdat een verlichte bloempot [de Vas-one van Serralunga - IEF] eerder was getoond op de meubelbeurs te Milaan. Het model met inschrijvingssnummer 000122189-0001 is dan ook wat het modelrecht betreft niet nieuw en niet van eigen karakter.

4.18. De door Groove gevorderde nietigverklaring van het Gemeenschapsmodel nummer 000122 189-0001 zal dan ook in het dictum in reconventie van dit vonnis worden uitgesproken.

Auteursrecht: 4.27. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in verlichte toestand de LED bloempot van Groove een andere algemene indruk maakt dan de BLOOM!Pot van Bloom. Er is dan geen sprake van inbreuk. Hieraan wordt niet afgedaan door het gegeven dat zonder ontstoken verlichting de bloempotten wel dezelfde algemene indruk maken. In dat geval volgen immers beide bloempotten het vormgevingserfgoed zoals de grote bloempot van Serralunga. De rechtbank laat in het midden of de grote bloempot van Serralunga bescherming toekomt uit hoofde van auteursrecht of als niet-ingeschreven model.

Proceskosten: 4.34. Uiteindelijk is in deze zaak - van beide zijden - meer dan het indicatietarief in rekening gebracht. De rechtbank acht dekosten aan de zijde van Groove niet onredelijk of onevenredig en zal daarom het indicatietarief niet toepassen. De rechtbank heeft meegewogen dat in een zaak met als inzet de bescherming van vormen als de onderhavige, de kosten aan de zijde van de beweerdelijk inbreukmaker veelal hoger zijn dan die van de rechthebbende. De beweerdelijk inbreukmaker zal immers als regel veel energie moet steken in het zoeken naar het wormgevingserfgoed.

Lees het vonnis hier of hieronder.

 

IEF 8281

Voor zover thans nog van belang

Depot Huiskens - DanamicGerechtshof ’s-Gravenhage, 13 oktober 2009, zaaknr. 105.003.145/01, Huiskens/W&M Agenturen (Nederland) tegen Baby Dan Productions A/S (met dank aan Jaap Bremer, BarentsKrans)

Modellenrecht (oud modellenrecht, BTMW, vonnis waarvan beroep dateert van 1 december 2004). Baby Dan vordert succesvol de nietigheid voor het Beneluxgebied van een (deel van een meervoudig)  internationaal model voor een traphek van Huiskens. “Hoewel het hier nog toepasselijke artikel 19 BTMW (oud) bepaalde dat de nietigverklaring, vrijwillige doorhaling of afstand steeds betrekking moest hebben op de tekening of het model in zijn geheel, [wordt] aangenomen dat bij meervoudige depots de nietigverklaring beperkt kan worden tot één van de in dat meervoudige depot opgenomen tekeningen en modellen.” (Klik op afbeelding voor vergroting)

Nieuwheid: 8. Volgens het in deze zaak toepasselijke recht, zoals dat gold tot 1 december 2003, moet het uiterlijk van het voortbrengsel nieuw zijn (artikel 1 BTMW (oud); vgl. thans artikel 3.1 lid 1 BVIE). Een model is niet nieuw indien binnen een periode van vijftig jaren voorafgaande aan het depot een voortbrengsel dat hetzelfde uiterlijk vertoont als het gedeponeerde model dan wel daarmee slechts ondergeschikte verschillen vertoont in de belanghebbende kring in de Benelux feitelijke bekendheid heeft genoten (artikel 4 lid 1 onder a BTMW (oud)). Zoals hiervoor onder 1 is overwogen, staat vast dat het traphek Danamic van Baby Dan reeds voor de depotdatum in de belanghebbende kring feitelijke bekendheid genoot in de Benelux. (…) In het licht van deze kenmerken is het hof van oordeel dat verschillen in de vorm van de spijlen en de buizen alsmede die van de handgreep - rond of vierkant, plat of afgerond -van ondergeschikte betekenis zijn, immers niet eraan in de weg staan dat de totaalindrukken van de hekjes overeenkomen. De conclusie luidt dan ook dat voor zover het uiterlijk van het gedeponeerde model niet technisch is bepaald, het slechts ondergeschikte verschillen vertoont met het reeds bekende traphek Danamic van Baby Dan.

(…)

Meervoudig model: 12. Het hof overweegt dat, hoewel het hier nog toepasselijke artikel 19 BTMW (oud) bepaalde dat de nietigverklaring, vrijwillige doorhaling of afstand steeds betrekking moest hebben op de tekening of het model in zijn geheel, aangenomen wordt dat bij meervoudige depots de nietigverklaring beperkt kan worden tot één van de in dat meervoudige depot opgenomen tekeningen en modellen (vgl. ten aanzien van vrijwillige doorhaling artikel 18 lid 1 BTMW (oud)). Baby Dan erkent dat zij zich nimmer op nietigheid van onderdeel 1 (1 .l en 1.2) heeft beroepen; zij heeft haar vorderingen louter op de onderdelen 2 en 3 gericht. Het hof zal het vonnis dan ook op dit punt vernietigen. Omdat in het dictum van het bestreden vonnis het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 maart 2002 wordt heroepen uitsluitend ten aanzien van de kostenveroordeling, ziet het hof aanleiding het dictum in zijn geheel opnieuw uit te spreken.

Lees het arrest hier of hieronder.

 

IEF 8267

Heeft de keukenla een meer geordende aanblik

Rechtbank ’s-Gravenhage, 13 oktober 2009, KG ZA 09-1279, Mepal B.V. tegen Xenos B.V. (met dank aan Hemke de Weijs, Nysignh).

Modellenrecht. Deksel bewaardozen.  Eiseres Mepal, houdster van een Gemeenschaps-modelregistratie voor kitchen container covers, maakt succesvol bezwaar tegen voorraaddozen van gedaagde Xenos, althans tegen het deksel van die dozen. Nieuwheid en eigen karakter niet bestreden. Niet uitsluitend functioneel bepaald. Modeldepot is voldoende duidelijk. Geen andere indruk. Pan-Europees verbod. In citaten:

4.7. Over de functie van de omlijsting van het deksel heeft de ter zitting aanwezige ontwerper van de Modula bewaardozen verklaard dat deze louter esthetisch is. Geheel transparante deksels hebben wel het voordeel dat de producten die erin worden bewaard van bovenaf zichtbaar zijn, maar als verschillende bewaardozen naast elkaar in de keukenlade worden geplaatst ontstaat een rommelig beeld omdat de producten niet zichtbaar van elkaar zijn gescheiden. Door de brede omlijsting van de deksels wordt de inhoud van de bewaardozen ingekaderd en heeft de keukenla een meer geordende aanblik. Xenos heeft dit esthetisch effect niet weersproken.

4.8. Gelet op voorgaande overwegingen is in dit geding van de rechtsgeldigheid van het Gerneenschapsmodel uit te gaan. De beschermingsomvang van een Gerneenschapsmodel omvat ingevolge artikel 10 lid 1 GModVo elk model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere indruk wekt dan het ingeschreven model. Bij de beoordeling of de deksels van de Xenos voorraaddozen inbreuk maken op het modelrecht van Mepal, dient het model mak dat in het register is ingeschreven te worden vergeleken met de deksels van de Xenos voorraaddozen.

4.9. Xenos heeft naar voren gebracht dat uit het geregistreerde model niet duidelijk zou zijn wat het uiterlijk van het deksel is en meer in het bijzonder dat daaruit niet valt af te leiden wat de functie is van de lijn op het deksel die zich op enige afstand van de buitenrand bevindt. Voorts is materiaalgebruik noch kleurgebruik daarin aangeduid. Xenos verbindt daaraan de conclusie dat onvoldoende duidelijk is welk uiterlijk door Mepal als model wordt geclaimd, zodat de vorderingen voor zover gebaseerd op modelrechtinbreuk reeds daarom dienen te worden afgewezen.

4.10. De voorzieningenrechter verwerpt dat standpunt van Xenos. Naar voorlopig oordeel is uit de geregistreerde afbeelding voldoende duidelijk dat is geclaimd een deksel van een container met afgeronde hoeken, waarbij aan één hoek (rechtsonder) een - door middel van een naar binnen schuin naar onder aflopend vlak, in de rand van het deksel geïntegreerde - geep is opgenomen. Het deksel heeft daarbij twee onderscheiden vlakverdelingen, bestaande uit een rechthoekig binnenvlak met afgeronde hoeken en een daaromheen gelegen prominente brede en hoge rand die naar binnen toe enigszins afloopt. Juist is dat het materiaal noch de kleur onderdeel uitmaakt van het depot. Dat is evenwel niet vereist en maakt het modeldepot evenmin onvoldoende duidelijk. 

4.11, Gelet op de hiervoor uit de modelregistratie blijkende kenmerken is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de deksels van de Xenos voorraaddozen hij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekken dan het model van Mepal. In de deksels van de Xenos voorraaddozen is immers sprake van een overeenstemmende vlakverdeling, waarvan het middenvlak met afgeronde hoeken wordt omlijst door een brede en hoge naar binnen toe aflopende rand met ronde hoeken, waarbij aan dezelfde hoek, rechtsonder, een op gelijke wijze in die rand geïntegreerde greep - door middel van een schuin naar onder lopend vlak - is opgenomen.

(…) 4.13. De op inbreuk op het Gemeenschapsmodel gebaseerde verbodsvordering komt daarom voor toewijzing in aanmerking. Xenos heeft niet bestreden dat zij de inbreukmakende voorraaddozen ook buiten Nederland aanbiedt. zodat de gevorderde gelding van het verbod in de hele Gemeenschap toewijsbaar is.

Lees het vonnis hier of hieronder. (inmiddels de doorzoekbare pdf Rechtbank Den Haag)

 

IEF 8198

Waardoor het water kan wegstromen

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 september 2009, KG ZA 09-981, Easy Sanitairy Solutions B.V. tegen I-Drain B.V.B.A.

Modellenrecht. Douchegoten. Eerst even voor jezelf lezen. Inbreuk door gedaagde. Gemeenschapsmodel voor (langwerpige) doucheputten van eiser ESS.(afbeeldingen in het vonnis). Geen schorsing wegens nietigheidsactie bij OHIM. Ook onderdelen die bij normaal gebruik niet zichtbaar zijn, tellen mee bij nieuwheid. Model is niet uitsluitend technisch bepaald. Misleidende advertentie gedaagde m.b.t. technische vereisten.

Lees het vonnis hier.

IEF 8065

Zeepdispenser maakt inbreuk op koffiezetapparaat

Senseo - ZeepseoVzr. Rechtbank Arnhem, beschikking van 14 juli 2009, Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen ALDI (met dank aan Claudia Zeri, Howrey).

Ex parte beschikking. Modellenrecht Auteursrecht. Eiser Philips maakt op grond van het aan haar toekomende model- en auteursrecht m.b.t. het Senseo koffiezetapparaat succesvol bezwaar tegen door de ALDI verhandelde electronische zeeppompjes (Zeepseo?).

Het verzoekschrift stelt o.a.: “12. De kenmerken die door Aldi zijn overgenomen in de vormgeving van haar product zijn bovendien geen van allen technisch bepaald. Het gaat hier om puur esthetische kenmerken, die opzettelijk zijn overgenomen teneinde aan te haken op de bekendheid van de Senseo. De ontwerper heeft, niettegenstaande een grote ontwerpvrijheid, geen onafhankelijke creatie op de markt gebracht, en in plaats daarvan gekozen om alles wat de Senseo qua vormgeving interessant maakte, over te nemen. Hiermee heeft Aldi geprofiteerd van de creativiteit van het ontwerp van de Senseo, en is dit dan ook het enige waar haar product (meer)waarde aan ontleent. “
 
De voorzieningenrecht wijst de vorderingen grotendeels toe: “Het gevorderde onder C wordt afgewezen omdat schending van art. 6:162 BW geen aanspraak op een voorziening ex art, 1019e Rv geeft. Het gevorderde onder A en B [ieder aanbod te staken, en te verbieden om op enigerlei wijze in Nederland en het overige gedeelte van de Benelux betrokken te zijn bij inbreuk – IEF] zal worden toegewezen, met dien verstande dat het gevorderde onder A en B    aldus wordt samengevoegd dat na het woord "Model" in onderdeel A de woorden "althans m.b.t. de auteursrechten van verzoekster" worden ingevoegd. Dit om te voorkomen dat één gebeurtenis, waarbij zowel sprake is van schending van een modelrecht als van een auteursrecht, zou leiden tot verbeurte van twee dwangsommen. De dwangsommen zullen worden beperkt tot een maximum van in totaal EUR 250.000,00.

Lees de beschikking hier. Oorspronkelijk verzoekschrift (met duidelijke afbeeldingen) hier.

IEF 8051

Stoepborden

Vzr. Rechtbank Assen, 10 juli 2009, LJN: BJ2205, Staten Productdevelopment B.V. & Van Raalte Displays B.V. tegen Sign Business Center & Herva BVBA

Modellenrecht. Inbreuk op modelrecht m.b.t. standaard voor een reclamebord (stoepbord).. Vordering tot gestaakt houden inbreuk toegewezen; vorderingen m.b.t. vernietiging en schadevergoeding afgewezen. Niet-ontvankelijkverklaring in beide vrijwaringen. Eerst even voor jezelf lezen.

6.7.  Met betrekking tot de door Herva genoemde mogelijke nietigheid van het modelrecht is de voorzieningenrechter voorshands, nu deze stelling onvoldoende is onderbouwd, van oordeel dat hiervan geen sprake is en dat bovendien het kort geding zich niet leent voor nietigverklaring van een inschrijving van een model.

6.8.  Vergelijking van het model van Staten en Van Raalte met de voet die SBC aan Herva heeft geleverd voor wat betreft de vorm en lijnen (ellipsvorm, uitsparing in het midden) leidt tot de conclusie dat er een grote mate van overeenstemming is tussen beide modellen. De verschillen die er zijn hebben met name betrekking op de maatvoering, de pootjes, de vulopening en het handvat. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de geïnformeerde gebruiker deze verschillen niet opmerkt wanneer hij één van beide modellen voor zich heeft. Dit blijkt ook uit de in het geding gebrachte verklaringen van wederverkopers. De voorzieningenrechter merkt in dit verband nog op dat de overige ter zitting getoonde voeten (waarvan ook foto's in de producties zijn opgenomen) in veel grotere mate afwijken van de in geding zijnde modellen. De conclusie is dan ook dat de voet van SBC/Herva geen andere algemene indruk zal wekken bij de geïnformeerde gebruiker dan de voet van Staten en Van Raalte. SBC en Herva maken dan ook inbreuk op de modelrechten van Staten en Van Raalte.

(…) 6.14.  SBC en Herva zullen als de grotendeels in het ongelijk te stellen partijen worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Staten en Van Raalte vorderen (aanvullende prod. op 15a en b bij de pleitnota) ex art. 1019h Rv. een proceskostenvergoeding van € 5.544,37 excl. BTW van SBC en € 6.788,97 excl. BTW van Herva. Ten aanzien van de kosten geldt dat de gevorderde kosten zo tijdig opgegeven en gespecificeerd dienen te worden dat de wederpartij zich daartegen naar behoren kan verweren (HR 30 mei 2008, C07/131 HR, Endstra tapes). De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat opgaat voor de kosten tot en met 19 juni 2009, zoals die in de bij de betekende dagvaarding overgelegde prod. 15 a en b zijn gespecificeerd. Dat houdt in dat SBC zal worden veroordeeld tot betaling van proceskosten ad € 3.399,39 excl. BTW en Herva tot een bedrag van € 4.518,00 excl. BTW.

Lees het vonnis hier

IEF 8037

Spaanse Koekoeksklokken

HvJ EG, 2 juli 2009, C-32/08 Fundación Española para la Innovación de la Artesanía (FEIA) tegen Cul de Sac Espacio Creativo SL & Acierta Product & Position SA (verzoek om prejudiciële beslissing,  Juzgado de lo Mercantil n° 1 de Alicante y n° 1 de Marca Comunitaria, Spanje)

Gemeenschapsmodellen. Artikelen 14 en 88 GModVo . Houder van recht op gemeenschapsmodel. Niet-ingeschreven gemeenschapsmodel. Model dat in opdracht is ontworpen.

Cul de Sac heeft een reeks wandklokken (koekoeksklokken) ontworpen die in het kader van het d’Artes-project van FEIA zijn vervaardigd, de Santamaría-collectie. Cul de Sac en Acierta hebben vervolgens koekoeksklokken vervaardigd en op de markt gebracht onder de benaming Timeless-collectie (afbeelding). FEIA is  van mening dat deze koekoeksklokken een kopie zijn van de niet-ingeschreven gemeenschapsmodellen van de „Santamaría”-collectie, waarvan zij haars inziens houdster is als sponsor en grootste financier van het D’ARTES-project en op grond van de haar door AC&G overgedragen exclusieve exploitatierechten op de voor de eerste editie van dat project vervaardigde producten.

Met de prejudiciële vragen wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 14, lid 3, van de verordening ook van toepassing is op een in opdracht en dus buiten een arbeidsverhouding ontworpen gemeenschapsmodel. (Volgens artikel 14, lid 1, van de verordening komt het recht op het gemeenschapsmodel toe aan de ontwerper of diens rechtverkrijgende. Uit lid 3 blijkt dat het recht op het gemeenschapsmodel aan de werkgever toekomt wanneer dit model door een werknemer in de uitoefening van zijn functie of volgens de instructies van zijn werkgever is ontworpen, tenzij bij overeenkomst anders is bepaald of tenzij de toepasselijke nationale wettelijke regeling een andersluidende bepaling bevat. )

Het Hof oordeelt dat doelbewust is gekozen voor de termen  ‘werkgever’ en ‘werknemer’ en  niet voor de veel ruimere termen ‘opdrachtgever’ en ‘opdrachtnemer’ en door de gemeenschapswetgever is uitgegaan van een specifieke contractuele verhouding, te weten de arbeidsverhouding, zodat lid 3 niet kan worden toegepast op andere contractuele verhoudingen, zoals die welke bestaan bij een in opdracht ontworpen gemeenschapsmodel.

Het begrip ‘rechtsverkrijgende’ in artikel 14 lid 1 ziet daarnaast niet op nationale wettelijke regelingen m.b.t. bepaalde mogelijkheden om het recht op een model te verkrijgen, door b.v. degene die de opdracht heeft gegeven, maar alleen op overdracht bij overeenkomst.

Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1) Artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen is niet van toepassing op een in opdracht ontworpen gemeenschapsmodel.

2) In omstandigheden als die in het hoofdgeding moet artikel 14, lid 1, van verordening nr. 6/2002 aldus worden uitgelegd dat het recht op het gemeenschapsmodel toekomt aan de ontwerper, tenzij het bij overeenkomst is overgedragen aan diens rechtverkrijgende.

Lees het arrest hier.