Naburige rechten  

IEF 11822

Op weg naar een naburig recht voor persproducenten in Duitsland en Frankrijk?

Sandrien Mampaey, Op weg naar een naburig recht voor persproducenten in Duitsland en Frankrijk?, Vlaamsenieuwsmedia.be oktober 2012.

Een bijdrage van Sandrien Mampaey, Vlaamse Nieuwsmedia.

Op 29 augustus 2012 keurde het Duitse Bundeskabinett de zevende wet tot herziening van de Duitse auteurswet, dat voorziet in een naburig recht voor persproducenten, goed. Deze tekst [link] geeft, naar analogie van de regeling die al jaren geldt voor audiovisuele producenten, aan persproducenten een gelijkaardige bescherming voor de investeringen in hun content. Content die in een digitale omgeving dagelijks ontelbare keren wordt hergebruikt door aggregatoren die hun business model baseren op het reproduceren van andermans materiaal.

De tekst stelt een naburig recht in voor de producent van een persproduct waardoor die zich een exclusief recht om zijn persproduct of delen ervan (bv. snippets) publiek mee te delen voor commerciële doeleinden ziet toegekend. De publieke mededeling ervan is toegelaten in zoverre het niet gebeurt door commerciële zoekmotoren of aggregatoren. De geboden bescherming geldt dus enkel ten aanzien van systematische vormen van toegangverlening tot gepubliceerd materiaal door zoekmachines of aggregatoren en geldt niet voor bloggers, bedrijven, verenigingen of andere privégebruikers. Wanneer deze wet in werking zou treden, dienen zoekmotoren en aggregatoren een licentie aan te gaan voor het hergebruik van deze perscontent.

Deze tekst zal de komende maanden verder worden besproken in de Bundestag en Bundesrat.

In Frankrijk hebben de Franse persuitgevers een gelijkaardig voorstel klaar. Zij engageren zich om afstand te doen van hun recht om de indexering van hun content door zoekmotoren te verbieden. Ratio legis hiervoor is dat de uitgevers de toegang tot informatie immers niet willen belemmeren. Wel dient hun content te worden opgewaardeerd. Ze vragen als tegenprestatie de invoering van een naburig recht hetgeen hen moet toelaten bij zoekmotoren een billijke vergoeding te innen telkens wanneer hun content geïndexeerd wordt. Het tekstvoorstel voorziet in de oprichting van een paritaire commissie waarin zowel persuitgevers als zoekmotoren zetelen. De Commissie dient geleid te worden door een voorzitter aangeduid door de regering en een beheersvennootschap zal instaan voor de verdeling van de geïnde sommen onder de verschillende kranten.

De door het Bundeskabinett goedgekeurde tekst vindt u hier.Lees het gehele bericht hier.

IEF 11620

Het daarin opgenomen boetebeding van toepassing

Rechtbank Breda 25 juli 2012, zaaknr. 244017/HA ZA 12-12 (Younique Music Group B.V. tegen D.)

Uitspraak ingezonden door Fulco Blokhuis, Boekx Advocaten.

Auteursrecht. Naburige rechten. Younique is sinds 1992 een professioneel productiebedrijf van duizenden hoogwaardige midi-files en daarvan afgeleiden, zoals songtitels en medleys. Deze midibestanden kunnen worden aangewend voor het gebruik van onder andere keyboards en synthesizers. Deze files worden onder meer via de website van Younique geëxploiteerd. D is sinds enige jaren abonnee bij Younique. In 2010 en 2011 heeft D kopieën van 109 midi-files van Younique verkocht en geleverd.

De rechtbank stelt dat Younique is aan te merken als de producent van de midi-files en dus op grond van de WNR gerechtigd is haar vorderingen in te stellen. De rechtbank gaat ervan uit dat de algemene voorwaarden van Younique van toepassing zijn op de rechtsverhouding van partijen. Het daarin opgenomen boetebeding geldt dus ook. De rechtbank matigt de boete tot € 50.000,-. Volgens de rechtbank leidt onverminderde toepassing van de boeteclausule tot een billijkheidshalve onaanvaardbaar resultaat.

De rechtbank beveelt D om de inbreukmakende handelingen te staken en gestaakt te houden onder last van een dwangsom en veroordeelt D tot betaling van een boete ad € 50.000,- aan Younique.

3.4 Het verweer dat Younique niet-ontvankelijk is wordt verworpen. Younique stelt -onweersproke- dat midi-files zijn aan te merken als fonogrammen in de zin van de WNR. Niet weersproken is dat Younique de fonogrammen heeft gemaakt. Younique is dus aan te merken als de producent van de midi-files als bedoeld in artikel 1 sub d WNR. Younique is derhalve op grond van de WNR gerechtigd haar vorderingen in te stellen.

Nu de vorderingen zowel op het auteursrecht als op de naburige rechten zijn gebaseerd, kan de vraag of sprake is van auteursrechtelijk beschermde werken in het licht van het vorenstaande in het midden blijven.

3.7 Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de algemene voorwaarden van Younique voor of bij het sluiten van de overeenkomst door haar ter hand zijn gesteld aan D. (...) Het verweer van D dat hij het bestand Agreement.pdf niet heeft geopend, kan hem niet baten. Artikel 6:234 lid 2 BW bepaalt immers dat de mogelijkheid om kennis te nemen van de algemene voorwaarden is geboden indien de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij langs elektronische weg ter beschikking zijn gesteld op een zodanige wijze dat deze door haar kunnen worden opgeslagen en voor haar toegankelijk zijn ten behoeve van latere kennisneming. Op het moment van de overeengekomen verlenging van de overeenkomst per 1 januari 2009 was of had D dus bekend kunnen zijn met de algemene voorwaarden d.d. 1 januari 2008. Vanaf 1 januari 2009 kan D zich er dus niet met succes op beroepen dat de algemene voorwaarden d.d. 1 januari 2008 hem niet ter hand zijn gesteld. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat vanaf 1 januari 2009 artikel 7.8 (het boetebeding) van de algemene voorwaarden d.d. 1 januari 2008 van toepassing is op de rechtsverhouding van partijen.

3.11 De rechtbank is van oordeel dat onverminderde toepassing van de boeteclausule tot een billijkheidshalve onaanvaardbaar resultaat leidt. Dit is vooral het gevolg van de relatief hoge boete van € 5.000,- per overtreding per songtitel. De rechtbank zal de boete dan ook matigen. Bij de matiging speelt, zoals hiervoor overwogen, verder een rol of en zo ja, in hoeverre werkelijk schade is geleden. (...) De rechtbank acht verder van belang dat de boete dient ter preventie tegen toekomstige inbreuken op de naburige rechten van Younique. De individuele transacties hebben een gering economisch belang en wanneer de boete gelijk wordt gesteld aan de (gebruiks)vergoeding, zou het D en derden vrij staan om de toestemmking pas achteraf te kopen door alsnog de (gebruiks)vergoeding te voldoen. (...) De rechtbank is van oordeel dat op grond van al het voorgaande de boete gematigd diet te worden tot € 50.000,-. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit kan worden afgeleid dat de op te leggen boet lager is dan het nog nader vast te stellen bedrag aan schadevergoeding. De rechtbank zal dan ook de boete van € 50.000,- toewijzen. Dit betekent dat de onde sub 5. gevraagde verwijzing naar de schadestaatprocedure en het sub 6. gevorderde voorschot op de schadevergoeding zullen worden afgewezen.

IEF 11595

Wetsvoorstel verlengt de duur van naburige rechten

NIEUW: wetsvoorstel verlengt de duur van de naburige rechten van de artiest en de platenmaatschappij [red. IEF 11588].

Een bijdrage van Margriet Koedooder, De Vos & Partners Advocaten N.V..

Op 6 juli 2012 is het Wetsvoorstel verschenen dat de beschermingstermijn van met name enkele naburige rechten zal verlengen tot 70 jaar. Het wetsvoorstel verschijnt als gevolg van een Europese Richtlijn 2011/77/EU. De Nederlandse regelgeving moet voor 1 november 2013 zijn ingevoerd. Achtergrond van de regelgeving is de gedachte dat uitvoerende kunstenaars hun carrière gewoonlijk op jonge leeftijd beginnen. Door de te korte beschermingstermijn van 50 jaar ontstaat er dan aan het einde van hun leven een inkomensgat. Doel van de Richtlijn en mitsdien van het wetsvoorstel is een versterking van de positie van de uitvoerende kunstenaar in de verlengde termijn. In het verleden heeft bijv. met name Charles Aznavour zich sterk gemaakt voor de verlenging van de beschermingstermijn. Maar er waren ook behoorlijk wat tegenstanders, waaronder het Amsterdamse Ivir. Ook Nederland stond niet te juichen, waardoor is gekozen voor een zo beperkt mogelijke implementatie van de Richtlijn. Hierna volgt een overzicht van de wijzigingen en een kort commentaar.

Wet Naburige Rechten

In de Wet Naburige Rechten (WNR) zullen de nieuwe artikelen 9a, 9b en 15g worden toegevoegd. Verder wordt artikel 12 WNR gewijzigd.

9a: Ontbinding

In dit artikel wordt een recht op ontbinding geregeld voor artiesten. Indien blijkt dat een platenmaatschappij een bepaalde geluidsdrager met opnamen van een artiest na verloop van 50 jaar niet of niet langer in voldoende mate exploiteert, kan de artiest zijn platencontract ontbinden. De maatschappij beschikt dan niet meer over de naburige rechten van de artiest, waardoor de maatschappij de masterband niet langer mag exploiteren. Van dit recht tot ontbinding kan door de artiest geen afstand worden gedaan. De artiest moet de maatschappij wel vooraf schriftelijk waarschuwen dat hij wil ontbinden. De maatschappij heeft vervolgens een jaar de tijd om de geluidsdragers alsnog te exploiteren. Blijft ook dan exploitatie uit, dan wordt het contract alsnog ontbonden. Het artikel is beperkt tot contracten waarbij de artiest zijn naburige rechten aan de maatschappij heeft overgedragen. Licenties oftewel gebruikstoestemmingen lijken buiten deze nieuwe regeling te blijven. Gaat het om meerdere uitvoerende kunstenaars tegelijk, bijv. een band, dan dienen alle leden van de band in te stemmen met de ontbinding. Is dat niet het geval, dan kan ontbinding uitsluitend via de rechter plaatsvinden als de bandleden die wél willen ontbinden ‘onevenredig worden benadeeld’ door het achterwege laten van toestemming door de andere leden van de band.

Zodra het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht in werking is getreden (zie mijn eerdere blog hierover) en dan in het bijzonder artikel 25e uit dat wetsvoorstel, dan wijzigt voornoemd artikel 9a weer doordat dan sprake is van een wettelijke non usus (rechten niet gebruiken) regeling die in beginsel ook geldt voor de naburige rechten. In het toekomstige artikel 25e Aw is thans een ‘redelijke termijn’ opgenomen die de maker van een werk aan de exploitant moet gunnen om alsnog te exploiteren. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de artiest vanaf dat moment in feite twee ontbindingsmogelijkheden er bij krijgt, te weten:

a. Ontbinding voordat 50 jaar zijn verstreken conform het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht en waarbij de maatschappij een redelijke termijn voor nakoming moet worden gegund;

b. Ontbinding vanaf het moment dat 50 jaar zijn verstreken en er niet of onvoldoende is geëxploiteerd conform het onderhavige wetsvoorstel.

9b: Vergoedingen

In dit artikel wordt een nadere vergoeding geregeld voor artiesten. Is in het platencontract een niet-periodieke vergoeding opgenomen, bijv. een eenmalige fee in het geval van sessiemuzikanten, dan hebben de artiesten voor ieder jaar volgend op het 50ste jaar nadat de masterband voor het eerst in het verkeer is gebracht of is openbaar gemaakt, recht op een jaarlijkse aanvullende vergoeding van de maatschappij. Deze vergoeding bedraagt 20 procent van de inkomsten van de maatschappij in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de vergoeding wordt betaald. Alhoewel het recht aan de artiest wordt verstrekt, kan deze zijn vergoeding niet rechtstreeks ophalen bij de maatschappij. De maatschappij dient deze vergoeding namelijk te betalen aan een (nog te benoemen) eigen recht organisatie, hoogstwaarschijnlijk Sena. Sena dient dan deze voor met name sessiemuzikanten bedoelde vergoedingen te incasseren en te verdelen onder de rechthebbenden.

Bevat het platencontract een periodieke vergoeding, bijv. een royalty, dan mag de maatschappij op die royalty na 50 jaar geen nog niet ingelopen voorschotten of bepaalde kortingen meer inhouden. De maatschappij dient deze vergoeding wél rechtstreeks aan de artiest te voldoen.

Ook van beide voornoemde vergoedingsrechten kan de artiest geen afstand doen.

12: 70 jaar

Voor live uitvoeringen van de artiest blijft de beschermingstermijn 50 jaar. Is echter sprake van een opname met de uitvoering, dan wordt de beschermingstermijn als sprake is van een fonogram (iedere opname van uitsluitend geluiden) verlengd naar 70 jaar. Voor opnamen anders dan een fonogram, blijft de huidige termijn van 50 jaar gelden. Voor producenten van fonogrammen gaat eveneens een verlengde termijn van 70 jaar gelden. Maar wat gaat er gelden voor bijv. muziek in videoclips, YouTube filmpjes en andere gecombineerde geluid/beeldopnamen? Sena stelt zich bijv. thans op het standpunt dat het geluid van een videoclip is aan te merken als een kopie van een fonogram (uitsluitend geluiden), en incasseert voor het uitzenden van videoclips en ander audiovisueel materiaal met muziek. Is in het geval van gezamenlijke gemaakte muziekwerken nu juist sprake van een harmonisatie van de beschermingsduur van ieders bijdrage aan het werk dankzij dit wetsvoorstel (zie hierna), gaat het om gezamenlijk gemaakt beeld met muziek dan gaat de beschermingsduur juist verschillen en wordt de muziek 70 jaar beschermd maar het beeld 50 jaar. Is dat wel handig?

Auteurswet

Alhoewel de tekst van de Auteurswet (Aw) door het wetsvoorstel in feite niet wordt gewijzigd, blijkt uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat de auteursrechtelijke beschermingsduur in het geval van muziekwerken met meerdere auteurs Europees wordt geharmoniseerd. In Nederland gaan we nu nog uit van de scheiding van tekst en muziek, wat in het verleden wel eens problemen heeft gegeven, bijv. in het geval van het gebruik van de werken van George en Ira Gershwin. George (muziek) is veel eerder overleden dan Ira (tekst) Gershwin. Die werken bleken in bepaalde landen volledig en in Nederland en enkele andere landen niet altijd meer beschermd, simpelweg doordat voor de bescherming van de muziek en tekst werd aangeknoopt bij de datum van overlijden van respectievelijk de componist dan wel de librettist of tekstschrijver. In heel Europa, en dus ook in Nederland geldt vanaf 1 november 2013 dat de muziek en tekst van gezamenlijk gemaakte muziekwerken dezelfde beschermingstermijn hebben, die wordt berekend vanaf 1 januari volgend op het sterfjaar van de langstlevende auteur.

Overgangsrecht

De wijzigingen zijn van toepassing op:

a. Opnames van uitvoeringen van fonogrammen die voor 1 november 2013 tot stand zijn gekomen maar waarvan de uitvoerende kunstenaars op 1 november 2013 nog beschermd zijn op grond van de nieuwe beschermingstermijn van 70 jaar; en

b. Opnames van uitvoeringen en fonogrammen die na 1 november 2013 tot stand komen.
Begrijp ik deze bepaling goed, dan zijn er dus rechthebbenden die eerst hun naburige rechten hebben zien vervallen doordat de termijn van 50 jaar is verstreken, maar die hun rechten vervolgens weer zien herleven vanaf 1 november 2013, doordat de nieuwe termijn van 70 jaar dan nog niet is verstreken. Dit zal voor de praktijk toch wel een erg belangrijke bepaling blijken, waardoor wat meer uitleg en/of voorbeelden mij aangewezen lijken.

Ontbinding

De ontbindingsregeling roept vooralsnog veel vragen op. Uit de Memorie van Toelichting blijkt echter dat de onderhavige ontbindingsregeling een extra bescherming is, naast de ontbindingsregeling uit het wetsvoorstel auteurscontractenrecht. Deze laatste regeling laat de algemene ontbindingsregeling uit het burgerlijk wetboek onverlet, dus in feite ontstaan er dan in het geval van een rechtenoverdracht drie ontbindingsscenario’s en in het geval van licenties twee, zo lijkt mij. Maar wat meer uitleg zou toch wel wenselijk zijn.

In de Memorie van Toelichting wordt verder opgemerkt dat uit artikel 3 lid 2 bis van de Richtlijn Beschermingsduur volgt, dat ‘de rechten van de fonogrammenproducent vervallen op het moment van ontbinding van de overeenkomst’, maar wat wordt met deze zin precies bedoeld? Vervallen de eigen naburige rechten van de producent, of vervallen de door de artiest aan de producent verstrekte rechten? Mij lijkt alleen dit laatste, in welk geval het nog maar de vraag is wat er na zo’n ontbinding geldt als het gaat om de exploitatie van de masterband. Verliest de fonogrammenproducent ook zijn eigen naburige rechten op de masterband? Mij lijkt van niet, want dat staat nergens. Sterker: de rechten van de producent worden juist ook verlengd tot 70 jaar. Maar de artiest die heeft ontbonden, beschikt zelf niét over de naburige rechten van de fonogrammenproducent. Na ontbinding ontstaat dan de situatie dat de fonogrammenproducent niet meer mag exploiteren (hij heeft de rechten van de artiest niet meer) en de artiest niet kan exploiteren (hij heeft de rechten van de producent nooit gekregen). De artiest kan van zijn uitvoeringen dan wel opnieuw een opname (laten) maken, maar hoe realistisch is dat, met name in het geval van wat ingewikkelder en dus duurdere opnamen?

In de Memorie van Toelichting wordt voorts een onderscheid gesignaleerd tussen een mastertape (van de uitvoering is een opname gemaakt anders dan op een fonogram) en een CD (van de uitvoering is een opname gemaakt op een fonogram = geluidsdrager). Dat geeft wel veel spraakverwarring. Een masterband ís immers de eerste opname, een geluidsdrager is een kopie van de masterband oftewel een exemplaar. Voor masterbanden blijft de beschermingsduur 50 jaar, voor exemplaren, zeg maar CD’s of computergeheugen, wordt de beschermingstermijn 70 jaar. Maar artiesten plegen doorgaans hun naburige rechten t.a.v. de eerste opname oftewel de masterband over te dragen aan de platenmaatschappij. Het thans gemaakte onderscheid tussen opnamen die wel en niet fonogrammen zijn en dat op dit moment niét is opgenomen in de WNR, is erg verwarrend en behoeft m.i. veel meer uitleg en/of toelichting.

Opgaveverplichting

Verder bevat het wetsvoorstel nog een opgaveverplichting voor de platenmaatschappij. De maatschappij moet de uitvoerend kunstenaar op diens verzoek een overzicht geven van de omvang van de exploitatie voor het verstrijken van de periode van 50 jaar. Opstellers van opzettelijke valse statements worden strafbaar. Het feit is een overtreding. Hiermee wordt getracht de bewijspositie van de artiest te vereenvoudigen. Maar nergens wordt uitgelegd tot hoe ver terug het overzicht moet of mag gaan. Gaat het alleen om het 49e exploitatiejaar, de vijf, zeven of tien jaar voorafgaand aan het 50e jaar, of anderszins? En mag om het overzicht bijv. ook worden gevraagd in het 25e jaar van de overeenkomst? En worden hiermee de bestaande algemene wettelijke rechten van de uitvoerend kunstenaar t.a.v. de ontvangst van rekening en verantwoording juist niet beperkt? Ook deze bepaling roept om een uitgebreidere toelichting.

Op andere blogs:
de Vos & Partners (NIEUW: wetsvoorstel verlengt de duur van de naburige rechten van de artiest en de platenmaatschappij)

IEF 11591

Geen vergoeding voor anti-piraterij spotje

Vzr. Rechtbank Amsterdam 12 juli 2012, LJN BX1567 (Eiser tegen Stichting STEMRA)

Naburige rechten.

Eiser componeert muziek voor bijvoorbeeld commercials en allerlei ander reclame- en promotiemateriaal. In 2006 heeft eiser de muziek bij een anti-piraterij spot gecomponeerd. Eiser heeft de spot aangemeld bij Stemra. Met Stemra heeft hij in 1988 een exploitatiecontract gesloten op grond waarvan Stemra de mechanische reproductierechten van de auteursrechten van eiser ter exploitatie en handhaving aanbiedt. Omdat hij geen betaling heeft ontvangen voor de exploitatie van zijn spot in binnen- en buitenland heeft eiser begin 2012 een kort geding aangespannen tegen Stemra. Op een eerdere zitting heeft de voorzieningenrechter al bepaald dat Stemra bepaalde maatregelen diende te nemen en dat zij een voorschot op de schadevergoeding aan eiser dienden te voldoen.

De voorzieningenrechter veroordeelt Stemra maatregelen te blijven nemen in verband met het gebruik van de spot op DVD's, met dien verstande dat Stemra zich in redelijkheid dient te blijven inspannen voor eiser.

In citaten:

4.7 (...) Vast staat in ieder geval dat [eiser] het thans niet (meer) eens is met de schikking. Rekening houdend met beleidsvrijheid die Stemra heeft bij het aangaan van een schikking kan echter in dit geding niet worden vastgesteld of Stemra in alle redelijkheid niet tot deze schikking had mogen komen en Stemra in die zin jegens [eiser] is tekortgeschoten. Dit vergt een nader onderzoek naar de feiten waarvoor dit kort geding zich niet leent. Een en ander zal in de bodemprocedure nader aan de orde komen waarin overigens niet alleen de gevorderde schadevergoeding met betrekking tot de schikking, maar ook de gehele schadevergoedingsvordering uit hoofde van de vermeende wanprestatie door Stemra aan de orde kan komen. In de bodemprocedure zal een en ander zo nodig met behulp van een deskundige kunnen worden onderzocht.

4.10. Met betrekking de gevorderde nakoming van het exploitatiecontract en het in het proces-verbaal bepaalde geldt nog het volgende. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om Stemra te veroordelen maatregelen te (blijven) nemen in verband met het gebruik van de Spot op DVD’s. Deze veroordeling houdt in dat de voorzieningenrechter van Stemra verlangt dat zij zich in redelijkheid blijft inspannen voor [eiser] en dat Stemra als zij meent dat de grenzen van haar verplichtingen zijn bereikt daar schriftelijk verantwoording voor aflegt. Aan deze veroordeling wordt geen dwangsom verbonden omdat Stemra ter zitting al heeft toegezegd maatregelen te zullen nemen.

4.11. Tot slot zal het gevorderde bevel aan Stemra om schriftelijk informatie op te vragen aangaande de gedrukte DVD’s door Warner bij Technicolor Home Entertainment Services en de overige reproductiebedrijven worden afgewezen nu [eiser] geen belang meer heeft bij deze vordering. Stemra heeft bij brief van 13 juni 2012 (zie productie 1.92 aan de zijde van Stemra) en ter zitting toegezegd hieraan op korte termijn te zullen voldoen. Met betrekking tot de overige reproductiebedrijven is, zoals Stemra heeft aangevoerd, inderdaad niet duidelijk welke productie X is bedoeld zodat dat gedeelde van de vordering als te onbepaald zal worden afgewezen. Indien over deze lijst wel duidelijk komt dan geldt dat Stemra op grond van hetgeen hiervoor onder 4.10 is overwogen, wel gehouden kan zijn stappen te ondernemen.

4.12. Gezien na te noemen veroordeling en nu het voeren van dit kort geding door [eiser] noodzakelijk is gebleken om te bewerkstelligen dat Stemra zich voor [eiser] (meer) is gaan inspannen en Stemra een bedrag van EUR 20.000,00 aan [eiser] heeft moeten voldoen, zal Stemra worden veroordeeld in de kosten van dit geding, als na te melden.

IEF 11588

Wetsvoorstel Wet op de naburige rechten

Wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet op de naburige rechten, Kamerstukken II, 2011-2012, 33 329, nr. 2.

Wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet op de naburige rechten in verband met de omzetting van Richtlijn 2011/77/EU van het Europees Parlement en de Europese Raad van 27 september 2011 tot wijziging van de Richtlijn 2006/116/EG betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en bepaalde naburige rechten.

'De wijzigingsrichtlijn wijzigt de duur van naburige rechten van uitvoerende kunstenaars van muziekwerken en van fonogrammenproducenten. In verband daarmee is een wijziging van de Wet op de naburige rechten noodzakelijk. (...) Naast de verlengde beschermingsduur bevat de richtlijn enkele aanvullende maatregelen. Deze beogen een evenwicht te creëren tussen het voordeel van de verlengde beschermingsduur voor fonogrammenproducenten (platenmaatschappijen) en bekende artiesten enerzijds en de sociale en economische behoeften van minder bekende artiesten anderzijds.'

Lees de gehele Memorie van Toelichting hier.

 

IEF 11505

Volgens de tarieven van de categorie 'café/bar'

Rechtbank 's-Gravenhage 27 juni 2012, HA ZA 12-60 (SENA tegen Exploitatiemaatschappij [W] B.V.)

Wet naburige rechten. Gelijkheidsbeginsel.

[W] B.V., een horecaonderneming, maakt muziek openbaar en dient derhalve een billijke vergoeding aan SENA te betalen. [W] B.V. is het niet eens met de haar opgelegde facturen en laat een bedrag ad. € 216,20 onbetaald. De procedure wordt door de rechtbank Utrecht verwezen naar de rechtbank 's-Gravenhage, welke op grond van de Wet Naburige Rechten bevoegd is om van vorderingen van SENA kennis te nemen. [W] is van mening dat zij heeft betaald volgens de tarieven welke gelden in de categorie 'café/bar', welke geldt voor leden vande Koninklijke Horeca Nederland (hierna: KHN). SENA handelt volgens [W] in strijd met de Wnr en het gelijkheidsbeginsel door voor KHN-leden een lager tarief te hanteren dan voor niet-leden, zoals [W].

De Rechtbank oordeelt dat SENA in strijd met artikel 34 lid 1 Rv  heeft gehandeld, door het overleggen van een nieuwe conclusie in repliek in plaats van de originele conclusie. Met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel oordeelt de rechtbank dat SENA het verschil in tarief voldoende heeft gemotiveerd. De kortingsregeling van KHN-leden is proportioneel en passend om het legitieme doel te bereiken. De rechtbank stelt dat er geen gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt door SENA dat [W] slechts de tarieven van KHN-leden verschuldigd is in plaats van de algemene tarieven voor 'Horeca-achtergrondmuziek'.

[W] wordt door de rechtbank veroordeeld tot betaling van de nog te betalen billijke vergoeding en SENA wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten.

4.4. De rechtbank verwerpt het standpunt van SENA. Wanneer een procedure wordt voortgezet voor een andere rechter is de aanlegger, in dit geval SENA, ingevolge artikel 34 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) verplicht een afschrift van het verwijzende vonnis en de overige op de procedure betrekking hebbende stukken aan de rechter over te leggen. Door de nieuwe conclusie over te leggen in plaats van de originele conclusie heeft SENA naar het oordeel van de rechtbank in strijd met artikel 34 lid 1 Rv gehandeld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat SENA slechts heeft gesteld dat zulks ‘abusievelijk’ is gebeurd, zonder dit op enigerlei wijze toe te lichten. SENA heeft daarmee geen verklaring gegeven voor het feit dat er inhoudelijke wijzigingen zijn gemaakt, dat er andere producties zijn bijgevoegd, noch dat de nieuwe conclusie ook is ondertekend door GGN als ware het de conclusie van repliek zoals deze eerder was ingediend. Nu iedere verklaring voor het handelen van SENA ontbreekt, sluit de rechtbank niet uit dat SENA welbewust de nieuwe conclusie heeft ingediend in plaats van de originele conclusie. Dat de rechtbank inmiddels beschikt over de originele conclusie is aan [W] B.V. te danken en berust niet op enig herstel van haar fout door SENA.

4.13. [W] B.V. heeft deze stellingen van SENA niet bestreden en overigens komen de door SENA genoemde voorwaarden overeen met de voorwaarden zoals deze zijn vermeld op de hiervoor in 2.8 vermelde websitepagina van KHN die door [W] B.V. is overgelegd. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van SENA en de websitepagina dat deelnemende KHN leden een machtiging ter automatische incasso aan KHN dienen te verstrekken voor de door hen verschuldigde billijke vergoeding, welke vergoeding door KHN wordt geïnd en aan SENA wordt doorbetaald. De rechtbank is van oordeel dat SENA daarmee voldoende heeft gemotiveerd dat, voor zover er al sprake is van gelijke gevallen, het verschil in tarief dat geldt voor leden van KHN die deelnemen aan de KHN kortingsregeling ten opzichte van niet-leden van KHN of leden van KHN die daaraan niet deelnemen, wordt gerechtvaardigd omdat het onderscheid een legitiem doel treft. In feite is zelfs sprake van twee legitieme doelen; ten eerste een administratieve lastenverlichting voor SENA en ten tweede het doorschuiven van het debiteurenrisico naar KHN. Naar het oordeel van de rechtbank is de KHN kortingsregeling passend om deze doelen te bereiken en ook proportioneel.

4.15. Voor zover [W] B.V. met de verwijzing naar de SENA brief 2006 (hiervoor vermeld in 2.5) heeft willen stellen dat bij haar door SENA de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat zij als niet- lid van KHN de lagere tarieven die gelden voor leden die deelnemen aan de KHN kortingsregeling verschuldigd is, faalt dit verweer. In de brief schrijft SENA weliswaar “Het in rekening brengen van een ander tarief ten aanzien van niet leden van KHN zou per definitie impliceren dat SENA dit gelijkheidsbeginsel niet toepast.”, uit de daaropvolgende paragraaf in de brief blijkt evenwel dat SENA het blijkbaar door [W] B.V. tegen de te betalen billijke vergoeding voor 2006 ingediende bezwaar afwijst en dat zij de opgelegde toeslag voor het niet tijdig betalen van de factuur handhaaft. Uit de SENA brief 2006 kan de rechtbank niet afleiden welk tarief SENA in 2006 bij [W] B.V. in rekening heeft gebracht. Ook kan de rechtbank uit de brief niet afleiden of in 2006 eenzelfde systematiek bestond als in 2009 namelijk dat door SENA enerzijds met KHN tarieven zijn overeengekomen voor ‘Horeca-achtergrondmuziek’ en dat anderzijds andere tarieven gelden voor leden van KHN die SENA en KHN zijn overeengekomen in een collectieve licentieovereenkomst waar leden van KHN aan kunnen deelnemen, noch of - in voorkomend geval - de inhoud van die collectieve licentieovereenkomst die gold in 2006 overeenstemt met de KHN kortingsregeling. Voorts is gesteld noch gebleken dat [W] B.V. ook in 2006 geen lid was van KHN. Gelet hierop kan de SENA brief 2006 zonder nadere toelichting door [W] B.V., die ontbreekt, niet leiden tot het oordeel dat SENA met die brief bij [W] B.V. het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat zij ten aanzien van de billijke vergoeding in 2009 slechts de tarieven verschuldigd is die leden van KHN betalen ingevolge de KHN kortingsregeling in plaats van de algemene tarieven voor ‘Horeca-achtergrondmuziek’.

IEF 11447

De Portugeese tenor en Carmen in Delfzijl

Ex parte beschikking Vzr. Rechtbank Amsterdam 13 juni 2012,  (Da Cruz tegen BravaNL b.v.)

Beschikking ingezonden door Stance Willems, Bingh advocaten.

Ex parte voor inbreuk op naburige rechten. Solist uit een opera die zijn rechten handhaaft (13 WNR).

Uit het verzoekschrift: Da Cruz is een Portugeese tenor en treedt met enige regelmaat op in opera's. Bravanl produceert televisieprogramma's en stelt onder meer zenders samen. Nadat Da Cruz vernam dat er een uitzending van de opera "Carmen in Delfzijl" gepland stond bij BravaNL heeft hij gesommeerd de geplande uitzending te staken. Daaraan heeft BravaNL niet willen voldoen en, naar nu is gebleken, heeft zij ook herhalingen ingepland. Omdat er geen toestemming is verleend voor commerciële exploitatie van de opnames, en omdat Da Cruz ver beneden zijn niveau presteert door ziekte tijdens de opgenomen uitvoering, is de (her)uitzending niet alleen onrechtmatig, maar leiden deze tevens tot onherstelbare beschadiging van de reputatie van Da Cruz. Het verzoekschrift wordt toegewezen.

De voorzieningenrechter beveelt gerequestreerde om met onmiddelijke ingang elke (her)uitzending, beschikbaarstelling of het op een andere wijze openbaar maken van een opname van de opera "Carmen in Delfzijl" of een reproductie daarvan te staken op last van een dwangsom van €2.000 per dag(deel) met een maximum van €25.000.

12. Op grond van artikel 13 WNR kan de handhaving van artikel 2 WNR in geval het een gezamenlijke uitvoering betreft uitsluitend worden uitgeoefend door een door de aan die uitvoering deelnemende uitvoerende kunstenaars bij meerderheid verkozen vertegenwoordiger. Dit is echter niet van toepassing op de aan de gezamenlijke uitvoering meewerkende solist, regisseur en dirigent. De handhaving van de in artikel 2 WNR bedoelde rechten kan door ieder van hen geschieden, tenzij anders is overeengekomen. Van afwijkende afspraken is in deze geen sprake. Daarnaast heeft Da Cruz de op grond van artikel 2 WNR benodigde toestemming niet verleend. Derhalve heeft Da Cruz het recht zich te verzetten tegen het uitzenden (...) daarvan door BravaNL
IEF 11132

Winstoogmerk zou een rol kunnen spelen

Na de eerdere reactie (hier, hier) van het Belgische SABAM op "het Turijnse tandartsarrest" [IEF11045], reageert ook BUMA/Stemra op de op 15 maart 2012 gewezen uitspraak: De vraag die hierbij speelde was of sprake was van openbaarmaking. Buma heeft naar aanleiding van deze uitspraak onderzocht of een aanpassing in de huidige licentiepraktijk nodig is. De conclusie luidt dat dit niet het geval is.

De toepasselijkheid van de uitspraak is, ook voor het naburig recht, sowieso beperkt omdat het Hof van Justitie een aantal cumulatieve voorwaarden lijkt te hebben geformuleerd die in concrete gevallen door de nationale rechter moeten worden getoetst. In het ene geval zal, zo blijkt uit het arrest, het ene criterium zwaarder kunnen wegen dan in het andere.

Verder heeft het Hof van Justitie in haar uitspraak benadrukt dat openbaarmaking in de zin van het naburige recht niet hetzelfde is als openbaarmaking in de zin van het auteursrecht. De gedachte daarbij is dat beide rechten een ander doel hebben. Het auteursrecht is een absoluut recht van de auteur om gebruik van zijn werk te verbieden, terwijl het naburig recht een ‘recht van vergoedende aard’ is. In dat laatste geval zou het winstoogmerk bij het gebruik van muziek een rol kunnen spelen.

Hoe dan ook, Buma is een auteursrechtenorganisatie en kijkt daarnaast in alle gevallen altijd al concreet naar feitelijke situaties. Dit blijven we doen.

IEF 10550

Publiek dat niet aanwezig is op de plaats

HvJ EU 24 november 2011, Zaak C-283/10 (Circul Globus Bucureşti)

Harmonisatie van wetgevingen – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29/EG – Artikel 3 – Begrip ‚mededeling van een werk aan op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig publiek’ – Mededeling van muziekwerken aan publiek zonder aan orgaan voor collectief beheer van auteursrechten desbetreffende vergoeding te betalen – Met auteurs van werken gesloten overeenkomsten tot overdracht van aan auteursrecht verbonden vermogensrechten – Werkingssfeer van richtlijn 2001/29.

Vragen
1) Moet artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 [...] aldus worden uitgelegd dat onder ‚mededeling aan het publiek’ wordt verstaan:
a)      uitsluitend de mededeling aan publiek dat niet aanwezig is op de plaats waar de mededeling wordt gedaan, of
b) ook elke andere rechtstreeks verrichte mededeling van een werk dat wordt opgevoerd op een voor het publiek toegankelijke plaats, ongeacht de wijze van openbare uitvoering of rechtstreekse opvoering van het werk?
2) Ingeval de eerste vraag, sub a, bevestigend wordt beantwoord, betekent dit dan dat de sub b genoemde rechtstreekse mededelingen van werken aan het publiek niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen of geen mededeling van een werk aan het publiek vormen, maar openbare opvoeringen en/of uitvoeringen van een werk in de zin van artikel 11, lid 1, sub 1°, van de Conventie van Bern [...] zijn?
3) Ingeval de eerste vraag, sub b, bevestigend wordt beantwoord, staat artikel 3, lid 1, van [...] richtlijn [2001/29] dan toe dat de lidstaten het recht van mededeling van muziekwerken aan het publiek, ongeacht de wijze van mededeling, bij wet aan een regeling van verplicht collectief beheer onderwerpen, ook wanneer dat recht individueel kan worden beheerd en door de auteurs daadwerkelijk op die wijze wordt beheerd, zonder de auteurs de mogelijkheid te bieden hun werken van het collectieve beheer uit te sluiten?

Antwoord: Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, en meer bepaald artikel 3, lid 1, van deze richtlijn, moeten aldus worden uitgelegd dat zij uitsluitend betrekking hebben op de mededeling aan publiek dat niet aanwezig is op de plaats waar de mededeling wordt gedaan, met uitsluiting van elke andere rechtstreeks verrichte mededeling van een werk dat wordt opgevoerd op een voor het publiek toegankelijke plaats, ongeacht de wijze van openbare uitvoering of rechtstreekse opvoering van het werk.

VanDiepen (Noot Kamiel Koelman bij HvJ EU 24 november 2011, zaak C-283/10 (Circus Globus))

IEF 10510

Luisterboeken

HvJ EU 17 november 2011, zaak C-461/10 (concl. AG Jääskinen; Bonnier Audio AB, Earbooks AB, Norstedts Förlagsgrupp AB, Piratförlaget Aktiebolag, Storyside AB tegen Perfect Communications Sweden AB ("ePhone") - dossier

Prejudiciële vragen Högsta domstol, Zweden. Auteursrechten en naburige rechten. Luisterboeken en bestanduitwisseling. Recht op doeltreffende bescherming van intellectuele eigendom. Handhavingsrichtlijn 2004/48/EG artikel 8 Bescherming van persoonsgegevens, elektronische communicatie en het bewaren van bepaalde gegenereerde gegevens, openbaarmaking van persoonsgegevens. Richtlijn 2002/58/EG: een vordering tot staking tegen een internet service provider, de naam en het adres van de gebruiker van een IP-adres informatie - artikel 15 - richtlijn 2006/24/EG - Artikel 4. bestanden delen

Vraag Staat richtlijn 2006/24/EG [...gegevensbewaring], in de weg aan de toepassing van een op artikel 8 van [handhavings]richtlijn 2004/48/EG gebaseerde nationale bepaling volgens welke in een civielrechtelijke procedure een internetprovider met het oog op de identificatie van een abonnee kan worden gelast aan een auteursrechthouder of diens vertegenwoordiger informatie te verstrekken over de abonnee aan wie de internetprovider het IP-adres heeft toegewezen dat is gebruikt om inbreuk te maken op het auteursrecht, wanneer de verzoeker een duidelijk bewijs van de inbreuk op een bepaald auteursrecht heeft overgelegd en die maatregel in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel?

Heeft de omstandigheid dat de lidstaat de richtlijn bewaring van gegevens nog niet in nationaal recht heeft omgezet ofschoon de termijn daarvoor is verstreken, invloed op het antwoord op vraag 1?

Conclusie AG - lees verder voor computervertaling

63. Nach alledem schlage ich dem Gerichtshof vor, auf die Vorlagefragen des Högsta domstol wie folgt zu antworten: Die Richtlinie 2006/24/EG des Europäischen Parlaments und des Rates vom 15. März 2006 über die Vorratsspeicherung von Daten, die bei der Bereitstellung öffentlich zugänglicher elektronischer Kommunikationsdienste oder öffentlicher Kommunikationsnetze erzeugt oder verarbeitet werden, und zur Änderung der Richtlinie 2002/58/EG gilt nicht für die Verarbeitung personenbezogener Daten für andere als die in Art. 1 Abs. 1 dieser Richtlinie genannten Zwecke. Demzufolge steht diese Richtlinie der Anwendung einer nationalen Vorschrift nicht entgegen, nach der in einem zivilrechtlichen Verfahren einem Internetdienstleister zu dem Zweck, einen bestimmten Teilnehmer identifizieren zu können, aufgegeben wird, einem Urheberrechtsinhaber oder dessen Vertreter Auskunft über den Teilnehmer zu geben, dem der Internetdienstleister eine bestimmte IP‑Adresse zugeteilt hat, von der aus die Verletzung begangen worden sein soll. Diese Angaben müssen jedoch gemäß detaillierten nationalen Rechtsvorschriften, die unter Beachtung der für den Schutz personenbezogener Daten geltenden unionsrechtlichen Bestimmungen erlassen worden sind, im Hinblick auf ihre Weitergabe und Verwendung zu diesem Zweck auf Vorrat gespeichert worden sein. In Anbetracht der Antwort auf die erste Frage ist die zweite Frage gegenstandslos geworden.

Computervertaling

Richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken en tot wijziging van richtlijn 2002/58/EG is niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor andere dan de genoemde doeleinden als bedoeld in artikel 1, paragraaf 1 van deze richtlijn. Daarom staat de richtlijn de toepassing van een nationale bepaling niet in de weg, in het kader van een civiele procedure, om een specifieke abonnee te identificeren, indien de rechter opdracht gaf aan een internet service provider bekend te maken aan de houder van het auteursrecht, of zijn rechtverkrijgende, informatie over de identiteit van de abonnee aan wie de handelaar heeft toegewezen een IP-adres dat zou zijn gebruikt om dat recht te bewerkstelligen. Toch moet deze informatie in overeenstemming met gedetailleerde nationale wetgeving, die is aangenomen in overeenstemming met de EU-wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens worden, opgeslagen in het kader van distributie en het gebruik voor dit uiteindelijke doel. Gelet op het antwoord op de eerste vraag, is de tweede vraag niet relevant.

Op andere blogs:
DomJur 2012-832