Naburige rechten  

IEF 14384

Bibliotheekwet aangenomen, regelt digitalisering

De Eerste Kamer heeft vandaag het wetsontwerp Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob), de bibliotheekwet, aangenomen. Vanaf 1 januari 2015 is deze van kracht. De bibliotheekwet regelt de digitalisering van de openbare bibliotheek en zorgt voor structurele financiering daarvan door de Rijksoverheid. In deze wet is vastgelegd dat iedere Nederlander toegang moet hebben tot een openbare bibliotheek, zowel in fysieke als digitale vorm.

Ook zijn de functies en voorwaarden vastgelegd waaraan een openbare bibliotheek moet voldoen. De digitalisering van de openbare bibliotheken wordt centraal belegd bij Koninklijke Bibliotheek (KB). Naast deze taak krijgt de KB de zorg voor de stelselbewaking en –coördinatie van openbare bibliotheken en de verantwoordelijkheid voor het stelsel van voorzieningen voor mensen met een leesbeperking.

Eerstekamer.nl: De kern van dit wetsvoorstel is het instellen van één netwerk van bibliotheekorganisaties, het aanwijzen van de Koninklijke Bibliotheek (KB) als nationale bibliotheek in het netwerk, een aantal zaken rondom de fysieke bibliotheek alsmede de instelling en opbouw van een landelijke digitale bibliotheek.

Artikel 22. Intellectuele eigendomsrechten
1. Bij het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 9, streeft de Koninklijke Bibliotheek er naar de eigendom of een overdraagbaar gebruiksrecht te verkrijgen van bij die uitvoering gevestigde intellectuele eigendomsrechten.
2. Op verzoek van Onze Minister werkt de Koninklijke Bibliotheek mee aan het tot stand komen van een overeenkomst tot het overdragen aan de Staat der Nederlanden van de rechten, bedoeld in het eerste lid. Voor zover wettelijk mogelijk, doet zij afstand van persoonlijkheidsrechten als bedoeld in de Auteurswet die haar of haar personeel toebehoren.

Wijziging Auteurswet:
Artikel 15c, derde lid, van de Auteurswet komt te luiden:
3. Publiek toegankelijke bibliotheekvoorzieningen, die in overwegende mate door gemeenten, provincies, het rijk of het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba worden gesubsidieerd of in stand gehouden, zijn voor het uitlenen van op basis van artikel 15i omgezette werken aan bij die voorzieningen ingeschreven personen met een handicap, vrijgesteld van betaling van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid.

Wet naburige rechten:
De artikelen 2, vijfde lid, 6, vijfde lid, 7a, vijfde lid, en 8, vijfde lid, van de  Wet op de naburige rechten komen te luiden:
5. Publiek toegankelijke bibliotheekvoorzieningen, die in overwegende mate door gemeenten, provincies, het rijk of het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba worden gesubsidieerd of in stand gehouden, zijn voor het uitlenen van op basis van artikel 10, onderdeel i, omgezette materialen aan bij die voorzieningen ingeschreven personen met een handicap, vrijgesteld van betaling van de vergoeding, bedoeld in het derde lid.

IEF 14333

Verantwoordelijk voor gedogen muziekapparatuur in scooterwerkplaats

Vzr. Rechtbank Den Haag 7 oktober 2014, IEF 14333 (SENA/BUMA tegen HJ Scooters)
Naburige rechten. Relatiemanager van eiseressen bezocht gedaagde en stelt vast dat er speelklare muziekapparatuur aanwezig is en muziek werd afgespeeld in openbare ruimte. Er wordt een licentieovereenkomst met acceptgirokaart aangeboden. Gedaagde betoogt dat muziek niet bedoeld is om de verkoop van scooters te stimuleren, zodat er geen beroeps of bedrijfsbelang is. De winkel en werkplaats zijn voor personeel en klanten toegankelijk en de werkgever is voor gedogen muziekapparatuur verantwoordelijk. Gedaagde wordt verboden muziek van het repertoire te draaien en dient het bedrag te voldoen.

3.2. Gedaagde heeft betoogd dat de muziek die in de onderneming wordt gedraaid niet is bedoeld om de verkoop van scooters te stimuleren, zodat hij geen beroeps- of bedrijfsbelang heeft bij het openbaar maken van muziek. Dit betoog wordt verworpen omdat muziek het bedrijfsbelang reeds dient doordat het personeel de muziek kan beluisteren. Voort heeft gedaagde betoogd dat de muziek in afgesloten ruimtes wordt gedraaid. Ook aan dit betoog wordt voorbij gegaan nu de winkel en werkplaats toegankelijk zijn voor zowel de personeelsleden in de onderneming als voor klanten. Daarbij heeft voorts te gelden dat de werkgever verantwoordelijk is voor het gedogen van het gebruik van de muziekapparatuur op de werkvloer ofwel dat de directeur van gedaagde kan worden aangesproken op het draaien van de muziek in de onderneming.
IEF 14239

ACM wijst klachten over Buma/Stemra af

ACM 13 augustus 2014, IEF 14239 (Besluit klacht Buma/Stemra)
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft een klacht ontvangen over de mogelijkheden om auteursrechten bij Buma/Stemra onder te brengen (ex  artikel 56, lid 1 van de Mededingingswet). ACM heeft een deel van deze klachten meegenomen in het toezeggingsbesluit Buma/Stemra van juni 2014 en deels wijst ze de klachten af omdat zij waarschijnlijk geen significante inbreuk zijn op het mededingingsrecht, of omdat op dit moment de doelmatigheid en doeltreffendheid van ACM-optreden gering zijn. Enkele klachten zijn niet voor ACM omdat ze een inbreuk kunnen zijn op het auteursrecht.
Lees verder

i. De eis van Buma/Stemra dat een muziekauteur, indien hij zich wil aansluiten bij Buma/Stemra, zijn volledige auteursrecht voor al zijn werken moet overdragen

15. Gelet op het voorgaande, ziet ACM geen aanleiding om nader onderzoek te doen.
Buma/Stemra heeft toegezegd het uitzonderen van rechtencategorieën mogelijk te maken en de
mogelijkheden voor verdere flexibilisering te bezien. Gelet op de mededingingsrisico’s die al zijn
weggenomen met het bindend verklaren van de toezeggingen in het besluit van 3 juni 2014, acht
ACM nader onderzoek naar dit onderdeel van de klacht op dit moment niet doelmatig noch
doeltreffend. Als gevolg van de toezeggingen kunnen muziekauteurs gemakkelijker kiezen voor
alternatieve wijzen van exploitatie en kunnen muziekbemiddelingsdiensten die buiten Buma/Stemra
om werken, groeien. Deze ontwikkeling kan de behoefte aan het per werk uitzonderen van de
overdracht van auteursrecht beïnvloeden en ook de bereidheid van Buma/Stemra om bij overdracht
van auteursrechten aan haar bestaande licenties te eerbiedigen. In verhouding tot de in het
toezeggingsbesluit geadresseerde gedraging en andere mogelijke overtredingen waarnaar ACM
onderzoek kan instellen, weegt het belang van dit nadere onderzoek minder zwaar dan het belang
van onderzoek en de inzet van middelen in andere zaken. ACM zal nu dan ook geen (nader)
onderzoek doen naar aanleiding van dit onderdeel van de klacht.

18. In het besluit van 3 juni 2014 heeft ACM de toezeggingen van Buma/Stemra bindend
verklaard en besloten het onderzoek niet langer voort te zetten. Als gevolg hiervan is de grondslag
van dit onderdeel van de klacht komen te vervallen.

v. De door Buma/Stemra met YouTube gesloten overeenkomst, waarbij YouTube betaalt voor
openbaarmakingen door anderen


25. ACM merkt op dat dit onderdeel van de klacht een auteursrechtelijke discussie betreft. Het
Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJ EU”) heeft in haar arrest van 13 februari 2014 in
zaak C-466/72, Svensson, bepaald dat voor het embedden van muziek via een voor een ieder
toegankelijke website, zoals YouTube, geen vergoeding hoeft te worden afgedragen aan de
rechthebbende, omdat geen sprake is van een nieuwe openbaarmaking. Buma/Stemra heeft naar
aanleiding van dit arrest besloten dat websites die voorzien in het linken naar een site die vrij
toegankelijk is, geen licentie meer nodig hebben. Reeds verstrekte licenties aan dergelijke websites
heeft Buma/Stemra met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2014 stopgezet.
26. Gelet op het bovenstaande ziet ACM geen aanleiding om verder onderzoek te doen.

V. CONCLUSIE
30. Met het door ACM bij besluit van 3 juni 2014 bindend verklaren van toezeggingen van
Buma/Stemra met betrekking tot haar aansluitbeleid, is de grondslag voor de klacht voor wat betreft
onderdeel ii komen te vervallen. Met betrekking tot de onderdelen i en iv van de klacht heeft ACM
aangegeven dat op dit moment de doelmatigheid en doeltreffendheid van ACM-optreden tegen de
gestelde gedragingen gering zijn. Het belang van nader onderzoek naar aanleiding van deze
onderdelen van de klacht weegt derhalve minder zwaar dan het belang van onderzoek en de inzet
van middelen in andere zaken. Voor onderdeel iii verwijst ACM naar de overwegingen bij de
onderdelen i en ii. Voor wat betreft onderdeel v van de klacht ziet ACM, gelet op het feit dat dit een
auteursrechtelijke discussie betreft, waarover het HvJ EU zich heeft uitgesproken, geen aanleiding
verder onderzoek te doen. Ook met betrekking tot onderdeel vi ziet ACM, gelet op het feit dat het hier
een privaatrechtelijke kwestie betreft, geen aanleiding voor nader onderzoek. Bovendien is de
grondslag van dit onderdeel van de klacht door het bindend verklaren van de toezeggingen komen te
vervallen. Op grond van het voorgaande wijst ACM de klacht af.

IEF 14202

Gewijzigd voorstel van wet inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken

Wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de implementatie van de Richtlijn nr. 2012/28/EU inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken; Gewijzigd voorstel van wet, Kamerstukken I, 2013/2014, 33 892.
Zie eerder IEF 13632. De publicatie kst-378673 is op 16 september 2014 gepubliceerd door Eerste Kamer der Staten-Generaal. De publicatie is van het type GVW en heeft als titel "Wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de implementatie van de Richtlijn nr. 2012/28/EU inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken; Gewijzigd voorstel van wet".

Authentieke versie (pdf)

IEF 14196

Conclusie A-G: Rechterlijke bevoegdheid bij topleveldomein van een andere lidstaat

Conclusie A-G Cruz Villalón 11 september 2014, IEF 14196, Zaak C‑441/13 (Pez Hejduk tegen EnergieAgentur.NRW GmbH)
Verzoek van het Handelsgericht Wien (Oostenrijk) om een prejudiciële beslissing [ IEF 13169]. Bevoegdheid. IPR. Artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd, dat in het geval van een geding betreffende een op internet begane schending van aan het auteursrecht verbonden naburige rechten die resulteert in ‚gedelokaliseerde’ schade waarvan de plaats niet kan worden vastgesteld op basis van betrouwbare bewijscriteria, de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan bevoegd is om kennis te nemen van het geding.

III – De prejudiciële vraag en het verloop van de procedure voor het Hof

14.      Gelet op de standpunten van de partijen in het hoofdgeding heeft het Handelsgericht Wien het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 5, nr. 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus worden uitgelegd dat in een geding inzake de schending van naburige rechten van het auteursrecht die erin bestond dat een foto kon worden bekeken op een website die werd geëxploiteerd onder het topleveldomein van een andere lidstaat dan die waar de houder van de rechten zijn woonplaats heeft, enkel de gerechten bevoegd zijn van:

–        de lidstaat waar de vermeende inbreukpleger is gevestigd, en

–        de lidstaat of lidstaten waarop de website volgens de inhoud ervan gericht is?”

VI – Conclusie

48.      Gelet op een en ander, geef ik het Hof in overweging om de prejudiciële vragen van het Handelsgericht Wien te beantwoorden als volgt:

„Artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd, dat in het geval van een geding betreffende een op internet begane schending van aan het auteursrecht verbonden naburige rechten die resulteert in ‚gedelokaliseerde’ schade waarvan de plaats niet kan worden vastgesteld op basis van betrouwbare bewijscriteria, de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan bevoegd is om kennis te nemen van het geding.”
IEF 14172

Nietigverklaring besluit Raad van de Europese Unie

HvJ EU 4 september 2014, IEF 14142, zaak C-114/12 (Europese Commissie tegen Raad van de Europese Unie)
Nietigverklaring. Bescherming van de naburige rechten van omroeporganisaties. De Europese Commissie vordert nietigverklaring van het besluit van 19 december 2011 van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten in het kader van de Raad bijeen over de deelname van de Europese Unie en haar lidstaten aan de onderhandelingen over een verdrag van de Raad van Europa over de bescherming van de rechten van omroeporganisaties. Het besluit wordt nietig verklaard.

Bestreden besluit

30      Op 9 februari 2011 heeft de Commissie bij de Raad van de Europese Unie een aanbeveling ingediend voor een besluit van de Raad waarbij haar wordt toegestaan te onderhandelen over het toekomstige verdrag van de Raad van Europa over de bescherming van de naburige rechten van omroeporganisaties.

31      Op 19 december 2011 hebben de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten in het kader van de Raad bijeen het bestreden besluit vastgesteld, waarvan op 21 december 2011 kennis is gegeven aan de Commissie.

32      Het bestreden besluit luidt als volgt:

„De Raad [...] en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen,

Gezien het [VWEU], en met name artikel 218, leden 3 en 4,

Gezien de aanbeveling van de [...] Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)      De Commissie moet worden gemachtigd om namens de Europese Unie deel te nemen aan de onderhandelingen over een verdrag van de Raad van Europa over de bescherming van de rechten van omroeporganisaties, voor aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Europese Unie behoren en ten aanzien waarvan de Unie regels heeft vastgesteld.

(2)      Uitsluitend voor zover tijdens de onderhandelingen aangelegenheden aan bod komen die onder hun bevoegdheid vallen, mogen de lidstaten in hun eigen naam deelnemen aan deze onderhandelingen. Teneinde een consequente externe vertegenwoordiging van de Unie te verzekeren, moeten de lidstaten en de Commissie tijdens het onderhandelingsproces nauw samenwerken,

hebben het volgende besluit vastgesteld:

Artikel 1

1.      De Commissie wordt gemachtigd deel te nemen aan de onderhandelingen over een verdrag van de Raad van Europa over de bescherming van de rechten van omroeporganisaties, en die onderhandelingen namens de Unie te voeren voor aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Unie behoren en ten aanzien waarvan de Unie voorschriften heeft vastgesteld, in overleg met de Groep intellectuele eigendom (auteursrecht) (‚speciaal comité’).

2.      De Commissie voert deze onderhandelingen overeenkomstig de in de bijlage bij dit besluit opgenomen onderhandelingsrichtsnoeren en/of de standpunten van de Unie die specifiek voor deze onderhandelingen zijn overeengekomen in het speciaal comité.

3.      Wanneer het onderwerp van de onderhandelingen tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort, neemt het voorzitterschap ten volle deel aan de onderhandelingen en voert het deze namens de lidstaten op basis van een vooraf overeengekomen gemeenschappelijk standpunt. Als geen gemeenschappelijk standpunt kan worden vastgesteld, mogen de lidstaten onafhankelijk spreken en stemmen over de aangelegenheid in kwestie, onverminderd punt 4 hieronder.

4.      De Commissie en de lidstaten werken gedurende het onderhandelingsproces nauw samen met het oog op een consequente internationale vertegenwoordiging van de Unie en haar lidstaten.

5.      De Commissie en/of het voorzitterschap zorgen ervoor dat documenten betreffende de onderhandelingen tijdig aan de lidstaten worden verstrekt. Zij brengen voor en na iedere onderhandelingszitting op een open en transparante wijze verslag bij de Raad en/of het speciaal comité uit over het resultaat van de onderhandelingen en, in voorkomend geval, over eventuele problemen die zich tijdens de onderhandelingen voordoen.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Commissie.”

33      In de bijlage bij het bestreden besluit zijn de onderhandelingsrichtsnoeren opgenomen in de volgende bewoordingen:

„1.      De Commissie zorgt ervoor dat het door de Raad van Europa voorgestelde ontwerpverdrag voor de bescherming van de rechten van omroeporganisaties passende bepalingen omvat die het de [...] Unie mogelijk maken partij te worden bij het verdrag.

2.      De Commissie ziet erop toe dat de onderhandelingen zodanig worden gevoerd dat de geplande bepalingen verenigbaar zijn met richtlijn 2006/115 [...], richtlijn 2006/116 [...], richtlijn 93/83 [...] en richtlijn 2001/29 [...] en met de verbintenissen die de [...] Unie en haar lidstaten zijn aangegaan in het kader van de [overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom] onder auspiciën van de WTO.

3.      Deze onderhandelingsrichtsnoeren kunnen worden aangepast aan de vooruitgang die wordt geboekt bij deze onderhandelingen.”

34      Volgens een verklaring betreffende de vaststelling van het bestreden besluit heeft de Commissie gedurende gehele procedure die tot dat besluit heeft geleid, het standpunt gehuldigd dat de Unie over een exclusieve bevoegdheid ter zake beschikt en heeft zij zich ertegen verzet dat door de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten een „hybride handeling” zou worden vastgesteld.

102    Uit bovenstaande analyse blijkt dat de inhoud van de onderhandelingen over een verdrag van de Raad van Europa voor de bescherming van de naburige rechten van omroeporganisaties, zoals die is afgebakend door de aanbeveling van 2002, het memorandum van 2008 en het verslag van 2010, behoort tot een grotendeels door gemeenschappelijke regels van de Unie bestreken gebied en dat deze onderhandelingen gemeenschappelijke regels van de Unie kunnen aantasten of de strekking ervan kunnen wijzigen. Bijgevolg vallen die onderhandelingen onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie.

103    Daaruit volgt dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3, lid 2, VWEU is vastgesteld.

Tweede tot en met vierde middel

104    Daar het eerste middel gegrond is, dient het bestreden besluit te worden nietig verklaard zonder dat de andere door de Commissie ter ondersteuning van haar beroep aangevoerde middelen hoeven te worden onderzocht.
IEF 14163

Het wordt tijd voor Green Streaming

Anita Verheggen, 'Het wordt tijd voor Green Streaming', Sena Performers Magazine 3, 2014.
Bijdrage ingezonden door Erwin Angad-Gaur
. Bart Wirtz is saxofonist, componist en presentator van het radioprogramma Dutch Jazz dat iedere dinsdagavond wordt uitgezonden op Sublime FM. Met zijn cd iDreamer won hij in 2012 de Edison Jazzism Publieksprijs. De door hem gecomponeerde track ‘Evolution of the Innocent’ werd ongeveer 300.000 maal gestreamd op Spotify. Wirtz verheugde zich op de inkomsten uit deze populaire track maar die vielen bitter tegen.

WAT HEEFT HET JE TOT NU TOE OPGEBRACHT?
‘Het auteursrechtelijke percentage is 0,00001137 cent per stream. Dus ik heb nu ongeveer € 3 ontvangen. En mijn label heeft tot nu toe 400 dollar aan digitale royalty’s ontvangen van Spotify. Daar krijg ik dan nog een deel van omdat ik een royalty percentage met hen heb afgesproken. Maar al met al is het te weinig. Als mijn track op de radio wordt uitgezonden ontvang ik een hoger bedrag. Het is een publiek geheim dat de grote platenmaatschappijen aandeelhouder van Spotify zijn. Ze hebben een soortgelijke deal met de paar concurrenten van Spotify. Zonder die majors is er geen streamingdienst mogelijk omdat zij het exclusieve recht hebben om dergelijke deals af te sluiten. En helaas brengt dat de musici bar weinig op.’

MAAR ALS DE CONSUMENTEN JOUW MUZIEK ILLEGAAL DOWNLOADEN VAN INTERNET ONTVANG JE HELEMAAL NIETS…
‘Ja, dat klopt natuurlijk en ik vind het systeem van zo’n streaming-dienst goed. Maar de consumenten die maandelijks € 10 betalen voor een abonnement op Spotify hebben het gevoel dat ze goed bezig zijn en zijn zich er niet van bewust dat musici maar zo’n klein deel van de opbrengst ontvangen. Wij moeten ervoor zorgen dat zij zich daarvan bewust worden en dat er wat aan die scheve verdeling van de inkomsten wordt gedaan.’

IN JE COLUMN VOOR HET NTB -MAGAZINE MUZIEKWERELD PLEIT JE VOOR EEN MUZIKANTVRIENDELIJK ALTERNATIEF VOOR SPOTIFY. HOE ZIET DAT ER UIT?
‘Er zou een Green Streaming-dienst moeten worden opgezet waarvoor consumenten iets meer betalen. In ruil daarvoor kunnen ze streams met een hogere geluidskwaliteit beluisteren en weten ze dat het grootste deel van de inkomsten terechtkomt bij de musici en labels die daadwerkelijk in de track hebben geïnvesteerd. Je kunt het vergelijken met een bedrijf als Green Choice dat duurzame energie levert tegen een iets hogere prijs. Je zou bijvoorbeeld alle jazz in een Green Stream kunnen aanbieden en eventueel per genre uitkeren. Als je producten bij een eco-supermarkt koopt betaal je ook meer, maar weet je dat je goed bezig bent. Zo zou het ook met streamingdiensten moeten gaan. Het wordt tijd dat er naast Spotify een andere winkel wordt geopend die de consumenten een muzikantvriendelijk alternatief biedt. Muzikanten steken vaak al hun spaargeld in het maken van een goede opname en lopen een groot financieel risico. Via Green Streaming geef je ze de mogelijkheid om op z’n minst uit de kosten te komen.’

IEF 14143

Een werkbaar verbod op kabeldoorgifte

Rechtbank Amsterdam 27 augustus 2014, IEF 14143 (Stichting LIRA tegen UPC c.s. en RODAP)
Uitspraak ingezonden door Jacqueline Seignette en Marijn Kingma, Höcker advocaten. Auteursrecht. Contractuele overdracht. Uitvoerbaar bij voorraad. LIRA en UPC hebben in het verleden Kabelovereenkomsten met elkaar gesloten, welke ten einde of niet zijn vernieuwd. In het kader van algemene belangenbehartiging (3:305a BW) is het gevorderde verbod tot doorgifte van werken, waarvan Lira niet inzichtelijk kan maken wie ze heeft gemaakt, te onbepaald. Uit artikel 45d Aw (rechtsvermoeden van overdracht aan producent) volgt niet een uitzondering op de overdraagbaarheid. Het Aansluitingscontract is een voldoende bepaalde overdrachtsakte en omvat zowel primaire als secundaire openbaarmakingsrechten. UPC c.s. maakt inbreuk, maar het verbod is slechts werkbaar als Lira verplicht wordt op basis van programmagegevens uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan een uitzending aan UPC mede te delen voor welke programma's zij over de auteursrechten beschikt. De uitvoerbaarverklaring bij voorraad weegt zwaarder dan de belangen van UPC c.s.: de materieel belanghebbende auteurs worden sinds 2012 niet gecompenseerd. Staking wordt bevolen binnen 90 dagen na betekening, versterkt met dwangsommen.

Vervolg samenvatting. Uit artikel 45d Aw volgt geen uitzondering op het beginsel van overdraagbaarheid. Dat het auteursrecht wordt vermoed aan de producer te zijn overgedragen, betekent niet dat een overdracht aan Lira niet mogelijk is. De overdracht door de makers vindt plaats op het moment dat de producent besluit dat het filmwerk vertoningsgereed is. Anders dan uit 3:97 BW volgt een verbod van overdracht bij voorbaat van auteursrechten niet uit artikel 45d of 14bis Berner Conventie. Het Aansluitingscontract voldoet als akte aan de eis van artikel 2 lid 2 Aw.

De bevoegdheid van Lira om op grond van wederkerigheidsovereenkomsten namens buitenlandse zusterorganisaties wordt in dit geding niet onderbouwd met overeenkomsten. Het Aansluitingscontract en de Bijlage wordt zo uitgelegd dat naast het secundaire ook het primaire openbaarmakingsrecht aan Lira is overgedragen.

Er wordt geen inbreuk gemaakt op artikel  26a Aw, omdat er geen sprake is van een heruitzending, hetgeen een eerdere openbaarmakingshandeling veronderstelt, maar van een kabeldoorgifte (zie Norma/NLKabel, IEF 13696).

Leestips: 4.15, 4.18.2

Lees de uitspraak: (pdf/link)

IEF 14022

Het slavernijmodel als ideaalbeeld

Henk Westbroek, 'Het slavernijmodel als ideaalbeeld', Sena Performers Magazine, p. 27.
Bijdrage ingezonden door SENA Performers. Sena zamelt geld in dat bestemd is voor muzikanten. Omdat muzikanten ontzettend aardig zijn, vinden ze het goed dat Sena van hun geld festivals subsidieert die een te grote ambitie hebben om financieel quitte te kunnen spelen. Bevrijdingsfestivals bijvoorbeeld. Het idee achter die subsidies is dat die festivals leuk en leerzaam voor de bezoekers zijn en dat het meegenomen is dat ze werkgelegenheid voor muzikanten scheppen. Dat die festivals voor bezoekers gratis zijn, werd jarenlang als excuus gebruikt om de optredende artiesten helemaal niet of zwaar ondermaats te betalen. De wat bekendere bands moesten voor half geld of ietsje minder spelen omdat ze de kans kregen om voor een groot publiek op te treden en die bands die nog bekend moesten worden kregen helemaal niks omdat ze zich konden presenteren.

(...) Waarom het fatsoen om mensen die werk verrichten ook netjes te betalen ophoudt bij de muzikanten die voor de faam van
het festival of de zaal zorgen, is me een raadsel. Dat ze het voor een handvol droge rijst moeten doen wordt ook wel eens
goedgepraat met het argument dat de beste kunst gevoed wordt door honger. Alsof je van honger niet doodgaat.

Henk Westbroek

IEF 13810

SENA roept in vrijwaring op vanwege overeenkomst muziekgebruik en onjuiste playlists

Rechtbank Den Haag 30 april 2014, IEF 13810 (All Music Publishing tegen SENA)
Onjuiste playlists. Vrijwaring. AMP vordert de vergoedingen voor het gebruik van het muzieknummer 'Lolly' voor muziekgebruik op televisie te reparteren. Volgens AMP is het nummer gebruikt in uitzendingen van onder andere Tel Sell en LM Products op de zenders van RTL en SBS. Dit gebruik is niet aan SENA opgegeven. Met succes vordert SENA om RTL en ook LM in vrijwaring op te roepen. SENA heeft voldoende gemotiveerd en concreet gesteld dat zij, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, op grond van de Overeenkomst Muziekgebruik, verhaal heeft op RTL en, vanwege het aanleveren van de onjuiste playlist, op LM.

2.2. AMP c.s. voert hiertoe, voor zover thans van belang, aan dat AMP producent en X de uitvoerende kunstenaar van het muzieknummer is, dat AMP c.s. met SENA een exploitatieovereenkomst is aangegaan en dat uit onderzoek is gebleken dat het muzieknummer in de periode 2007 tot en met 2012 vaker is gebruikt dan uit de aan SENA aangeleverde lijst van gebruikte muzieknummers (hierna: ‘playlist’) volgt en op grond waarvan SENA aan AMP c.s. vergoedingen heeft voldaan. Volgens AMP c.s. is gebleken dat het nummer is gebruikt in uitzendingen van Tel Sell en LM Products B.V. op de zenders van RTL en SBS en dat dit gebruik niet aan SENA is opgegeven. AMP c.s. stelt dat zij daarom recht heeft op uitkering van het resterende gedeelte van de aan haar toekomende vergoedingen.

3.2. SENA voert aan dat, zo de vorderingen van AMP c.s. jegens haar toewijsbaar zouden zijn, RTL haar zou moeten vrijwaren omdat ingevolge de tussen SENA en RTL gesloten Overeenkomst Muziekgebruik op RTL de inspanningsverplichting rust om een zo nauwkeurig mogelijke playlist aan te leveren waarop SENA haar verdeling van gelden baseert. Indien mocht blijken dat RTL deze verplichting niet is nagekomen door een onvolledige playlist aan te leveren, is zij naar stelling van SENA gehouden de schade die SENA daardoor lijdt te vergoeden.

3.3. Ten aanzien van LM voert SENA aan dat ook LM haar zou moeten vrijwaren voor de schade die zij lijdt in het geval de vorderingen van AMP c.s. worden toegewezen, omdat LM in dat geval ten onrechte het gebruik van het muzieknummer niet heeft vermeld op de playlist die zij, LM, op haar beurt aan RTL heeft aangeleverd, waarmee zij volgens SENA onrechtmatig jegens SENA heeft gehandeld. Volgens SENA wist of behoorde LM namelijk te weten dat het gebruik van een commercieel fonogram niet rechtenvrij is en dat het niet opgeven van dat gebruik voor SENA gevolgen zou hebben voor de vervulling door SENA van haar wettelijke taak. De claim van AMP c.s. is in dat geval volgens SENA veroorzaakt door het verzuim van LM om opgave van het muziekgebruik in haar programma’s te doen, zodat LM gehouden is deze schade aan haar te vergoeden.

4.2. SENA heeft voldoende gemotiveerd en concreet gesteld dat zij, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, op grond van de Overeenkomst Muziekgebruik geheel of gedeeltelijk verhaal heeft op RTL. De incidentele vordering SENA toe te staan RTL in vrijwaring op te roepen zal dan ook worden toegewezen omdat de aangevoerde gronden die vordering kunnen dragen en AMP c.s. zich in dit verband aan het oordeel van de rechtbank refereert.

4.3. Indien LM, zoals SENA zakelijk weergegeven stelt, welbewust heeft veroorzaakt dat door RTL onjuiste playlists aan SENA zouden worden aangeleverd, moet haar handelen mogelijk als onrechtmatig jegens SENA worden aangemerkt. Aldus bestaat voldoende grond om SENA toe te staan ook LM in vrijwaring op te roepen.