Naburige rechten  

IEF 9643

Kamervragen II 2010.11 vraagnr. 111907 (naburige rechten medewerkers en majkers van film en tv-producties)

Naburige rechten medewerkers en makers van film en tvproducties

Vragen van het lid Van der Ham (D66) aan de staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Veiligheid en Justitie over naburige rechten medewerkers en makers van film en tv-producties, vraagnummer 2011Z09683. 

Enigzins achterhaald omdat de digitale agenda van Teeven al bekend is gemaakt en het wetsvoorstel auteurscontractenrecht eraan zit te komen.

1 Kunt u ingaan op de kwestie dat in de aanpassing van artikel 45d van de Wet naburige rechten alleen rekening wordt gehouden met de positie van de producent en niet met de positie van de makers, zoals regisseurs en acteurs? Acht u dit redelijk, aangezien deze immers eveneens als cultureel ondernemers te kwalificeren zijn?
2. Wat is uw reactie op klachten over de (hoogte van de) vergoeding die wordt betaald door producenten en omroepen aan de makers in de film- en tv-sector, hoewel dit bij wet verplicht is? Acht u deze vergoeding redelijk?
3. Kunt u ingaan op de stelling dat bijvoorbeeld acteurs in het onderhandelingsproces voor naburige rechten te zwak staan in Nederland, in vergelijking met het buitenland, bijvoorbeeld Duitsland?
4. Hoe denkt u er voor te zorgen dat deze schadelijke situatie voor eerdergenoemde makers zal veranderen en het eerdergenoemde wettelijke recht in zowel letter als geest voortaan wel zal worden nageleefd?
5. Bent u bereid ervoor te zorgen dat de positie van acteurs, regisseurs, schrijvers en overige makers in de film- en tv-sector, indien de huidige wettelijke bescherming onvoldoende blijkt, deze wettelijke bescherming dan te regelen opdat oneigenlijke afkoop door omroepen/distributeurs of andere opdrachtgevers van audiovisuele media wordt tegengegaan?

IEF 8344

De uitleg van de “scope-rule” (HR)

Hoge Raad, 13 november 2009, 08/00074, De Stichting Thuiskopie tegen NORMA & IRDA (met dank aan Dirk Visser & Adonna Alkema, Klos Morel Vos & Schaap & Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek).

Naburige rechten. Gelijkheids- of assimilatiebeginsel. De Hoge Raad volgt de conclusie van A-G Strikwerda (IEF 8162) en vernietigt het arrest waarvan beroep (Gerechtshof Amsterdam, 13 september 2007, IEF 4703). 

Inzet van deze zaak is de uitleg van de “scope-rule” of reikwijdteregel van art. 32 van de Wet op de Naburige Rechten (Wnr). Amerikaanse musici en zangers hebben, aldus de Hoge Raad, wél aanspraak op de thuiskopievergoeding audio gelden, maar zij en Amerikaanse acteurs hebben géén aanspraak op thuiskopievergoeding video.

 “De Hoge Raad verklaart voor recht dat buitenlandse uitvoerende kunstenaars wier uitvoeringen zijn opgenomen op een fonogram als bedoeld in art. 32 lid 1, onder c, in verbinding met lid 2 Wnr, aanspraak hebben op de thuiskopievergoeding.”

Lees het arrest hier of hier (LJN: BJ7327).

IEF 8269

Lachend door t Leve

Vzr. Rechtbank Maastricht, 12 oktober 2009, LJN: BK0020, Zanger tegen Platenmaatschappij.

Auteursrecht. Naburige rechten. Titelcontracten. Stukgelopen samenwerking tussen platenmaatschappij en zanger resulteert in geschil over orkestbanden. Platenmij. Kan op grnd van titelcontract en WNR orkestbanden opeisen en/of gebruik verbieden. Platenmij hoeft geen genoegen te nemen met een vergoeding, omdat orkestbanden niet zijn aan te merken als “een voor commerciële doeleinden uitgebracht fonogram” als bedoeld in art. 7 lid 1.

Titelcontract: 4.1.1 (…) De bedingen waar het in dit geding om gaat - art. 13 “Orkestbanden” en art. 5 “Titelcontract” - geven immers de kern van de prestaties aan en zijn duidelijk en begrijpelijk geformuleerd, zodat krachtens art. 6:231 onder a BW voornoemde afdeling verdere toepassing mist. Art. 13 bepaalt dat het de artiest (gedaagde) niet is toegestaan de orkestbanden te verveelvoudigen en dat ze te allen tijde eigendom blijven van de Maatschappij (eiser 1) en steeds door haar opeisbaar zijn. De stelling van gedaagde dat de productiekosten van de orkestbanden zijn afbetaald door de verkoop van cd’s doet - ook indien juist - niet af aan het eigendomsrecht en het recht toestemming voor verder gebruik te onthouden van eiser 1, want zodanige betalingen hebben geen overgang van eigendom of andere rechten bewerkstelligd. De vordering onder 1. is dus in elk geval voor de orkestbanden van de nummers op “Lachend door ’t Leve” en “Boerum” toewijsbaar. Dit geldt slechts voor het deel van de vordering na “in het bijzonder”. In het daaraan voorafgaande deel is de gedraging waarvan een verbod wordt gevorderd (“iedere verdere inbreuk”) zo algemeen geformuleerd dat er geen dwangsom aan kan worden verbonden zonder executieproblemen uit te lokken.

Dwangsom: 4.1.2 eiser 1 heeft er recht op en belang bij het verbod van verder gebruik van haar orkestbanden door gedaagde te versterken door een dwangsom, nu gedaagde reeds - in elk geval op 30 augustus 2009 - in strijd met het verbod van eiser 1 bepaalde banden of kopieën daarvan heeft gebruikt bij een optreden. Het feit dat gedaagde inmiddels 11 nieuwe orkestbanden heeft laten vervaardigen sluit niet uit dat hij er nog steeds behoefte aan heeft bepaalde banden van eiser 1 te gebruiken. Heeft hij die behoefte, zoals hij stelt, niet dan heeft gedaagde van de veroordeling geen last.

Naburige Rechten: 4.1.3 Voorshands is aannemelijk dat niet alleen de hiervoor onder 4.1.1. genoemde twee orkestbanden maar ook de overige orkestbanden, met uitzondering van “Spring wie ‘ne knien” en “Keutel” die door gedaagde met het Merretkoer in eigen beheer zijn opgenomen en waarvan zij als producent hebben te gelden, eigendom zijn van eiser 1, althans dat eiser 1 ook ten aanzien van die overige banden het recht heeft gedaagde verder gebruik te verbieden. Deze geluidsbanden zijn te beschouwen als fonogrammen en eiser 1 (gelet op het hiervoor onder 2.2. vastgestelde feit) als producent daarvan, beide als bedoeld in art. 6 lid 1 WNR. Het uitsluitend recht om toestemming tot openbaarmaking te geven, en dus ook om deze voor de toekomst te onthouden en openbaarmaking daardoor te verbieden, komt krachtens art. 6 lid 1 eerste zin en onder a aan deze producent toe. Eiser 1 heeft dit recht uitgeoefend zoals hiervoor onder 2.3 en 2.4 is vastgesteld en gedaagde heeft haar sommatie, ten minste gedeeltelijk en tijdelijk, naast zich neergelegd. eiser 1 behoeft niet genoegen te nemen met een vergoeding als bedoeld in art. 7 lid 1 WNR. Dat artikel beoogt kennelijk een praktische regeling te bieden voor de uitzending, doorgaans over de radio, van “nummers” waarop rechten van producent of artiest rusten. Orkestbanden zijn niet aan te merken als “een voor commerciële doeleinden uitgebracht fonogram” als bedoeld in art. 7 lid 1. Zij worden als zodanig - zonder eerste zangstem - immers in het algemeen niet verkocht. Voor de toewijsbaarheid van de vordering onder 1. wordt verder verwezen naar de overwegingen 4.1.1 (laatste twee zinnen) en 4.1.2 hierboven, die gelden ongeacht de grondslag van toewijzing.

Auteursrecht: 4.2 De vordering onder 2. is gebaseerd op schending door gedaagde van de auteursrechten van eiser 2. De arrangementen zoals opgenomen op de betreffende orkestbanden zijn scheppingen van diens geest zijn en worden beschermd door de Auteurswet, aldus eisers. In het midden kan blijven in hoeverre op de orkestbanden inderdaad (ook) auteursrechten van eiser 2 rusten die gedaagde heeft geschonden. Beoordeling van deze grondslag van de - aan de vordering onder 1. vrijwel gelijkluidende - vordering onder 2. is overbodig, gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen en beslist.

Lees het vonnis hier

IEF 8162

De uitleg van de “scope-rule”

Hoge Raad, 4 september 2009, 08/00074, conclusie A-G Strikwerda in Stichting De Thuiskopie tegen Norma & IRDA (met dank aan Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek)

Naburige rechten. Gelijkheids- of assimilatiebeginsel. Inzet van deze zaak is de uitleg van de “scope-rule” of reikwijdteregel van art. 32 van de Wet op de Naburige Rechten (Wnr). Meer bepaald gaat het om de vraag of Amerikaanse uitvoerende kunstenaars, nu de Verenigde Staten geen partij zijn bij de Conventie van Rome maar wel bij de Conventie van Genève, aanspraak kunnen maken op de zgn. thuiskopievergoeding en om de vraag of buitenlandse (Amerikaanse) uitvoerende kunstenaars slechts met betrekking tot een door een omroeporganisatie uitgezonden “live”-uitzending”een aanspraak hebben op de thuiskopieregeling.

Het hof oordeelde eerder (Gerechtshof Amsterdam, 13 september 2007, IEF 4703) dat nu de Verenigde Staten geen partij zijn bij de Conventie van Rome het ervoor moet worden gehouden dat de wetgever aan Amerikaanse uitvoerende kunstenaars in beginsel geen aanspraak heeft gegeven op een thuiskopievergoeding audio op dezelfde basis als toegekend aan onderdanen van Rome-landen. M.b.t. de thuiskopievergoeding video deelde het hof het oordeel van de rechtbank dat art. 4 sub c van de Conventie van Rome uitsluitend betrekking heeft op audio-uitvoeringen die live worden uitgezonden.

De A-G strekt, heel kort, tot vernietiging van het bestreden arrest waar het het het oordeel over de thuiskopievergoeding audio en het gestelde reciprociteitsvereiste betreft:

25. (…) Uit het vorenstaande vloeit m.i. voort dat de klacht van het subonderdeel gegrond is. Volgens de bewoordingen van art. 32 lid 1 sub c jo. lid 2 Wnr worden uitvoerende kunstenaars beschermd, niet alleen als hun uitvoering is vastgelegd op een fonogram dat wordt beschermd ingevolge de Conventie van Rome, maar ook als hun uitvoering is vastgelegd op een fonogram dat wordt beschermd ingevolge de Conventie van Geneve. De uit haar bewoordingen blijkende strekking van de bepaling is niet onverenigbaar met enige kenbare bedoeling van de wetgever (de parlementaire geschiedenis zwijgt over de achtergronden van art. 32 lid 1 sub c jo. lid 2 Wnr) en treedt ook niet buiten het door de Conventie van Rome en de Conventie van Genève bepaalde verdragsrechtelijke kader van art. 32 Wnr. Art. 4 van het eerstbedoelde verdrag staat niet eraan in de weg dat de toepassingscriteria met betrekking tot de nationale regelgeving inzake de bescherming van de uitvoerende kunstenaars ruimer worden getrokken dan het artikel aangeeft, en de Conventie van Geneve, hoewel primair gericht op de bescherming van de fonogrammenproducenten, biedt in art. 7 lid 2 met zoveel woorden de mogelijkheid de door dit verdrag op zichzelf niet beschermde uitvoerende kunstenaars mee te laten delen in de bescherming van de producenten van het fonogram waarop hun uitvoering is vastgelegd.

(…) 46. kent, anders dan het hof kennelijk heeft geoordeeld, noch art, 4 van de Conventie van Rome, noch art 32 Wnr, behoudens in het. hier niet-toepasselijke lid 4, de materiële reciprociteit als (bijkomende) voorwaarde voor nationale behandeling.

Lees de conclusie hier.

IEF 8103

Alles is voor Bassie

Rechtbank Rotterdam 5 augustus 2009, HA ZA 07-2103. Eisers tegen Adrina Produkties B.V. en Bassie Produkties B.V. (Met dank aan Marloes Bakker, Klos Morel Vos & Schaap)

Auteursrecht en naburige rechten. Vonnis over billijke vergoeding voor acteurs uit Bassie en Adriaan series (waaronder de Baron en Handige Harry) voor exploitatie van de series op dvd en herhalingen op televisie. Terugwerkende kracht art. 45d Auteurswet en art. 4 Wet op de naburige rechten.
 
Artikel 45d Aw regelt dat de makers van een filmwerk geacht worden hun rechten te hebben overgedragen aan de producent als gevolg waarvan de producent een billijke vergoeding verschuldigd is aan de makers voor iedere vorm van exploitatie van het filmwerk. Krachtens artikel 4 WNR geldt ditzelfde ten behoeve van een uitvoerend kunstenaar, zoals de acteurs in het filmwerk. Volgens het overgangsrecht bij artikel 45d is dit artikel niet van toepassing indien met het tot stand brengen van een filmwerk een aanvang is gemaakt voor de inwerkingtreding van dat artikel, zijnde 1 augustus 1985. Volgens artikel 33 WNR komt aan artikel 4 WNR wel terugwerkende kracht toe ten aanzien van prestaties die voor het tijdstip van inwerkingtreding van die wet tot stand zijn gekomen (1 juli 1993) maar alleen voor zover het gedragingen betreft die plaatsvinden na die datum.

Met 5 van de 9 Bassie en Adriaan series was reeds een aanvang gemaakt vóór 1 augustus 1985. Voor zover de vorderingen zien op die series worden deze daarom afgewezen. Aan artikel 4 WNR mag dan terugwerkende kracht toekomen voor 1 juli 1993, deze terugwerkende kracht gaat niet verder dan de werking van het door dat artikel van toepassing verklaarde artikel 45d.

Ook de vorderingen die zien op de series van na 1 augustus 1985 (en voor 1 juli 1993) worden afgewezen. Artikel 45d is niet van dwingend recht; volgens de wetsgeschiedenis van artikel 45d is een eenmalige vergoeding mogelijk zolang schriftelijk expliciet is opgenomen voor welke vormen van exploitatie de vergoeding bedoeld is. Enkele acteurs hadden een overeenkomst met daarin de bepaling ‘In deze betaling zit ook het herhalings(recht), video en verkoop aan andere TV zenders van de bovengenoemde TV serie.” Hieruit blijkt volgens de rechtbank onmiskenbaar de bedoeling van partijen dat in de overeengekomen vergoeding tevens de vergoeding was verdisconteerd voor de exploitatie van de desbetreffende tv serie, de herhalingen alsmede de rechten met betrekking tot video en dat de desbetreffende acteurs afzagen van toekomstige afspraken dienaangaande. In dat geval bestaat geen recht meer op vergoeding voor die exploitatievormen en ook is er dan geen aanleiding meer de hoogte van de vergoeding nog te onderwerpen aan een rechterlijke billijkheidstoets.
 
Een redelijke uitleg van het begrip video in de overeenkomst, gesloten toen de dvd nog niet bestond, brengt mee dat daaronder thans ook de dvd is begrepen, omdat – hoewel video en dvd technisch niet hetzelfde zijn – het doel en het gebruik ervan als exploitatievormen hetzelfde en is de dvd als opvolger van de video te beschouwen.
 
Ook de vorderingen van de acteur die géén overeenkomst kon overleggen waarin een eenmalige vergoeding was opgenomen wordt afgewezen. Gelet op de omstandigheid dat op de desbetreffende serie verlies is geleden door de producenten en op het feit dat de bijdrage van de acteur minimaal was terwijl daarvoor destijds een royale vergoeding is betaald, is de rechtbank van mening dat de billijke vergoeding in dit geval op nihil gesteld moet worden.

Lees het vonnis hier.

IEF 8011

Ofschoon er niets steekhoudends tegenin te brengen lijkt te zijn

Herman Cohen Jehoram (Emeritus hoogleraar Recht van de Intellectuele Eigendom UvA): Nederlandse naburige rechtenorganisaties delven het onderspit in hun proces tegen kabelaars. (Te verschijnen in Auteurs en Media 2009/3, Larcier, Brussel).

Sinds de beroemde kabeltv-arresten van de Hoge Raad uit de eerste helft van de jaren 80 geldt in Nederland dat kabeltv-organisaties moeten betalen voor het secundair doorgeven van werken, die primair door de omroepen zijn uitgezonden. Vanaf de erkenning van de naburige rechten geldt hiervoor hetzelfde. Volgens artikel 14 a lid 1 van de Wet op de Naburige Rechten (WNR) kunnen de rechten ten aanzien van heruitzending (=doorgifte) van uitvoeringen uitsluitend worden uitgeoefend door collectieve rechtenorganisaties.

De Haagse rechtbank heeft nu bij vonnis van 28 januari 2009 (IEF 7522) uitspraak gedaan in een geding, aangespannen door de rechtenorganisaties van uitvoerende kunstenaars Norma en Irda tegen Nederlandse kabelaars, die geweigerd hadden te betalen voor hun doorgifte van door de omroep uitgezonden uitvoeringen, een en ander met beroep op het genoemde artikel 14 a WNR, dat hun de uitsluitende rol terzake van kabeldoorgifte had toegewezen. De kabelaars voerden aan dat de technologie van verdere kabelverspreiding gewijzigd was sinds de kabeltv-arresten van de Hoge Raad. Toen vingen de kabelaars nog primair het omroepsignaal op via een centrale antenne en distribueerden dat secundair aan hun abonnees. Tegenwoordig echter leveren de omroepen hun signaal rechtstreeks aan de kabelaars, die vervolgens met hun gelijktijdige verspreiding van het signaal onder hun abonnees niet meer een secundaire doorgifte realiseren, maar een ‘primaire’ uitzending. De rechtbank volgt dit en beslist dat artikel 14 a WNR alleen voor secundaire doorgifte is geschreven en niet voor ‘primaire’ uitzending door de kabelaars. De wettelijke grondslag van het optreden van Norma en Irda is daarmee vervallen. Norma heeft ten slotte nog gesteld dat zij ook mag optreden in het geval van primaire uitzending door de kabelaars. In de overeenkomst tussen haar en de uitvoerende kunstenaars tot overdracht van rechten is weliswaar vooral sprake van de secundaire rechten, maar de primaire rechten zouden ook onder de overdracht vallen. De rechtbank kan dit laatste echter niet lezen in de overgelegde tekst van de overeenkomst. Daarmee bijten Norma en Irda in het zand.

Tegen het vonnis is hoger beroep ingesteld, ofschoon er niets steekhoudends tegenin te brengen lijkt te zijn.

IEF 7937

De uitvoerend kunstenaar

Rechtbank Amsterdam, 20 april 2009, LJN: BI5180, Julio Iglesias & Jungle Aire Limited C.V. tegen Sony Bmg Music Entertainment (Netherlands) B.V

Naburige rechten. Auteursrecht. Eerst even kort. In geschil is (primair) of de aan Iglesias [A] toekomende naburige rechten middels diverse overeenkomsten voor en na de inwerkingtreding van de Wnr. aan Sony BMG zijn overgedragen. Dat is niet het geval, maar met betrekking tot de exploitatierechten (2 Wnr.) concludeert de rechtbank dat uit de aard en strekking van de overeenkomsten en de door partijen in de overeenkomsten gehanteerde definities wel voortvloeit dat de gegeven licentie ziet op toekomstige (dus ook digitale) exploitatievormen. "Dat bepaalde exploitatiewijzen ten tijde van het aangaan van de diverse overeenkomsten nog niet voorzienbaar waren, laat onverlet dat partijen daarop in de overeenkomsten hebben geanticipeerd middels de hiervoor weergegeven ruime omschrijvingen.'(4.16)  

De rechtbank concludeert dat er geen overdracht is van (nieuw verworven) naburige rechten. Ten tijde van de totstandkoming van de diverse voor 1993 (inwerkingtreding Wnr) tot stand gekomen overeenkomsten kwamen de uitvoerend kunstenaar nog geen naburige rechten toe, zodat van een overdracht van die rechten geen sprake kan zijn. De na 1993 gesloten overeenkomsten leiden niet tot een ander oordeel.

De overdracht van rechten omvat blijkens artikel 9 Wnr alleen die bevoegdheden waarvan dit in de akte is vermeld, of uit de aard en strekking van de titel noodzakelijk voortvloeit. De na 1993 tot stand gekomen overeenkomsten geven geen blijk van een (doordachte) overdracht van naburige rechten. De aard en strekking van die overeenkomsten impliceren evenmin een overdracht van naburige rechten. Aan het doel van de diverse overeenkomsten kan ook recht worden gedaan als een exclusieve licentie is verleend.

De aard en strekking van de overeenkomsten brengt met zich dat deze aldus moeten worden uitgelegd dat sprake is van een onbeperkte en exclusieve licentie. Die licentie ziet ook op de exploitatie van digitale exploitatiemogelijkheden. Afwijzing van de ruim geformuleerde verklaringen voor recht omtrent de mogelijkheden de diverse uitvoeringen te exploiteren. Daarvoor is te weinig gesteld. 
 
 Lees het vonnis hier

IEF 7743

Haar verzameling productomschrijvingen

De Roode Roos - De RooijRechtbank Arnhem, 25 maart 2009, HA ZA 08-1325, De Roode Roos B.V. tegen Reform- en Vitaminecentrum De Rooij B.V. (met dank aan Kees van Dijk, Van Veen Advocaten).

Auteursrecht. Databankenrecht. Eerst even voor jezelf lezen. Eiser de Roode Roos (orthomoleculaire voedingssupplementen) constateert dat gedaagde De Rooij foto’s en teksten toont op haar website die volgens haar identiek zijn aan de foto’s en teksten op haar eigen website. Interessant vonnis voor webwinkeliers.

Bij vonnis in kort geding (Vzr. Rechtbank Arnhem 22 mei 2008, IEF 6164) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank De Rooij veroordeeld om elk gebruik van de foto's en de teksten die zij heeft ontleend aan De Roode Roos te staken en gestaakt te houden. De voorzieningenrechter heeft deze veroordeling niet gegrond op auteursrechtinbreuk of inbreuk op een databankenrecht, maar op onrechtmatig handelen van De Rooij in de zin van artikel 6: 162 B W. De gevorderde betaling van een voorschot op schadevergoeding is afgewezen.

De bodemrechter concludeert dat er weliswaar sprake is van auteursrecht op de gegevensverzameling, maar niet van inbreuk. Geen auteursrecht op de productfoto’s en de productinformatie. Geen beschermde databank  (een investering in een webwinkel valt niet onder de doelomschrijving van de rechtbank). Wel geschriftenbescherming. Wel strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt.

Lees het vonnis hier.

IEF 7574

Naar 95 jaar

Persbericht Europees Parlement: Music copyright to be extended to 95 years. Copyright term for music recordings must be extended from 50 years to 95 years, says legislation approved on Thursday by the Legal Affairs Committee.

Increasing the term of copyright protection would ensure that performers and producers continue to receive royalties for 95 years from the first publication or performance of their song, according to a Commission proposal backed by the committee. The approved report, drafted by Brian Crowley (UEN, IE), amends existing legislation to increase the copyright protection for music compositions on physical devices (i.e. digital forms are excluded) to 95 years. A dedicated fund for session musicians was also approved by the committee.

Lees het persbericht hier.

IEF 7489

Ook wanneer het betrokken voorwerp nooit eerder werd beschermd

Bob Dylan Gates of Eden FalconHvJ EG, 20 januari 2009, zaak C- 240/07, Sony Music Entertainment (Germany) GmbH tegen Falcon Neue Medien Vertrieb GmbH (prejudiciële vragen Bundesgerichtshof (Duitsland))

Naburige rechten. Rechten van producenten van fonogrammen. Toepasselijkheid van de beschermingstermijn op een werk dat niet eerder was beschermd in de lidstaat waarin de bescherming wordt verzocht en waarvan de rechthebbende geen onderdaan van een lidstaat van de Gemeenschap is

Sony vordert dat Falcon het verbod wordt opgelegd, de cd’s „Bob Dylan – Blowin’ in the Wind” en „Bob Dylan – Gates of Eden” te reproduceren of te laten reproduceren en te distribueren of te laten distribueren. Falcon voert aan dat de Duitse regelgeving de rechten van een platenmaatschappij op de Bob Dylan-albums die vóór 1 januari 1966 werden opgenomen, niet beschermt.

Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:

1) De beschermingstermijn die is vastgelegd in richtlijn 2006/116/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten, is overeenkomstig artikel 10, lid 2, van deze richtlijn eveneens van toepassing wanneer het betrokken voorwerp nooit eerder werd beschermd in de lidstaat waarin bescherming wordt gezocht.

2) Artikel 10, lid 2, van richtlijn 2006/116 moet aldus worden uitgelegd dat de in deze richtlijn vastgelegde beschermingstermijnen van toepassing zijn wanneer het betrokken werk of voorwerp op 1 juli 1995 in ten minste één lidstaat als zodanig werd beschermd door de nationale wetgeving van deze lidstaat op het gebied van het auteursrecht of de naburige rechten en de houder van dergelijke rechten op dit werk of dit voorwerp die onderdaan is van een derde land, op die datum door deze nationale wetgeving werd beschermd.

Lees het arrest hier.