Octrooirecht  

IEF 2686

De ingestoken veiligheidsnok (2)

RW.bmpReinier Wijnstra (octrooigemachtigde Exter Polak & Charlouis): 'Minder dan Letterlijk'. Noot bij Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 21 september 2006, Agenturen Kruyder Amersfoort B.V. tegen Buva Rationele Bouwproducten c.s.

“De beschermingsomvang van een octrooi kan dus beperkter zijn dan de letterlijke interpretatie van de conclusie, door in de octrooiconclusie de beoogde effecten van de uitvinding mee te lezen. De rechtvaardiging hiervan vindt het hof in artikel 69 van het EOV. Maar is dat nu wel de bedoeling van dit artikel?”

MINDER DAN LETTERLIJK

Onlangs besloot het Hof dat Agenturen Kruyder en Necomij geen inbreuk maken op een octrooi van Buva. Een bespreking van dit arrest is hier te vinden. Opvallend is dat het hof het octrooi een beperktere beschermingsomvang geeft dan een letterlijke interpretatie van de hoofdconclusie. Overigens volgt het hof daarmee het eerdere standpunt van de rechtbank in deze zaak (vonnis hier).

Het octrooi van Kruyder beschermt een scharnier voor bijvoorbeeld een raam of een deur. Dit scharnier heeft twee bladen. Beide bladen hebben een hulpopening voor het opnemen van een zogenaamde dievenklauw. Eén hulpopening heeft aan de achterkant van het blad (dus de kant die tegen raam of kozijn komt te liggen) een uitsparing. Door deze hulpopening kan van achteren de dievenklauw worden gestoken. De dievenklauw heeft een verbrede voet die “can be hooked” achter het blad in de uitsparing.

Wat brengen Buva en Necomij nu op de markt? Eigenlijk is dat een scharnier dat aan alle aspecten van de octrooiconclusie voldoet, inclusief de verbrede voet. Alleen zit hun dievenklauw geklemd in de hulpopening, doordat de hulpopening kleiner is dan de dievenklauw. Letterlijk inbreuk? Nee, zegt het hof en verwijst naar artikel 69 van het Europees Octrooiverdrag (EOV). De beschermingsomvang van het octrooi wordt bepaald door de inhoud van de conclusies van het octrooischrift, waarbij de beschrijving en de tekeningen tot uitleg van die conclusies dienen.

Wat lezen we dan in de beschrijving? “Het doel van de uitvinding is een scharnierset te verschaffen (…) dat in gebruik flexibeler is, en waarbij de betreffende uitsteeksels (dievenklauwen; RW) kunnen worden verwijderd of aangebracht, afhankelijk van de omstandigheden in de praktijk.” En even verderop staat nog dat het beveiligingsuitsteeksel kan worden weggelaten, of eenvoudigweg vooraf ingestoken.

Het is juridisch interessant om te zien wat het hof vervolgens doet. Ze gaat de geciteerde passages van de beschrijving meelezen in de octrooiconclusie, waardoor een extra beperkende maatregel ontstaat: de dievenklauw dient zodanig in de hulpopening te worden gehaakt, dat deze losneembaar is en op eenvoudige wijze weer verwijderd kan worden.

Vervolgens komt een TNO rapport aan de orde. Hierin wordt vastgesteld dat de dievenklauw met twee tikken van een standaard hamer uit de hulpopening kan worden geslagen. Met dezelfde hamer kan de dievenklauw er ook weer ingetikt worden. TNO zelf concludeert dat er dus geen sprake is van een permanente verbinding. Het hof is het hier niet mee eens, omdat het insteken “niet eenvoudigweg” geschiedt. Het eindresultaat is dat Buva en Necomij geen inbreuk maken.

De beschermingsomvang van een octrooi kan dus beperkter zijn dan de letterlijke interpretatie van de conclusie, door in de octrooiconclusie de beoogde effecten van de uitvinding mee te lezen. De rechtvaardiging hiervan vindt het hof in artikel 69 van het EOV. Maar is dat nu wel de bedoeling van dit artikel?

Het protocol bij artikel 69 spreekt over een billijke bescherming van de octrooihouder en een redelijke rechtszekerheid voor derden. Het hof noemt dit aspect nog wel, maar besteed hier in haar arrest verder geen aandacht aan. Of de octrooihouder in casu een billijke bescherming heeft gekregen blijft in dit arrest onbeantwoord.

Het protocol gaat echter nog verder, door te stellen dat er een midden gezocht moet worden tussen een strikt letterlijke uitleg van de conclusies, en een ruime uitleg. Dit deel van het protocol citeert het hof echter niet, en ze past het ook niet toe in dit arrest. In plaats van tussen een brede en een letterlijke uitleg te gaan zitten, kiest ze juist een minder ruime dan letterlijke interpretatie.

Overigens heeft de Hoge Raad de deur op een kier gezet naar het minder ruim dan letterlijk interpreteren van conclusies. In Ciba Geigy/Oté Optics (13 januari 1995) lezen we onder rechtsoverweging 3.3.1 hoe artikel 69 en het bijbehorende protocol in de Nederlandse rechtspraak past. De Hoge Raad stelt dat bij de uitleg van de conclusies onder ogen gezien moeten worden wat voor de uitvinding wezenlijk is "teneinde een uitsluitend op de letterlijke betekenis van de bewoordingen gegronde en daarom voor een redelijke bescherming van de octrooihouder wellicht te beperkte (of onnodig ruime) uitleg te vermijden." Dit impliceert dat een uitleg die uitsluitend gebaseerd is op de letterlijke betekenis van de conclusies onnodig ruim kan zijn.

Wat leren we van dit arrest van het hof? In ieder geval dat het vakgebied octrooien er niet makkelijker, maar zo u wilt wel boeiender op wordt. Indien u om een inbreukadvies gevraagd wordt, dan zult u altijd de beschrijving moeten raadplegen. Een prima facie overeenkomst van een product met de letterlijke tekst van een conclusie is immers geen garantie voor inbreuk. Daarnaast is het aan de octrooigemachtigden onder ons om de beschrijving van nieuwe aanvragen zo op te stellen dat het Europees Octrooibureau overtuigd kan worden van de inventiviteit, zonder dat onze eigen rechter de effecten van de uitvinding mee gaat lezen in de conclusies. Succes ermee!

RW

IEF 2678

De ingestoken veiligheidsnok

schrnr.bmpGerechtshof ‘s-Gravenhage, 21 september 2006, rolnr. 04/1512. Agenturen Kruyder Amersfoort B.V. tegen Buva Rationele Bouwproducten c.s.

Zaak over de vraag of het veiligheidsscharnier van Buva c.s. inbreuk maakt op het Europees octrooi van Kruyder.

Door Buva c.s. zijn geen nietigheidsargumenten aangevoerd en het arrest van het Hof concentreert zich aldus uitsluitend op de inbreukvraag. Helaas voor de lezer treft men in het oordeel van het Hof geen interessante rechtsoverwegingen aan. Het geschil tussen partijen is puur feitelijk van aard.

Het Octrooi heeft betrekking op een scharnierset bestemd voor de bevestiging op een kozijn en een paneel. De scharnierset is volgens het Octrooi een samenstel met een scharnier met twee bladen, dat is voorzien van één of meer beveiligingsuitsteeksels (zogenaamde dievenklauwen) met een verbrede voet en een pen. Tenminste één van die beveiligingsuitsteeksels is op niet permanente wijze bevestigd in of aan één van de scharnierbladen. Indien het scharnier is “dichtgeklapt” steekt dit “losse” beveiligingsuitsteeksel in een opening in het andere scharnierblad.

Een samenstel met permanent bevestigde uitsteeksels behoort tot de stand van de techniek. Het doel van het Octrooi is een scharnierset te verschaffen dat in gebruik flexibeler is, en waarbij de betreffende beveiligingsuitsteeksels kunnen worden verwijderd of juist aangebracht.

De vraag die partijen verdeeld houdt is of de scharnierset van Buva c.s. is voorzien van een beveiligingsuitsteeksel dat niet op “permanent wijze” is bevestigd. Het Hof geeft Buva c.s. gelijk. Het beveiligingsuitsteeksel van de scharnierset van Buva c.s. kan volgens het Hof alleen met “min of meer grote druk” uit de scharnier worden ingestoken of verwijderd. Bovendien is het Hof van mening dat er schade kan ontstaan bij deze handelingen. Het Hof vermag in een dergelijke constructie geen “losse verbinding” te zien.

Ook het door Kruyder aangevoerde beroep op equivalentie werd door het Hof afgewezen. Het door het Octrooi beoogde resultaat (flexibilteit) wordt door de scharnierset van Buva c.s. niet bereikt. Van inbreuk op het Octrooi is aldus geen sprake.

Lees het arrest hier.

IEF 2677

Een verrassingsbeslissing te vermijden

Gerechtshof  's-Gravenhage, 26 januari 2006 en 28 september 2006, rekestnr. R05/905. ev3 B.V. (+ nog 28 verzoekers) tegen The Regents of the University of California en Boston Scientific International B.V.
 
Twee beschikkingen. Tussen partijen is bij het hof een procedure aanhangig. Het betreft een hoger beroep van ev3 tegen een vonnis waarin weliswaar één octrooi van The Regents is vernietigd, maar waarin het ev3 ook is verboden om inbreuk te maken op een drietal andere octrooien.

Ev3 stelt dat zij inmiddels een grote hoeveelheid nieuw bewijs heeft verzameld, dat van belang is voor zowel de inbreuk-, als de nietigheidsvraag. De kwestie i.c. betreft een verzoek van ev3 om een viertal getuigen door de Italiaanse rechter gedurende de appelprocedure te laten horen, alsmede een verzoek om op grond van artikel 843a Rv stukken te verkrijgen van deze getuigen.

In een tussenbeschikking van 26 januari 2006 stelde het hof partijen in de gelegenheid zich over de (prematuur) afwijzing van het voorlopig getuigenverhoor schriftelijk uit te laten. Dit mocht ev3 echter niet baten, want ook bij de onderhavige beschikking wijst het hof het verzoek af.
 
Volgens het hof is het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor in dit stadium van de procedure in strijd met de goede procesorde, nu dit een aanzienlijke vertraging van de bodemprocedure zal meebrengen.

Het hof ziet niet in waarom niet een bewijsopdracht in de bodemprocedure kan worden afgewacht. "In dit verband merkt het hof op dat ev3 reeds beschikt over het bewijs dat is verkregen in de procedures in de Verenigde Staten en Duitsland, waaronder de uitvoerige (600 pag. tellende) getuigenverklaring van dr. Guglielmi die zij in de bodemprocedure heeft ingebracht." Volgens het hof wordt ev3 c.s. tot bewijs toegelaten (indien nodig), wanneer zij haar stellingen in de hoofdzaak voldoende heeft onderbouwd. Heeft zij dat niet gedaan en zouden haar stellingen op speculaties berusten dan is er volgens het hof sprake van een "fishing expedition."
 
Volgens het hof is ev3 niet-ontvankelijk in haar verzoek om bepaalde documenten te overleggen, omdat dit op grond van art. 843a lid 1 Rv dient te geschieden door een incidentele vordering in een lopende procedure, of door middel van een dagvaarding. Een verzoekschriftprocedure is dus niet de aangewezen weg.

Lees de beschikkingen hier en hier.

IEF 2672

Box

crn.bmpKamerstuk 30572, nr. 19,  2e Kamer, 27september 2006. Wijziging van belastingwetten ter realisering van de doelstelling uit de nota «Werken aan winst» (Wet werken aan winst); Amendement van het lid Crone (PvdA) om ervoor te zorgen dat kan worden gekozen voor de octrooibox, zonder activering van het bedrijfsmiddel.

“De NvW neemt de drempel voor de octrooibox weg door te kiezen voor een ingroeiregeling, waarbij activering van het bedrijfsmiddel niet nodig is. Echter omdat de Hoge Raad in zijn rechtspraak als eis stelt dat pas van een bedrijfsmiddel sprake kan zijn, indien de daarvoor gemaakte kosten geactiveerd worden, zou op grond van de tekst van dit artikel zoals voorgesteld in de 2e NvW, pas van de octrooibox gebruik gemaakt kunnen worden, indien de voortbrengingskosten toch geactiveerd worden. Artikel X wordt in de amendement aangepast om expliciet aan te geven dat van activering inderdaad geen sprake is.”

Lees het amendement hier.

IEF 2663

ABC en verder

Gerechtshof Amsterdam, 21 september 2006, rolnummers 177/06 KG en 229/06 SKG, Pharmachemie B.V. tegen Merck Sharp & Dohme B.V. (Met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird)
 
Arrest ter illustratie van wat er allemaal gebeurt aan en over de grenzen van het IE-recht.

Dit arrest betreft de nasleep van een conflict tussen Merck Sharp & Dohme en Pharmachemie over het geneesmiddel alendroninezuur, dat door Merck Sharp & Dohme jarenlang succesvol op de markt is gebracht onder het merk Fosamax. Merck Sharp & Dohme had lange tijd een monopolie op dit geneesmiddel op grond van octrooirechten en een aanvullende beschermingscertificaat (ABC).

De generieke geneesmiddelenproducent Pharmachemie heeft terzake van alendroninezuur verscheidene geneesmiddelenregistraties verricht, zodat zij onmiddellijk na verstrijken van de beschermingstermijn van het ABC op de markt kon komen met generieke alendroninezuur. Op 30 september 2005 is een generieke registratie van Pharmachemie doorgehaald door het College Registratie Geneesmiddelen, omdat de verkeerde registratieprocedure was gevolgd. Omdat Pharmachemie dit product echter toch bleef verhandelen, werd door Merck Sharp & Dohme in eerste aanleg (in de zaak met rolnr. 177/06 KG) een verbod gevorderd om dit product op de Nederlandse markt te verhandelen en (in de zaak met rolnr. 229/06) een bevel tot terugroeping van deze producten.        
 
In het hoger beroep oordeelt het hof onder meer over de juridische vraag of Pharmachemie onrechtmatig heeft gehandeld jegens Merck Sharp & Dohme door te handelen in strijd met bepalingen van EG-Richtlijn 2001/83 die ziet op registratieprocedures voor geneesmiddelen. Volgens het Hof is dit niet het geval omdat de bepalingen uit deze richtlijn niet zijn bedoeld ter bescherming van de concurrent van degene die een product op de Europese markt brengt, maar dat zij de bescherming van de volksgezondheid tot doel hebben. 

Lees het vonnis hier.

IEF 2658

Ondertussen in Brussel (2)

Vorige week kwamen de socialistische Europarlementariërs  met  anti-EPLA motie (eerder bericht hier), deze week spreken de verenigde Christen-Democratische MEPs zich in een (concept) pro-EPLA motie uit voor het EPLA.

“(…) Urges the Commission to explore all courses for improving the patent and patent litigation systems in the EU, including participation in EPLA and joining the Munich convention as well as revising the Community Patent proposals; Considers it advantageous that the European Community should eventually become part of the European Patent Convention, and in consequence of the European Patent Litigation Agreement and the London Agreement;

(…) Stresses that access to justice must be ensured, irrespective of whether the court in question is a European Patent Court or a Community Patent Court, and that the true implementation of this fundamental legal principle is particularly important for the SMEs; invites, therefore, the Member States of the European Community to ensure that the EPLA courts are affordable; in order to reduce these costs, considers that patent litigants should not have to bear the cost of courts and court services set up under EPLA. These should be funded by Member States in the same way as national courts. This is especially relevant for the national courts of first instance;”

Lees de gehele (concept) motie hier.

IEF 2653

Niet morsdood

gatluk.gifVoorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage, 21 september 2006, KG ZA 06-694. Bettacare Limited tegen H3 Products B.V. en Wedeka B.V.

De Nederlandse cross border-praktijk was even in coma, maar is nu toch weer ontwaakt, zij het wellicht in sterk afgeslankte vorm. Morsdood is zij (na GAT/LuK en Primus/Roche) in elk geval niet. In het kort geding tussen Bettacare en Wedeka heeft de voorzieningenrechter een grensoverschrijdend inbreukverbod opgelegd voor Nederland en Duitsland.

Het Engelse Bettacare is houder van Europees octrooi dat ziet op een kinderhekje. Het Nederlandse bedrijf H3 Products B.V. brengt kinderhekjes op de markt die geproduceerd zijn door Wedeka B.V. te Stadskanaal en waarmee volgens Bettacare inbreuk gemaakt wordt op het octrooi. Bettacare vordert in kort geding een inbreukverbod voor alle landen waarvoor het octrooi is verleend. H3 Products en Wedeka betwisten de geldigheid van het octrooi met een beroep op openbaar voorgebruik.

Volgens de voorzieningenrechter is het openbaar voorgebruik niet voldoende aannemelijk gemaakt. Derhalve bestaat geen gerede kans op vernietiging van het octrooi in een bodemprocedure. Octrooi-inbreuk in Nederland en in Duitsland is volgens de voorzieningenrechter wel voldoende aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter verwerpt de stelling van H3 Products en Wedeka dat uit GAT/LuK zou volgen dat bij het voeren van een geldigheidsverweer naar Duits recht in kort geding de Nederlandse voorzieningenrechter bevoegdheid zou verliezen. Uit GAT/LuK volgt volgens de rechter níet dat de krachtens artikel 2 EEX Verordening bevoegde Nederlandse rechter bevoegdheid zou verliezen wegens de exclusieve bevoegdheidsgrondslag van artikel 22 lid 4 EEX Verordening. In kort geding kan namelijk geen definitief oordeel geveld over de geldigheid van het octrooi, maar alleen een voorlopig oordeel in de vorm van en inschatting van de kansen van het betreffende inbreukverweer. Bij bevoegdheid op grond van artikel 2 EEX zijn cross-border verboden in kort geding dus nog steeds mogelijk, ook als een gemotiveerd geldigheidsverweer wordt opgeworpen.

Naast de bevoegdheidsperikelen is het vonnis interessant vanwege de overweging van de rechter over het beweerde openbaar voorgebruik. De voorzieningenrechter overweegt:

Om in een bodemprocedure openbare toepassing van de uitvinding volgens het octrooi te kunnen aannemen moet aan strikte eisen zijn voldaan. Het tijdstip van de beweerde toepassing moet duidelijk kunnen worden vastgesteld. Ook moet precies kunnen worden geïdentificeerd dat de betreffende toegepaste inrichting dezelfde is als die volgens de uitvinding, met andere woorden nieuwheidsschadelijk is. Tenslotte moeten de omstandigheden waaronder de toepassing heeft plaatsgehad kunnen worden opgehelderd. Met name indien de beweerdelijke openbare toepassing in de eigen sfeer ligt van degene die zich op die toepassing beroept, moet van één en ander volgens de TBA rechtspraak bewijs worden geleverd up to the hilt. In kort geding dient dan ook bezien te worden of een gerede kans bestaat dat in een bodemprocedure zal kunnen worden aangenomen dat aan deze vereisten voor openbare toepassing is voldaan.”

Lees het vonnis hier.

IEF 2647

Ondertussen in Brussel

“The Socialist Members of  the European Parliament will next week table a motion in Strasbourg to scrap the McCreevy plan for a new Munich-based court system to oversee patent law. The system would be outside the reach of both the European Parliament and the Court of Justice.

The motion criticises Mr McCreevy’s support for a European Patent Litigation Agreement (EPLA), founded outside the scope of the EU institutions, as weakening EU democracy.   The MEPs claim creation of the EPLA would undermine judicial independence, increase litigation costs and expose small- and medium-sized businesses to greater risks.  

Lees hier meer.

IEF 2646

Aantrekkelijker

minfin.bmpPersbericht ministerie van Financiën: “Octrooibox aantrekkelijker. De octrooibox uit Werken aan Winst wordt aantrekkelijker. Voorkomen wordt dat een verlies op een octrooi slechts tegen het speciale lage tarief (10%) uit de octrooibox aftrekbaar is. Dit staat in een nota van wijziging die dinsdag naar de Tweede Kamer is gestuurd.. Het tarief van 10% wordt slechts van toepassing voor zover de opbrengsten de voortbrengingskosten overstijgen.

Tevens wordt een versoepeling voorgesteld voor ondernemers die inkomstenbelasting betalen. Een ondernemer die voldoet aan het zogenoemde urencriterium (een minimumaantal uren per jaar waarin hij als ondernemer optreedt) krijgt volgens de voorstellen uit Werken aan Winst de mkb-winstvrijstelling van 10%. In het jaar waarin de ondernemer zijn onderneming staakt, bijvoorbeeld door overlijden, zal hij soms niet voldoen aan het urencriterium. Door de aanpassing in de nota van wijziging kan hij in dat jaar toch de mkb-winstvrijstelling krijgen.

In de rentebox (waarin financieringswinst tegen 5% kan worden belast) worden meer keuzemogelijkheden voorgesteld. In de deelnemingsvrijstelling wordt een versoepeling opgenomen voor vastgoedbeleggingsdochters en voor deelnemingen die onder de 5%-grens zakken. Tenslotte zijn in de nota van wijziging overgangsregelingen opgenomen voor de afschrijving op kassen van tuinders en voor bestaande kleine deelnemingen in de deelnemingsvrijstelling."

Lees hier meer.

 

IEF 2641

Grensoverschrijding

traphekje.JPGRechtbank ’S-Gravenhage, 21 september 2006, KG ZA 06-694. Bettacare Limited tegen H3 Products B.V. & Wedeka B.V. (Met dank aan Ruud van der Velden, Lovells). 

Goed nieuws voor iedereen die graag International-Cross-Border-Patent-Litigation-Practice zegt.

“4.18. Bettacare vordert een grensoverschrijdend inbreukverbod jegens H3 Products en Wedeka, twee in Nederland gevestigde vennootschappen. Zij stelt daartoe dat H3 naar het buitenland exporteert en meer in het bijzonder dat zij heeft aangetoond dat in ieder geval inbreuk wordt gemaakt in Duitsland. Daaromtrent wordt als volgt overwogen.

4.19. Voldoende aannemelijk is geworden – en overigens geheel onweersproken gebleven – dat H3 Products ook (letterlijk) octrooiinbreuk heeft gemaakt in Duitsland. Op het specifieke punt van inbreuk in het buitenland is geen ander verweer gevoerd door H3 dan dat het arrest van het Hof van Justitie EG van 13 juli 2006 iz GAT/LuK mee zou brengen dat bij het voeren van een geldigheidsverweer naar Duits recht in kort geding de Nederlandse voorzieningenrechter bevoegdheid zou verliezen. Bettacare heeft dat gemotiveerd betwist.

4.20. Het verweer van H3 wordt verworpen. Uit genoemd arrest – dat betrekking had op een (Duitse) bodemprocedure en waar de onderhavige problematiek niet met zoveel woorden aan de orde is geweest – volgt naar voorlopig oordeel niet dat bij het voeren van een nietigheidsverweer in kort geding ten aanzien van het octrooi in het buitenland, zoals door H3 in deze procedure gedaan, de krachtens art. 2 EEX Verordening bevoegde Nederlandse voorzieningenrechter bevoegdheid zou verliezen wegens het bepaalde in art. 22 lid 4 EEX Verordening. Zoals al eerder in kort geding is uitgemaakt door deze rechtbank voorafgaand aan het wijzen van bedoeld arrest GAT/LuK, kan de voorzieningenrechter naar Nederlands recht in een geval als dit slechts een voorlopig oordeel geven in de vorm van een inschatting van de kansen van het betreffende nietigheidsverweer – of dat nu Nederlands recht of buitenlands recht betreft maakt in die zin geen verschil – waarmee het exclusieve veld van art. 22 lid 4 EEX in kort geding voor wat betreft buitenlands recht in beginsel niet wordt betreden, omdat niets definitiefs omtrent de geldigheid naar buitenlands recht wordt vastgesteld.

4.21. In beginsel is de Nederlandse voorzieningenrechter dan ook grensoverschrijdend bevoegd jegens deze Nederlandse gedaagden, hetgeen niet anders wordt door het het voeren van een nietigheidsverweer gebaseerd op het Duitse deel van EP 951. Niet is gesteld of gebleken dat in Duitsland een "kort geding"-achtige (litispendentie) of bodemprocedure (vgl. HR NJ 2002/563) aanhangig is en ook overigens zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan een grensoverschrijdend verbod in het onderhavige geval moet worden afgewezen. Voor Duitsland kan dan ook een grensoverschrijdend inbreukverbod worden toegewezen jegens H3 Products en jegens Wedeka nu voldoende aannemelijk is geworden dat laatstgenoemde als producent van H3 Products in Duitsland inbreuk dreigt te maken, één en ander als nader geformuleerd in het dictum.

4.22. Overige grensoverschrijdende verboden worden alleen al afgewezen wegens schending van de stelplicht in kort geding.”

(Uitgebreidere bespreking van dit octrooirechtelijk geschil over kinderbarrières voor installatie in een doorgang of dergelijke (traphekjes) volgt).

Lees het vonnis hier.