Reclamerecht  

IEF 10966

Online kansspelen, het laatste woord?

Hoge Raad 24 februari 2012, LJN BT6689 (Ladbrokes tegen Lotto) - persbericht.

Parallel gepubliceerd van IT 692 en BNR-interview (6 Mb). Met samenvatting van Polo van der Putt (Vondst Advocaten). Van der Putt is in een eerder stadium als advocaat voor Ladbrokes betrokken geweest bij dit geschil.
Ook is de grosse ons  toegezonden door Joris van Manen, Hoyng Monegier.

De Hoge Raad is van oordeel dat het gerechtshof, in lijn met de aanwijzingen van het Hof van Justitie, op een nauwkeurige en toereikende wijze is nagaan dat uitbreiding van de activiteiten van De Lotto de illegale activiteiten met betrekking tot weddenschappen in Nederland kan ondervangen en dat die uitbreiding niet onverenigbaar is met de doelstelling van de regeling, de gokverslaving te beteugelen.  De Hoge Raad oordeelt ook dat Nederland zich op het standpunt mag stellen dat het enkele feit dat een marktdeelnemer met een vergunning en rechtmatig via internet kansspelen aanbiedt in een andere Europese lidstaat, niet voldoende waarborgt dat de Nederlandse consument wordt beschermd tegen het risico van fraude en criminaliteit. Het gevolg van de uitspraak is dat het verbod aan Ladbrokes om in Nederland via internet en telefoon kansspelen aan te bieden in stand blijft.


Meer Ladbrokes-berichten op ITenRecht: hier

IEF 10963

Onduidelijk dat Tom Waits zelf niet optreedt

RCC 1 februari 2012, dossiernr. 2011/01205 (Tom Waits' rain dogs revisited)

Als randvermelding. Reclamerecht en misbruik naam artiest. Misbruik naam artiest. Klager, een groot fan van deze artiest, heeft twee kaartjes besteld voor het aangekondigde concert dat in het NRC met een advertentie is aangekondigd met de woorden: "Tom Waits' Rain Dogs Revisited met o.a." waarna een aantal meewerkende artiesten worden opgesomd. Tijdens het concert bleek dat Tom Waits zelf niet meedeed en het concert door andere artiesten gegeven werd. Klager acht de advertentie, waarin de naam van Tom Waits groot is weergegeven, misleidend. De commissie acht dat het onvoldoende duidelijk is dat Tom Waits zelf niet optreedt en doet een aanbeveling. [red. soortgelijke uiting zie RB 1312]

Commissie:
Naar het oordeel van de Commissie blijkt uit de advertentie onvoldoende duidelijk dat Tom Waits zelf tijdens het aangekondigde concert niet optreedt. Betwijfeld moet worden of het gebruik van de apostrof, die er op moet duiden dat het een concert is met werk van Tom Waits, maar niet door hemzelf gegeven, door de gemiddelde consument in die zin wordt begrepen. Bovendien sluit de aanduiding “Met o.a.” boven de opsomming van meewerkende artiesten niet uit dat het een concert van Tom Waits betreft waaraan ook andere artiesten hun medewerking verlenen.

Gelet op het vorenstaande gaat de bestreden uiting gepaard met voor de gemiddelde consument onduidelijke informatie ten aanzien van de aard van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder a van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, acht de Commissie de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Dat op de website waarnaar in de uiting wordt verwezen meer informatie over het concert wordt gegeven, neemt het misleidende karakter van de uiting niet weg.

IEF 10940

Eerdere vonnis overtreden

Vzr. Rechtbank Arnhem 6 februari 2012, LJN BV6315 (Stichting Virtuele Trombosedienst tegen Stichting Rode Kruis Trombosedienst "Neder-Veluwe")

Parallel gepubliceerd RB 1306. Follow-up na IEF 10571. Reclamerecht. Misleidende reclame. Ongeoorloofde mededelingen. In´t kort: SVT was bij een eerder vonnis in kort geding verboden bepaalde uitlatingen over de regionale trombosedienst te doen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De essentie van het onderhavige geschil tussen partijen is of en zo ja, voor welk bedrag SVT dwangsommen heeft verbeurd. SVT heeft het eerdere vonnis overtreden. Haar vorderingen worden afgewezen.

4.21. De stellingen van TD Neder-Veluwe komen er op neer dat het onderzoek van SVT op meerdere onderdelen niet aan de gangbare kwaliteitswaarborgen voldoet. Onderzocht dient dus te worden of deze stellingen voldoende aannemelijk zijn en vervolgens of deze het verwijt rechtvaardigen dat de vergelijkende reclame, wat de vergelijking betreft, niet geoorloofd is.

4.22. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het aantal bevraagde patiënten, circa 300 op een landelijke groep van circa 375.000 trombosepatiënten, te klein is om verantwoord de mededelingen in het onderzoek te kunnen doen. Door enerzijds wel de mening van de patiënten van SVT mee te nemen in het onderzoek, maar de mening van patiënten, die niet zijn overgestapt naar SVT maar zijn gebleven bij de regionale trombosediensten bij hun bevraging naar hun tevredenheid over de dienstverlening door de regionale trombosediensten buiten beschouwing te laten, zijn de resultaten van de enquête niet gebaseerd op een aselecte steekproef en kunnen zij reeds daarom niet als objectief worden beoordeeld. Deze resultaten verstrekken dan ook niet de eerlijke en betrouwbare informatie over de positie van SVT ten opzichte van de regionale trombosediensten, als door SVT in haar publicatie wordt voorgewend, zodat geen sprake is van geoorloofde, vergelijkende reclame in de zin van artikel 6:194a BW.

De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat SVT, met hetgeen zij op haar website heeft geplaatst, suggereert dat haar diensten voordelen voor patiënten hebben, die de regionale diensten missen, zoals het door haar genoemde ‘gevoel van vrijheid’. Dit klemt temeer nu uit de publicatie niet blijkt dat de enquête alleen is uitgevoerd onder patiënten van SVT. SVT heeft haar mededelingen, waarin zij haar dienstverlening direct of indirect vergelijkt met de dienstverlening van de regionale trombosediensten, geenszins deugdelijk en controleerbaar onderbouwd. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat SVT de juistheid van de mededelingen in het klanttevredenheidsonderzoek niet aannemelijk heeft kunnen maken. Reeds op grond hiervan is voldoende komen vast te staan dat SVT het verbod, zoals geformuleerd in het vonnis van 9 februari 2010, heeft overtreden.


4.23. In het licht van het vorenstaande zal de vordering van SVT tot betaling van € 7.899,12 aan SVT door TD Neder-Veluwe worden afgewezen. De voorzieningenrechter kan een geldvordering als de onderhavige slechts toewijzen indien is voldaan aan de onder r.o. 4.4. genoemde criteria. Dat is niet het geval, nu voldoende aannemelijk is geworden dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat SVT de aan haar bij vonnis van 9 februari 2010 opgelegde verboden heeft geschonden en dat zij als gevolg daarvan dwangsommen heeft verbeurd. Een belangenafweging kan niet tot een ander oordeel leiden.

IEF 10791

NGFBVB.nl

RCC 24 oktober 2011, dossiernr. 2011/00743 (NGFGVB.nl)

Als randvermelding. Reclamerecht en domeinnaamgebruik. Verwarringsgevaar door de afkortingen NGF en GVB te combineren.

Klaagster heeft op internet gezocht naar golfscholen die worden aangeraden door de Nederlandse Golf Federatie (NGF). Op die wijze kwam zij terecht bij de website www.ngfgvb.nl. Vanwege de domeinnaam was klaagster in de veronderstelling dat de website van de NGF was. Adverteerder is wel werkzaam geweest bij een commerciële organisatie die aspirant golfers opleidt voor het golfvaardigheidsbewijs (GVB) examen.

Door gebruik van de bewuste domeinnaam wordt naar het oordeel van de Commissie de indruk gewekt dat de onderliggende website een website is van de NGF. Naar is gebleken is de bewuste domeinnaam echter gekoppeld aan de website van verweerder.

Gelet op het vorenstaande gaat de uiting, naar het oordeel van de Commissie, gepaard met onjuiste informatie als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. Omdat de Commissie voorts van oordeel is dat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Dat er wel een relatie bestaat of heeft bestaan tussen verweerder en de NGF en of klaagster – zoals verweerder stelt – reeds op de hoogte zou zijn van het bestaan van de organisatie van verweerder, leidt niet tot een ander oordeel, nu deze omstandigheden de misleiding niet wegnemen.

IEF 10747

Geen (herkenbare) merktekens zichtbaar

Vzr. Rechtbank Roermond 5 januari 2012, KG ZA 11-250 (Van Cranenbroek tegen Itek)

Met dank aan Laurens Thissen, Adelmeijer Hoyng Advocaten.

Parallelle publicatie Reclameboek 1248. Misleidende mededeling. Reclamerecht. Afbeelding zonder merktekens. Van Cranenbroek houdt zich bezig met de verkoop van een divers assortiment voor tuininrichting en -onderhoud en sindskort ook elektrische fietsen. Itek biedt fietsen en sindskort tuin- en sportartikelen aan in Nederland en België.

In dit kort geding over misleidende mededelingen is de vraag aan de orde of gedaagde ITEK (voldoende) kruiwagens en electrische fietsen in voorraad had waarmee ITEK in haar folder had geadverteerd. De afgebeelde kruiwagens waren identiek, maar er waren geen (herkenbare) merktekens zichtbaar in de advertentie. De mededeling elektrische fietsen vanaf €550 is een algemene mededeling en heeft geen betrekking of specifieke merkfietsen zoals afgebeeld. Vorderingen tot o.a. verbod en rectificatie worden afgewezen.

Kruiwagens

4.7 De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van het vorenstaande vooreerst dat Itek niet heeft aangeboden een Fort maïskruiwagen, maar een mäiskruiwagen van 170 liter met een polyethyleen bak en een gegalvaniseerd onderstel. Het mag zo zijn dat de bij de advertentie geplaatste foto identiek is aan de (eerder door Van Cranenbroek aangeboden) maïskruiwagen van het merk Fort, maar uit dat enkele feit kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet afgeleid worden dat de aanbieding enkel om die reden betrekking had op een Fort  kruiwagen: niet aannemelijk is dat bij het publiek door de foto in de folder de indruk werd gewekt dat de advertentie betrekking had op een kruiwagen van dat specifieke merk. Dit klemt te meer nu er geen (herkenbare) merktekens op de foto van de kruiwagen zichtbaar zijn. Dat er sprake zou zijn van een zogenaamd "lokkertje", waarbij wordt geadverteerd met een merkproduct dat niet in voorraad is, zoals Van Cranenbroek lijkt te suggeren, acht de voorzieningenrechter dan ook niet aannemelijk. Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter voorbij aan de stelling van Van Cranenbroek, die erop neerkomt dat Itek heeft geadverteerd met een (hoogwaardig) product zonder dat product op voorraad te hebben of zelfs te kunnen leveren.

 

4.8. Door Itek is verder, met stukken onderbouwd, gesteld dat zij de kruiwagen waarmee zij heeft geadverteerd ook op voorraad had. (...) Dat aan de door Van Cranenbroek ingeschakelde proefaankopers, waaronder een deurwaarder, kennelijk kruiwagens zijn verkocht die niet voldeden aan de in de advertentie genoemde specififcaties doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan het vorenstaand niets af: uit de proefaankopen volgt immers niet dat, indien de kopers daar uitdrukkelijk op gestaan hadden, aan hen (zo nodig met een leveringstermijn) geen maïskruiwagen met een gegalvaniseerd onderstel geleverd had kunnen worden.


Elektrische fietsen
4.9. Ten aanzien van de elektrische fietsen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit de door Van Cranenbroek in het geding gebrachte reclamefolders van Itek volgt dat door Itek elektrische fietsen van specifieke merken en types worden aangeboden voor een daarbij expliciet vermelde prijs. Verder staat in de eerste advertentie vermeld: "we hebben al 28 inch elektrische fietsen met Shimano Nexave 7 versnellingen vanaf €550,-" en in de tweede advertentie "Er is al een 28 inch elektrische fiets vanaf €50,=". Bi jdeze aanbieding wordt, afgezien van de maat van de fiets en in de eerste advertentie het merk en type van de versnelling, geen enkele nadere specificatie vermeld. Deze advertenties kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter door de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument tot wie de advertentie zich richt of die zij bereikt weinig anders opgevat worden als een - algemene - mededeling van Itek dat de allergoedkoopste nieuwe elektrische fiets van 28 insch die zij in vestigingen verkoopt, €550,= kost. uit hetgeen door Van Cranenbroek is aangevoerd, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet afgeleid worden dat deze mededeling onjuist en derhalve misleidend is, mede gelet op de - onweersproken - stelling van Itek dat zij niet alleen de nieuwste modellen, maar ook overjarige modellen verkoopt. Dat Itek, indien klanten haar vragen  om een fiets van €50,=, die fiets niet aanprijst maar uitdrukkelijk wijst op nieuwere - en waarschijnlijk betere maar in elk geval duurdere - fietsen maakt het vorenstaande niet anders, nu daaruit niet volgt dat Itek geen nieuwe fiets voor €550,= zou kunnen leveren. Dit klemt te meer nu uit de op initiatief van Van Cranenbroek plaatsgehad hebbende proefaankopen blijkt dat een dergelijke fiets - zij het met inachtneming van een levertijd - ook daadwerkelijk aan een der proefaankopers gelever kon worden.

 

IEF 10712

De beste scheerbeurt

Rechtbank 's-Gravenhage 22 december 2011, KG ZA 11-1312 (The Gillette Company tegen Energize Group/Wilkinson Sword GmbH)

Met gelijktijdige dank aan Tobias Cohen Jehoram, Thomas Conijn en Maurits Jan Voogt , De Brauw Blackstone Westbroek

Reclamerecht. Merkenrecht. Vergelijkende reclame. Claims. Zowel Gillette (MACH en MACH3) als Enigizer Group / Wilkinson (HYDRO3 en HYDRO 5) zijn producenten van scheersystemen voor natscheren. Wilkinson gebruikt de tekst "scheert BETER dan MACH 3" en "de BESTE SCHEERBEURT voor je HUID" op haar producten [zie afbeelding].

Uit marktonderzoek blijkt nog niet dat de claim "de BESTE SCHEERBEURT voor je Huid" door respondenten wordt opgevat als een daadwerkelijk op waarheid gebaseerde vergelijking en ook niet als een – niet serieus te nemen – overdrijving. Omdat dit niet als productclaim, maar als de puffery claim c.q. slogan wordt aangemerkt, is vermelding van deze tekst geen vergelijkende reclame en dus evenmin misleidend. De claim "scheert BETER dan MACH 3" wordt niet op een voor de consument inzichtelijke wijze kenbaar gemaakt en dus is de vordering inzake deze claim toewijsbaar. De vordering merkinbreuk wordt toegewezen voor wat betreft ongeoorloofde vergelijkende reclame.

Wilkinson staat op de verpakking en daarom zijn de vorderingen ten opzichte van haar ook toewijsbaar. Het verbod beperkt zich tot Nederland.

4.3. Nu voorshands niet aannemelijk is geworden dat de tekst “de BESTE SCHEERBEURT voor je HUID” door het publiek wordt opgevat als een productclaim, is deze tekst aan te merken als puffery claim c.q. een slogan. De vermelding daarvan op haar verpakking, dan wel in haar point-of-sale reclame, is Wilkinson toegestaan nu deze niet is aan te merken als vorm van vergelijkende reclame. Om dezelfde reden is de reclame evenmin misleidend in de zin van artikel 6:193b lid 1 en 3 jo. 6:193c en 6:194 BW, zodat de vorderingen van Gillette ten aanzien van deze reclamezin zullen worden afgewezen.

4.6 *(...) Er wordt op de verpakking nergens duidelijk gemaakt dat het deze punten zouden zijn waarop de HYDRO 3 beter scoort dan de MACH 3 en de gemiddelde consument zou dit er dan ook niet uit afleiden.

4.7 (...) De onderbouwing van de claim moet bovendien zien op de prestaties van de vergeleken producten in de praktijk omdat dit ook de wijze is waarop de claim door de gemiddelde consument zal worden opgevat. Voorshands oordelend is Wilkinson daarin met voornamelijk verwijzingen naar de theoretische voordelen, zoals die zouden blijken uit de door haar overgelegde onderzoeken, in aanmerking genomen de resultaten van de onderzoeken van de onafhankelijke consumentenorganisaties StiWa en Que Choisir, niet geslaagd.

4.8 4.8. Een en ander leidt tot de voorlopige conclusie dat Wilkinson de producten HYDRO 3 en MACH 3 niet op objectieve en controleerbare wijze met elkaar vergelijkt, zodat de vergelijkende reclame die zij met de claim maakt alleen al daarom ongeoorloofd is. Daarnaast geldt dat zij, gelet op de daartegen ingebrachte rapporten van Gillette, voorshands haar claim onvoldoende kan onderbouwen. In ieder geval zijn de gronden van haar claim naar voorlopig oordeel niet op een voor de consument inzichtelijke wijze kenbaar gemaakt, ook niet door de informatie op de achterkant van de verpakking. De vordering van Gillette ten aanzien van de claim “scheert BETER dan MACH 3” zal derhalve worden toegewezen zoals in het dictum bepaald.

4.9. Nu voorshands vaststaat dat Wilkinson op ongeoorloofde wijze vergelijkende reclame maakt, is het gebruik van de aanduiding ‘MACH (3)’ eveneens merkgebruik dat in strijd is met het verbod geformuleerd in artikel 9 lid 1 sub a GMVo. Of het merkgebruik ook in strijd is met artikel 9 lid 1 sub c GMVo kan bij deze stand van zaken in het midden worden gelaten. De vordering tot een verbod op merkinbreuk zal derhalve eveneens worden toegewezen, doch nadrukkelijk beperkt tot gebruik van het merk in de ongeoorloofde vergelijkende reclame als in dit geding door Gillette bestreden. 4.10. De vorderingen zijn, anders dan Wilkinson heeft aangevoerd, eveneens toewijsbaar ten opzichte van Wilkinson Sword. Op de verpakking staat (uitsluitend) Wilkinson Sword als verantwoordelijke fabrikant genoemd zoals blijkt uit de rood omkaderde tekst in onderstaande foto van de zijkant van de verpakking.

4.11. Het verbod tot onrechtmatig handelen zal worden beperkt tot Nederland, zoals door Wilkinson aangevoerd nu deze een nationaal rechtelijke grondslag heeft. Het merkinbreukverbod zal daarentegen, zoals gevorderd, jegens beide gedaagden pan-Europees worden toegekend. In dit kader stelt de voorzieningenrechter voorop dat zijn bevoegdheid niet is betwist, zodat er ingevolge HvJ EU in DHL/Chronopost1 in beginsel is uit te gaan van een pan-Europees verbod. Er is namens Wilkinson niet gesteld noch is anderszins gebleken dat de merkinbreuk zich beperkt tot het grondgebied van Nederland of dat één van de uitzonderingsituaties als voorzien door het HvJ EU in DHL/Chronopost zich voordoet. Teneinde executiegeschillen te voorkomen wordt overwogen dat het merkinbreukverbod zich niet uit zal strekken tot gebruik in de ongeoorloofde vergelijke reclame in andere talen dan het Nederlands. In de procedure zijn door Gillette immers uitsluitend de Nederlandse teksten aan de orde gesteld, terwijl er over sommige andere taalversies in andere Europese landen procedures zijn of worden gevoerd, waaronder Frankrijk en Duitsland, zodat ervan uit is te gaan dat het gevraagde verbod als beperkt tot de in het Nederlands gestelde tekst moet worden opgevat.

IEF 10602

Voor hun topprestatie benodigde badmintonracket

Rechtbank Utrecht 30 november 2011, LJN BU6292 (Dunlop tegen Nederlandse Badminton Bond)

Als randvermelding. Samenvatting rechtspraak.nl: Sponsorovereenkomst. Mededingingsrecht. Vrij verkeer van diensten. Onrechtmatig handelen.

De Nederlandse Badminton Bond (NBB) heeft vanaf 1 januari 2010 een exclusieve sponsorovereenkomst met Yonex, een Japanse producent van badmintonartikelen. NBB is uit hoofde daarvan verplicht om de spelers van de nationale badmintonselectie met kleding en materiaal van Yonex te laten spelen. Spelers die niet voor Yonex kiezen mogen volgens het huidige beleid van NBB geen deel uitmaken van de nationale selectie en op landenteamtoernooien niet spelen met een racket met het logo van hun individuele sponsor.

Dunlop en RSL (concurrenten van Yonex), vier spelers die tot de absolute top in Nederland behoren (van wie er drie door Dunlop worden gesponsord en een door Forza) en een junior speelster (indirect gesponsord door Dunlop) vorderen NBB te verbieden de overeenkomst met Yonex uit te voeren dan wel NBB te veroordelen de spelers niet te hinderen bij de uitvoering van hun sponsorovereenkomsten. Dunlop, RSL en de spelers vorderen ook schadevergoeding van NBB.

De rechtbank verwerpt de stelling van eisers dat de overeenkomst met Yonex op grond van mededingingsrecht (artikel 6 Mw / 101 VWEU dan wel artikel 24 Mw) nietig is. De rechtbank verwerpt ook de stelling van eisers dat het beleid van NBB een beperking is op het vrij verrichten van diensten (artikel 56 VWEU). De rechtbank volgt verder de stelling van eisers niet dat NBB onrechtmatig handelt omdat de topspelers niet meer vrij zijn in het kiezen van de voor hun topprestatie benodigde badmintonracket dan wel omdat NBB inbreuk maakt op het recht van de topspelers om hun populariteit te verzilveren.

De rechtbank wijst de door de spelers gevorderde schadeschadevergoeding af. De rechtbank volgt wel de stelling van eisers dat NBB onrechtmatig heeft gehandeld en handelt, omdat NBB (top)spelers heeft aangezet en nog steeds aanzet tot wanprestatie jegens de sponsors van die spelers.

De rechtbank veroordeelt NBB daarom en omdat drie van de vijf spelers al een sponsorovereenkomst hadden voordat het beleid van NBB bekend werd, die drie spelers toe te staan om, indien zij zich daarvoor in sportief opzicht kwalificeren, op landenteamtoernooien te spelen met een badmintonracket met het logo van het merk van hun sponsor zolang hun huidige sponsorovereenkomst (zonder verlenging) nog voortduurt. Ook wijst de rechtbank schadevergoeding aan Dunlop en RSL toe (nader op te maken bij staat) op de grond dat NBB spelers heeft aangezet en nog steeds aanzet tot wanprestatie jegens hen.

IEF 10571

Uiteraard anders - milder - worden beoordeeld

Vzr. Rechtbank Maastricht 25 november 2011, LJN BU5864 (Stichting Virtuele Trombosedienst (NTD) tegen trombosediensten)

Parallel van RB 1216. Reclamerecht. Misleidende reclame. Ongeoorloofde mededelingen.

De stichting Virtuele Trombosedienst is een zorgaanbieder die onder de naam “De Nationale Trombose Dienst” (NTD) trombose zelfzorg aanbiedt aan trombosepatiënten. De behandeling van trombose bestaat uit het controleren van de mate van stolling van het bloed (meten van de zogenoemde INR-waarde) en het verminderen van de stollingsneiging door voorschrijven van een aan die meting ontleende hoeveelheid medicatie (genoemd anti-stollingsmiddelen, bloedverdunners of cumarines). Zij biedt deze dienst in heel Nederland aan, waarbij maximaal gebruik wordt gemaakt van moderne communicatiemiddelen, zoals internet, email en sms. Daaronder vallen ook e-learning en e-certificering.

Als reactie op een mailing van NTD hebben de trombosediensten een mailing aan hun patiënten gestuurd. Deze noemt NTD onrechtmatig, rechter meent dat een reactieve uiting uiteraard anders - milder - worden beoordeeld dan de pro-actieve reclame-uiting. Mededelingen door trombose diensten zijn niet onjuist en gedaan mede in het belang van patiënten en worden geoorloofd, een rectificatie van één van de mededelingen is niet opportuun. NTD wordt gewezen in de proceskosten ad €4.128,00.

De gewraakte mededelingen 
•“Wij willen u erop attent maken (…) dat de Nationale Trombosedienst niet bij u in de regio gevestigd is, maar in Ede op de Veluwe.” ;
•“Als u zich inschrijft bij de Nationale Trombosedienst dan wordt u uitgeschreven bij uw eigen trombosedienst. Hierbij gaan de afspraken verloren die de Trombosedienst gemaakt heeft in nauwe samenwerking met uw huisarts en specialisten uit de regio.”;
•“Uw eigen Trombosedienst (…) is aangesloten bij de Federatie Nederlandse Trombosediensten (FNT). De Nationale Trombosedienst is niet aangesloten bij deze Federatie, waardoor er bij de Nationale Trombosedienst geen toezicht is op de kwaliteit en veiligheid zoals bij uw eigen Trombosedienst wordt uitgevoerd door de Federatie (FNT).”
•“Als zou blijken dat zelfmeten, om welke reden dan ook, niet geschikt is voor u dan kunt u zonder dat de behandeling onderbroken wordt, weer op de ‘oude’ manier bij ons de behandeling voortzetten.”

3.4.Mede in het licht van de onder 3.3 beschreven omstandigheden, alsmede gelet op de door beide partijen ter zitting gegeven uitleg, oordeelt de voorzieningenrechter de in de mailing van de trombosediensten gedane mededelingen niet ongeoorloofd, althans rectificatie niet opportuun.
3.4.1.Ten aanzien van de mededeling dat bij uitschrijving bij de trombosedienst afspraken verloren gaan die de trombosediensten gemaakt hebben in nauwe samenwerking met huisartsen en specialisten uit de regio, hebben de trombosediensten verklaard dat zij
– in het geval dat een patiënt bijvoorbeeld een operatie moet ondergaan – een regiefunctie voeren ten opzichte van andere zorgverleners, die niet zonder meer door elke andere trombosedienst kan worden overgenomen. Daarvoor zijn de gemaakte afspraken, die veelal zijn vastgelegd in samenwerkingsprotocollen, te complex en dat vereist bovendien bereidheid daartoe van die andere zorgverleners. Vanwege het ontbreken van samenwerkingsafspraken en protocollen tussen de regionale zorgaanbieders en NTD zullen deze afspraken volgens de trombosediensten niet zonder meer door NTD kunnen worden overgenomen. Gelet op deze – onbestreden – uitleg van de trombosediensten dient voorshands te worden aangenomen dat deze afspraken ten gevolge van een uitschrijving en overstap naar NTD inderdaad verloren kunnen gaan. De mededeling die de trombosediensten daaromtrent hebben gedaan is aldus niet onjuist, terwijl het belang van hun patiënten om over dit risico te worden geïnformeerd aannemelijk is.
3.4.2. Op grond van de in zoverre niet betwiste informatie van gedaagden ter zitting is aannemelijk dat het feit dat de trombosediensten zijn aangesloten bij de Federatie Nederlandse Trombosediensten een zekere meerwaarde heeft en een extra kwaliteitswaarborg oplevert door toezicht en controle op de kwaliteit en veiligheid die bij de trombosediensten worden uitgevoerd door de FNT. De dienovereenkomstige mededeling was daarom van belang en geoorloofd. Hiermee staat niet vast dat de zorg van NTD van lagere kwaliteit is dan die van de trombosediensten, maar dat hoeft ook niet vast te staan om voorshands te oordelen dat de door de trombosediensten op het punt van de kwaliteit gemaakte vergelijking geoorloofd was naar de normen van art. 6:194a lid 2 onder b, c en e BW.
3.4.3.NTD stelt dat de in de brieven van twee van de trombosediensten opgenomen mededeling dat, als zou blijken dat zelfmeten om welke reden dan ook niet geschikt is voor een patiënt, deze dan zonder dat de behandeling onderbroken wordt weer op de ‘oude’ manier bij die trombosedienst de behandeling kan voortzetten, misleidend is. Volgens NTD wordt hiermee de indruk gewekt dat een patiënt bij NTD het risico loopt dat hij niet kan terugvallen op de ‘oude’ manier. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dit aan die mededeling echter niet worden ontleend. NTD biedt zelf de ‘oude’ manier van behandeling niet aan, dus een patiënt zal in dat geval wel moéten terugvallen op de reguliere trombosediensten.

3.5.De mededeling dat NTD niet bij de patiënt in de regio gevestigd is maar in Ede op de Veluwe voldoet, strikt genomen, niet aan de voorwaarde van art. 1:194a lid 2 onder c BW omdat de (statutaire) vestigingsplaats geen wezenlijk kenmerk is van de trombosezorg. NTD heeft ter zitting immers, onweersproken, gesteld dat zij ook medewerkers heeft die in de regio werkzaam zijn en die bij gebleken noodzaak in staat zijn op acceptabele termijn bij een patiënt thuis te verschijnen. Bezien in het geheel van voorlichtende mededelingen die de mailing van de trombosediensten bevat, en mede gelet op de hiervoor onder 3.3 geschetste omstandigheden waaronder deze is verzonden, is deze schending echter niet zodanig ernstig dat uitsluitend daardoor een rectificatie bij wege van voorlopige voorziening wordt gerechtvaardigd. Bij dit oordeel is mede gelet op de bij het wél bevelen van de gevorderde voorziening betrokken belangen van partijen en de daarvan afgeleide belangen van degenen (patiënten) die een eventuele rectificatie zouden ontvangen, welke belangen beide partijen zich blijkens hun uitlatingen ter zitting aantrekken. Voorkomen moet worden dat de kennelijk door de mailing van NTD veroorzaakte verwarring bij de patiënten wordt vergroot. Dat zou zonder twijfel het gevolg zijn van een volgende (nota bene aangetekend te verzenden) brief in deze affaire tussen twee elkaar als concurrenten beschouwende zorgverleners, waarmee de patiënten niets uitstaande hebben.

IEF 10566

Sobere dispensers & reguliere presentatie

HR 25 november 2011, LJN BS8874 (Agio c.s. tegen Staat)

Parallelle publicatie RB 1215. In navolging van IEF 8522 (Hof) en LJN BB8243 (Rb). Onrechtmatige daad; handhavingspraktijk Staat reclameverbod Tabakswet. De uitstalling van doosjes sigaren in sobere dispensers op de toonbank van benzinestations is een vorm van 'reguliere presentatie' (Rechtbank).

Begrip “reguliere presentatie” in art. 5 lid 3, aanhef en onder b, (oud) Tabakswet (thans art. 5 lid 4, aanhef en onder b, Tabakswet). Het oordeel van het Hof dat het opstellen van dispensers op de toonbank benzinestations valt onder het reclameverbod is juist en niet onbegrijpelijk. Uitzondering op reclameverbod reikt niet verder dan nodig om in tabaksverkooppunt te tonen welk tabaksproduct voor welke prijs wordt verkocht. Elke presentatie die verdergaand aanprijzend karakter heeft dan deze reguliere presentatie, valt onder reclameverbod. Overige klachten verworpen met toepassing art. 81 RO.

3.4.3 Het standpunt van Agio c.s. komt erop neer dat onder "reguliere presentatie" als bedoeld in art. 5 lid 3, aanhef en onder b, moet worden verstaan elke wijze van presenteren van tabaksproducten die voor de invoering van het reclameverbod feitelijk gebruikelijk was. Dat standpunt kan niet worden aanvaard. Op het algemene verbod tot het maken van iedere vorm van reclame voor tabaksproducten is in de Tabakswet slechts een zeer beperkte uitzondering gemaakt, waarmee is beoogd een belemmering voor de verkoop van tabaksproducten weg te nemen die door dit verbod zou ontstaan. Die uitzondering reikt, mede in het licht van de totstandkomingsgeschiedenis, niet verder dan nodig is om in een tabaksverkooppunt te tonen welk tabaksproduct voor welke prijs wordt verkocht. Dat brengt mee dat elke presentatie die een verdergaand aanprijzend karakter heeft dan deze reguliere presentatie, valt onder het reclameverbod.
De opvatting van het hof omtrent hetgeen onder "reguliere presentatie" moet worden verstaan, is dus juist.

3.4.4 Het hof heeft geoordeeld dat de onderhavige presentatie van de doosjes sigaren in op de toonbank geplaatste dispensers, voor welke presentatie Agio c.s. de exploitanten van benzinestations betaalden, verder gaat dan voor het te koop aanbieden noodzakelijk is. Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat deze tabaksproducten worden gepresenteerd op een wijze die verder gaat dan nodig is om te tonen welk tabaksproduct voor welke prijs wordt verkocht.
Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.

IEF 10553

Toelaten van vormen van reclame

HvJ EU 24 november 2011, zaak C-281/09 (Europese Commissie tegen Koninkrijk Spanje/VK)

Reclamespots. Mediarecht. Televisieomroep wordt door Spanje toegelaten voor bepaalde vormen van reclame de maximumgrens van 20% zendtijd per klokuur te overschrijden: niet-nakoming Richtlijn 89/552/EG.

Door toe te laten dat op de Spaanse televisiezenders de zendtijd voor bepaalde vormen van reclame, zoals reportages voor reclamedoeleinden, telepromotiespots, sponsoring-advertentiespots en microreclameadvertenties, de maximumgrens overschrijdt van 20 % van de zendtijd per klokuur die is vastgesteld bij artikel 18, lid 2, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997, is het Koninkrijk Spanje de krachtens artikel 3, lid 2, van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.