Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.956 artikelen gevonden
IEF 10834

IE-avond

Vanavond een mooie IE-avond: het vijfde IE-Diner, onder leiding van Ernst Numann. Tafelpraatjes van Remy Chavannes, Anselm Kamperman Sanders, Xandra Kiers-Becking, Willem Leppink en Hendrik Struik. Ook dit jaar weer een zaal vol IE-juristen in de Industrieele Groote Club, op de Dam 27 in Amsterdam. Hooggeleerde dames en heren,  rechters, advocaten, merk- en octrooigemachtigden, partners, medewerkers en studenten, kortom, een ieder die zich heeft  aangemeld, eet mee in ‘gepaste kledij’. Borrel in de Damzaal (3e etage) vanaf 18.00 uur. Martin van Hemert en Claudia Zuidema van deLex heten u van harte welkom.

 

IEF 10832

Nevenschikking van een lettercombinatie

Conclusie AG in HvJ EU 26 januari 2012, gevoegde zaken C-90/11 en C-91/11 (Strigl tegen DPMA en Securvita tegen Öko-Invest) - dossier - vertaling originele verzoek

Vraag: Geldt de weigeringsgrond van artikel 3, lid 1, sub b en/of sub c, van richtlijn 2008/95/EG1 ook voor een woordteken dat wordt gevormd door nevenschikking van een lettercombinatie die afzonderlijk beschouwd niet-beschrijvend is, en een beschrijvende woordcombinatie, wanneer de lettercombinatie door het relevante publiek wordt waargenomen als de afkorting van de beschrijvende woorden daar deze afkorting uit de beginletters van deze woorden bestaat en het merk in zijn geheel daardoor kan worden opgevat als de combinatie van beschrijvende benamingen of afkortingen die elkaars betekenis verduidelijken?

Conclusie:
„Een woordmerk dat bestaat uit de nevenschikking van een beschrijvende woordcombinatie en een lettercombinatie die afzonderlijk beschouwd niet-beschrijvend is, overeenstemt met de beginletters van de woorden van de woordcombinatie en daardoor door het relevante publiek wordt waargenomen als een afkorting van deze woordcombinatie, en dat in zijn geheel beschouwd dus kan worden opgevat als een combinatie van beschrijvende benamingen of afkortingen die elkaars betekenis verduidelijken, moet worden getoetst aan de weigerings- of vernietigingsgrond van artikel 3, lid 1, sub b, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, en niet aan de weigerings- of nietigheidsgrond van artikel 3, lid 1, sub c, van deze richtlijn, aangezien een dergelijk merk niet uitsluitend uit beschrijvende tekens of benamingen bestaat.”

 

IEF 10831

Infopaq II

HvJ EU 17 januari 2012, zaak C-302/10 (Infopaq II tegen Danske Dagblades Forening)

Infopaq I: IEF 8070 ("Elf woorden"). Vergelijk met Conclusie AG in DR TV2 Danmark, IEF 10787. Wanneer is er sprake van vastlegging van voorbijgaande aard?

Het hof verklaart voor recht:

1) Artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat in het kader van een zogenoemd „data-captureprocedé” verrichte tijdelijke reproductiehandelingen als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn,
– voldoen aan de voorwaarde dat deze handelingen een integraal en essentieel onderdeel van een technisch procedé moeten vormen, ondanks het feit dat zij aan het begin en aan het einde van dit procedé worden verricht en menselijke tussenkomst vereisen;

– voldoen aan de voorwaarde dat de reproductiehandelingen als enig doel moeten hebben, rechtmatig gebruik van een werk of van beschermd materiaal mogelijk te maken;
– voldoen aan de voorwaarde dat deze handelingen geen zelfstandige economische waarde mogen bezitten, wanneer enerzijds door het verrichten van die handelingen geen extra winst kan worden gemaakt die boven op de winst komt die uit het rechtmatige gebruik van het beschermde werk wordt gehaald, en anderzijds de tijdelijke reproductiehandelingen niet op een wijziging van het werk uitlopen.
2) Artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat in het kader van een zogenoemd „data-captureprocedé” verrichte tijdelijke reproductiehandelingen als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, moeten worden geacht te voldoen aan de voorwaarde dat de reproductiehandelingen geen afbreuk mogen doen aan de normale exploitatie van het werk en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk mogen schaden, wanneer zij voldoen aan alle voorwaarden van artikel 5, lid 1, van deze richtlijn.

IEF 10830

Bodemzaak Adwords Tempur

Rechtbank 's-Gravenhage 18 januari 2012, HA ZA 11-2161 (Tempur c.s. tegen The Energy+ Company)

Bodemzaak / executie in navolging van IEF 9300 (Vzr). Executieprocedure. Er wordt een verklaring voor recht gegeven dat niet, althans niet volledig aan het vonnis is voldaan.

Merkenrecht. Reclamerecht. Adwords. Metatags. Geschil tussen eiser Tempur en gedaagde, die voor de verkoop van haar matrassen gebruik maakt van de adwords ‘tempur’ en ‘tempoer’. De voorzieningenrechter oordeelt dat het gebruik van adwords moet worden aangemerkt als vergelijkende reclame en dat een merkhouder zich niet op grond van haar merkrechten kan verzetten tegen die reclame, voor zover die voldoet aan de in artikel 6:194a Lid 2 BW genoemde voorwaarden. De bodemrechter geeft (zoals gevorderd) de verklaring voor recht en er zijn dwangsommen verbeurd.

4.3. verklaart voor recht dat Energy+, door het direct en indirect via derden (doen) gebruiken van de Tempur-merken en daarmee overeenstemmende tekens (waaronder ‘tempoer’, ‘temper’, ‘temper foam’, ‘Temper schuim’, ‘Tempur schuim’ en ‘Tempur materiaal’) op internet, waaronder het gebruik van de voornoemde Tempur-merken en daarmee overeenstemmende tekens op de websites www.energy-plus.info en www.medi-active.nl, als zoekwoord(en) in het kader van (een) zoekmachineadvertentiedienst(en) op internet, in zoekmachineadvertenties, als metatag(s), in domeinnamen en in vergelijkingslijsten, een en ander zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding, inbreuk maakt en heeft gemaakt op de Tempur-merken, alsmede dat Energy+ zich schuldig maakt en heeft gemaakt aan misleidende reclame en ongeoorloofde vergelijkende reclame en ook overigens onrechtmatig jegens Tempur handelt en heeft gehandeld een en ander zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding;

4.10. verklaart voor recht dat Energy+ niet, althans niet volledig aan het vonnis van 20 december 2010 (nr. 380445 / KG ZA 10-1425) heeft voldaan, meer specifiek dat Energy+ niet, althans niet tijdig en volledig aan de veroordeling onder 5.2. van het genoemde vonnis heeft voldaan door het gebruik van de aanduidingen ‘Temper schuim’, ‘Tempur schuim’, en Tempur materiaal’, een en ander zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding, en dat op grond van deze verzuimen Energy+ - een bedrag aan dwangsommen is verbeurd van € 10.000,-- per dag dat zij na 30 december 2010 in gebreke is gebleven aan voornoemde veroordelingen van het voornoemde vonnis te voldoen;

IEF 10829

Met het reageren op haar verzoek om een prijsopgave

Rechtbank 's-Gravenhage 18 januari 2012, HA ZA 11-1251 (Minigrip Nederland B.V. tegen Reclosable Packaging Europe B.V.)
Merkenrecht. Domeinnaamrecht. Minigrip Europe is houdster van diverse MINIGRIP-merken voor een sluitsysteem voor plastic zakjes. RPE verkoopt machines voor de verwerking van voorgevormde zakken. Daarnaast verkoopt zij zakken ten behoeve van deze machines. Deze zakken betrekt zij onder meer van een Indiaas bedrijf Swiss Pack Pvt. Ltd. (hierna: Swiss Pack). In juli 2010 is Minigrip gestuit op de website www.minigrip.co.nl en heeft een offerte aangevraagd en ontvangen.

Minigrip handhaaft dat RPE met het reageren op haar verzoek om een prijsopgave en door het (tevens) richten van het emailbericht aan info@minigrip.co.nl, inbreuk op de MINIGRIP-merken heeft gemaakt.

Echter uit de overlegde informatie volgt niet dat RPE deze website voert of anderszins bij het bestaan of de inhoud ervan betrokken is. Het bepaald niet foutloze Nederlands op deze website (dat naar de rechtbank veronderstelt het resultaat is van een vertaalmachine) is een aanwijzing dat RPE geen bemoeienis met deze website heeft gehad.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet is vast komen te staan dat RPE de MINIGRIP-merken heeft gebruikt voor waren of diensten zoals bedoeld in artikel 2.20 lid 1, sub a, b of c BVIE, zodat merkinbreuk op de voornoemde gronden niet kan worden aangenomen.

4.6. Met RPE is de rechtbank van oordeel dat het aldus, naar aanleiding van een verzoek van degene aan wie de desbetreffende email is gericht, reageren op een verzoek om prijsopgave, nog geen gebruik van de MINIGRIP-merken inhoudt. Uit de overgelegde informatie over de website www.minigrip.co.nl blijkt dat op die website inderdaad het teken “Minigrip” voorkomt maar uit de op de website gepresenteerde informatie volgt niet dat RPE deze website voert of anderszins bij het bestaan of de inhoud daarvan betrokken is. Het bepaald niet foutloze Nederlands op deze website (dat naar de rechtbank veronderstelt het resultaat is van een vertaalmachine), is een aanwijzing dat RPE geen bemoeienis met deze website heeft gehad. Zoals Minigrip ter comparitie heeft bevestigd, komt RPE op deze website in het geheel niet voor. Uit de door Minigrip overgelegde informatie over de website (onder 2.6 hiervoor samengevat) blijkt niet dat RPE iets met deze website van doen heeft. In haar verzoek om een prijsopgave te doen, gebruikt Minigrip de MINIGRIP-merken niet. Ook in het emailbericht waarmee dit verzoek door Swiss Pack aan RPE wordt doorgezonden worden de MINIGRIP-merken niet gebruikt. In haar prijsopgave (kennelijk verzonden vanuit haar eigen domein rpebv.nl) gebruikt RPE de MINIGRIP-merken evenmin. Wel wordt in de onderwerpregel van dit emailbericht verwezen naar “Minigrip”, maar uit de context – een reactie bestaande uit een prijsopgave voor stazakken op verzoek van Minigrip – lijkt eerder te volgen dat hiermee verwezen wordt naar degene ten behoeve van wie prijsopgave wordt gedaan, te weten Minigrip. In ieder geval valt hieruit niet zonder nadere onderbouwing – die niet gegeven is – af te leiden dat sprake is van merkgebruik. Dat RPE haar reactie aan Minigrip met haar prijsopgave (met hetzelfde bericht) ook aan info@minigrip.co.nl heeft gezonden, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als gebruik door RPE van de MINIGRIP-merken voor waren of diensten.

4.7. Voor zover Minigrip (impliciet) stelt dat RPE iets te maken zou hebben (gehad) met, of op enigerlei wijze verantwoordelijk kan worden gehouden voor het feit dat haar naam of adres op websites van anderen door die anderen genoemd worden, geldt dat zij in het licht van RPE’s gemotiveerde betwisting van betrokkenheid daarbij of verantwoordelijkheid daarvoor geen, althans onvoldoende, onderbouwing aan haar stellingen op dit punt heeft gegeven. Bovendien volgt uit hetgeen Minigrip heeft gesteld nog niet dat er daardoor door RPE inbreuk op de MINIGRIP-merken zou zijn gemaakt. Op slechts één van de vele door Minigrip overgelegde prints van websites worden én RPE genoemd én “Minigrip”-zakken aangeboden. Het gaat hier om de website www.plasticziplockbags.net waar allerlei verschillende ziplock bags – onder andere “Minigrip Bags” – worden genoemd. RPE wordt op deze website genoemd als één van de contacten in de Europese Unie. Volgens Minigrip staat deze website op naam van een Indiase partij. Dat RPE verantwoordelijk voor (de inhoud van) deze website zou zijn, wordt door Minigrip niet gesteld noch volgt dat uit de overgelegde stukken. Overigens volgt uit de wijze waarop RPE wordt vermeld op deze website – zonder meer – nog niet dat er sprake is van merkgebruik door RPE. 4.8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet is vast komen te staan dat RPE de MINIGRIP-merken heeft gebruikt voor waren of diensten zoals bedoeld in artikel 2.20 lid 1, sub a, b of c BVIE, zodat merkinbreuk op de voornoemde gronden niet kan worden aangenomen. Door Minigrip is niet gesteld dat er sprake zou zijn van gebruik van de merken anders dan ter onderscheiding van waren en diensten. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de door Minigrip aangevoerde feiten en omstandigheden evenmin kunnen leiden tot de vaststelling dat RPE de MINIGRIP-merken zou hebben gebruikt als bedoeld in artikel 2.20 lid 1, sub d BVIE, zodat ook op die grond geen inbreuk kan worden aangenomen. Minigrips vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.

IEF 10828

Ondergoed in ondervrijwaring

Rechtbank 's-Gravenhage 18 januari 2012, HA ZA 11-2158 (Dirx Drogisterijen B.V. tegen Sporttrading Holland B.V.)

Na de eerdere (dubbele) vrijwaringsprocedure IEF 9704.

(Gemeenschaps)merkenrecht. Inbreuk op kleding. Sporttrading levert aan Dirx Drogisterijen. Sporttrading vordert succesvol dat haar wordt toegestaan de vennootschap naar vreemd recht Ressokd-Rings S.L. gevestigd te Elche, Alicante, Spanje in ondervrijwaring op te roepen.

4.1. Een vordering tot oproeping van een derde in (onder)vrijwaring is in beginsel toewijsbaar, indien men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen.

4.2. Sporttrading heeft voldoende gemotiveerd en concreet gesteld dat zij, indien de beslissing in de vrijwaringszaak voor haar nadelig zou uitvallen, geheel of gedeeltelijk verhaal heeft op Ressokd-Rings S.L. De incidentele vordering moet derhalve worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.

4.3. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

IEF 10827

Vrijwaringsprocedure contactlenzen

Rechtbank 's-Gravenhage 18 januari 2012, HA ZA 11-2462 (Novartis/Ciba Vision tegen Friederichs B.V.)

In het kort: Vrijwaringsprocedure. Friederichs wordt toegestaan haar leverancier in vrijwaring op te roepen.

Novartis c.s. houdt zich bezig met de productie, de verkoop en de wereldwijde marketing van onder meer contactlenzen en is houdster van een aantal Gemeenschapsmerken AIR OPTIX voor waren in klasse 9 (optische toestellen en instrumenten, optische lenzen, contactlenzen).

Friederichs houdt zich onder meer bezig met de handel van producten voor opticiens. Zij verhandelt onder meer contactlenzen onder het merk AIR OPTIX. Via de website www.optitradeonline.nl heeft Friederichs volgens Novartis c.s. AIR OPTIX contactlenzen aangeboden die afkomstig zijn van buiten de EER. Friederichs vordert, succesvol, dat haar leverancier uit het Verenigd Koninkrijk, Saurus Ltd., in vrijwaring wordt opgeroepen.

4.2. Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is in beginsel toewijsbaar indien men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen. Friederichs heeft voldoende gemotiveerd en concreet gesteld dat zij, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, geheel of gedeeltelijk verhaal heeft op Saurus Ltd. De incidentele vordering Friederichs toe te staan Saurus Ltd. in vrijwaring op te roepen moet dan ook worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.

4.3. De rechtbank zal de termijn voor het in vrijwaring oproepen bepalen op de door Friederichs verzochte twaalf weken, nu deze termijn voor het betekenen van de dagvaarding en het verkrijgen van bewijs daarvan in de gegeven omstandigheden niet onredelijk voorkomt. Het bezwaar van Novartis c.s. dat een dergelijke termijn tot onnodige vertraging in de procedure zal leiden wordt verworpen. Het belang van Friederichs bij vrijwaring rechtvaardigt enige vertraging, terwijl het bij deze rechtbank van kracht zijnde landelijk rolreglement voldoende waarborgen biedt om verdere vertraging te voorkomen.

4.4. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

IEF 10826

Frameanalyse van het grote downloaddebat

Lotte Anemaet, 'Respecteer onze rechten, frameanalyse van het Nederlandse debat over het illegaal downloaden binnen het auteursrecht, Universiteit Leiden 2011.

Op donderdag 27 mei 2010 werd in De Balie in Amsterdam een verkiezingsdebat georganiseerd over auteursrecht, internet, privacy en informatievrijheid: het Grote Download debat.

Aanleiding voor het debat was destijds het plan om downloaden uit illegale bron te verbieden en de Thuiskopie heffing op blanco CD’s en DVD’s af te schaffen. Auteursrecht op internet: wordt het ‘heffen’ of ‘handhaven’, of allebei, of geen van beide? Wat willen de belanghebbenden? Wat wil de politiek? Wat kan internationaal-juridisch?

Downloaden is nog steeds zeer actueel en de retorica en ‘framing’ spelen ook nu een grote rol. Deze scriptie, getiteld ‘Respecteer onze rechten’ van Lotte Anemaet bevat een interessante frameanalyse van het Nederlandse debat over het illegaal downloaden binnen het Auteursrecht. Sprekers proberen het publiek van hun standpunt te overtuigen. De scriptie gaat in op de vraag welke retorische middelen toegepast worden om het ‘respect’ frame te bewerkstelligen.

Inhoudsopgave:
1. Inleiding
2. Het niet-fysieke intellectuele eigendomsrecht
3. Ethische visies
4. Overtuigingskracht in discussies
5. Analysemodel
6. Resultaten
   6.1 Ot van Dalen, Bits of Freedom
   6.2 Tim Kuijk, Stichting BREIN
   6.3 Leah Postma, Consumentenbond
   6.4 Niels Aalberts, Kyteman
   6.5 Erwin Angad-Gaur, Platform Makers

7. Discussie en besluit

Lees de scriptie hier.

IEF 10825

Energiedrank Viaguara tegen Viagra

Gerecht EU 25 januari 2012, zaak T-332/10 (Viaguara tegen OHIM/Pfizer) (frans/pools) - dossier

Gemeenschapsmerkenrecht. Aanvrager voor het gemeenschapswoordmerk VIAGUARA (klasse 32,33 - drank) komt in de oppositieprocedure Pfizer tegen als houdster van gemeenschapswoordmerk VIAGRA (klasse 5 - pharmaceutische middelen). De oppositieafdeling wijst de oppositie af, kamer van beroep vernietigt deze beslissing en wijst merkaanvraag af. Als middel wordt nu aangevoerd dat er een onjuiste beoordeling van het verband tussen de merken bestaat.

Het gerecht EU verwerpt het beroep en houdt deze beslissing in stand.

Er is - uitzonderlijk voor het Gerecht EU - een persbericht: The sign "VIAGUARA" cannot be registered as a Community trade mark for drinks Use of that sign is likely to take unfair advantage of the distinctive character or repute of the trade mark VIAGRA .

79 Dans ces circonstances, la chambre de recours a correctement conclu à l’existence d’un risque qu’un profit indu soit tiré sans juste motif du caractère distinctif ou de la renommée de la marque antérieure. Enfin, force est de constater, ainsi que la chambre de recours l’a relevé au point 50 de la décision attaquée, que la requérante n’a invoqué aucun juste motif pour l’utilisation de la marque demandée, ce qu’elle a, au demeurant, admis lors de l’audience. Cette conclusion ne saurait être infirmée par les affirmations de la requérante, lors de l’audience, selon lesquelles les arguments qu’elle aurait invoqués concernant l’emploi du suffixe « guara » aux fins de désigner la plante « guarana » qui est un composant de ses boissons (voir points 44 et 65 ci-dessus) pourraient être interprétés comme constituant un juste motif au sens de l’article 8, paragraphe 5, du règlement n° 207/2009, d’autant plus que cette justification n’a pas été invoquée expressément, dans le cadre de la procédure d’opposition, comme constituant un juste motif pour l’usage de la marque demandée et que, en tout état de cause, elle ne couvre pas l’utilisation du préfixe « via ».

IEF 10824

Inschrijving voorwaarde voor bescherming van een merk (de afwikkeling)

Hof van Cassatie van België 15 september 2011, nr. C.07.0447.N (D.Engels tegen Daewoo)

In navolging van IEF 9326 (BenGH).

België. Merkenrecht. Kan de houder van een vervallen merk bescherming genieten op grond van andere wettelijke bepalingen, in het bijzonder artikel 10bis Unieverdrag? Het BenGH oordeelt dat de inschrijving als merk een voorwaarde vormt voor de ontvankelijkheid van alle aanspraken op bescherming van een als merk beschouwd teken.

4. Het Benelux-Gerechtshof heeft in het dictum van zijn arrest van 23 december 2010 verklaard voor recht: “artikel 12 BMW, enerzijds, artikel 2.19, lid 1, BVIE, anderzijds, in samenhang gelezen met artikel 4.8 BVIE, moeten zo worden uitgelegd dat de houder van een merk dat op grond van het eenvormige Beneluxrecht vervallen is, geen bescherming kan verlangen tegen het enkele gebruik van dat teken door een onderneming die verwarring sticht door dat teken te gebruiken”.

5. Door te oordelen dat aangezien het door de eiseres geregistreerde merk ‘DE’ vervallen is, de eiseres zich voor datzelfde teken niet kan beroepen op de  bescherming van artikel 10bis van het verdrag van Parijs, verantwoorden zij hun beslissing naar recht.

Het middel kan niet worden aangenomen.

Dictum:  Het Hof verwerpt het cassatieberoep.

Lees het BenGH-arrest hier (tweetaling, Frans/Nederlands) of  hier (Nederlands). Eerdere conclusie AG hier.