Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.974 artikelen gevonden
IEF 10097

Bloeistimuleringsmiddelen

Rechtbank Arnhem 13 juli 2011, LJN BR5069 (Vitaplant b.v. tegen middenweg b.v. / G. van Steekelenburg en Zn B.V.)

Als randvermelding, in navolging van IEF 9181 en 9240. Octrooirecht. Complexe serie gevoegde over wanprestatie van een (heterogeen) groeistimulator, misvormingen door gebruik hiervan, het niet betalen, door de rechter gewijzigde overeenkomsten in het octrooirecht. Is binnen bekwame tijd geklaagd over het niet voldoen aan de overeenkomst van bloeistimuleringsmiddelen? In de ene zaak wordt het bewijs van tijdig klagen wel geleverd geacht, in de gevoegde zaak niet. In eerstgenoemde zaak wordt verder geprocedeerd over de deugdelijkheid van het bloeistimuleringsmiddel, in laatstgenoemde zaak volgt eindvonnis.

Vervolg op: Rechtbank Arnhem 28 april 2010, LJN BM6383 (Vitaplant B.V. tegen 't nieuw bos holding / middenweg b.v. e.a.)

Eiseres vordert van verschillende gedaagden (kwekers) betaling van facturen die betrekking hebben op leveranties van bloeistimuleringsmiddelen tegen een bepaalde prijs per plant of liter. Rechtbank geeft een antal bewijsopdrachten.

LJN BR5069 3.11.  Dan komt de rechtbank toe aan de vraag of het bloeistimuleringsmiddel aan de overeenkomst beantwoordde. Middenweg heeft bij conclusie na enquête bepleit dat de rechtbank terugkomt van haar bindende eindbeslissing onder 24 van het vonnis van 28 april 2010. Vitaplant heeft bij haar conclusie na enquête – het laatste processtuk voorafgaand aan dit vonnis – stukken overgelegd waarop Middenweg nog niet heeft kunnen reageren, waaronder producties die betrekking hebben op de octrooikwestie. De zaak zal naar de rol worden verwezen opdat Middenweg daarop nog zal kunnen ingaan.

LJN BM6383 23. De kwekers hebben zich beroepen op (wederzijdse) dwaling. In plaats van vernietiging van de overeenkomst hebben zij, onder verwijzing naar artikel 6:230 BW, verzocht de gevolgen van de overeenkomst te wijzigen in die zin dat een prijsvermindering wordt toegepast, kennelijk ter opheffing van het nadeel. Zij hebben daarvoor aangevoerd dat na het sluiten van de overeenkomst is gebleken dat het bloeistimuleringsmiddel van Vitaplant inbreuk maakt op het octrooi van Baker Brothers en dat ook zij daarop door de octrooigerechtigde zijn aangesproken. Volgens de kwekers hadden zij het bloeistimuleringsmiddel nooit voor de overeengekomen prijzen gekocht als zij hadden geweten van de inbreuk.

24. Dit verweer moet worden verworpen, reeds op grond van het navolgende. Artikel 6:230 lid 2 BW veronderstelt dat door wijziging van de gevolgen van de overeenkomst het nadeel kan worden opgeheven. Dat is in deze zaak echter niet het geval. Als hier al zou worden aangenomen dat het door Vitaplant aan de kwekers geleverde bloeistimuleringsmiddel inbreuk maakt op het octrooirecht van Baker Brothers, hetgeen is betwist, dan nog noopt dat niet tot een wijziging van de gevolgen van de overeenkomst in die zin dat de prijs wordt aangepast. Daarmee wordt immers het nadeel - het gebruik van een middel dat inbreuk maakt op een recht van een ander - niet opgeheven. Dat gebruik heeft immers reeds plaatsgevonden en valt niet terug te draaien. De kwekers hebben niet gesteld dat zij enig financieel nadeel – bijvoorbeeld doordat de octrooigerechtigde een aanspraak jegens hen heeft geldend gemaakt – hebben geleden door de gestelde octrooi-inbreuk. Het financiële nadeel dat de kwekers stellen te hebben geleden door de ondeugdelijkheid van het bloeistimuleringsmiddel is in dit verband niet van belang. Dat dient afzonderlijk te worden beoordeeld.

Lees de uitspraken hier (link / pdf) en hier (link / pdf).

IEF 10096

Met instemming van een meerderheid

Antwoord vragen Van der Ham over de BTW-verhoging op de Podiumkunsten, Aanhangsel Handelingen II 2010-11, nr. 3326.

[Wellicht ten overvloede: dit is al aan een rechter voorgelegd, zie IEF 9813]

1. Kunt u nader duiden hoe zij haar verhoging op BTW voor de Podiumkunsten beoordeelt? Is de regering inderdaad van mening dat dit een ‘niet voldragen’ beleidsbeslissing was?1

In het Regeerakkoord staat dat het kabinet op het terrein van cultuur meer ruimte wil geven aan de samenleving en particulier initiatief, en overheidsbemoeienis wil beperken. De BTW-verhoging voor de podiumkunsten maakt onderdeel uit van het pakket aan bezuinigingsmaatregelen op dit gebied. In mijn interview staat overigens niet dat het verhogen van het BTW-tarief een ‘niet voldragen’ beleidsbeslissing was.

In het democratisch besluitvormingsproces heeft een intensieve weging van de verschillende argumenten plaatsgehad. Het voorstel is uiteindelijk door de Tweede en Eerste Kamer met meerderheid van stemmen aangenomen. De
besluitvormingsprocedure van de maatregel is hiermee voldragen. Voor de podiumkunstsector is daarbij nog een halfjaar uitstel overeengekomen waardoor de maatregel per 1 juli 2011 is ingegaan. De gevolgen van de maatregel zullen nauwlettend worden gevolgd.

1. https://www.nrc.nl/nieuws/2011/07/08/zijlstra-in-nrc-spijt-van-hogere-btwkunstsector/

2. Deelt u de mening dat dit soort beleidsbeslissingen voldragen behoren te zijn, zeker wanneer zij zo'n groot effect hebben op de sector, die juist werd opgeroepen meer eigen inkomsten te genereren?

Ja.

3. Bent u bereid de BTW-verhoging zo spoedig mogelijk ongedaan te maken?

Het kabinet ziet geen aanleiding om de besluitvorming, die met instemming van een meerderheid van uw Kamer tot stand is gekomen, terug te draaien.

IEF 10095

Videma eerste met CBO-Keurmerk

Stichting Videma is de eerste collectieve beheersorganisatie aan wie op bindend advies van het Keurmerkinstituut toestemming is verleend voor het voeren van het CBO-Keurmerk Directeur Ad Heskes ontving het eerste certificaat uit handen van VOI©E-voorzitter Aad Kosto.

Stichting Videma is de eerste collectieve beheersorganisatie (cbo) waar een audit voor het voeren van het CBO-Keurmerk (IEF 9609) plaatsvond, met positief gevolg. De komende drie jaar mag Videma het CBO-Keurmerk voeren voor het toepassingsgebied vertoningsrechten TV-programma’s via Nederlandse kanalen, mits de jaarlijkse tussentijdse controle bevestigt dat nog steeds aan alle criteria wordt voldaan.

Lees meer hier (link)

IEF 10094

Afloop van het seizoen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 18 augustus 2011, KG ZA 11-1088 WT/TF (MietzeB tegen Frozz c.s.)

Met dank aan Tinga Kleefman, Kneppelhout & Korthals Advocaten.

Auteursrecht. Vormgeving en illustraties. Gebruiksvergoeding.

MietzeB is professioneel illustrator en is benaderd via sociale netwerk om in opdracht vormgeving te maken voor een tijdelijke ijswinkel om te testen of yoghurtijs bij het publiek. De eerste tijdelijke winkel bestaat thans niet meer, maar vijf nieuwe (tijdelijke) winkels wel, in en voor deze winkels worden de ontwerpen gebruikt.

Rechter wijst beroep op opdrachtgeversmodellenrecht af. Veroordeling staken van gebruik van het werk na dit ijsseizoen; gebruiksvergoeding á €1000 per winkel; gebruik na 1 november 2011 is voorwerp van onderhandeling.

4.3. Frozz heeft nog een beroep gedaan op het opdrachtgeversmodellenrecht uit het Benelux Verdrag van de Intellectuele Eigendom (BVIE). In recente jurisprudentie is volgens Frozz bepaald dat makers die in opdracht een werk maken dat vatbaar is voor een modelrecht hun auteursrechten kwijtraken aan de opdrachtgever. In de onderhavige zaak is echter geen sprake een werk dat vatbaar is voor een modelrecht. Het gaat hier om illustraties die dienen ter ondersteuning van de verkoop van yoghurtijs en die kunnen niet worden aangemerkt als een weergave van het uiterlijk van een product van industriële vormgeving.

4.5. Gelet op het voorgaande zal Frozz worden veroordeeld om vanaf 1 november 2011, het tijdstip waarop de betreffende winkel vanwege de afloop van het seizoen zullen worden gesloten, het gebruik van de werken voor haar winkels te staken. Tot die tijd zal Frozz voor elke winkel waarin de ontwerpen van MietzeB zijn gebruikt een voorschot op de gebruiksvergoeding van een bedrag van EUR 1.000,00 dienen te voldoen. Het is de bedoeling dat partijen - als Frozz de ontwerpen in het nieuwe seizoen wil blijven gebruiken en MietzeB daarin toestemt - na 1 november 2011 met elkaar in onderhandeling treden over het bedrag dat Frozz voor het gebruik van de werken aan MietzeB dient te voldoen. De gevorderde afdracht van een voorschot van de winst en de in het petitum van de dagvaarding onder 2 genoemde afdracht van stukken zal worden afgewezen. De vraag naar de genoten winst door het gebruik van de werken en de verdere eventueel geleden schade vergt een nader onderzoek naar de feiten waarvoor dit kort geding zich niet leent. Een en ander zal in een eventuele bodemprocedure nader aan de orde kunnen komen.
De veroordelingen zullen worden uitgesproken tegen gedaagde sub 1 (hierna de Vof), An en An (haar vennoten). Een B.V. in oprichting kan niet in rechte optreden, eisend noch verwerend.

IEF 10093

Onlosmakelijk daaraan verbonden antwoorden

Rechtbank Haarlem 17 augustus 2011, LJN BR6523 (Noordhoff Uitgevers B.V. en ThiemeMeulenhoff B.V. tegen Van A.)

Met dank aan Marloes Bakker, Klos Morel Vos & Schaap.

In navolging van ex parte IEF 8317, de bodemprocedure: Auteursrecht. Antwoorden zijn werk in de zin van de auteurswet. Gerekwestreerde plaats zonder toestemming de antwoorden uit antwoordenboeken behorende bij lesmethodes van eiser Noordhoff op het internet en maakt daarmee inbreuk op het auteursrecht van Noordhoff. Dit wordt bevestigd door Rechtbank Haarlem.

Uitwerking in antwoordboeken berust op creatieve keuzes: "Het is immers een feit van algemene bekendheid (dat er meerdere manieren zijn om tot het antwoord te komen van wis- en natuurkundige vragen op VWO-niveau en dat het aantal tussenstappen om tot de oplossing van een vraagstuk te komen eveneens kan variëren."

Via servers waarnaar de website verwijst, structureel versturen van antwoorden aan derden en uitnodigen tot toesturen van stukken is openbaarmaking in de zin van artikel 12 Auteurswet.

Auteursrecht 4.4. De rechtbank volgt Van A. niet in dit betoog en overweegt daartoe het volgende. Noordhoff c.s. heeft terecht gesteld dat de leerboeken met oefenopgaven en de antwoordenboeken niet los van elkaar kunnen worden gezien. De leerboeken met de daarin opgenomen oefenopgaven - en daarmee de onlosmakelijk daaraan verbonden antwoorden - zijn gebaseerd op creatieve keuzes van de makers: de makers selecteren welke lesstof wordt behandeld en welke opgaven aan de leerlingen worden voorgelegd. Ook de wijze waarop de makers de specifieke uitwerkingen van de antwoorden in de antwoordenboeken hebben vastgelegd, berust op creatieve keuzes. Het is immers een feit van algemene bekendheid (dat er meerdere manieren zijn om tot het antwoord te komen van wis- en natuurkundige vragen op VWO-niveau en dat het aantal tussenstappen om tot de oplossing van een vraagstuk te komen eveneens kan variëren, zoals Noordhoff c.s. terecht heeft gesteld. Dat het uiteindelijke antwoord hetzelfde zal zijn, doet daaraan niet af. De antwoordenboeken bezitten derhalve een eigen oorspronkelijk karakter en dragen het persoonlijk stempel van de makers, zodat zij zijn aan te merken als auteursrechtelijk beschermde werken.

Openbaarmaking 4.11. Gelet op de hiervoor onder 4.8. tot en met 4.10. genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat Van A. (delen van) de betreffende antwoordenboeken heeft geplaatst op de servers waarnaar op zijn website wordt verwezen. Aldus maakt hij de auteursrechtelijk beschermde antwoordenboeken openbaar in de zin van de Auteurswet, zonder dat hij daarvoor toestemming heeft van de auteursrechthebbenden.

4.12. Noordhoff c.s. heeft tevens met stukken onderbouwd dat Van A. (delen van) auteursrechtelijk beschermde antwoordenboeken per e-mail heeft toegestuurd aan derden en derden heeft uitgenodigd om hem een e-mail te sturen ter zake de niet meer toegankelijke auteursrechtelijk beschermde antwoordenboeken. Van A. heeft dit niet betwist. Aan Van A. kan worden toegegeven dat het tot één enkele persoon richten van een e-mail geen openbaarmaking hoeft te zijn. Echter, gelet op zijn aanbod om per e-mail de stukken toe te sturen, moet worden aangenomen dat Van A. kennelijk structureel auteursrechtelijke beschermde bestanden toestuurt aan derden, hetgeen onder de gegeven omstandigheden heeft te gelden als openbaarmaking in de zin van artikel 12 Auteurswet.

Lees het vonnis hier (pdf / zuivere pdf / LJN).

IEF 10092

Op privé-CD-ROM's

Gerechtshof Arnhem 25 mei 2011, LJN BR5322 (klager tegen Staat der Nederlanden, ministerie van Defensie, Commando Luchtstrijdkrachten)

Als randvermelding: klaagschrift in't strafrecht. Mede-auteursrecht in't kader en ten behoeve van militair interventieteam. Bestanden op (Privé-)CD-ROM's branden.

Militair is ontslagen en drie CD-Rom's zijn inbeslaggenomen. Na klacht en inbreng door belanghebbende, komt hof tot conclusie dat klager niet rechthebbende is op de (meeste) bestanden; de inhoud van de bestanden worden gerelateerd aan werkzaamheden bij Elektronische Oorlog Voering Instructieteam. Het zou ook gaan om een zelf bedacht programma dat hij zowel privé als voor zijn werk kon gebruiken. Niet aannemelijk dat de bestanden uit openbare bronnen komen. Voor een deel geldt dat militair mede-auteur kan zijn, echter op grond van hun inhoud en doel onmiskenbaar in het kader en ten behoeve van de werkzaamheden van het EOVI-team gemaakt.

De betoging dat de CD-ROM's en de bestanden van hem zijn, omdat het op privé-CD-ROM's staat, is niet aannemelijk gemaakt en door het branden van bestanden op privé-CD-ROM’s klager nog geen eigenaar of rechthebbende op die bestanden.

14. Belanghebbende heeft gepersisteerd bij het klaagschrift. Daarin heeft hij onder meer aangevoerd dat de gegevens op de CD-ROM’s tijdens werktijd dan wel in opdracht zijn verzameld en opde CD-ROM’s zijn gezet, dat het gaat om gegevens die toebehoren aan belanghebbende en dat deze vanwege de rubriceringen niet aan derden c.q. onbevoegden kunnen en mogen worden vrijgegeven. Volgens belanghebbende komt klager op grond van artikel 7 van de Auteurswet geen eigendomsrecht c.q auteursrecht toe.Verder heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de weigering (van klager) om de gegevens terug te geven en het voornemen (van klager) om deze - al dan niet op commerciële basis aan derden ter beschikking te stellen strijdig is met de artikelen 98, 98a, 98b, 98c, 272 en 273 van het Wetboek van Strafrecht . Ter zitting van 21 april 2011 heeft belanghebbende herhaald dat nu ter zitting gebleken is dat op de CD-ROM’s gerubriceerde gegevens staan deze aan belanghebbende moeten worden teruggegeven. Bovendien heeft klager volgens belanghebbende niet aangetoond dat de bestanden niet in werktijd zijn gemaakt. Belanghebbende heeft verder aangegeven dat het niet gaat om privé-informatie en dat nietvalt uit te sluiten dat er op de CD-ROM’s sprake is van gevoelige informatie waarmee, zo begrijpt het hof het betoog, niet leken hun voordeel kunnen doen.

21. Voor een deel van de bestanden geldt dat klager daarvan medeauteur kan zijn. Het hof heeft daarbij met name het oog op de hiervoor onder 17 genoemde documenten met betrekking tot het deelexamen en de bestanden in de map DN161. Deze bestanden zijn op grond van hun inhoud en doel onmiskenbaar in het kader en ten behoeve van de werkzaamheden van het Elekronische Oorlog Voering Instructieteam gemaakt. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij aan de totstandkoming daarvan heeft bijgedragen, maar als daarvan veronderstellenderwijs wordt uitgegaan, maakt zo’n bijdrage nog niet dat hij als rechthebbende moet worden aangemerkt, nu, mede op grond van zijn verklaring ter zitting van 6 december 2010, moet worden aangenomen dat die bijdrage onderdeel uitmaakte van zijn werk voor het team. Daarbij is niet van belang of die bijdrage buiten werktijd tot stand is gekomen. Voor zover klager heeft gesteld dat hij ook heeft meegewerkt aan een of meer van de hiervoor onder 19 bedoelde Duitse presentaties, geldt hetzelfde.

22. Het hof heeft geen kennis kunnen nemen van de inhoud van de bestanden in de map EOV-IT op de CD-ROM met het beslagnummer LE.1101-9. Volgens klager kunnen deze bestanden alleen gelezen worden door middel van het programma LabView. Hij beschikt daarover en naar zijn zeggen in ieder geval in het verleden ook het Elekronische Oorlog Voering Instructie team. Uit hetgeen klager ter zitting van 6 december 2010 naar voren heeft gebracht, leidt het hof af dat het klager bij zijn wens tot teruggave eigenlijk, althans in het bijzonder gaat om deze map en de zich daarin bevindende bestanden. Het zou gaan om een zelf bedacht programma dat hij zowel privé als voor zijn werk kon gebruiken. Nu het hof geen kennis heeft kunnen nemen van deze bestanden, kan niet uitgesloten worden dat klager als rechthebbende moet worden aangemerkt op de bestanden in deze map. Voor het overgrote deel van de overige bestanden op deze CD-ROM (en de andere twee CD-ROM’s) komt het hof echter tot de conclusie dat belanghebbende als rechthebbende moet worden aangemerkt, zodat (ook) wat betreft de teruggave van deze CD-ROM ten gunste van belanghebbende zal worden beslist. Nu met de onderhavige beslissing geen definitieve beslissing wordt gegeven met betrekking burgerrechtelijke eigendoms- en bezitsrechten, laat die beslissing onverlet, dat indien alsnog blijkt dat klager rechthebbende is op de map EOV-IT en de zich daarin bevindende bestanden (en eventueel andere bestanden op de CD-ROM’s), deze alsnog door belanghebbende aan klager ter beschikking behoren te worden gesteld.

23. Voor het geval klager heeft beoogd te betogen dat de CD-ROM’s en de daarop voorkomende bestanden van hem zijn omdat hij privé-CD-ROM’s heeft gebruikt om daarop die bestanden te branden, volgt het hof hem niet in dat standpunt. Nog daargelaten dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat die CD-ROM’s van hem privé zijn, wordt door het branden van bestanden op privé-CD-ROM’s klager nog geen eigenaar of rechthebbende op die bestanden.

Lees het arrest hier (link / pdf)

IEF 10091

Gevraagd om meer creativiteit

Beleidsnota Biotechnologie, Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr. 202.

Tijdens het Algemeen Overleg van 18 mei jl. over landbouw en biotechnologie (kamerstuk 27 428, nr. 189) tussen de staatssecretaris en uw vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is ter beantwoording van enkele vragen de toezegging gedaan om uw Kamer nader te informeren over de actuele stand van zaken bij de oplossing van de octrooiproblematiek van kwekers, te weten:
1. Uitvoering van het tweesporenbeleid voor de introductie van een veredelingsvrijstelling in het octrooirecht;
2. De lopende dialoog over een licentiegedragscode;
3. De vraag of een uitgebreide veredelingsvrijstelling strijdig is met de TRIPs-Overeenkomst;
4. Mogelijkheden voor een creatieve benadering van de bio-octrooirichtlijn.

1. Uitvoering van het tweesporenbeleid voor de introductie van een veredelingsvrijstelling in het octrooirecht
Eerste spoor: beperkte veredelingsvrijstelling

Over het wetsontwerp voor de introductie van een beperkte veredelingsvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995 is ambtelijke overeenstemming bereikt met Curaçao en Sint Maarten. Het wetsontwerp zal na instemming van de Rijksministerraad voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd. Na ontvangst van dit advies zal het wetsvoorstel met het Nader Rapport vervolgens zo spoedig mogelijk aan uw Kamer ter behandeling worden aangeboden. Dat zal, zoals in het Algemeen Overleg van 18 mei al aangekondigd, pas na het zomerreces het geval kunnen zijn.
Tweede spoor: uitgebreide veredelingsvrijstelling

a. Lopende consultatie onder belanghebbende partijen
Een uitgebreide veredelingsvrijstelling zal alleen werkbaar zijn in internationaal verband. Ik acht het niet zinvol op nationaal niveau een uitgebreide vrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995 te introduceren. Dat is niet alleen omdat Nederland daarmee mogelijk inbreuk zou plegen op de bio-octrooirichtlijn, maar ook omdat een internationaal door te voeren geharmoniseerde oplossing verre de voorkeur geniet boven een nationale oplossing die Nederland in een nadelige geïsoleerde positie zou kunnen brengen. Ook de veredelingsbedrijven hebben aangegeven dat een uitgebreide veredelingsvrijstelling alleen werkbaar is in internationaal verband.

Zoals al aan de Tweede Kamer is bericht, in antwoord op vragen van het lid Van Gerven (SP) (Aanhangsel Handelingen II 2010/11, 2545), loopt er reeds een consultatie over haalbaarheid, wenselijkheid en te verwachten effecten van een brede vrijstelling, en mogelijke alternatieven daarvoor die mogelijk sneller tegemoet komen aan de wensen van de Nederlandse kwekers. Bij die consultatie zijn VNO-NCW en de branche-organisaties Plantum, LTO, NIABA en Nefarma betrokken, terwijl enkele grote bedrijven ongevraagd eveneens inbreng hebben geleverd voor de consultatie. De schriftelijke inbreng van deze organisaties en bedrijven zal grondig worden geanalyseerd en worden gebruikt voor nader overleg om een beter inzicht te krijgen in relevante randvoorwaarden en verdere stappen voor oplossingen. Naar verwachting zal dit consultatieproces na het zomerreces kunnen worden afgerond. De uitkomst is ook van belang voor verdere stappen in internationaal verband en verdere uitwerking van alternatieve oplossingen.

Zowel voorafgaand als na het Algemeen Overleg van 18 mei hebben vele belanghebbende partijen, bedrijven en instanties zich gemeld bij de Tweede Kamer en het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie met een beargumenteerd standpunt als voor- of tegenstander van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht.

Voorstanders van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht zijn:
Dutch Produce Association, Flora Holland, Koninklijke Algemeen Vereeniging Voor Bloembollencultuur, LTO Nederland en Plantum.
Tegenstanders van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht zijn: AKZO Nobel, Biofarmind, Dow Benelux, DSM, ENZA Zaden, Europa Bio, Monsanto, Nefarma, NIABA, Nunhems Zaden, NXP Semiconductors, Philips, Shell, Syngenta, Tata Steel Europe, Unilever en de VNCI. Onder de genoemde bedrijven bevinden zich ook enkele grote zaadveredelingsbedrijven.

In het recentelijk onder de titel «Bron voor Groene Economie» verschenen Topsectoradvies Tuinbouw en Uitgangsmaterialen is gevraagd om bemiddeling van de overheid bij het vinden van een optimale balans tussen kwekersrecht en octrooirecht.

«[...] Binnen de veredelingsindustrie is nu een discussie gaande hoe het kwekers- en octrooirecht het best kunnen worden gecombineerd. Wij vragen de overheid in deze discussie een leidende en bemiddelende rol te nemen, omdat hier een groot maatschappelijk belang in het geding is: het behoud van de voedselbeschikbaarheid en -veiligheid op lange termijn. Een goede balans tussen kwekers- en octrooirecht moet met de verschillende stakeholders op Europees niveau leiden tot duidelijke werkbare oplossingen en afspraken..»

De hiervoor reeds genoemde lopende consultatie is daar al de eerste aanzet toe. Ik vind dit een waardevolle suggestie. De aangenomen motie van het lid Van Bemmel (PVV) (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr. 197) over een wenselijke dialoog met de stakeholders, om te onderzoeken wat de haalbaarheid en de wenselijkheid zijn van en de mogelijke alternatieven voor het invoeren van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht, zal aldus ten uitvoer worden gebracht. Daarbij zal nog een onafhankelijke voorzitter worden aangezocht conform de motie van het lid Ormel (CDA) (Kamerstukken II, 27 428, nr. 198). Ook de aangenomen motie van het lid Wiegman-Van Meppelen Scheppink (CU) (Kamerstukken II, 27 428, nr. 195), betreffende een onderzoek naar de mate, vormen en mogelijke maatschappelijke gevolgen van monopolisering in de Nederlandse veredelingssector, zal een passende uitwerking krijgen.

b. Internationale sondering
In het Algemeen Overleg van 18 mei is ook toegezegd te onderzoeken of het verantwoord is om een uitgebreide veredelingsvrijstelling in de Europese octrooirichtlijn te introduceren. Via de te betrekken landbouwattaché’s en technisch-wetenschappelijke attaché’s zal ik nagaan hoe in verschillende Europese landen, waaronder Frankrijk, Duitsland en Denemarken, wordt gedacht over de wenselijkheid van een brede veredelingsvrijstelling in het octrooirecht, of met die landen wellicht samenwerking opportuun is om een daartoe strekkende wijziging van richtlijn 98/44/EG (hierna bio-octrooirichtlijn) te bepleiten, of om andere oplossingen te overwegen die tegemoet komen aan de wensen van de kwekers.

Zoals in het Algemeen Overleg is aangegeven, is het wenselijk om vanuit een oogpunt van voedselzekerheid monopolisering tegen te gaan. Voor zover het de mogelijke introductie van een brede veredelingsvrijstelling in het octrooirecht betreft is daarbij de randvoorwaarde gesteld dat een zodanige vorm wordt gevonden dat andere belangen (zoals van de chemische of farma industrie) niet, of zo min mogelijk, worden geschaad. Of dat mogelijk is, en welke effecten daarvan zijn te verwachten, zal ook worden verkend in het nadere overleg met de (branche)verenigingen en bedrijven die al betrokken zijn bij de lopende consultatie over dit onderwerp. Daarnaast zullen mogelijke alternatieven voor een uitgebreide vrijstelling in kaart worden gebracht.

2. De lopende dialoog over een licentiegedragscode

Omdat nog geen formele rapportage van de betrokken werkgroep van bedrijven beschikbaar kon komen in de korte tijd tussen het Algemeen Overleg van 18 mei jl. en deze brief, volsta ik thans met mede te delen dat binnen het sectoroverleg over het verkrijgen van licenties tegen redelijke voorwaarden op constructieve manier gesproken wordt over mogelijke oplossingen. Er is op dit moment nog geen duidelijkheid te geven over de eventuele uitkomsten en het moment van het beschikbaar komen daarvan. Ik streef er naar in de volgende voortgangsbrief over dit onderwerp uitgebreider te rapporteren.

3. De vraag of een uitgebreide veredelingsvrijstelling strijdig is met de TRIPs-Overeenkomst

In de «Analyse van de juridische mogelijkheden van een veredelingsvrijstelling in het octrooirecht in het licht van internationale regelingen» (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr. 182 met bijlage) is aangegeven dat een uitgebreide veredelingsvrijstelling in strijd wordt geacht met zowel de TRIPs-Overeenkomst als de bio-octrooirichtlijn.
Sommige leden bleken te twijfelen aan de juistheid van deze analyse onder verwijzing naar andere deskundigen die de opvatting zouden huldigen dat met invoering van een uitgebreide veredelingsvrijstelling geen sprake zou zijn van strijdigheid met de genoemde regelingen. Plantum gaat in haar standpunt van 2009 uit van een noodzakelijke wijziging van de bio-octrooirichtlijn om een uitgebreide veredelingsvrijstelling mogelijk te maken. Dat wordt bevestigd in de brief van Plantum van 29 maart 2011 (kenmerk Plantum -20111090) aan uw Kamer, waarin opnieuw werd opgeroepen om een aanpassing van de richtlijn 98/44/EG om die vrijstelling mogelijk te maken. Vanwege de betwiste juistheid van de uitkomsten van de juridische analyse ben ik voornemens om aan de Raad van State, bij het vragen van advies over het wetsontwerp over de beperkte veredelingsvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995, tevens te verzoeken om aandacht te schenken aan de aanwezig geachte strijdigheid van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht met de TRIPS-Overeenkomst en de bio-octrooirichtlijn.

4. Mogelijkheden voor een creatieve benadering van de bio-octrooirichtlijn

In het AO van 18 mei is voorts gevraagd om meer creativiteit om na te gaan of mogelijkheden misschien onbenut blijven door de wijze waarop met de bio-octrooirichtlijn wordt omgegaan. In de lopende consultatie van VNO-NCW en de brancheorganisaties, Plantum, LTO, NIABA en Nefarma, is alle ruimte geschapen voor inbreng van alternatieve en creatieve oplossingen voor de problematiek. Nadere verkenning van dergelijke alternatieven zal mogelijk leiden tot nieuwe invalshoeken en oplossingen die kunnen bijdragen aan de oplossing van de problematiek.
De volgende brief over de voortgang bij de in deze brief behandelde onderwerpen kunt u verwachten na afronding van de lopende consultatie van de betrokken partijen.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M. J. M. Verhagen

IEF 10090

De evolutie van de klomp

Rechtbank ´s-Gravenhage 17 augustus 2011, HA ZA 09-876 (Crocs Inc c.s. [X] Holding B.V., [X] Sieraden B.V. c.s.)

Met gelijktijdige dank aan Caspar Brouwers, TRC Advocaten.

Sterk geïllustreerde uitspraak inzake Crocs: Auteursrecht. Modellenrecht en merkenrecht. Onrechtmatig handelen en slaafse nabootsing. In citaten:

Vordering 3.1. Crocs c.s. vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat gedaagden inbreuk maken op de auteursrechten, modelrechten en merkrechten van Crocs Inc. en dat gedaagden jegens Crocs c.s. onrechtmatig handelen door de Crocs-producten slaafs na te bootsen. Daarnaast vordert Crocs c.s. bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, veroordeling van gedaagden tot het staken van de inbreuken op de rechten van Crocs c.s. en het onrechtmatig handelen, tot het doen van accountantsgecertificeerde opgave van onder meer verhandelde aantallen, prijzen en toeleveranciers, tot recall van geleverde inbreukmakende producten alsmede tot afgifte daarvan en overige voorraad tot vernietiging, alles op straffe van een dwangsom, alsmede tot betaling van schadevergoeding en hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de volledige proceskosten op de voet van 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (‘Rv’).

Bekend merk 4.9. Dat de CROCS woordmerken als bekende merk moeten worden aangemerkt brengt met zich dat het een sterk onderscheidend vermogen bezit en een ruime beschermingsomvang toekomt. Hoe groter de bekendheid en onderscheidend vermogen van een merk zijn, des te eerder er sprake zal zijn van inbreuk in de zin van artikel 9 lid 1 sub c GMeVo (HvJ EG 14 september 1999, C-357/97, General Motors).

Merkenrecht 4.10. Daarvan uitgaande en in aanmerking genomen de geconstateerde overeenstemming tussen de CROCS woordmerken en het FROG’S teken, de overeenstemming tussen de producten waarvoor de merken en dat teken worden gebruikt, de zelfde doelgroep en de bekendheid en het grote onderscheidende vermogen van de CROCS woordmerken, neemt de rechtbank aan dat het relevante publiek een verband zal leggen tussen de CROCS woordmerken en het FROG’S teken, in die zin dat het door Sieraden gebruikte FROG’S teken de CROCS woordmerken in gedachten oproept bij de gemiddelde consument van de producten waarvoor de CROCS woordmerken zijn ingeschreven. Diezelfde factoren brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich dat Sieraden ongerechtvaardigd voordeel trekt uit de bekendheid van de CROCS woordmerken en voorts dat afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van de CROCS woordmerken, zeker nu de afwerking van de door Sieraden aangeboden schoenen zichtbaar van mindere kwaliteit is dan de afwerking van de onder de CROCS woordmerken aangeboden schoenen.

4.11. Sieraden heeft nog aangevoerd dat met het gebruik van het teken FROG’S de CROCS woordmerken wordt geparodieerd, maar dat verweer kan haar niet baten. Niet is gesteld noch is gebleken dat sprake is van enig algemeen belang dan wel grondrecht waarvoor het ongestoord genot door Crocs Inc. van haar exclusieve merkrechten zou moeten wijken. De conclusie is daarom dat met gebruik van het teken FROG’S door Sieraden inbreuk wordt gemaakt op de merkrechten van Crocs Inc.

Auteursrecht 4.24. De rechtbank is met Sieraden c.s. van oordeel dat gelet op Bihos (zie 2.23 hiervoor) het aanbrengen van openingen als zodanig in de boven- en zijkant van het schoeisel noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. Het aanbrengen van openingen is immers noodzakelijk (onder meer) om het probleem van zweetvoeten op te lossen. Dit geldt ook voor de openingen aan de zijkant vlak boven de zool, die (mede) het technisch doel van het lozen van binnengekomen water dienen. Ook voor het aanbrengen van een profilering in de binnenzool en op de buitenzool als zodanig geldt dat dit een technisch effect heeft, vanwege het anti-slip effect dat daarmee wordt bereikt, zoals Sieraden c.s. terecht heeft aangevoerd.

4.25. Een en ander leidt evenwel niet tot de conclusie dat de Aqua Clog in het geheel niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt, zoals door Sieraden c.s. gesteld. Zoals hiervoor overwogen komt die bescherming in elk geval de basisvorm van de Aqua Clog toe. Daarnaast zijn ook het aantal, de grootte en de vorm van de openingen en de plaatsing daarvan (het patroon), de wijze van profilering van de binnen- en buitenzool, de vorm van de zijkant van de zool en het kroontjesmotief op de wreef het resultaat van subjectieve keuzes. Deze elementen zijn binnen de door de technische eisen gelaten ontwerpvrijheid op een zodanige wijze uitgevoerd dat die een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen en komen aldus voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking. De markante basisvorm en genoemde elementen dragen tezamen zoveel bij aan het door de Aqua Clog opgeroepen totaalbeeld dat geoordeeld moet worden dat de Aqua Clog als geheel auteursrechtelijke bescherming geniet. [wisselend oordeel betreft auteursrechtinbreuk in opvolgende r.o.'s]

Slaafse nabootsing 4.36 (...) De stelling van Sieraden c.s. dat ‘in de evolutie van de klomp geen andere weg gekozen had kunnen worden’ wordt derhalve verworpen. Sieraden c.s. is aldus tekortgeschoten in de op haar rustende verlichting alles te doen wat redelijkerwijs – zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van haar schoenen – mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door de gelijkenis met de Beach en Cayman modellen gevaar voor verwarring ontstaat, hetgeen jegens Crocs c.s. onrechtmatig is [zie HR 20 november 2009, LJN BJ6999 (Lego / Mega Brands)]

Nietigheidsverweer geldigheid gemeenschapsmodel 5.15 verstaat dat de schorsing van de zaak in conventie en de zaak in reconventie voor zover betrekking hebbend op het Gemeenschapsmodel 000257001-0001 totdat in laatste instantie uitspraak is gedaan over de geldigheid daarvan zoals bepaald bij vonnis in het incident van 8 juli 2009 van kracht blijft..

IEF 10089

Redneck Olympics

Commentaar in't kort van Femke Vos, Louwers IP|Technology advocaten.

In de aanloop naar de Olympische Spelen die in 2012 in Londen zullen plaatsvinden, spelen de juridische conflicten omtrent het gebruik van de aanduiding ‘Olympic’ weer op. Dit keer speelt het conflict zich af in Hebron, Maine (Verenigde Staten). Daar werd in het weekend van 5 t/m 7 augustus 2011 voor het eerst een jaarlijks terugkomend evenement georganiseerd onder de naam ‘Redneck Olympics’. Zoals de naam al doet vermoeden, weken de sportieve activiteiten enigszins af van wat we gewend zijn. Tijdens het evenement werden de deelnemers beoordeeld op de volgende sportieve prestaties: bobbing for pigs’ feet, wife carrying competition, greased watermelon haul, toilet-seat horseshoes, lawn mower races, a mud run and pie-eating contest. Datum: 5 t/m 7 augustus 2011. Zie voor meer informatie over het evenement hier en video's.

De dag na afloop van het evenement werd de organisator al gebeld door de juridische afdeling van de United States Olympic Committee (USOC). Daarbij kreeg hij te horen dat hij de naam van het evenement volgend jaar aan moet passen om een juridische procedure te voorkomen. De USOC is namelijk van mening dat de aanduiding ‘Redneck Olympics’ inbreuk maakt op de exclusieve rechten van de USOC op het woord ‘Olympic’.

IEF 10088

Wie uitvinder is, is niet beslissend

Hof 's-Gravenhage 26 juli 2011, LJN BR5340 (Vetus N.V. tegen Inno Nautic B.V.)

Met dank aan Ruby Nefkens, Van der Steenhoven advocaten.

In navolging van o.a. IEF 10013.

Eerst in't kort. Octrooirecht flexibele pop-up tank voor de nautische markt (PCT  en Espacenet).

Mislukte samenwerking over ontwikkelen en vermarkten van een opblaasbare vloeistoftank voor schepen tussen uitvinder en beoogde licentienemer. Processueel: moet niet door advocaat getekende memorie van antwoord buiten beschouwing worden gelaten op grond van art. 83 lid 2 Rv? In dit geval niet. 

Beoogd licentienemer heeft gedwaald bij het aangaan van de tussen partijen gesloten (intentie)overeenkomst op grond waarvan hij diverse bedragen moest betalen, nu uitvinder niet tevens octrooihouder was. Beoogd licentienemer heeft gehandeld in strijd met geheimhoudingsverplichtingen door van vertrouwelijke informatie gebruik te maken bij het buiten de uitvinder om op de markt (willen) brengen van de tank. rechtvaardigt slechts een beperkt/tijdelijk verbod. Beoogd licentienemer moet octrooi aan uitvinder overdragen, dat door beschikkingsonbevoegde derde aan beoogd licentienemer is overgedragen.

Geen vordering die ziet op de handhaving van IE-Rechten; geen 1019h Rv. Algemene liquidatietarief.

35. Het bovenstaande leidt ertoe dat het hof het vonnis voor zover tussen Inno Nautic en Vetus in conventie gewezen zal bekrachtigen voor zover Vetus is veroordeeld om het NL-octrooi 185 en de PCT-aanvrage te naam te stellen van (over te dragen aan begrijpt het hof) Inno Nautic en voor het overige zal vernietigen en de conventionele vorderingen alsnog zal afwijzen, met compensatie van de kosten. Hoewel niet duidelijk is of, gelet op het voormelde incidentele arrest, Vetus op grond van het vonnis iets heeft betaald, zal de vordering tot terugbetaling van hetgeen op grond van het vonnis, voor zover vernietigd, is betaald worden toegewezen, te vermeerderen met de (gewone) wettelijke rente.
In reconventie zal het hof het vonnis vernietigen en alsnog de gevorderde vernietiging en de vordering tot betaling van € 76.457,50 toewijzen, met veroordeling van Inno Nautic in de kosten van het geding in reconventie. Nu er geen sprake is van een vordering die ziet op handhaving van IE-rechten als bedoeld in artikel 1019h Rv - waarbij het moet gaan om de vraag of sprake is van (dreigende) inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht of een daarmee samenhangende vordering, terwijl in deze zaak de vorderingen juist niet gebaseerd zijn op octrooi-inbreuk - , zal het hof de kosten begroten aan de hand van het algemene liquidatietarief. De in hoger beroep bij eisvermeerdering ingestelde vorderingen zal het hof afdoen als hiervoor overwogen. De proceskosten in hoger beroep zal compenseren nu partijen over weer deels in het ongelijk zijn gesteld.

Lees het arrest hier (link / pdf)