Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.981 artikelen gevonden
IEF 9311

De bevoegdheden van de nationale rechter

Rechtbank ’s-Gravenhage, 22 december 2010, HA ZA 09-2275, Solvay S.A.tegen Honeywell Fluorine Products Europe B.V. c.s.

Octrooirecht. Procesrecht. EP m.b.t. (kort gezegd) drijfgas voor polyuretaan schuim ter vervanging van CFK’s. Vonnis in incident na tussenvonnis (Rechtbank ’s-Gravenhage, 15 september 2010, IEF 9089), waarin de  rechtbank een comparitie gelastte, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten omtrent (de formulering van) de aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen prejudiciële vragen over o.a. grensoverschrijdend inbreukverboden als voorlopige voorziening en het begrip ‘onverenigbare beslissingen.’ Na comparitie formuleert de rechtbank haar prejudiciële vragen als volgt:

Ten aanzien van artikel 6 (1) EEX-Vo: Is in een situatie, waarin twee of meer vennootschappen uit verschillende lidstaten in een procedure aanhangig voor een gerecht van een van die lidstaten, ieder afzonderlijk worden beticht van het plegen van inbreuk op hetzelfde nationale deel van een Europees octrooi zoals dat van kracht is in weer een andere lidstaat, wegens het verrichten van voorbehouden handelingen met betrekking tot hetzelfde product, sprake van de mogelijkheid van ‘onverenigbare beslissingen’ bij afzonderlijke berechting, zoals bedoeld in artikel 6 (1) EEX-Vo?

Ten aanzien van artikel 22 (4) EEX-Vo: 1. Is artikel 22 (4) EEX-Vo van toepassing in een procedure tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening gebaseerd op een buitenlands octrooi (zoals een voorlopig grensoverschrijdend inbreukverbod), indien gedaagde bij wege van verweer aanvoert dat het ingeroepen octrooi nietig is, in aanmerking genomen dat de rechter in dat geval geen definitieve beslissing neemt over de geldigheid van het ingeroepen octrooi, maar een inschatting maakt hoe de ingevolge artikel 22 (4) EEX-Vo bevoegde rechter daarover zou oordelen en de gevorderde voorlopige voorziening in de vorm van een inbreukverbod zal worden afgewezen indien naar het oordeel van de rechter een redelijke, niet te verwaarlozen kans bestaat dat het ingeroepen octrooi door de bevoegde rechter vernietigd zou worden?

2. Worden voor de toepasselijkheid van artikel 22 (4) EEX-Vo in een procedure als in voorgaande vraag bedoeld, vormvereisten gesteld aan het nietigheidsverweer in die zin dat artikel 22 (4) EEX-Vo alleen van toepassing is indien reeds een nietigheidsvordering bij de ingevolge artikel 22 (4) EEX-Vo bevoegde rechter aanhangig is of binnen een – door de rechter te stellen termijn – wordt gemaakt, althans dat terzake een dagvaarding aan de octrooihouder is of wordt uitgebracht, of volstaat het enkele opwerpen van een nietigheidsverweer en, zo ja, worden dan eisen gesteld aan de inhoud van het gevoerde verweer, in die zin dat het voldoende moet zijn onderbouwd en/of dat het voeren van het verweer niet moet worden aangemerkt als misbruik van procesrecht?

3. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, behoudt de rechter, nadat in een procedure als in de eerste vraag bedoeld een nietigheidsverweer is aangevoerd, bevoegdheid ten aanzien van de inbreukvordering met als gevolg dat (indien de eisende partij dat wenst) de inbreukprocedure moet worden aangehouden totdat de ingevolge artikel 22 (4) EEX-Vo bevoegde rechter over de geldigheid van het ingeroepen nationale deel van het octrooi heeft beslist, dan wel dat de vordering moet worden afgewezen omdat over een voor de beslissing essentieel verweer niet mag worden geoordeeld of verliest de rechter nadat een nietigheidsverweer is aangevoerd ook zijn bevoegdheid ten aanzien van de inbreukvordering?

4. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, kan de nationale rechter zijn bevoegdheid om te oordelen over een vordering tot verkrijging van een voorlopige voorziening gebaseerd op een buitenlands octrooi (zoals een grensoverschrijdend inbreukverbod) en waartegen bij wege van verweer wordt aangevoerd dat het ingeroepen octrooi nietig is, dan wel (in het geval geoordeeld zou worden dat toepasselijkheid van artikel 22 (4) EEX-Vo de bevoegdheid van de rechtbank om over de inbreukvraag te oordelen onverlet laat) zijn bevoegdheid om te oordelen over een verweer inhoudende dat het ingeroepen buitenlandse octrooi nietig is, ontlenen aan artikel 31 EEX-Vo?

5. Indien vraag 4 bevestigend wordt beantwoord, welke feiten of omstandigheden zijn dan nodig om de in r.o. 40 van het Van Uden / Deco-Line arrest bedoelde reële band tussen het voorwerp van de gevraagde maatregelen en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de verdragsluitende staat van de aangezochte rechter, te kunnen aannemen?

Lees het vonnis hier.

IEF 9310

De structuur van nebivolol heeft geopenbaard

Rechtbank ’s-Gravenhage, 22 december 2010, HA ZA 09-2871, Janssen Pharmaceutica N.V. tegen Pharmachemie B.V. c.s.

Octrooirecht. Geëxpireerd EP Janssen m.b.t. middelen voor het verlagen van de bloeddruk en (zeer recentelijk geëxpireerd) ABC. Gestelde inbreuk door “een geneesmiddel met de generieke naam nebivolol” van Pharmachemie. De inbreuk als zodanig niet betwist, Pharmachemie voert een drieledig nietigheidsverweer. Aanhouding opdat Pharmachemie zich zal uitlaten over de vraag of zij bewijs wil leveren (en op welk wijze zij dat wil doen) dat Woestenborghs bij zijn presentatie op het Guildford Forum de structuur van nebivolol heeft geopenbaard, inclusief de stereochemie daarvan.

2.10. Dit octrooigeschil, is – met Actavis als eisende partij - ook aan de orde geweest in Engeland. Het High Court (Floyd J) heeft bij beslissing van 30 juni 2008 Janssen hoofdzakelijk in het ongelijk gesteld, kort gezegd op de grond dat er sprake was van een nieuwheidsschadelijke openbaarmaking van de conclusies 1, 4, 6 en 7. Het octrooi is eveneens deels nietig verklaard in Duitsland en in Hongarije.

6.1. In deze zaak wordt de inbreuk als zodanig niet betwist. Pharmachemie voert een nietigheidsverweer gebaseerd op navolgende drie argumenten.

A. De verbinding met nr 84 zoals geopenbaard in US 4 654 362 (verder: US 362) omvat zowel l- als d- nebivolol in een farmaceutische samenstelling zoals geclaimd in de huidige conclusies 4, 6 en 7. Dit leidt tot gebrek aan nieuwheid van die conclusies zoals verleend. Indien gelezen volgens het hulpverzoek zijn zij niet inventief.

B. De chemische structuur en stereochemische eigenschappen van nebivolol zijn bovendien openbaar gemaakt op het Guildford Forum 1997 in een presentatie met de titel: ‘HPLC-fluorescence method for the determination of the new β-adrenoreceptor blocking agent nebivolol in human plasma’. Ook dit voert tot niet nieuwheid.

C. Het in EP 429 geclaimde potentierende effect treedt niet op in het racemisch mengsel nebivolol. Dit dient te leiden tot de conclusie dat conclusies 4, 6 en 7 nietig zijn bij gebrek aan inventiviteit, subsidiair nawerkbaarheid.

6.2. Hierna zal de rechtbank beslissen, kort gezegd, dat de nietigheidsargumenten onder A niet slagen indien wordt uitgegaan van het hulpverzoek. Wat betreft de grondslag B zal de rechtbank oordelen dat Pharmachemie voorshands onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het Guildford Forum de stereochemische eigenschappen van nebivolol zijn geopenbaard. Pharmachemie zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om, zoals zij heeft aangeboden, bewijs daarvan te leveren. De beoordeling van de grondslag sub C wordt eerst relevant indien Pharmachemie afziet van bewijslevering of daarin niet slaagt. De gronden voor de in dit (tussen)vonnis te nemen beslissingen worden hieronder toegelicht.

6.70. Overeenkomstig haar bewijsaanbod zal Pharmachemie evenwel in de gelegenheid worden gesteld alsnog het bewijs te leveren dat Woestenborghs bij zijn presentatie op het Guildford Forum de structuur van nebivolol heeft geopenbaard inclusief de stereochemie daarvan.

Lees het vonnis hier.

IEF 9309

Verstektussenvonnissen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 oktober 2010, HA ZA 08-3150, Vetus N.V tegen Inno Nautic Holding B.V.

Met dank aan Ruby Nefkens, Van der Steenhoven advocaten.

Octrooirecht. Verstekzaak. Aanhouding na eiswijziging met betrekking tot de proceskostenveroordeling. “De eiswijziging met betrekking tot de proceskostenveroordeling dient, nu die ziet op een verhoging van de aanvankelijk gevorderde kosten, beschouwd te worden als vermeerdering van eis, die met betrekking tot de wijziging van de grondslag van eis als een eisverandering, en zijn in het onderhavige geval, waar de gedaagde niet in het geding is verschenen, uitgesloten, tenzij de verandering of vermeerdering op de voorgeschreven wijze, met inachtneming van artikel 130 lid 3 Rv, aan gedaagde kenbaar is gemaakt. Nu daarvan niet is gebleken, zal de zaak andermaal naar de rol worden verwezen zodat Vetus zich kan uitlaten of zij de verandering en vermeerdering van eis alsnog aan Inno Nautic wenst te doen betekenen en, zo dit het geval is, het terzake uitgebrachte exploot in het geding te brengen.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, vonnis van 18 augustus 2010, HA ZA 08-3150 Vetus N.V tegen Inno Nautic Holding B.V.

Met dank aan Ruby Nefkens, Van der Steenhoven advocaten.

Octrooirecht. Verstekvonnis. Aanhouding. “Aanvankelijk was ook de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Entre Deux B.V. als medegedaagde gedagvaard in deze procedure. Tussen Vetus en Entre Deux is evenwel een regeling in der minne bereikt, waarna de zaak tussen deze partijen desverzocht is doorgehaald. Thans zijn derhalve uitsluitend nog de vorderingen jegens Inno Nautic aan de orde.

Gelet op de aard van het door Vetus gevorderde – vernietiging van het octrooi NL 1013030 dat op naam van zowel Inno Nautic als Entre Deux is gesteld – ziet de rechtbank zich geconfronteerd met de vraag of deze vordering, gegeven het feit dat na doorhaling van de procedure tussen Vetus en Entre Deux niet langer alle rechthebbenden op het octrooi in kwestie in de onderhavige procedure zijn betrokken, wel toewijsbaar is. Vetus zal in de gelegenheid worden gesteld zich daaromtrent bij akte uit te laten. Hiertoe zal de zaak worden verwezen naar de rolzitting van woensdag 15 september 2010.” 

Lees het vonnis hier.

IEF 9308

Het uitwisselen van auteursrechtelijk beschermde werken

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 22 december 2010, LJN: BO8239 (Strafzaak BREIN/e-donkey indexeringsites)
 
Auteursrecht. Strafrecht. ‘Het gerechtshof verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van een zevental verdachten in een strafzaak rond twee websites. Bezoekers van de betreffende websites gebruikten deze voor het uitwisselen van auteursrechtelijk beschermde werken. Aanleiding voor de strafvervolging door het openbaar ministerie vormde een dossier dat de FIOD-ECD in november 2004 van de stichting Brein had ontvangen. Door de verdediging was in hoger beroep aangevoerd dat het openbaar ministerie niet tot strafrechtelijke handhaving had mogen overgaan, maar civielrechtelijk had moeten optreden.

Bij de beoordeling daarvan heeft het hof acht geslagen op een zogenaamde Aanwijzing van het College van Procureurs-Generaal uit 2002. Daarin worden criteria genoemd voor strafrechtelijke handhaving door het openbaar ministerie in zaken waarin de verdenking bestaat van auteursrechtinbreuk. Volgens het hof blijkt uit het dossier niet dat er op het moment waarop de officier van justitie besloot tot de toepassing van dwangmiddelen jegens de verdachten sprake was van een redelijk vermoeden van schuld overeenkomstig de criteria als opgenomen in die Aanwijzing. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat niet is gebleken dat na ontvangst van de dossiers van stichting Brein door of op last van het openbaar ministerie nader onderzoek heeft plaatsgevonden voordat het openbaar ministerie besloot tot strafrechtelijke handhaving over te gaan.

Al met al is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot zijn vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen en door dat toch te doen de beginselen van een behoorlijke procesorde heeft geschonden. '

Lees het arrest hier (m.d.a. MvA).

IEF 9307

Overname van deze enkele trek

Hauck New AlphaRechtbank ’s-Gravenhage, 22 december 2010, HA ZA 08-1897, Firma Hauck GmbH & Co KG tegen Stokke A.S. c.s. (met dank aan Tobias Cohen Jehoram & Simone Kooij, De Brauw Blackstone Westbroek).

Auteursrecht. Tripp Trapp kinderstoel van Stokke tegen de New Alpha van Hauck (afbeelding). Eindvonnis (tussenvonnis: Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 maart 2010, IEF 873). Inbreuk aangenomen op grond van de door het Hof Den Haag vastgestelde criteria (zie IEF 9132). Geen inbreuk op de morele rechten (verminking) van de ontwerper van de Tripp Trapp. Eerst even voor jezelf lezen.

Auteursrecht: 3.6. In het licht van de hiervoor genoemde uitgangspunten vormt de New Alpha een verveelvoudiging in ongewijzigde vorm van het Tripp Trapp-ontwerp. Evenals de in het arrest van het hof aan de orde zijnde Bambino, ten aanzien waarvan ook Hauck van mening is dat deze stoel "(vrijwel) identiek is" aan de New Alpha (positum 42 dagvaarding), vertoont de New Alpha in ieder geval één van de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Tripp Trapp, te weten de schuine staanders waarin rugleuning, zitting en voetenplank zijn verwerkt, zodanig dat van opzij gezien deze elementen wegvallen tegen de achterwaarts hellende staanders. De ruime beschermingsomvang die het hof aan het Tripp Trapp-ontwerp toekent, brengt met zich dat, ook al verschillen de totaalindrukken in die zin dat de L-vorm van staander en ligger in de New Alpha niet aanwezig is, overname van deze enkele trek al tot auteursrechtinbreuk leidt omdat de totaalindrukken die de Tripp Trapp en de New Alpha maken te weinig verschillen voor het oordeel dat de New Alpha als een nieuw en oorspronkelijk werk moet worden aangemerkt. Hieruit volgt tevens dat een vermoeden van ontlening kan worden aangenomen, waarbij geldt dat Hauck niets ter ontzenuwing daarvan heeft gesteld. Integendeel, ter comparitie heeft Hauck verklaard dat zij niet ontkent het ontwerp van Stokke te hebben nagevolgd. De rechtbank is aldus van oordeel dat de New Alpha inbreuk maakt op het auteursrecht van de Tripp Trapp.

Persoonlijkheidrechten: 3.12. Uitgangspunt bij de beoordeling van een beroep op artikel 25 lid 1 sub c en d Aw is of er sprake is van een zodanige verminking dat deze nadeel kan toebrengen aan de eer of de naam van de maker of aan zijn waarde in deze hoedanigheid (sub d), dan wel of de maker zich in redelijkheid kan ventten tegen de wijziging van zijn werk (sub c). De nadruk ligt hier dus op de auteur en niet op diens werk. Voorts is er op voorhand minder aanleiding tot inbreuk als hier aan de orde te constateren, indien het - zoals hier - gaat om reproducties/massaproducties en niet om authentieke kunstvoorwerpen waarvan slechts één of enkele exemplaren bestaan. In het onderhavige geval is niet, althans onvoldoende, aannemelijk geworden dat de naam van Opsvik bij het publiek bekend is en geassocieerd wordt met de Tripp Trapp-stoel. Bovendien kan niet gezegd worden dat de vormgeving van de New Alpha een verminking van het ontwerp van de Tripp Trapp oplevert. Het gaat om aangebrachte wijzigingen die op zichzelf geen andere dimensie aan het ontwerp van Opsvik geven en evenmin aan de kwaliteiten van Opsvik als industrieel ontwerper afbreuk doen. In dit licht valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, bovendien niet in te zien dat er sprake is van een wijziging van Opsviks werk waartegen hij zich in redelijkheid kan verzetten. De persoonlijkheidsrechten van Opsvik zijn derhalve niet geschonden.

Lees het vonnis hier.

IEF 9306

Geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma

HVJ EU, 22 december 2010, zaak C-393/09, Bezpečnostní softwarová asociace (de BSA)  tegen Ministerstvo kultury (prejudiciële vragen Nejvyšší správní soud, Tsjechië)

Auteursrecht. Antwoord op prejudiciële vragen met betrekking op de grafische gebruikersinterface ('die doorgaans met de term „look and feel” wordt aangeduid,' dat wat je ziet, kort gezegd) van een computerprogramma. ‘Deze interface beoogt een interactieve band tussen het programma en de gebruiker ervan te creëren. Hij maakt een intuïtiever, vlotter gebruik van het programma mogelijk, bijvoorbeeld door op het scherm bepaalde iconen of symbolen te tonen.’

De grafische gebruikersinterface vormt volgens het Hof geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma vormt in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 en valt niet onder de auteursrechtelijke bescherming die deze richtlijn aan computerprogramma’s toekent. Niettemin kan een dergelijke interface als werk wel onder de auteursrechtelijke bescherming vallen van richtlijn 2001/29, indien hij een eigen intellectuele schepping van zijn auteur vormt. Het tonen van een grafische gebruikersinterface tijdens een televisie-uitzending vormt geen mededeling van een auteursrechtelijk beschermd werk aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.

40. De grafische gebruikersinterface is met name een interactieve interface, die communicatie mogelijk maakt tussen het computerprogramma en de gebruiker ervan.

41. In die omstandigheden kan het computerprogramma niet worden gereproduceerd op basis van de grafische gebruikersinterface, maar vormt deze interface louter een element van het programma dat de gebruikers de mogelijkheid biedt om dit programma optimaal te gebruiken.

42. Hieruit volgt dat deze interface geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma vormt in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250, zodat hij niet onder de bijzondere auteursrechtelijke bescherming valt die deze richtlijn aan computerprogramma’s verleent.

(…)

45. Het Hof heeft geoordeeld dat het auteursrecht in de zin van richtlijn 2001/29 slechts geldt met betrekking tot een werk dat oorspronkelijk is in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan (zie in die zin met betrekking tot artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29, arrest Infopaq International, reeds aangehaald, punten 33‑37).

46. Bijgevolg kan de grafische gebruikersinterface als werk auteursrechtelijke bescherming genieten, indien hij een eigen intellectuele schepping van zijn auteur is.

47. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of dit in de voor hem dienende zaak het geval is.

48. Bij zijn beoordeling dient de nationale rechter met name rekening te houden met de schikking en de specifieke configuratie van alle onderdelen van de grafische gebruikersinterface, teneinde vast te stellen welke daarvan het oorspronkelijkheidscriterium vervullen. In dit verband voldoen onderdelen van de grafische gebruikersinterface die louter worden gekenmerkt door hun technische functie, niet aan dit criterium.

49. Zoals de advocaat-generaal in de punten 75 en 76 van zijn conclusie aangeeft, is aan het oorspronkelijkheidscriterium immers niet voldaan wanneer de uitdrukking van deze onderdelen door hun technische functie wordt bepaald, aangezien de verschillende manieren om een idee uit te voeren dan zodanig beperkt zijn dat het idee samenvalt met de uitdrukking ervan.

50. In een dergelijk geval kan de auteur door middel van de onderdelen van de grafische gebruikersinterface onmogelijk uitdrukking geven aan zijn creatieve geest en tot een resultaat komen dat een eigen intellectuele schepping vormt.

(…)

57. Wanneer een grafische gebruikersinterface echter tijdens een televisie-uitzending wordt getoond, nemen de televisiekijkers op zuiver passieve wijze kennis van deze interface, zonder dat zij hierin kunnen ingrijpen. Zij kunnen dus geen gebruik maken van de functie van voornoemde interface, die erin bestaat interactie tussen het computerprogramma en de gebruiker ervan mogelijk te maken. Aangezien de grafische gebruikersinterface, wanneer hij tijdens een televisie-uitzending wordt getoond, niet beschikbaar wordt gesteld aan het publiek, waardoor de leden van dat publiek toegang zouden verkrijgen tot het wezenlijke bestanddeel van deze interface, namelijk de interactie met de gebruiker, vindt er geen mededeling van de grafische gebruikersinterface aan het publiek plaats in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.


Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

1) De grafische gebruikersinterface vormt geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s, en valt niet onder de auteursrechtelijke bescherming die deze richtlijn aan computerprogramma’s toekent. Niettemin kan een dergelijke interface als werk wel onder de auteursrechtelijke bescherming vallen van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, indien hij een eigen intellectuele schepping van zijn auteur vormt.

2) Het tonen van een grafische gebruikersinterface tijdens een televisie-uitzending vormt geen mededeling van een auteursrechtelijk beschermd werk aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.

Lees het arrest hier.

IEF 9305

Geen zuivere transitohandel

Vzr. Rechtbank Rotterdam, 13 december 2010, LJN: BO8154, A1 Topgros B.V. tegen CHK Develop B.V.

Merkenrecht. Slaafse nabootsing. Transitohandel. Ompakken. Chinese fabrikant verkoopt na geschil met opdrachtgever CHK een bestelde partij rollators door aan eiseres i.c.  Topgros, waarop CHK beslag legt o.g.v. merkinbreuk en slaafse nabootsing. Geschil i.c. ziet op opheffing van het beslag. “ondanks (geringe) merkinbreuk door eiseres wordt het beslag opgeheven op grond van een belangenafweging.” 

Merkinbreuk: “ (…) In het onderhavige geval is het volgens de eigen stellingen van Topgros de bedoeling dat de rollators na vrijgave door de douane in de macht van Topgros komen om het (beeld)materiaal van CHK te (doen) verwijderen en het eigen materiaal aan te brengen. Denkbaar is derhalve dat Topgros de rollators op dat moment aan een partij binnen de Benelux verkoopt en levert. Reeds hierom is van zuivere transitohandel geen sprake. Dit betekent dat sprake is van 'invoer van waren onder het teken' als bedoeld in artikel 2.20 lid 2 sub c BVIE, zodat de enkele invoer van de rollators in Nederland in beginsel een inbreuk op het merkenrecht van CHK oplevert. (…)

De constatering dat sprake is van inbreuk in de vorm van het invoeren van waren onder het merk van CHK brengt echter niet automatisch met zich mee dat het beslag gehandhaafd zal moeten worden. Die beoordeling kan immers, zoals hiervoor al is overwogen, niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen. In dit verband is het van belang vast te stellen of, zoals CHK heeft gesteld en Topgros heeft betwist, naast merkinbreuk tevens sprake is van onrechtmatig handelen van Topgros vanwege slaafse nabootsing van het model Elephantje van CHK. Daarop wordt nu eerst nader ingegaan.

Slaafse nabootsing:  (…)   CHK heeft ter zitting, ter onderbouwing van haar stelling dat het model Elephantje geen generiek product is, gewezen op een ronding aan de onderkant van een op de rollator aangebracht mandje. In reactie daarop heeft Topgros echter getoond dat naast het model Elephantje nog twee van de vijf á zes ter zitting aanwezige rollators een vergelijkbare ronding in de onderkant van een vergelijkbaar mandje hadden. Het had op de weg gelegen van CHK om vervolgens nader aan te geven waaruit het onderscheidend vermogen van het Elephantje bestaat. CHK heeft dit niet gedaan. Voorshands wordt het er dan ook voor gehouden dat het model Elephantje onvoldoende onderscheidend vermogen biedt voor een succesvol beroep van CHK op bescherming tegen de verkoop van 'haar' model door Topgros.

Structurele inbreuk: (…)Een en ander biedt geen grond voor de conclusie dat Topgros 'te kwader trouw' zou handelen of structureel inbreuk maakt op de rechten van CHK.

Belangenafweging: (…) In het kader van de te maken afweging van de belangen van beide partijen acht de voorzieningenrechter het navolgende relevant:

-  CHK heeft belang bij bescherming tegen inbreuk op de door haar geregistreerde merken;
-  door het invoeren van rollators met daarop het merk of merken van CHK maakt Topgros zonder toestemming van CHK 'gebruik' van enig merk van CHK als bedoeld in artikel 2.20 lid 2 sub c BVIE, hetgeen merkinbreuk oplevert;
-  de voornoemde merkinbreuk moet - mede gelet op het (uit haar handelen blijkende) voornemen van Topgros om de rollators onder haar eigen merk op de markt te brengen en de omstandigheid dat deze partij al verkocht is aan een afnemer in Duitsland - als een bijzonder geringe inbreuk op de rechten van CHK worden beschouwd;
-  het is niet aannemelijk geworden sprake is van een structurele inbreuk van Topgros op de rechten van CHK;
-  Topgros heeft ter zitting aangeboden al het materiaal dat zich op of bij de onder het beslag vallende rollators bevindt en waarop enig merk van CHK staat, aan CHK te doen toekomen zodat CHK zich ervan verzekerd weet dat dit materiaal niet door Topgros wordt gebruikt; Topgros heeft daarbij ook belang ter voorkoming van een mogelijke schadeclaim door CHK;
-  van onderscheidend vermogen van het model Elephantje rollator ten opzichte van andere in de handel zijnde modellen is vooralsnog niet gebleken; voor zover de partij rollators gebreken mocht vertonen, ligt het dan ook niet in de rede te veronderstellen dat de reputatie van CHK daarmee in het geding zal zijn.

  Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel van het belang van Topgros bij het opheffen van het beslag zwaarder weegt dan het belang van CHK bij het handhaven daarvan. Het beslag zal derhalve worden opgeheven.

Lees het vonnis hier.

IEF 9304

abcdefghijklmnopqrstuvwxyz

Ooit de Shieldmark Letterquiz, toen de ShieldmarkZacco Letterquiz en nu alleen nog de Zacco Letterquiz. Goed nieuws voor wie langdurig is ingesneeuwd: naar verluid is de quiz moeilijker dan ooit (die M is natuurlijk van M&M's, maar de rest...)

Lees de nieuwsbrief met quiz hier.

IEF 9303

Dat men dan maar beter had moeten opletten

Gerechtshof Amsterdam, 7 september 2010, zaaknr. 200.022.774/01 KG, De Projectenfabriek B.V. tegen X. h.o.d.n. Projectfabriek.com (met dank aan Robert Span, De Clerq).

Handelsnaamrecht. Eindarrest + tussenarrest + vonnis in executiegeschil. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank Amsterdam, 11 december 2008, IEF 7602). Het korte eindarrest ziet slechts op de 1019h proceskosten, het tussenarrest op het materiële geschil. Verwarringsgevaar en daadwerkelijke verwarring. “daadwerkelijk opgetreden vergissingen met betrekking tot beide ondernemingen kunnen niet worden weggeredeneerd met de stelling dat men dan maar beter had moeten opletten.” Geen ontslag van instantie na faillissement eiser.

4.8. Dit brengt mee dat er door de gelijkenis tussen beide handelsnamen verwarring is te duchten bij het relevante publiek, ook indien daarbij in aanmerking wordt genomen dat het onderscheidend vermogen van de door gebezigde handelsnamen niet erg groot is. Daadwerkelijke verwarring bij het gemiddelde publiek is ook gebleken in door in eerste aanleg opgesomde gevallen. Vooralsnog deelt het hof niet de mening van De Projectenfabriek B.V. dat het daarbij niet om verwarring maar om stommiteiten zou gaan, nog daargelaten dat daadwerkelijk opgetreden vergissingen met betrekking tot beide ondernemingen niet kunnen worden weggeredeneerd met de enkele stelling dat men dan maar beter had moeten opletten. Grief 5 faalt daarom ook.

4.9. De slotsom is dan ook dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat De Projectenfabriek B.V. inbreuk maakt op de door - gevoerde handelsnaam Projectfabriek.com, door een handelsnaam te voeren die daarvan slechts in geringe mate afwijkt, waardoor bij het publiek verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is. Dit verwarringsgevaar wordt niet weggenomen door het toegevoegde lidwoord "de" en evenmin door de als logo op visitekaartje en briefpapier toegevoegde letters "PP" en de woorden "investment development". Het met de handelsnaam overeenstemmende merkdepot van is van latere datum dan het eerste handelsnaamgebruik door en geeft De Projectenfabriek B.V. geen beter recht. Grief 6 kan daarom evenmin slagen.

Lees het eindarrest hier, het tussenarrest hier en het vonnis in het eerdere executiegeschil hier.

IEF 9302

Een species veralgemeniseren tot een genus

EP DSSGerechtshof ’s-Gravenhage, 12 maart 2008, zaaknr. 200.013.700/01, De Europese Centrale Bank (ECB) tegen Document Security Systems, Inc. (DSS). (Met dank aan Armand Killan, Bird & Bird).

Octrooirecht. Pan-Europese octrooizaak. Octrooi-inbreuk door Euro-bankbiljetten? Het hof komt tot de slotsom dat conclusie 1 van het octrooi niet wordt gedekt door de inhoud van de ingediende octrooiaanvraag, vernietigt het vonnis waarvan beroep en vernietigt het Europese octrooi van DSS op grond van art. 75 lid 1 sub c ROW 1995 wegens toegevoegde materie. (zie eerder Rechtbank ’s-Gravenhage, 12 maart 2008 IEF 5801 en voor berichtgeving overige landen vanaf IEF 9178).

9.4 Zelfs indien ervan zou worden uitgegaan dat het kopiëren in conclusie 13 een soort raster openbaart dan nog stelt ECB zich op het standpunt dat er sprake is van toegevoegde materie in conclusie 1 van het verleende octrooi. Om tot conclusie 1 te komen dient volgens ECB het kopiëren uit conclusie l3 te worden gegeneraliseerd tot alle werkwijzen om een raster te vervaardigen. ECB wijst op jurisprudentie van het EOB (T 3/03) waarin is beslist dat het niet is toegestaan om een species te veralgemeniseren tot een genus (MvG, 61)

(...) 9.6 Het hof heeft reeds overwogen dat de aanvraag bij de werkwijze voor het vervaardigen van een document omvattende rasterlijnen welke bij scannen moiré veroorzaken het voortbrengen van een rasterpatroon en het leggen van het rasterpatroon over de originele afbeelding niet openbaart, maar wel dat de afsteekafstand en wijdte van de aftastlijnen van de kopieerinrichtingen moet worden bepaald en dat de steekafstand tussen de beeldlijnen tussen bepaalde grenzen moet liggen zodat bij kopiëren moiré interferentie ontstaat. Om van deze werkwijze uit de octrooiaanvraag te komen tot de werkwijze volgens conclusie 1 van het octrooi dient aan de werkwijze de werkwijzestappen bestaande uit maatregelen D, F en G te worden toegevoegd.

9.7 Het combineren van mamgelen uit verschillende werkwijzen uit WO '046 - waarvan het hof in het midden kan lam of dat in het onderhavige geval toelaatbaar zou zijn - is onvoldoende om tot conclusie 1 van het verleende octrooi te komen. Het kopiëren uit conclusie 13 moet eerst worden gegeneraliseerd tot maatregel F. Maatregel F is breder dan conclusie 13. Naast kopiëren omvat maatregel F – zoals DSS heeft betoogd (zie onder 8.6 en voorts pleitnota DSS, 108) - ook het halftoon rasteren van een afbeelding. De gemiddelde vakman zal dit echter in het kopiëren volgens conclusie 13 op een kopieerapparaat niet direct en ondubbelzinnig meelezen. Ook het halftoon raster dat bij overeenkomstig werkwijzestap D hiervoor moet vervaardigen, zal de gemiddelde vakman eveneens niet direct en ondubbelzinnig meelezen in het kopiëren op een kopieerapparaat volgens conclusie 13. Om door middel van het combineren van verschillende werkwijzestappen uit WO '046 tot conclusie 1 van het octrooi te komen, dienen derhalve werkwijzestappen uit conclusie 13 eerst te worden gegeneraliseerd. Het hof is derhalve van oordeel dat in conclusie 1 van het octrooi sprake is van toegevoegde materie.

10. Het hof komt gelet op het voorgaande tot de slotsom dat conclusie 1 van het octrooi EP niet wordt gedekt door de inhoud van de ingediende octrooiaanvraag WO '046. Grief 3 treft deels doel en grief 5 slaagt geheel. Op grond van art. 75 lid I sub c ROW 1995 zal derhalve conclusie 1 worden vernietigd.

11. De volgconclusies 2 t/m 4 van het octrooi zijn alle van conclusie 1. Nu conclusie 1 nietig is wegens toegevoegde materie. zijn de volgconclusies - welke voortbouwen op conclusie 1 - op dezelfde grond nietig.

Lees het arrest hier.