Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.981 artikelen gevonden
IEF 9100

Gebruikte namaak

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 17 september 2010, KG ZA 10-1433 WT/PvV, Cassina S.P.A. tegen R. (met dank aan Selale Dogan, Van der Steenhoven).

Auteursrecht. Merkenrecht. Inbreuk op auteursrecht en merkenrecht door het ondanks eerdere toezeggingen, herhaaldelijk verhandelen van nagemaakte Le Corbusier-meubels op Marktplaats.nl. Dat het doorverkopen van gebruikte meubelen zou betreffen doet daar niet aan af. “Daarvoor is van belang dat gesteld noch gebleken is dat de aangeboden meubels destijds met toestemming van de auteursrechthebbende in het verkeer zijn gebracht.” Vordering afgifte tot vernietiging toegewezen. Splitsing proceskosten m.b.t. periode vóór en na implementatietermijn 1019h.  In citaten:

2.8. In een e-mail van 23 juni 2010 heeft R. het volgende, voor zover hier van belang, aan mr. Dogan meegedeeld: ."I have done nothing agains your copy writes laws, because if I did try selling something similar to your casina products is all been advertised as USED, in my  apartment! Yes, years ago I told you that I would nor use your trade mark name, and I have NOT!'".

(…)  4.4. Voor wat betreft het auteursrecht is dat het geval, omdat de door R. ter verkoop aangeboden meubels een niet geoorloofde verveelvoudiging vormen van de LC2 modellen waarvan Cassina licentiehouder is. R. heeft immers niet betwist dat de originele LC2 modellen, waarvan door de rechthebbende aan Cassina een licentie is verstrekt om die te fabriceren, een eigen oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen, noch dat de door hem met een verwijzing naar de maker (Le Corbusier) en met gebruik van de door de maker aan het ontwerpen gegeven naam (LC2) aangeboden meubelmodellen vrijwel gelijk zijn aan die van de originelen, zodat de nagemaakte modellen op grond van het auteursrecht als inbreukmakende producten kunnen worden aangemerkt. Dat, zoals door R. gesteld, de door hem aangeboden meubels gebruikt zijn, maakt dat niet anders. Daarvoor is van belang dat gesteld noch gebleken is dat de aangeboden meubels destijds met toestemming van de auteursrechthebbende in het verkeer zijn gebracht. Van uitputting van het auteursrecht, indien het verweer van R. zo moet worden begrepen, is hier derhalve geen sprake.

(…) 4.6. Tevens is voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat R. met de in geding zijnde advertentie inbreuk maakt op het merkrecht van de rechthebbende en Cassina. In de advertentie maakt R. immers gebruik van het woordmerk Le Corbusier om het publiek duidelijk te maken dat de door hem aangeboden meubelmodellen gelijk zijn aan de meubelontwerpen van Le Corbusier. Het relevante publiek zal. zoals door Cassina gesteld, de meubelmodellen onder die aanduiding (ten onrechte) identificeren als afkomstig van deze bekende meubelontwerper. Nu de door R. aangeboden meubelmodellen evenwel niet van de rechthebbende op het woordmerk Le Corbusier afkomstig zijn, is voldoende aannemelijk dat daarmee verwarring bij het relevante publiek kan ontstaan, dan wel dat aldus afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van het woordmerk. Voorshands kan Cassina R. het gebruik van het woordmerk Le Corbusier dan ook op grond van artikel 2.20, eerste lid, BVIE ontzeggen. Ook de vordering om R. te veroordelen de inbreuk op het woordmerk Le Corbusier te staken en gestaakt te houden, zal daarom worden toegewezen. Het tevens gevorderde verbod op het gebruik van het beeldmerk Le Corbusier zal evenwel worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat R. dat beeldmerk in zijn advertentie(s) heeft gebruikt.

4.7. Tevens zal R. worden veroordeeld om de bij hem in voorraad gehouden inbreukmakende meubelmodellen, waaronder de drie door hem ter verkoop aangebonden LC2 meubelmodellen, ter vernietiging aan Cassina af te geven. Artikel 28, eerste lid, van de Auteurswet (Aw) geeft aan Cassina immers de bevoegdheid om niet geoorloofde verveelvoudigingen, waarvan hier sprake is, als haar eigendom op te eisen dan wel vernietiging of ongebruikmaking daarvan te vorderen. Dat R. stelt rechtmatig eigenaar te zijn van de door hem ter verkoop aangeboden LC2 meubelmodellen maakt dat niet anders. Dat doet aan de aan Cassina, dan wel de rechthebbende op het auteursrecht op de LC-meubelmodellen, in artikel 28, eerste lid, Aw gegeven bevoegdheid niet af. Nu R. zich bovendien niet heeft gehouden aan zijn eerdere toezegging(en) om geen inbreuk meer te zullen maken op de auteursrechten van Cassina wordt daarin voorts aanleiding gezien om geen vergoeding voor de door R. af te dragen meubelmodellen aan Cassina te gelasten.

(…) 4.10. R. zal als de in grotendeels het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Cassina heeft veroordeling van R. in de volledige proceskosten ex artikel 1019h Rv gevorderd. Deze kosten kunnen uitsluitend worden toegewezen voor zover het gaat om kosten samenhangend met de inbreuk op intellectuele eigendomsrechten en voor zover deze kosten redelijk en evenredig zijn, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Cassina heeft haar vordering onderbouwd met specificaties van de werkzaamheden die de door haar ingeschakelde advocaten in de periode van 24 november 2005 tot en met 27 januari 2006 en in de periode van 8 juni 2010 tot en met 7 september 2010 (deels geschat) hebben verricht. De advocaatkosten zijn daarbij op een bedrag van in totaal EUR 7.930,79 begroot. Ten aanzien daarvan wordt overwogen dat naar voorlopig oordeel de gevorderde advocaatkosten voor de periode van 24 november 2005 tot en met 27 januari 2006 niet toewijsbaar zijn. Weliswaar speelde ook toen een ;vergelijkbare inbreuk door R. op de intellectuele eigendomsrechten van Cassina, maar de implementatietermijn van artikel 1019h RV is pas op 29 april 2006 verstreken. Mede gelet op de vele jaren die sinds de inbreuk eind 2005/begin 2006 zijn verstreken komt het onbillijk voor om ook de toen gemaakte advocaatkosten in de onderhavige proceskostenveroordeling te betrekken.

Lees het vonnis hier.

IEF 9099

Ingestemd met de ontworteling

Gerecht EU, 13 september 2010, zaak T-135/08, Schniga GmbH tegen Communautair Bureau voor plantenrassen (CBP) / Elaris SNC en Brookfield New Zealand Ltd. 

Kwekersrecht. Het gerecht vernietigt de beslissing van de kamer van beroep van het CBP tot om geen communautair kwekersrecht te verlenen voor het appelras Gala Schnitzer. De kamer van beroep heeft geen rekening gehouden met de omvang van de beoordelingsbevoegdheid van CBP.

Indien het CPB dit noodzakelijk acht, mag het de voorwaarden preciseren die het voor het onderzoek van een aanvraag voor een communautair kwekersrecht stelt, mits de termijn waarbinnen de aanvrager van dat recht gevolg moet geven aan het hem toegezonden individuele verzoek niet is verstreken. In casu had het CBP de vrijheid om een eigen  “onnauwkeurigheid te verhelpen”, nu het meende dat eerdere  instructies uitdrukkelijk hadden moeten vermelden dat het over te leggen materiaal virusvrij diende te zijn en meende dat de aanvragers van communautaire kwekersrechten zijn instructies niet hoefden uit te leggen.

78. De kamer van beroep moest dan ook beoordelen of KSB gevolg had gegeven aan het individuele verzoek in de e-mail van het CBP van 13 juni 2001, die tot doel had de onnauwkeurigheid te verhelpen van de individuele verzoeken in de brieven van het CBP van 26 januari en 25 maart 1999.

79. Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van het recht door te oordelen dat aangezien KSB het door het CBP in zijn brieven van 26 januari en 25 maart 1999 gevraagde fytosanitaire certificaat niet had verstrekt, het geen gevolg had gegeven aan de individuele verzoeken in die brieven. Door te concluderen dat het CBP artikel 61, lid 1, sub b, van verordening nr. 2100/94 had geschonden door KSB toe te staan nieuw materiaal over te leggen, terwijl het volgens die bepaling de door KSB ingediende aanvraag onmiddellijk diende af te wijzen omdat KSB geen gevolg had gegeven aan een individueel verzoek, heeft de kamer van beroep derhalve geen rekening gehouden met de omvang van de beoordelingsbevoegdheid die artikel 55, lid 4, van verordening nr. 2100/94 het CBP verleent.

Lees het arrest hier.

IEF 9098

WIPO Lex: Zoeken naar en in IE-Wetten & -Verdragen

WIPO launched on September 20, 2010 WIPO Lex, an on-line global intellectual property (IP) reference resource which provides up-to-date information on national IP laws and treaties. This centralized search facility, which offers a user-friendly interface and functionalities, is in line with one of the Organization’s strategic goals, namely to serve as a world reference source for IP information and analysis.

WIPO Lex currently features the complete IP legal texts for over 60 countries with substantial coverage for a further 100 legal systems. Consistent with the spirit of the Development Agenda, it also provides, especially for countries that do not yet have their own database of laws, an Internet platform to make available information concerning their respective IP legislation.

Klik hier voor de WIPO Lex-databank.

IEF 9096

Niet per se uitgesloten

Kamerstuk 29544 nr. 26, Tweede kamer. Brief van de minister van Economische Zaken. Voortgangsrapportage MSD/Organon.

Dwanglicenties. De Kamer heeft tijdens het AO van 21 juli jl. nadrukkelijk gevraagd naar de mogelijkheden voor het gebruik van dwanglicenties. De overheid kan het middel van dwanglicenties in specifieke gevallen voor het algemeen belang inzetten. Dit is een zeer zwaar middel dat tot nu toe bij hoge uitzondering, wereldwijd slechts enkele keren, is ingezet met name vanwege de volksgezondheid zoals bijvoorbeeld bij een ernstig gebrek aan essentiële medicijnen. Belangrijke voorwaarde is dat de bezitter van het betreffende octrooi niet tegen reële voorwaarden en vergoedingen een licentie wil verstrekken. Een dwanglicentie wordt alleen voor het nationale grondgebied ingezet. Inzetten van dwanglicenties voor kennisbehoud als "algemeen belang" is nooit voorgekomen, maar is niet perse uitgesloten. Het is aan de rechtbank daarover te beslissen.

Lees het kamerstuk hier. Eerdere berichtgeving vanaf hier

IEF 9095

Nog daargelaten

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 15 september 2010, LJN: BN7183, Architectuur Dille & Spaas B.V tegen Gedaagde

Auteursrecht. Althans, vordering  tot betaling en schadevergoeding, onder andere vanwege de gestelde onrechtmatige overdracht aan derden van tekeningen en berekeningen van eiser, een onbetaald gebleven architect. De rechtbank oordeelt dat een dergelijke overdracht echter geen inbreuk, maar alleen een tekortkoming oplevert van de principaal jegens de architect, waarbij de rechtbank nog opmerkt: “Voorshands is de rechtbank van oordeel dat aanvaarding van de opdracht tot het vervaardigen van een auteursrechtelijk beschermd ontwerp de toestemming van de auteursrechthebbende insluit tot het (doen) uitvoeren van dit ontwerp”

3.2. (…) Tenslotte verwijt de architect [gedaagde] dat deze, hoewel bekend met de auteurs- en eigendomsrechten van de architect ten aanzien van de door haar vervaardigde tekeningen en berekeningen, bedoelde tekeningen en berekeningen aan de kopers van de onroerende zaken heeft overgedragen. Dit levert een toerekenbare tekortkoming op, althans een onrechtmatige daad, en daarmee schadeplichtigheid jegens de architect.

4.1. Voor zover de architect haar vordering stoelt op de aan [gedaagde] verweten inbreuk op haar auteursrechten terzake de tekeningen en berekeningen moet deze worden afgewezen. Nog daargelaten of de architect zich op grond van het auteursrecht te weer kan stellen tegen (eenmalige) uitvoering van haar ontwerp door haar opdrachtgever dan wel diens rechtsverkrijgenden – voorshands is de rechtbank van oordeel dat aanvaarding van de opdracht tot het vervaardigen van een auteursrechtelijk beschermd ontwerp de toestemming van de auteursrechthebbende insluit tot het (doen) uitvoeren van dit ontwerp – zou een eventuele schending van dit auteursrecht door de principaal, daaruit bestaande dat het ontwerp aan een derde wordt overgedragen zonder dat de architect doorvoor is betaald of daarmee heeft ingestemd hooguit een tekortkoming opleveren van de principaal jegens de architect. Het enkele feit dat de bestuurder van de principaal bekend is met de auteursrechten van de architect alsook met de eventuele inbreuk die een overdracht van het ontwerp op diens auteursrechten met zich brengt leidt er op zichzelf nog niet toe dat die bestuurder – naast de principaal – persoonlijk aansprakelijk is jegens die auteursrechthebbende. Feiten of omstandigheden die zulks in dit geval anders maken zijn gesteld noch gebleken. Daarbij ware nog op te merken dat bij gebreke van een nadere toelichting bovendien niet valt in te zien hoe de aansprakelijkheid van de bestuurder voor een eventuele auteursrechtschending kan leiden tot de schade zoals de architect stelt dat zij die heeft geleden, bestaande uit het onbetaald blijven van haar openstaande facturen van 2005 ter zake de eindafrekening van haar werkzaamheden.
 
Lees het vonnis hier.

IEF 9094

Een ontwerp van een woning

Gerechtshof Leeuwarden, 14 september 2010,  LJN: BN7319, Bewon Buri tegen Bouwmaatschappij Vuurboom B.V.
 
Auteursrecht. Eindarrest na tussenarrest m.b.t. deskundigenbericht. Inbreuk op auteursrecht ter zake van een ontwerp van een woning. Bepaling van de omvang van de schadevergoeding. Geen 1019h proceskostenveroordeling. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (wie over het vonnis van de rechtbank beschikt mag het vanzelfsprekend mailen).
 
11.  Mede gelet op het vorenstaande acht het hof de bezwaren van [appellant] tegen het deskundigenbericht ongegrond. Het hof zal op basis van de antwoorden van de deskundige de vergoeding vaststellen die [appellant] toekomt voor het gebruik dat Vuurboom van zijn ontwerp heeft gemaakt. Het hof bepaalt die vergoeding op € 12.000,-. Vuurboom heeft voor bedoeld gebruik reeds een bedrag van € 4.952,-aan [appellant] betaald, zodat resteert een te betalen bedrag van € 7.048,-. Het eveneens door Vuurboom betaalde bedrag van € 935,- (de door partijen afgeronde helft van de factuur van 5 januari 2000, zie tussenarrest 20 januari 2009, ro. 2) komt hierop niet in mindering, aangezien dit bedrag blijkens het over en weer gestelde en de vermelding op de genoemde factuur een vergoeding inhoudt voor de door Bewon gemaakte kosten voor aanpassing van het ontwerp Orion.

12.  Ten aanzien van de mede gevorderde immateriële schadevergoeding heeft [appellant] aangevoerd dat Vuurboom ten onrechte niet zijn naam heeft vermeld bij de publicatie van het werk in de regionale kranten en de etalage van de verkopende makelaar en dat Vuurboom de naam van een ander bouwkundig bureau heeft vermeld op de tekening (hof: zie artikel 25 lid 1 onder a en b Aw). Zodoende heeft Vuurboom geprofiteerd van zijn werk en reputatie, aldus van der Beek. [appellant] stelt zich hieraan te hebben geërgerd. Het aanbod van Vuurboom om alsnog te worden vermeld op het bouwbord doet hieraan volgens hem niet af.

13.  Het hof is van oordeel dat [appellant] hiermee onvoldoende heeft onderbouwd dat hij naast vermogensschade ook ander nadeel heeft geleden dat voor vergoeding in aanmerking dient te komen. De geleden vermogensschade acht het hof voldoende verdisconteerd in de hierboven vastgestelde vergoeding. De vordering zal dan ook in zoverre worden afgewezen.

14.  De mede gevorderde verbodsactie zal als onvoldoende weersproken worden toegewezen, met matiging en maximering van de dwangsommen als na te melden.

15.  De vordering tot afgifte van door Vuurboom gemaakte bouwtekeningen is niet toegelicht, terwijl het belang van die vordering naast het reeds te geven verbod zonder toelichting niet valt in te zien. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.

(…)

20.  Ten aanzien van de proceskosten overweegt het hof als volgt. Een aanzienlijk deel van het debat had tot inzet de vraag of [appellant] een auteursrecht toekomt. In zoverre is Vuurboom geheel in het ongelijk gesteld. Voor het overige ging het debat vooral over de omvang van de schade. Alhoewel het hof het toe te wijzen bedrag behoorlijk lager heeft vastgesteld dan is gevorderd, blijft toch een substantieel door Vuurboom te betalen bedrag over. Al met al moet Vuurboom als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom wordt zij veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, inclusief de kosten van de in hoger beroep ingeschakelde deskundige. De aan de zijde van [appellant] te liquideren advocaatkosten worden begroot overeenkomstig tarief II, in eerste aanleg 2 punten en in hoger beroep het maximum van 3 punten.

Lees het arrest hier

IEF 9093

Zo, nu eerst nog een conclusie

HvJ EU, 16 september 2010, conclusie A-G Mazák in zaak C-120/08, Bayerischer Brauerbund eV tegen Bavaria NV (prejudiciële Bundesgerichtshof, Duitsland)

Merkenrecht. Geografische aanduidingen. De verwijzende rechter wenst in wezen te vernemen hoe bij conflict tussen de beschermde geografische aanduiding (BGA) en het merk te bepalen of de BGA „Bayerisches Bier” voorrang in de tijd heeft op het merk van Bavaria met het gevolg dat de bescherming van dat merk kan worden ingetrokken. De inschrijving (met voorrang) van een van de internationale merken van Bavaria valt precies tussen de indiening van de aanvraag en de bekendmaking van de BGA „Bayerisches Bier”. De A-G concludeert dat niet de aanvraag maar de bekendmaking de doorslag geeft en dat Bavaria dus waarschijnlijk aan het langste eind trekt.

55. In de bij de verwijzende rechter aanhangige zaak ontstond de conflictsituatie door de uitbreiding van de bescherming van het merk van Bavaria tot Duitsland in 1995. Die beschermingsuitbreiding gaf aanleiding tot de vraag of de aanduiding „Bayerisches Bier” – waarvan de registratie als BGA in dat stadium volgens de vereenvoudigde procedure was aangevraagd, maar nog niet was afgesloten – reeds bescherming of meer specifiek voorrang op het merk van Bavaria genoot, met het gevolg dat de rechtsbescherming van dat merk in Duitsland was uitgesloten en bijgevolg moest worden ingetrokken.

68. Met betrekking tot volgens de vereenvoudigde procedure geregistreerde benamingen is het eerste tijdstip in die procedure waarop al deze communautaire instanties en marktdeelnemers kennis kunnen nemen van de registratie van een benaming in het kader van die procedure, de bekendmaking van de registratie ervan krachtens artikel 17 van verordening nr. 2081/92, juncto artikel 15 van die verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie.

69. Mijns inziens is die datum – namelijk de datum van eerste kennisgeving op gemeenschapsniveau van de bescherming van volgens de vereenvoudigde procedure geregistreerde benamingen – gelet op de opzet en de systematiek van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92 derhalve de datum die relevant is voor de bepaling van de voorrang van deze benamingen met het oog op de toepassing van artikel 14, lid 1, van deze verordening.

88.      Ik geef het Hof derhalve in overweging de prejudiciële vragen te beantwoorden als volgt:

1)      Artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen is niet van toepassing ingeval een beschermde oorsprongsbenaming geldig is geregistreerd volgens de vereenvoudigde procedure van artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen.

2)      Verordening nr. 2081/92 moet aldus worden uitgelegd dat de datum van bekendmaking van de registratie het relevante tijdstip is voor de bepaling van de rangorde in de tijd, met het oog op de toepassing van artikel 14, lid 1, van deze verordening, van een beschermde geografische aanduiding die volgens de vereenvoudigde procedure van artikel 17 van deze verordening is geregistreerd.

Lees de conclusie hier. Zie ook hier, HvJ EG, 2 juli 2009, C-343/07, Bavaria NV & Bavaria Italia Srl tegen Bayerischer Brauerbund eV.

IEF 9092

Aanprijzing van hetgeen daar te koop is

Gerechtshof Amsterdam, 15 september 2010,  LJN: BN7280 en LJN: BN7285 (Reclame Coffeeshops)

Reclamerecht. Gerechtshof spreekt een aantal coffeeshops vrij van het maken van reclame voor softdrugs. Perscommuniqué: ‘Het openbaar ministerie had vervolgd omdat in de coffeeshops visitekaartjes en kaarten lagen met daarop de naam van de coffeeshop, het logo en het (internet)adres, met de bedoeling dat deze meegenomen zouden worden door klanten. Volgens het openbaar ministerie zou dit  ‘openbaarmaking’ zijn, die erop was gericht de verkoop van softdrugs te bevorderen. Dat is volgens de Opiumwet verboden.

Het hof stelde vast dat in het begrip ‘openbaarmaking’ uitsluitend een verbod op de openlijke aanprijzing van drugs is vervat, waarbij de wetgever heeft bedoeld het aanmoedigen van het gebruik van drugs tegen te gaan. Het begrip ‘openbaarmaking’ kan volgens het hof niet zover worden opgerekt dat daaronder ook al de vermelding op kaarten van het woord coffeeshop, al dan niet met gegevens als de naam, het logo en/of het (internet)adres ervan, gebracht wordt, zonder dat daarbij in tekst of beeld enige relatie wordt gelegd met drugs. Openbaarmaking van die gegevens over een coffeeshop kan naar het oordeel van het hof niet worden gelijkgesteld met aanprijzing van hetgeen daar te koop is.

Een coffeeshop die kaarten had liggen met daarop een weedplant en een aanprijzende tekst [‘Cannabis cup winner 2000’]. werd wel veroordeeld. Het hof merkte nog op dat de uitspraak geen gevolgen heeft voor de eisen die aan coffeeshops gesteld kunnen worden in het kader van het gedoogbeleid.’

Lees de arresten hier en hier.

IEF 9091

Ambtshalve dagvaarden

Broadcast Magazine: “De AVRO heeft donderdag een dagvaarding gekregen van de rechtbank in Amsterdam. Wesley en Yolanthe spannen een zaak aan tegen de AVRO, zo melden beide partijen aan RTL Boulevard. Het stel klaagt de omroep aan, omdat in het persbericht van 25 augustus over de serie Koefnoen onrechtmatig gebruik wordt gemaakt van de naam Wesley en Yolanthe.

(…) Het management van het stel vindt dat de AVRO onrechtmatig informatie naar buiten heeft gebracht. “Dit is misleidend en dit mag gewoon niet. Het gaat er niet om dat Wesley en Yolanthe geen humor hebben, of dat ze Koefnoen niet leuk vinden. Het mag gewoon niet en dat is de reden.’”

Lees het bericht hier.

IEF 9090

Behoudens ten aanzien van het formaat

V.b.n.b stekkerbox Haba - stekkerbox PAtRechtbank Alkmaar, 16 september 2010, KG ZA 10-257, Recreatiegroothandel Haba B.V. tegen Parts & Accessories (PAT) Europe B.V. (met dank aan Timme Geerlof & Willem Leppink, Ploum Lodder Princen).

Slaafse nabootsing. Veiligheidsdozen (stekkerboxen of veiligheidsboxen) voor het beschermen van stekkerverbindingen tegen de elementen op de camping. Het gegeven dat de capsulevormige stekkerdoos van HABA (afbeelding boven, klik voor vergroting) een uitvergroting is van de reeds bestaande reguliere stekkerdozen, verschaft de stekkerdozen van HABA geen eigen gezicht op de markt, op grond waarvan HABA zou kunnen optreden tegen de stekkerdozen van gedaagde. Size doesn’t matter, in de samenvatting van de inzendende advocaat.

4.3 Ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat de capsuleachtige vorm van de CEE-stekkerbox van Haba geheel is gebaseerd op die reeds bestaande capsuleachtige stekkerdozen voor reguliere 230 volt stekkers. Door HABA is weliswaar betoogd dat zij een eigen gezicht op de markt voor CEE-stekkerboxen heeft verkregen, omdat zij gedurende vijf jaar als enige een stekkerbox op de markt heeft gebracht die geschikt is voor het gebruik met CEE-stekkers, maar in dit betoog wordt zij niet gevolgd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de (Nederlandse) markt waarop de CEE-stekkerboxen worden verhandeld niet los te koppelen van de markt van stekkerboxen voor reguliere 230 volt stekkers. Ter zitting is door partijen ook verklaard dat de stekkerboxen voor reguliere 3230 volt stekkers bij elkaar in een winkel liggen. Nu de vormgeving van de stekkerboxen vooral functioneel bepaald lijkt te zijn en de vormgeving van de CEE-stekkerbox van HABA zich niet onderscheidt van de op de markt gebruikelijke vormgeving, behoudens ten aanzien van het formaat van de stekkerbox, is onvoldoende vast komen te staan dat de CEE-stekkerbox van HABA een zodanig eigen gezicht heeft dat gevaar voor verwarring door het op de markt brengen van een daarop gelijkende CEE-stekkerbox spoedig kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Pat met de door haar op de markt gebrachte CEE-stekkerbox bovendien voldoende afstandgenomen om verwarring met het product van HABA te voorkomen, door het voeren van een andere kleur en een andere vorm voor de sluiting, alsmede door het ontbreken van de duiminkeping bij het sluiten en het ontbreken van een rubberen rand.

4.4. Uit het vorenstaande volgt dat er geoordeeld wordt dat er geen sprake is van ongeoorloofde en verwarringwekkende  slaafse nabootsing. De vorderingen van Haba in de dagvaarding sub A, C, D, E en F, welke gebaseerd zijn op de gestelde slaafse nabootsing, zijn derhalve niet toewijsbaar.  

Lees het vonnis hier.