Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.981 artikelen gevonden
IEF 9069

De eetbaarheid, in elk geval het genoegen

HvJ EG, 7 september 2010, conclusie A-G Mengozzi in zaak C-159/09, Lidl SNC tegen Vierzon Distribution SA  (prejudiciële vragen Tribunal de commerce de Bourges, Frankrijk)

Vergelijkende reclame. Vergelijking met door concurrerende supermarktketen toegepaste prijzen: LeClerc (Vierzon) heeft in een plaatselijke krant een advertentie geplaatst waarin de kassabonnen van boodschappen in vier verschillende supermarkten werden vergeleken. Vraag i.c. is of ook levensmiddelen met elkaar vergeleken mogen worden. Onder voorwaarden wel, volgens de A-G.

20. De verwijzende rechter (…) heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd:  „Moet artikel 3 bis van richtlijn 84/450/EEG, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55/EG, aldus worden uitgelegd dat vergelijkende prijsreclame voor artikelen die in dezelfde behoeften voorzien of voor hetzelfde doel zijn bestemd, dat wil zeggen artikelen die in voldoende mate onderling uitwisselbaar zijn, ongeoorloofd is om de enkele reden dat, wanneer het om levensmiddelen gaat, de eetbaarheid van elk artikel, in elk geval het genoegen dat men in het eten ervan schept, volledig afhangt van de omstandigheden en de plaats van bereiding, de gebruikte ingrediënten en de ervaring van de fabrikant?”

(…)

52. Vooropgesteld dat vergelijkende reclame door de verschillen in smaak tussen de vergeleken levensmiddelen niet onrechtmatig wordt, is deze reclame enkel geoorloofd als: a) de producten in voldoende mate kunnen worden gesubstitueerd, hetgeen ter beoordeling aan de nationale rechter staat; b) de reclame niet misleidend is (in de volgende punten kom ik op dit aspect terug); c) aan de andere voorwaarden in artikel 3 bis, lid 1, van de richtlijn, waaronder de reclame geoorloofd is, is voldaan.

53. Als totale smaakequivalentie als criterium voor geoorloofde vergelijkende reclame van levensmiddelen zou worden gehanteerd, zou het resultaat hetzelfde zijn als wanneer de richtlijn in het geheel niet van toepassing op deze producten zou worden verklaard. (…)

61. Het niet aangeven van de merken zou daarentegen van betekenis kunnen zijn, als het daardoor onmogelijk zou worden de vergeleken producten te identificeren. Zoals in de rechtspraak is vastgesteld, moeten de producten in de vergelijking „individueel en concreet” kunnen worden geïdentificeerd.(29) Als in de reclame, zoals in dit geval, de producten op een algemene manier worden geïdentificeerd („margarine”, „boterhamsmeersel”, „tomatenpuree” enzovoort), zonder het merk te noemen, zou er een risico kunnen zijn dat de vergeleken producten niet voldoende nauwkeurig kunnen worden geïdentificeerd. Ook dat moet evenwel door de nationale rechter worden beoordeeld. (…)

63. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag van het Tribunal de commerce de Bourges als volgt te beantwoorden:

„Een vergelijkende reclame waarin louter op basis van de prijs levensmiddelen worden vergeleken die weliswaar qua smaak uiteenlopen, maar niettemin in voldoende mate kunnen worden gesubstitueerd, is in de zin van richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame geoorloofd. Het staat aan de nationale rechter na te gaan of aan deze en de andere voorwaarden in artikel 3 bis van richtlijn 84/450/EEG, met name aan het verbod van misleidende reclame, is voldaan.”

Lees de conclusie hier.

IEF 9068

Maakt niet alsnog bevoegd

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 1 september 2010, HA ZA 10-701, JunkTrunk Nederland tegen Wehkamp B.V. (met dank aan Lars Bakers & Charlotte Vrendenbarg, Bingh Advocaten).

Modellenrecht. Auteursrecht. Bevoegdheidsincident m.b.t. gestelde inbreuk op Gemeenschapmodel speelmeubelset. Rechtbank ’s-Gravenhage is bij uitsluiting bevoegd, Andere ten grondslag gelegde gronden doen daar niet aan af.

2.4. Vast staat dat de vorderingen van P. mede gebaseerd zijn op een inbreuk op een gemeenschapsmodel zodat de rechtbank te 's-Gravenhage bij uitsluiting bevoegd is van deze vorderingen kennis te nemen. Dat P. aan de vorderingen ook andere gronden ten grondslag heeft gelegd maakt niet dat de rechtbank Zwolle-Lelystad alsnog bevoegd is over de aan de vorderingen ten grondslag gelegde inbreuk op het modelrecht te oordelen. Dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad ingevolge artikel 90 van de Verordening in geval van een voorlopige of beschermende maatregel wel bevoegd zou zijn van het geschil kennis te nemen doet - wat daar verder ook van zij - aan het voorgaande niet af. Het betreft hier immers geen procedure inzake een voorlopige of beschermende maatregel maar een bodemprocedure.

Lees het vonnis hier.

IEF 9067

Een georganiseerde reis naar Lloret de Mar

Vzr. Rechtbank Haarlem, 3 september 2010, KG ZA 10-363, Feltkamp c.s. tegen GoFun (met dank aan Kriek Wille en Isabelle Wárlám van Van Doorne)
 
Auteursrecht. Zonder toestemming openbaarmaken van filmfragmenten in een commercial. Geen voorschot schadevergoeding. Compensatie van de gevorderde 1019h proceskosten, ondanks toewijzing inbreukverbod en dwangsom.

4.3. Slechts de overeenkomst van 22 september 2008 is op papier gezet. Die overeenkomst blinkt bovendien niet uit in helderheid en laat daardoor de nodige ruimte voor interpretatieverschillen.(…)

4.5. (…) begrijpt de voorzieningenrechter de contractsbepalingen aldus, dat Ruud Feltkamp als 'celebrity reisleider' zou deelnemen aan een door GoFun georganiseerde reis naar Lloret de Mar te Spanje.  Ruud zou daarbij vergezeld worden door zijn broer Pim Feltkamp. Pim zou daarbij een aantal korte filmpjes van de reis maken, welke na terugkomst in Nederland aan GoFun ter beschikking zouden worden gesteld als verslag van de reis. (…)

4.6. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de overeenkomst - voor zover deze betrekking heeft op de ter beschikking te stellen filmpjes - in beginsel slechts zag op het Reisverslag ten behoeve van de website van GoFun. De tekst van de overeenkomst lijkt ook in die richting te wijzen. De verwachting van Feltkamp c.s. dat voor een commercial mogelijk een (nadere) vergoeding door GoFun zou worden betaald, acht de voorzieningenrechter dan ook niet onbegrijpelijk. Zónder een dergelijke tegemoetkoming moet het gebruik van de Commercial dan ook worden gestaakt (…).

Voorschot Schadevergoeding: “4.9. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die. meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.

4.10. Van reputatieschade van Feltkamp c.s. is voorshands geen sprake. Indien, zoals door Feltkamp c.s. is gesteld, de commercial al van zodanig inferieure kwaliteit zou zijn dat vertoning ervan in het openbaar tot een terugloop in opdrachten voor de maker zou leiden, dan werkt de omstandigheid dat de tekst "produced by Feltkamp.tv" niet in de Commercial is weergegeven immers juist in het voordeel van Feltkamp c.s. Daarnaast heeft Feltkamp c.s. haar overige schade geschat aan de hand van een groot aantal fictieve bedragen. Voor de toekenning van een voorschot op de schadevergoeding is in het onderhavige geval dan ook geen plaats, nu zowel over de aansprakelijkheid als over de hoogte van de schade teveel onduidelijkheid bestaat. Over de werkelijke hoogte van de schade alsmede over de aansprakelijkheid dient de bodemrechter zich desgewenst uit te laten.”
 
Proceskosten: “4.14 Met het vorenstaande is elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld te beschouwen, zodat de proceskosten zullen worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.”
 
Lees het vonnis hier.

IEF 9066

Draconische maatregelen

Kamiel Koelman, Van Diepen Van der Kroef: Wetsvoorstel nieuw auteurscontractenrecht (in Boekblad Magazine 6 augustus 2010, p. 22-25.)

“De Nederlandse inconsequentie biedt een uitgever die straks toch volledig de rechten wil krijgen, de mogelijkheid om met de auteur een (tijdelijke) arbeidsovereenkomst aan te gaan, zodat de uitgever van rechtswege rechthebbende wordt, alsof de rechten volledig aan hem zijn overgedragen. Het is veel meer gedoe dan het opstellen van een uitgeefovereenkomst, maar misschien toch de moeite waard, omdat de uitgever dan niets meer te maken heeft met het hier besproken auteurscontractenrecht.”

“Het afschaffen van de overdracht hoeft op zichzelf niet dramatisch te zijn. Een licentie kan zodanig worden vormgegeven dat de gevolgen ervan bijna hetzelfde zijn als die van een overdracht. (…) Maar als de voorgestelde wijziging wordt aangenomen, kunnen straks álle exclusieve licenties na vijf jaar door de auteur worden opgezegd.”
 
“Er is één mogelijkheid om hier onderuit te komen. Volgens het wetsvoorstel kan een langere periode van exclusiviteit worden overeengekomen, als dat wordt geregeld bij overeenkomsten waarover collectief is onderhandeld (…) Eigenlijk lijkt de belangrijkste reden van de – toch wel draconische - invoering van de maximale periode van exclusiviteit te zijn om uitgevers aan te sporen om collectief te onderhandelen over auteurscontracten. Zoals vakbonden centraal onderhandelen over CAO’s, zo moeten vertegenwoordigers van schrijvers en van uitgeverijen dat ook gaan doen, zo is het idee.”

De doelstelling om collectieve onderhandelingen te stimuleren blijkt ook uit een nieuwe bepaling die regelt dat een auteur altíjd recht heeft op een ‘billijke vergoeding’, als hij een exclusieve licentie verleent. (…) Een uitgever heeft onder het voorstel alléén zekerheid dat de vergoeding die hij met de auteur overeenkomt ‘billijk’ is, als over die vergoeding collectief is onderhandeld en het resultaat van die onderhandelingen door de minister officieel ‘billijk’ is verklaard. Het heeft wat weg van het minimumloon.”

Lees het gehele artikel hier.

IEF 9065

Is dit nu geldend recht?

Lex Bruinhof, Wieringa Advocaten: Geen volledige proceskosten in IE zaken bij verstek?

“(…) Recentelijk is echter door de Voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag een vonnis gewezen in een overduidelijke IE-zaak (een handelsnaamzaak) waarin 1019h óók niet werd toegepast.

Het ging hier om een verstekvonnis. De gedaagde partij was dus niet verschenen en had derhalve uiteraard ook geen verweer gevoerd. De rechter overwoog dat in een dergelijk geval alleen ruimte bestaat om de gedaagde in de volledige proceskosten te veroordelen, als deze kosten zijn gespecificeerd in de dagvaarding, of deze later alsnog bij een afzonderlijk deurwaardersexploot aan de gedaagde zijn meegedeeld. Dat was in casu niet gebeurd en dus werd alsnog het gewone forfaitaire bedrag toegekend.

Dat is even schrikken. (…) Is dit nu geldend recht? Een Voorzieningenrechter in Alkmaar had eerder geen moeite met het toewijzen van de volledige kosten bij verstek. Nee, sterker: dezelfde Haagse rechter die het hier besproken vonnis wees paste 1019h vorig jaar in een bodemprocedure ook nog gewoon toe in een verstekzaak! Vanwaar nu deze change of hearts? De rechter geeft helaas geen onderbouwing voor de geformuleerde regel. In de richtlijn van de rechtbanken, waaraan ik hierboven al refereerde, wordt met geen woord over verstekzaken gesproken. En ook in de Europese Richtlijn, waar 1019h op is gebaseerd, vind ik hier niets over terug.

Lees hier meer.

IEF 9064

De Schaduwadministratie

Rechtbank Utrecht, 18 augustus 2010, LJN: BN5864, Eiseres tegen Gedaagde (Inzage 843a Rv)

Gestelde inbreuk IE-rechten. Incident. Vordering tot inzage schaduwadministratie ex-werknemer ex artikel 843a RV toegewezen. 1019h proceskosten.

3.5 (…) Nu [gedaagde] erkent dat hij een schaduwadministratie heeft bijgehouden en hij bovendien niet gemotiveerd betwist dat er op de door hem gebruikte en aan hem toebehorende USB-stick een grote hoeveelheid bedrijfsgegevens van [eiseres] zijn aangetroffen is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [eiseres], dat [gedaagde] inbreuk heeft gepleegd op haar intellectuele eigendomsrechten niet op voorhand kansloos is. (…)

(…)

3.12 [gedaagde] betwist dat sprake is van een rechtsbetrekking. Hij betwist dat de intellectuele eigendomsrechten aan [eiseres] toebehoren, zodat de vordering voor zover die hierop is gebaseerd moet worden afgewezen en hij stelt voorts dat van enig onrechtmatig handelen niet is gebleken.

3.13 De rechtbank overweegt dat in de parlementaire geschiedenis met betrekking tot artikel 843a Rv-nieuw expliciet is overwogen dat de wetgever een verruiming van de exhibitieplicht heeft beoogd en er is in dat kader opgemerkt dat ook een “rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad als een rechtsbetrekking in de zin van deze bepaling moet worden beschouwd”. Met verwijzing naar hetgeen hiervoor is bepaald is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] aan de rechtsbetrekking die tussen haar en [gedaagde] is ontstaan door het gestelde onrechtmatig handelen in beginsel het recht kan ontlenen op een afschrift van de gevraagde bescheiden, althans voorzover deze bescheiden in het voorgaande als voldoende bepaald zijn aangemerkt.

3.14 Nu voldaan is aan de voorwaarden van artikel 843a lid 1 Rv zal de rechtbank de primaire vordering toewijzen voor zover het de gevraagde bescheiden betreft zoals opgenomen onder de eerste vier gedachtenstreepjes onder A.

3.15 [lees 3.16 - IEF] [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het incident. Gelet op de zowel in het incident als in de hoofdzaak gevorderde proceskostenveroordeling overeenkomstig artikel 1019h Rv zal de rechtbank de beslissing omtrent de hoogte van de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

Lees het vonnis hier


 

IEF 9063

Onder invloed van de waan

Rechtbank Arnhem, 11 augustus 2010, LJN: BN5872, Wibro Holland V.O.F. tegen W. Lock Beheer B.V.
 
Merkenrecht. Gedaagde stelt  dat eiser inbreuk maakt op gedaagdes beeldmerk Easy Bike en partijen komen tot een overeenkomst. Eiser i.c. stelt achteraf echter dat sprake is van misbruik van omstandigheden en stelt dat sprake is van onverschuldigde betaling veroorzaakt door het inroepen van een nietig merkrecht. Eiser had  gestelde inbreuk moeten onderzoeken: “Voor zover Wibro al, zoals ter comparitie gesteld, de overeenkomst tot betaling van EUR 5.000,00 exclusief btw, heeft gesloten onder invloed van de waan dat het merk Easybike beschermd was, komt die waan voor haar rekening.” Geen onrechtmatig wapperen / bedreiging. Wel bewijsopdracht voor merkhouder m.b.t. normaal gebruik van het beeldmerk.

Onverschuldigde betaling: 4.4.  (…)  Zelfs indien met Wibro wordt aangenomen dat aan Lock Beheer geen merkenrechtelijke bescherming toekwam, dan had het op de weg van Wibro gelegen om hier al onderzoek naar te doen vanaf het moment van ontvangst van de brief van 20 november 2008. Daaruit blijkt immers al dat Lock Beheer van mening is dat er inbreuk wordt gemaakt op haar merkrecht en dat zij wil dat de verkoop van fietsen met het merk easy2bikes moet worden gestaakt. Op dat moment had het op de weg van Wibro gelegen om te (laten) onderzoeken of Lock Beheer dit standpunt terecht innam of niet. Het lijkt er echter op dat zij dit heeft nagelaten en dat [betrokkene1] vervolgens ‘gewoon’ met vakantie is gegaan. Hieraan kan niet afdoen de stelling van Wibro dat zij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat partijen blijkens de brief van [betrokkene1] van 21 november 2008 al overeenstemming hadden bereikt over de bij Halfords in verkoop zijnde fietsen. Nog daargelaten dat niet is gesteld of gebleken dat Lock Beheer heeft ingestemd met de tekst van de brief zoals die door Wibro op 21 november 2008 is geformuleerd, blijkt uit die tekst ook niet zonder meer dat voor de fietsen die al bij Halfords stonden en die geen nieuwe opdruk zouden krijgen geen vergoeding behoefde te worden betaald. Over het al dan niet betalen van een vergoeding staat niets in de tekst. De meegezonden factuur suggereert veeleer dat Lock Beheer daaromtrent nog meer duidelijkheid wilde. Wibro mocht er dan ook niet zonder meer op vertrouwen dat de zaak met betrekking tot de bij Halfords in verkoop zijnde fietsen was afgedaan na verzending van de brief van 21 november 2008. Voor zover Wibro al, zoals ter comparitie gesteld, de overeenkomst tot betaling van EUR 5.000,00 exclusief btw, heeft gesloten onder invloed van de waan dat het merk Easybike beschermd was, komt die waan voor haar rekening.

Wapperen: 4.5.  Ter comparitie heeft Wibro nog aangevoerd dat zij zich bedreigd voelde. Die dreiging kwam volgens haar via Halfords. Er is volgens Wibro sprake geweest van ‘wapperen’ doordat Lock Beheer probeerde via de leverancier haar zin te krijgen. Volgens Wibro is dit een vorm van afpersing. Hoewel het zogenaamde wapperen met een merkrecht onder omstandigheden onrechtmatig kan zijn, heeft Wibro geen vordering ingesteld op die grond. Haar vordering is, zoals hiervoor reeds aangegeven, gegrond op onverschuldigde betaling. Nu aan de betaling een overeenkomst ten grondslag heeft gelegen en het gestelde wapperen op zich de rechtsgeldigheid van die overeenkomst niet aantast, dient te worden aangenomen dat de vordering niet kan worden toegewezen.
Er is in elk geval ook onvoldoende gesteld om aan te nemen dat er sprake is geweest van bedreiging in de zin van artikel 3:44 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) als – alternatieve – grond voor vernietiging. Overigens wordt daarbij opgemerkt dat Wibro deze vernietigingsgrond ook niet heeft genoemd in haar buitengerechtelijke verklaring waarin zij een beroep heeft gedaan op vernietiging. Daarin noemt zij immers alleen misbruik van omstandigheden. Zoals hiervoor al is aangegeven is echter niet komen vast te staan dat er sprake is geweest van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 3:44 BW lid 4 omdat in dat verband niet meer of anders is aangevoerd dan dat [betrokkene1] op vakantie was in Zuid-Amerika.

Non usus: 4.6.  De tweede vraag die voorligt is of het woordbeeldmerk van Lock Beheer is vervallen wegens niet-gebruik ervan. (…)

4.11.  Van normaal gebruik is sprake, wanneer het merk wordt gebruikt teneinde voor de gemerkte waren of diensten een afzet te vinden of behouden. Uitsluitend symbolisch gebruik is niet voldoende om de aan het merk verbonden rechten te behouden. De in productie 5C overgelegde voorbeelden van gebruik, waarop het gebruik van het beeldmerk van Lock Beheer slechts op twee foto’s van fietsen duidelijk is te zien, worden – met inachtneming van het voorgaande en mede in het licht van de stelling van Wibro dat er slechts sprake is van symbolisch gebruik – niet voldoende geacht om reeds op grond daarvan te kunnen aannemen dat Lock Beheer en/of Beldirect het beeldmerk normaal heeft gebruikt.

4.12.  In artikel 2.26 lid 2 (a) BVIE is bepaald dat de rechter de merkhouder met het bewijs van gebruik kan belasten. Gelet daarop en op het bewijsaanbod dienaangaande van Lock Beheer zal de rechtbank Lock Beheer als merkhouder opdragen het gebruik van haar onder 2.2. weergegeven beeldmerk in de periode vanaf 28 januari 2003 tot aan de instelling van de vordering van vervallenverklaring te bewijzen.

4.13.  Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

Lees het vonnis hier.

IEF 9062

Betreffende de samenstelling

Besluit van de Minister van Justitie van 27 augustus 2010, nr. 5665611/10/6, betreffende de samenstelling van het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten De Minister van Justitie.

Artikel 1 1. Met ingang van 1 september 2010 wordt voor een periode van vier jaar tot voorzitter en lid van het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten benoemd: drs. J.W. Holtslag te Warmond.

2. Met ingang van 1 september 2010 wordt voor een periode van vier jaar tot lid van het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten benoemd: jhr. mr. J.L.R.A. Huydecoper te Den Haag.

Artikel 2 Met ingang van 1 januari 2011 wordt aan mr. Th.R. Bremer te Amsterdam op zijn verzoek eervol ontslag verleend als lid van het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten.

Lees het gehele besluit hier.

IEF 9061

De lettergroep ‘ck’

HvJ EU, 2 september 2010, in zaak C--254/09 P, Calvin Klein Trademark Trust tegen OHIM / Zafra Marroquineros SL

Merkenrecht. Oppositie door houder van met name gemeenschapsbeeldmerk CK Calvin Klein en van nationale merken CK tegen woordmerk CK CREACIONES KENNYA. Oppositie afgewezen. Omdat 'CK' niet het dominerende bestanddeel is van het aangevraagde merk, is er onvoldoende overeenstemming tussen de merken. Gestelde kwade opzet die zou blijken uit prominent gebruik van de lettergroep CK kan in deze procedure geen rol spelen.

Gerecht: 22. Uit punt 45 van het bestreden arrest blijkt dat de betrokken consument vooral de woorden „creaciones kennya” zal onthouden en zijn aandacht grotendeels op deze woorden zal vestigen. In casu is de loutere omstandigheid dat de lettergroep „ck” als eerste voorkomt in het aangevraagde merk, niet voldoende om er het dominerende bestanddeel in de door dit merk opgeroepen totaalindruk van te maken.

27. Wat het verwarringsgevaar betreft heeft het Gerecht (…)  geoordeeld dat er geen gevaar voor verwarring bestaat daar de betrokken merken niet overeenstemmen. (…)

Hof: 33. Met het eerste onderdeel van het eerste middel verwijt rekwirante het Gerecht geen rekening te hebben gehouden met het feit dat Zafra Marroquineros de letters „CK” afzonderlijk gebruikt, waarbij deze ook groot en in reliëf worden afgebeeld, samen met de in het klein gedrukte woorden „CREACIONES KENNYA”, om de vermaarde merken cK van Calvin Klein na te bootsen. Het gedrag van Zafra Marroquineros toont aldus aan dat de letters „CK” het meest onderscheidende deel van het aangevraagde merk is. Volgens rekwirante heeft Zafra Marroquineros, door haar eigen gedrag, in strijd met haar juridisch betoog gehandeld. Volgens een algemeen rechtsbeginsel mag evenwel niemand in tegenspraak komen met zijn eigen handelen.

(…)

47. Derhalve dient te worden vastgesteld dat, anders dan rekwirante met het eerste onderdeel van haar eerste middel aanvoert, het Gerecht bij zijn analyse geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting heeft gegeven door geen rekening te houden met de als misbruik aangeduide handelswijze van de merkaanvrager. Hoewel een dergelijke handelswijze een uitermate relevante factor is in de context van een procedure krachtens artikel 51, lid 1, sub b, [kwade trouw – IEF] van verordening nr. 40/94, welke bepaling in de onderhavige hogere voorziening niet aan de orde is, moet met dit gegeven immers geen rekening worden gehouden in de context van een oppositieprocedure krachtens artikel 8 van deze verordening.

(…)

58. Het Gerecht heeft aldus, na op basis van een correcte analyse te hebben vastgesteld dat de conflicterende merken in geen enkel opzicht overeenstemmen, in de punten 53 tot en met 57 van het bestreden arrest terecht geconcludeerd dat er geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat, hoewel de oudere merken bekende merken zijn en de door de conflicterende merken aangeduide waren dezelfde zijn.

(…)

67. Met haar tweede middel verwijt rekwirante het Gerecht (…)  geen rekening heeft gehouden met de algemene bekendheid van de oudere merken bij zijn beoordeling in het kader van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94.

68. De gelijkheid of de overeenstemming van de conflicterende merken is echter een noodzakelijke voorwaarde voor toepassing van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94. Deze bepaling vindt dus kennelijk geen toepassing wanneer, zoals in casu, het Gerecht vaststelt dat de conflicterende merken in geen enkel opzicht overeenstemmen.

Lees het arrest hier.

IEF 9060

Wanneer in Litouwen geen vergunning is verkregen

HvJ EU, 2 september 2010, zaak C-66/09, Kirin Amgen, Inc. tegen Lietuvos Respublikos valstybinis patentų biuras (Prejudiciële vragen Lietuvos Aukščiausiasis Teismas, Litouwen).

Octrooirecht. Aanvullend beschermingscertificaten (ABC) voor geneesmiddelen. Termijn voor indiening van aanvraag voor dergelijk certificaat.  Het Hof  verklaart voor recht:

"De artikelen 7 en 19 bis, sub e, van verordening (EEG) nr. 1768/92 van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (…) moeten aldus worden uitgelegd dat zij voor de houder van een van kracht zijnd basisoctrooi voor een product niet de mogelijkheid openlaten om binnen een termijn van zes maanden na de datum van toetreding van de Republiek Litouwen tot Europese Unie van de bevoegde Litouwse instanties de afgifte van een aanvullend beschermingscertificaat te verlangen wanneer meer dan zes maanden vóór de toetreding voor dit product een vergunning voor het in de handel brengen als geneesmiddel is verkregen overeenkomstig verordening (EEG) nr. 2309/93 van de Raad van 22 juli 1993 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen voor en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling, maar voor dit product in Litouwen geen vergunning voor het in de handel brengen is verkregen. "

Lees het arrest hier.