Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.981 artikelen gevonden
IEF 8638

Collectieve actie

Hoge Raad, 26 februari 2010, LJN: BK5756, Stichting Baas In Eigen Huis tegen Plazacasa B.V. (met conclusie A-G Huydecoper)

Procesrechtelijke uitwerking auteursrechtzaak. Makelaars richten stichting op en beginnen collectieve actie tegen vermeend inbreukmakende huizensite Jaap.nl. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen grotendeels toegewezen, het hof verklaart de stichting niet-ontvankelijk verklaard en de Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof.

“De omstandigheid dat eenderde van de makelaars met het oog op een zo groot mogelijke verspreiding van hun aanbod juist voorstander is van publicatie van hun objectdata op Jaap.nl, [staat] op zichzelf niet in de weg aan de conclusie dat de Stichting met haar vordering opkomt voor gelijksoortige belangen als bedoeld in art. 3:305a. Het hof heeft immers niet vastgesteld dat de belangen ter bescherming waarvan deze vordering strekt, zich niet lenen voor bundeling. (…) Nu het gaat om een (in cassatie veronderstellenderwijs aan te nemen) inbreuk van Plazacasa op auteursrechten van de makelaars, kan van de makelaars die wel instemmen met publicatie van hun objectdata op Jaap.nl, zeer wel worden gevergd kenbaar te maken - eventueel op verzoek van Plazacasa, dat de inbreukmakende handelingen wenst te verrichten - dat het op vordering van de Stichting uit te spreken verbod ten opzichte van hen geen werking heeft.”

Niet betwiste 1019h proceskosten moeten worden toegewezen.

4.2 Het gaat hier om de vraag of voldaan is aan de eis dat de door de Stichting ingestelde rechtsvordering 'strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen' als bedoeld in art. 3:305a BW. Aan die eis is voldaan indien de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt, zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming ten behoeve van de belanghebbenden kan worden bevorderd. Aldus kan immers in één procedure geoordeeld worden over de door de rechtsvordering aan de orde gestelde geschilpunten en vorderingen, zonder dat daarbij de bijzondere omstandigheden aan de zijde van de individuele belanghebbenden betrokken behoeven te worden.
De omstandigheid dat een (al dan niet aanmerkelijk) deel van de personen ter bescherming van wier belangen een collectieve actie strekt, niet instemt met (het doel van) de rechtsvordering of zelfs een tegenovergesteld standpunt inneemt, staat op zichzelf niet in de weg aan het oordeel dat de vordering strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen. Ook dan is voldoende dat de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt, zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming wordt bevorderd. Zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 12 en 13, heeft de wetgever bewust ervan afgezien om representativiteit van de eisende rechtspersoon als voorwaarde in de wet op te nemen, zodat niet als eis gesteld kan worden dat de collectieve actie kan rekenen op de steun van een aanmerkelijk deel van de in aanmerking komende belanghebbenden. Hierbij is van belang dat personen die niet wensen dat een door middel van de collectieve actie verkregen rechterlijke uitspraak jegens hen werkt, zich op de voet van het vijfde lid van art. 3:305a aan de werkingssfeer van die uitspraak kunnen onttrekken (behoudens de aan het slot van lid 5 vermelde uitzondering).

4.3 In het onderhavige geval heeft het hof in rov. 4.4 vastgesteld dat de Stichting aan haar rechtsvordering ten grondslag legt dat makelaars op de door hen vervaardigde foto's en beschrijvingen van het huizenaanbod auteurs-recht hebben, dat de auteursrechten op deze 'objectdata' identiek zijn, dat de inbreuken van Plazacasa op die rechten door overname van de objectdata op haar website Jaap.nl eveneens identiek zijn, en dat de handhavingsbelangen van de makelaars parallel lopen omdat het in beginsel voor iedere makelaar van belang is dat een derde eerst toestemming vraagt alvorens materiaal te kopiëren en te exploiteren waarop de makelaar auteursrecht bezit.
In dit licht staat de door het hof vermelde omstandigheid dat eenderde van de makelaars met het oog op een zo groot mogelijke verspreiding van hun aanbod juist voorstander is van publicatie van hun objectdata op Jaap.nl, gelet op het hiervoor in 4.2 overwogene op zichzelf niet in de weg aan de conclusie dat de Stichting met haar vordering opkomt voor gelijksoortige belangen als bedoeld in art. 3:305a. Het hof heeft immers niet vastgesteld dat de belangen ter bescherming waarvan deze vordering strekt, zich niet lenen voor bundeling.
Anders dan het hof voorts heeft overwogen, biedt het vijfde lid van art. 3:305a in een geval als het onderhavige wel degelijk soulaas voor makelaars die niet instemmen met de vordering van de Stichting. Gelet op de aard en inhoud van het gevorderde (en in eerste aanleg opgelegde) verbod met dwangsom, kan de werking daarvan ten opzichte van bepaalde personen worden uitgesloten, zodat makelaars die niet instemmen met de vordering van de Stichting zich desgewenst op de voet van voormeld vijfde lid kunnen verzetten tegen de werking van de uitspraak ten opzichte van hen, zoals het hof op zichzelf ook heeft onderkend. Nu het gaat om een (in cassatie veronderstellenderwijs aan te nemen) inbreuk van Plazacasa op auteursrechten van de makelaars, kan van de makelaars die wel instemmen met publicatie van hun objectdata op Jaap.nl, zeer wel worden gevergd kenbaar te maken - eventueel op verzoek van Plazacasa, dat de inbreukmakende handelingen wenst te verrichten - dat het op vordering van de Stichting uit te spreken verbod ten opzichte van hen geen werking heeft. Mede gelet op het wettelijk systeem, zoals dat tot uitdrukking komt in lid 5 van art. 3:305a, heeft het hof dan ook een te vergaande eis gesteld door (impliciet) van de Stichting te verlangen dat zij haar vordering beperkt tot de makelaars die bezwaar hebben tegen de openbaarmaking van hun objectdata op Jaap.nl en dat zij daartoe de gegevens van die 'tegenstanders' verzamelt.

Proceskosten: 5.2 De Hoge Raad ziet evenwel aanleiding - ten overvloede - te overwegen dat onderdeel 1.2.1 van het middel terecht klaagt dat het hof de door Plazacasa op de voet van art. 1019h Rv. gevorderde en gespecificeerde kosten niet toewijsbaar heeft geacht op de grond dat in de specificatie niet inzichtelijk is gemaakt hoe van de, door onderscheiden personen bestede, uren tot het vermelde honorarium is gekomen, terwijl ook niet aanstonds duidelijk is op grond waarvan de gevorderde kosten redelijk en evenredig zijn als bedoeld in die bepaling. Nu de door Plazacasa op de voet van art. 1019h gevorderde en gespecificeerde kosten niet door de Stichting waren betwist, ook niet wat betreft de redelijkheid en evenredigheid als bedoeld in die bepaling, stond het het hof niet vrij deze kosten op voormelde grond niet toewijsbaar te achten.
 
Lees het arrest hier.

IEF 8637

EU-terminologie

"Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 is de Europese Gemeenschap opgegaan in de Europese Unie en heet het Gemeenschapsoctrooi voortaan 'het EU octrooi'. Hetzelfde geldt analoog voor het gemeenschapsmerk, gemeenschapsmodel, etc. Dat is nu EU merk, EU model, etc. Het is slechts een nieuwe benaming" (tekst op website octrooicentrum, zie ook hier).

IEF 8636

Te bevorderen dat er openheid komt

Kamervraag, nr. 2010Z03463, 2e Kamer.  Vragen van het lid Azough (GroenLinks) aan de minister van Justitie over de niet geëffectueerde SWIFT-overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en Nederland. (Ingezonden 19 februari 2010)

“4. Bent u bereid te bevorderen dat er openheid komt over de onderhandelingen over de Anti-Counterfeit Trade Agreement (ACTA)?”

Lees alle vragen hier.

IEF 8635

Op 14 maart 2010

Tractatenblad Jaargang 2010, nr. 59. Verdrag van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom inzake auteursrecht (WCT) (1996); Genève, 20 december 1996

“Het Verdrag zal ingevolge artikel 21, onder ii, voor het Koninkrijk der Nederlanden op 14 maart 2010 in werking treden. Wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, zal het Verdrag alleen voor Nederland gelden.”

Lees het verdrag hier.

IEF 8634

Dat u met deze actie misbruik heeft gemaakt van uw auteursrecht

Kamerstukken 32 123 XII, nr. 46, Tweede Kamer. Vaststelling van de begrotingsstaten Ministerie van Verkeer en Waterstaat (XII) voor het jaar 2010. Lijst van vragen en antwoorden over het vonnis in kort geding van 9 december 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage met betrekking tot de publicatie van een boek dat door de heer Metze is geschreven over Rijkswaterstaat. O.a:

“Deelt u de mening dat u met deze actie misbruik heeft gemaakt van uw auteursrecht, met het doel om censuur te plegen? Zo nee, waarom niet?”

“Van censuur is geen sprake. Rijkswaterstaat heeft bij het verlenen van de opdracht de auteursrechten voor zichzelf bedongen. Dat is niet ongebruikelijk. Met het oog op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van medewerkers is het manuscript door de heer Metze aangepast.”

Lees alle vragen en antwoorden hier

IEF 8633

Een soort van Youtubebelasting

Kamerstuk 29838 nr. 25, Auteursrechtbeleid. Brief van de Werkgroep Auteursrecht. “De werkgroep Auteursrecht (Gerkens) uit de vaste commissies voor Justitie en voor Economische Zaken biedt u hierbij haar standpunt aan over de kabinetsreactie op haar rapport.”

- Als het gaat om de wens van de werkgroep om aan banden te leggen hoe ver cbo’s mogen gaan met het uitwerken en bedenken van nieuwe vergoedingen, verwijst het kabinet naar de commissie-Pastors en drukt het partijen op het hart om hier voorzichtig mee om te gaan. Dit stelt de werkgroep niet gerust. Dit najaar nog probeerde Buma/Stemra een soort van Youtubebelasting te creëren. Het was niet de interne controle, maar de politieke druk die dit heeft voorkomen.

- De werkgroep steunt de bevriezing van het thuiskopiestelsel. Een uitbreiding daarvan alvorens het wordt afgebouwd, acht zij niet logisch. Wel is de werkgroep van mening dat zolang er geen alternatief is in de vorm van goede businessmodellen, de artiesten per definitie de dupe zijn van deze periode van windstilte. De werkgroep wil het kabinet dan ook adviseren om voor de tussenliggende periode een oplossing te zoeken. Mogelijkerwijs kan voor de periode van drie jaar een afspraak gemaakt worden tussen rechthebbenden en de producenten van dragers.

- Het stemt de werkgroep tot tevredenheid dat het kabinet openstaat voor de aanpassing van wetgeving wanneer de nog lopende juridische procedures in eerste aanleg van de voorzieningenrechter in Amsterdam (30 juli 2009)5, de rechtbank Utrecht (26 augustus 2009)6 en de rechtbank Amsterdam (22 oktober 2009)7 tot onbevredigende onherroepelijke einduitspraken leiden. Hoewel het aansprakelijk stellen ter zake van uploaden voldoende juridisch geborgd lijkt, is voortdurende waakzaamheid van de wetgever geboden.

- De werkgroep kan niet genoeg benadrukken dat het wetsvoorstel met betrekking tot het auteurscontractenrecht met spoed bij de Kamer moet worden ingediend.

Lees het gehele standpunt hier.

IEF 8632

Weliswaar heeft het Hof ’s Hertogenbosch bepaald...

Reactie minister van Justitie op het schriftelijk verslag van de vaste commissie voor Justitie op enkele vragen en opmerkingen over de brief van de staatssecretaris van Justitie over de heffing door Buma/Stemra op het particuliere gebruik van muziekvideo’s op internet.

"Op dit moment staat nog niet eensluidend vast of het embedden van een file een auteursrechtelijke openbaarmaking is. Weliswaar heeft het Hof ’s Hertogenbosch op 12 januari 2010 bepaald dat een embedded link een openbaarmaking is (overweging 4.98 en 4.99). Daarbij merk ik echter op dat de feiten in deze zaak niet op embedden maar op hyperlinken zagen. Bovendien betreft het een uitspraak gedaan in hoger beroep op een voorlopige voorziening. Ook in de literatuur klinken verschillende geluiden over de juridische status van het embedden van een file. Op de vraag of embedden technisch gelijk is aan hyperlinken geldt dat, afgezien van de vraag of het een auteursrechtelijke openbaarmaking betreft, er technische verschillen tussen beide vormen zijn. Ingeval van embedden is het filmpje te bekijken binnen de website van degene die het filmpje op internet heeft geplaatst. De gebruiker blijft dus op de site waar het filmpje is opgenomen. Ingeval van een hyperlink wordt er een nieuw venster geopend met de website waarnaar wordt ‘gelinkt’.

(… ) Met het oog op de toekomst kan worden opgemerkt dat de Europese Commissie een consultatie is gestart over excepties in het auteursrecht in het licht van nieuwe technologische ontwikkelingen. In 1999 heeft Nederland zich tijdens de onderhandelingen over de Richtlijn Auteursrecht (2001/29/EG) ingezet voor een ‘fair use’ exceptie. Deze open geformuleerde beperkingsgrond, die in de Verenigde Staten thans geldt, biedt de mogelijkheid om in een concreet geval voor een bepaalde vorm van gebruik te toetsen of inderdaad toestemming van de auteur nodig is. Met name particulieren zouden zich op de fair use exceptie kunnen beroepen. Destijds vond Nederland daarvoor onvoldoende steun. Nederland zal zich, met het oog op de huidige digitale ontwikkelingen en los van de vraag of embedden een openbaarmaking is, inspannen om dit bij de nieuwe Europese Commissie op de agenda te krijgen."

Lees de gehele reactie hier. Lees het verslag avn de commissie hier.

IEF 8631

Bewust een daarop lijkende domeinnaam

Rechtbank Utrecht, 19 februari 2010, KG ZA 09-1349, Spakenburg Paling B.V. tegen Jaak B.V. c.s. (met dank aan Silvia van Schaik, CMS Derks Star Busmann).

Handelsnaamrecht. Domeinnamen. “Het geschil wordt gevormd door de vraag of Jaak C.S. het gebruik van de domeinnamen "palingspakenburg.nl" en "palingspakenburg.com" moeten staken wegens vermeende inbreuk op de door Spakenburg Paling [o.a. paling.nl] gestelde rechten.” Vorderingen toegewezen. “De enkele omkering in de volgorde van de gebruikte - identieke - namen is echter onvoldoende om een meer dan gering verschil te kunnen aannemen.” Gebruik als handelsnaam. Domeinnamen zijn te kwader trouw verworven: “de conclusie kan niet anders luiden dan dat zij bewust een daarop lijkende domeinnaam heeft willen houden.” Overdracht.

4.3. Met betrekking tot de gestelde inbreuk op het handelsnaamrecht van Spakenburg Paling wordt het volgende overwogen. Een gering onderscheidend vermogen kan er toe leiden dat een handelsnaam relatief weinig bescherming geniet omdat gangbare woorden en zuiver beschrijvende elementen niet in de vorm van een handelsnaam kunnen worden gemonopoliseerd. Er is echter geen rechtsregel die eist dat een handelsnaam onderscheidend vermogen heeft. Spakenburg Paling heeft haar handelsnaam in het handelsregister doen inschrijven en Jaak C.S. hebben in onvoldoende mate aannemelijk gemaakt dat deze handelsnaam niet wordt gebruikt. Aldus komt Spakenburg Paling voor bescherming als handelsnaam in aanmerking. Het gebruik door Jacob van Jan van de domeinnamen kan voorts worden aangemerkt als gebruik als handelsnaam.

4.4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de handelsnaam van Spakenburg Paling en de domeinnamen in kwestie niet geheel identiek zijn. De enkele omkering in de volgorde van de gebruikte - identieke - namen is echter onvoldoende om een meer dan gering verschil te kunnen aannemen. Nu bovendien de bezoeker van de websites die aan deze domeinnamen zijn gekoppeld, terechtkomt bij een onderneming in exact dezelfde branche als die van Spakenburg Paling, is bij het publiek verwarring tussen beide ondernemingen te duchten. Deze verwarring wordt niet voorkomen door het enkele feit dat de bezoeker van de betreffende website kan constateren dat de website van Jacob van Jan wordt bezocht. De domeinnamen maken derhalve inbreuk op het handelsnaamrecht van Spakenburg Paling. Het gebruik van deze domeinnamen dient derhalve te worden gestaakt. De vordering tot het gestaakt houden van enige domeinnaam die elementen van de handelsnaam van Spakenburg Paling bevat, is te onbepaald en te verstrekkend. De afzonderlijke elementen van de handelsnaam kunnen immers niet worden gemonopoliseerd. Om die reden zal dit onderdeel van de vordering worden afgewezen.

(…)

4.6. Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat Spakenburg Paling zich terecht beroept op artikel 5 van de Handelsnaamwet en dat haar vorderingen voor zover op haar handelsnaamrecht gegrond, als na te melden worden toegewezen. Deze vorderingen zullen, voor zover deze op haar merkrechten zijn gegrond, worden afgewezen.

4.7. Spakenburg Paling heeft daarnaast voldoende aannemelijk gemaakt dat Jacob van Jan dan wel J.J. Koelewijn onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door bewust en te kwader trouw de bedoelde domeinnamen te verwerven. Jacob van Jan was immers bekend met de handelsnaam die Spakenburg Paling bezigde en de conclusie kan niet anders luiden dan dat zij bewust een daarop lijkende domeinnaam heeft willen houden. Denkbaar is immers dat er voldoende alternatieven voorhanden die het mogelijk maken een andere domeinnaam te registreren die recht doet aan de branche waarin Jacob van Jan werkzaam is, dan wel een van beide elementen bevat. In hoeverre de verstoorde familieverhoudingen een rol spelen, zoals door Spakenburg Paling is gesteld, is voorshands onvoldoende duidelijk en kan in het kader van het onderhavige kort geding wellicht ook beter buiten beschouwing blijven.

4.8. Uit het voorgaande volgt dat de vordering strekkende tot overdracht van de domeinnamen aan Spakenburg Paling zal worden toegewezen. Nu Jacob van Jan geen verweer heeft gevoerd tegen het kosteloos rerouten van deze domeinnamen naar de website "paling.nl", is deze vordering eveneens voor toewijzing vatbaar.

Lees het vonnis hier.

IEF 8630

De houder van een geldig basisoctrooi

HvJ EG, 25 februari 2010, Conclusie A-G Bot in zaak C-66/09, Kirin Amgen, Inc. tegen Lietuvos Respublikos valstybinis patentų biuras (Prejudiciële vragen Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Litouwen))

Octrooirecht. Geneesmiddelen. Aanvullend beschermingscertificaat. Overgangsregeling inzake toetreding Litouwen tot de EU. “In de onderhavige zaak wordt deze rechtspraak dus geconfronteerd met het bijzondere geval waarin een geneesmiddel, gelet op de overgangsmaatregelen die in het kader van de onderhandelingen voor toetreding tot de Unie nadrukkelijk zijn vastgesteld, in beginsel niet in aanmerking kan komen voor aanvullende bescherming in een nieuwe lidstaat. Met zijn prejudiciële verwijzing verzoekt de Litouwse rechter het Hof om uitlegging van de overgangsmaatregelen die ten behoeve van de Republiek Litouwen zijn vastgesteld en tracht hij daarmee te bepalen welke regeling op een situatie als aan de orde in het hoofdgeding moet worden toegepast.”

95. Gelet op een en ander, geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas als volgt te beantwoorden:

1)  Artikel 19 bis, sub e, van verordening (EEG) nr. 1768/92 (…) moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een geldig basisoctrooi voor een geneesmiddel de bevoegde Litouwse autoriteiten op basis hiervan niet kan verzoeken om de afgifte van een aanvullend beschermingscertificaat indien voor het geneesmiddel, vóór de toetreding van deze staat tot de Unie, wel een communautaire vergunning voor het in de handel brengen was afgegeven door de Commissie overeenkomstig artikel 3 van verordening (EEG) nr. 2309/93 van de Raad van 22 juli 1993 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen voor en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling, maar geen nationale vergunning voor het in de handel brengen.

2) De vergunning voor het in de handel brengen die overeenkomstig artikel 3 van verordening nr. 2309/93 door de Commissie is afgegeven voor het geneesmiddel Aranesp, is op 1 mei 2004 uitgebreid tot de Republiek Litouwen. Deze datum kan niet gelijk worden gesteld aan de datum van verkrijging van deze vergunning in de zin van artikel 3, sub b, van verordening nr. 1768/92, zoals gewijzigd.”

Lees de conclusie hier.

IEF 8629

Jack & James Jones

Gerecht, 23 februari 2010, zaak T-11/09, Rahmi Özdemir tegen OHIM / Aktieselskabet af 21. november 2001

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure o.g.v. eerder Gemeenschapswoordmerk JACK & JONES tegen aanvraag Gemeenschapswoordmerk JAMES JONES (kleding). Oppositie toegewezen. Verwarringsgevaar. Het is “conceivable that consumers might interpret the marks at issue as referring to the same person.”

34. (…) Jack and James will be recognised by the consumers of most Member States as being common English forenames. The surname Jones will also be recognised by a large proportion of the relevant public as being a common English surname. Thus, as the Board of Appeal stated, both marks at issue refer to people’s names and contain the surname Jones. The Board of Appeal was therefore correct to find that it was conceivable that consumers might interpret the marks at issue as referring to the same person, and that the presence of the ampersand symbol did not exclude all conceptual similarity between the signs.

35. That finding is not called into question by the applicant’s argument that the marks are not conceptually similar in that the JACK & JONES trade mark will be perceived as the surnames of two people, linked by an ampersand, whereas the James Jones mark will be perceived as the forename and surname of one person only.

36. As the Board of Appeal and OHIM point out, even if the JACK & JONES trade mark were understood as being composed of two surnames, the lack of a forename associated with the surname Jones in that mark reinforces the similarity with the James Jones mark. Thus, it is conceivable that the relevant public might take the marks at issue to refer to the same person.

37. The Board of Appeal was correct to find that the James Jones mark for which registration is sought and the earlier trade mark JACK & JONES were similar visually and phonetically and relatively similar conceptually. It must therefore be held that those marks are similar overall.

Lees het arrest hier.