Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
20.014 artikelen gevonden
IEF 7312

De teksten van incasso-overeenkomsten

Hoge Raad, 21 november 2008, LJN: BF5284, Juresta Nederland B.V. tegen Advex Financiële Diensten B.V. c.s.  (met conclusie A-G Verkade)

81 RO-arrest. Oorspronkelijk auteursrechtelijk geschil. Onrechtmatige daad. Schadeplichtigheid na betekening van vonnis dat later werd vernietigd; eigen schuld in de zin van art. 6:101 BW; schadeberekening; gebruik deskundigenrapport waarop partijen niet tussentijds hebben kunnen reageren; passeren bewijsaanbod. Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling en verwerpt het beroep (81 RO). 
 
In deze zaak gaat het om de vraag of Juresta jegens Advex c.s. aansprakelijk is voor de schade die Advex c.s. vanaf 9 januari 1998 stellen te hebben geleden als gevolg van de betekening van het later vernietigde vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 1998 en zo ja, tot welk bedrag.

Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 1998 is Advex c.s., op straffe van het verbeuren van een dwangsom, op auteursrechtelijke gronden verboden de (teksten van) incasso-overeenkomst(en) van Juresta geheel of gedeeltelijk in gewijzigde vorm bewerkt en/of nagebootst te verveelvoudigen of openbaar te maken. Na betekening van het vonnis door Juresta op 9 januari 1998 hebben Advex c.s. zich onthouden van het gebruik van de door hen gehanteerde incasso-overeenkomst en algemene voorwaarden. Nadien is het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 1998 in hoger beroep vernietigd bij arrest van het hof Amsterdam van 20 mei 1999.

De rechtbank heeft - in hoger beroep en in cassatie niet bestreden - geoordeeld dat met de executie van het in hoger beroep vernietigde vonnis de onrechtmatigheid en schadeplichtigheid van Juresta jegens Advex c.s. vaststaat. De omvang van de schade is vervolgens onderwerp van geschil geworden. Na een door de rechtbank bevolen deskundigenbericht is Juresta veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan Advex c.s. Het hof heeft de bestreden vonnissen van de rechtbank bekrachtigd.

Lees het arrest hier.

IEF 7311

Personalia

Cees Crul"Na veertig jaar werkzaam te zijn geweest als advocaat gaat Cees Crul  aan het einde van dit jaar Van Doorne verlaten. Hij zal zijn praktijk overdragen aan Ricardo Dijkstra en gaan genieten van zijn pensioen. Uiteraard laat Van Doorne dit moment niet ongemerkt voorbij gaan.

Op 27 november a.s. luidt Van Doorne Cees' pensioen op feestelijke wijze in. Tijdens de afscheidsreceptie zal professor Willem Grosheide een onderwerp op het gebied van de Intellectuele Eigendom bespreken. Tevens zal gesproken worden door de Managing Partner van Van Doorne Onno Boerstra."

IEF 7310

Het oogmerk om materieel voordeel te behalen

Het Juridisch LoketGerechtshof ’s-Gravenhage, 18 november 2008, zaaknr. 105.007.416/01, Stichting Paralegal Expertise & Management tegen Stichting het Juridisch loket (met dank aan Eva Veldhoen en & Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap).

Handelsnaamrecht. Onrechtmatige daad. De handelsnaamrechtelijke vordering van eiser Het Juridisch Loket (HJL) m.b.t. de domeinaam www.juridischloket.info van gedaagde Paralegal wordt afgewezen, omdat HJL, als stichting die diensten om niet verricht, geen onderneming in de zin van de Hnw is Het vangnet van de onrechtmatige daad vangt eiser echter op: Het hof oordeelt dat de vordering van eiser in eerste instantie toch wel terecht is toegewezen, “wat er zij van de motivering van haar [Rechtbank Rotterdam] beslissing”.  Geen 1019h proceskosten, aangezien de vordering slechts toewijsbaar is op grond van onrechtmatige daad.

Handelsnaamrecht: "15. Het hof overweegt as volgt. HJL is een stichting die ingevolge artikel 2 van haar statuten tot doel heeft het realiseren van een effectieve en efficiënte toegang tot een kwalitatief goed stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Dat doel tracht zij te bereiken door binnen Nederland juridische loketten op te richten en in stand te houden. De juridische loketten verlenen hun diensten om niet. Naar HJL niet betwist, wordt zij volledig gesubsidieerd door de overheid. Zij heeft dus zelf geen inkomsten. Dat haar klanten - gesteld noch gebleken is dat zij leden heeft - kosten besparen in die zin dat deze klanten, indien zij zich in plaats van tot een juridisch loket tot een advocaat of andere, op commerciële basis werkende juridische  dienstverlener wenden, daarvoor zouden moeten betalen, brengt niet mee dat het oogmerk om materieel voordeel te behalen aanwezig is. Naar her voorlopige oordeel van het hof moet het arrest van de Hoge Raad aldus worden uitgelegd dat het oogmerk om materieel voordeel te behalen bij de onderneming zelf aanwezig moet zijn. Dat oogmerk moet immers in georganiseerd verband aanwezig zijn, dat wil zeggen binnen de organisatie van de onderneming. 

Nu HJL haar diensten om niet verleent kan zij naar liet voorlopige oordeel van liet hof ook niet als concurrent van commerciële juridische dienstverleners worden aangemerkt. Rechtzoekenden die nier voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kom en zullen zich (noodgedwongen) moeten wenden tot een commerciële dienstverlener. Mindervermogenden, die wel voor gefinancierde rechtshulp in  aanmerking komen. Zullen, naar aangenomen moet worden, steeds - in eerste instantie: HJL kan ook doorverwijzen - kiezen voor HJL. HJL beroept zich nog op het arrest van dit hof van 22 november 2001, BIE 2003, 33, maar het hof kan daarom geen steun voor haar standpunt vinden. In dat geval ging het anders dan in het geval van HJL, om een stichting die zich bezighield met het verrichten van diensten tegen betaling  en bestond een aantal soortgelijke organisaties. waarmee die stichting concurreerde. Naar het voorlopige oordeel van het hof kan HJL dus niet worden aangemerkt als een onderneming in de zin van de handelsnaamwet.”

16. Het voorgaande brengt mee dat aan HJL geen bescherming toekomt op grond van de Hnw. (…)”

Onrechtmatige daad: "20. In aanmerking genomen dat de handels- en domeinnaam van Paralegal – (www.)juridischloket.info – slechts in geringe mate afwijkt van de naam van HJL en dat Paralegal en HJL zich beide bezighouden met het geven van juridisch advies, is het hof voorshands van oordeel dat voor het publiek wel degelijk gevaar voor verwarring tussen HJL en Paralegal is te duchten. Dat ook daadwerkelijk verwarring is ontstaan,  blijkt uit de omstandigheid dat Paralegal, naar zij zelf stelt, wel eens 'verkeerde bezoekers' krijgt. Dat Paralegal haar diensten tegen betaling verricht en HJL gratis,  is niet relevant voor de beoordeling of er verwarring(sgevaar) bestaat. Indien een rechtzoekende zich tot Paralegal wendt in de veronderstelling dat hij van doen heeft met HJL, zal hij eveneens -evenwel ten onrechte - veronderstellen dat de diensten van Paralegal gratis worden verleend. Hieruit volgt naar het voorlopig oordeel van liet hof tevens dat voldoende aannemelijk is dat HJL door de handelwijze van Paralegal schade - naar zij stelt: verlies van exclusiviteit van de naam en reputatieschade – lijdt.

21. In het licht van het voorgaande is het hof voorshands van oordeel dat het gebruik door Paralegal van de handels- en domeinnaam (www. ) juridischloket.info onzorgvuldig is jegens (aanvankelijk: de oprichters van) HJL. De voorzieningenrechter heeft de vordering dan ook terecht toegewezen, wat er zij van de motivering van haar beslissing."

Lees het arrest hier. Arrest in incident hier. Vonnis vzr. Rb Rotterdam hier.

IEF 7309

Nog onduidelijk, gelet op de korte bestaansduur

Kamervragen nr. 511,  met antwoord,  2e Kamer. Vragen van het lid De Nerée tot Babberich (CDA) aan de staatssecretaris van Financiën over de octrooibox. (Ingezonden 8 oktober 2008); Antwoord.

"1-Kent u het bericht «Fiscale stimulans voor innovatie mislukt»?

2-Is het waar dat de belangstelling voorde octrooibox tegenvalt? Is dit met name het geval bij kleinere en buitenlandse ondernemingen? Zo ja,kunt u verklaren waarom dit het geval is en wat u daaraan gaat doen?

3-Welke invloed hebben gunstige regelingen uit het buitenland? Kunt u aangeven hoe een en ander aldaar is geregeld en of dit naar uw meningaanleiding geeft tot aanpassing van de Nederlandse octrooibox?"

Lees de antwoorden hier.

IEF 7308

Volgens de nieuwe rijkshuisstijl

De internetsite met het digitale archief van het Bijblad is weer benaderbaar. U vindt het archief op www.bijblad.nl of via de speciale link ("Direct naar") op de website van Octrooicentrum Nederland (www.octrooicentrum.nl). 

Sinds 24 september 2008 heeft Octrooicentrum Nederland als eerste rijksorganisatie een website die gebruik maakt van Open Source-software. De site is geheel ingericht volgens de nieuwe rijkshuisstijl. De afgelopen periode zijn we druk bezig geweest ook de site van het Bijblad in een Open Source-omgeving te plaatsen. We hopen dat het tijdelijk niet beschikbaar zijn van de site voor u niet tot al te veel ongemakken heeft geleid.

Zoals bekend is het digitale archief uitsluitend toegankelijk voor u als abonnee van het Bijblad, via een inlognaam en wachtwoord. Het wachtwoord is persoonlijk en geheim, ook voor ons. Met de overgang naar het nieuwe systeem kunt u helaas geen gebruik meer maken van het oude wachtwoord.

Uw bestaande inlognaam, zijnde het door u opgegeven e-mailadres, is nog wel geldig.De eerste keer dat u inlogt volgt u de procedure "wachtwoord vergeten?". Nadat u uw e-mailadres heeft ingevuld en verzonden, ontvangt u binnen een minuut een bevestigingstoken op uw e-mailadres. Tegelijkertijd krijgt u een scherm waar u dit token kunt invullen. Als laatste stap verschijnt een scherm waarin u een nieuw wachtwoord kunt aanmaken.

Mocht u problemen ondervinden bij het inloggen, of vragen, opmerkingen of suggesties hebben over de website van OCNL in het algemeen en die van het Bijblad in het bijzonder, kunt u deze kenbaar maken via onze publieksvoorlichting. Publieksvoorlichting is bereikbaar via de link "Contact", rechtsboven op de website.

IEF 7306

Een onsje rautaruukki alstublieft

Logo Rautaruukki ( toen Ruukki  nog Rautaruukki heette)GvEA, 19 November 2008, zaak T-269/06, Rautaruukki Oyj tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerken. Terechte weigering beschrijvend gemeenschapswoordmerk RAUTARUUKKI (Fins voor metaalwerken) voor klasse 6, metaalwerken.  Aanvullend bewijsmateriaal ter ondersteuning van inburgering te laat ingediend.

“39. The applicant points out that, after the Second World War, the Republic of Finland was ordered to pay heavy war indemnities to the former Soviet Union, consisting mainly of vehicles and metal construction goods. Since that had the effect of limiting resources of steel and metal raw materials, the Finnish State decided, at the end of the 1950s, to set up a State-owned company with the task of producing the steel required by the metal industry. The applicant was accordingly established in 1960 and is generally known to Finnish consumers and traders.

(…) 49. First, it must be pointed out that, for the reasons given in paragraphs 19 to 22 above, the affidavits from the Finnish Central Chamber of Commerce and from all local chambers of commerce (except one) and from 92 companies, and the Finnish registration of the word mark RAUTARUUKKI for the goods in question in the present case, cannot be regarded as admissible."

"50. The applicant cannot claim that, by taking into consideration only the evidence submitted to OHIM, it has proved that distinctiveness has been acquired through use. It must be held that, as pointed out by the Board of Appeal in paragraph 20 of the contested decision, that evidence is clearly insufficient to establish distinctiveness through use.

51. (…) The Board of Appeal’s inference, at paragraph 20 of the contested decision, was therefore correct, namely that while that evidence was appropriate to establish the use of the mark applied for in Finland and its registration in the Trade and Companies Registers, it did not, on the other hand, establish distinctiveness in consequence of use within the meaning of Article 7(3) of Regulation No 40/94 and did not permit the inference that the relevant public in Finland associates the sign RAUTARUUKKI uniquely with the applicant’s goods falling within Class 6.”

Lees het arrest hier.

IEF 7305

Nach einer Gesamtbetrachtung

TAICROS - CROSGvEA, 19 November 2008, zaak T-315/06, Ercros, SA tegen OHIM / Degussa GmbH (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerken. Oppositie op grond van oudere Spaanse nationale woord- en beeldmerken CROS, SOCIEDAD ANÓNIMA CROS en ERCROS tegen gemeenschapsbeeldmerkaanvraag CROS (chemische producten, meststoffen). Gespecialiseerde gebruiker. Geen overeenstemmende merken. Element CROS niet dominant in beeldmerk aanvrager. Seriemerk-argument. Oppositie afgewezen.

"43. Was die Verwechslungsgefahr betrifft, hat die Beschwerdekammer angesichts der Unterschiede zwischen den fraglichen Zeichen zu Recht entschieden, dass trotz der Identität der betroffenen Waren keine Verwechslungsgefahr bestehe. Es ist nämlich nach einer Gesamtbetrachtung nicht davon auszugehen, dass die maßgeblichen Verkehrskreise, die sich aus Fachleuten dieses Bereichs zusammensetzen, zu der Annahme verleitet werden, dass mit der Bildmarke TAI CROS gekennzeichnete Waren aus dem Unternehmen, das Inhaber der älteren Marken CROS ist, oder aus einem mit ihm wirtschaftlich verbundenen Unternehmen stammen.

44. Das Argument der Klägerin, dass die Marke TAI CROS von den maßgeblichen Verkehrskreisen als Teil derselben Markenfamilie mit dem Bestandteil „cros“ betrachtet werden könne, weil die sechs älteren Marken eine Markenserie bildeten, steht dieser Schlussfolgerung nicht entgegen."

"45. Die in Randnr. 23 beschriebene Gefahr der gedanklichen Verbindung kann nur dann geltend gemacht werden, wenn der Inhaber einer Serie älterer Eintragungen den Nachweis der Benutzung aller zu der Serie gehörender Marken oder zumindest einer Reihe von Marken, die eine „Serie“ bilden können, erbringt. Denn damit die Gefahr bestehen kann, dass sich die Verkehrskreise über die Zugehörigkeit der angemeldeten Marke zu der Serie irren, müssen die älteren Marken, die dieser Serie angehören, notwendigerweise auf dem Markt präsent sein (…) Im vorliegenden Fall beruft sich die Klägerin jedoch lediglich auf die Eintragung ihrer älteren Marken.

46. Die Beschwerdekammer hat daher zu Recht festgestellt, dass kein Nachweis erbracht wurde, dass die angesprochenen Verkehrskreise die älteren Marken tatsächlich als Markenserie wahrnehmen.

47. Schließlich kann eine Gefahr der gedanklichen Verbindung zwischen den Marken auch dann ausgeschlossen werden, wenn man sie einzeln betrachtet. Denn im vorliegenden Fall deutet nichts darauf hin, dass allein das Bestehen älterer Einzelmarken bei den maßgeblichen Verkehrskreisen eine gedankliche Verbindung zwischen dem Begriff „cros“ und den von der Klägerin vertriebenen Waren dahin geschaffen haben kann, dass jede neue aus diesem Begriff in Verbindung mit einem anderen Begriff gebildete Marke als eine Variante der älteren Marke wahrgenommen werden könnte.

48. Nach alledem ist der einzige Klagegrund zurückzuweisen und die Klage insgesamt abzuweisen."

Lees het arrest hier.

IEF 7304

Niet duidelijk onderscheidbaar

SUMCOL 01 US PatentGvEA, 19 november 2008, zaak T-187/06, Ralf Schräder tegen Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO)

Communautair kwekersrecht. Plantenras SUMCOL 01. Beoordelingsvrijheid CVPO. Afwijzing van aanvraag voor communautair kwekersrecht. Niet-onderscheidbaar kandidaat-ras. De plant bestaat al, kort gezegd.

“61. Dat de gemeenschapsrechter de beoordelingsmarge van de administratie in economische of technische kwesties erkent, neemt echter niet weg dat hij de interpretatie van het bestuur van gegevens van die aard mag toetsen. (…) In het kader van dit toezicht mag hij zijn beoordeling op economisch of technisch vlak echter niet in de plaats stellen van de beoordeling van de administratie

(…) 63. In casu is de beoordeling of een plantenras onderscheidbaar is volgens de criteria van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 2100/94, een wetenschappelijk en technisch ingewikkelde beoordeling zodat een beperking van de omvang van het rechterlijke toezicht te rechtvaardigen is.

71. Aangaande de vraag of het referentieras van van Jaarsveld wel degelijk verschilt van het kandidaat-ras SUMCOL 01, blijkt uit het eindrapport van het Bundessortenamt dat tussen beide rassen verschillen werden vastgesteld volgens 3 van de 26 vergelijkingscriteria die bij het technische onderzoek in aanmerking zijn genomen, conform de normen van de UPOV: de hoogte van de planten, de breedte van het blad en de lengte van de buis van de bloemkroon. Bovendien heeft Heine ter terechtzitting voor de kamer van beroep uitgesloten dat deze verschillen kunnen worden toegeschreven aan milieufactoren. Volgens haar zijn deze verschillen wel degelijk het gevolg van genotypische factoren. Volgens deze beoordeling is het logische besluit dat het kandidaat-ras en het referentieras niet hetzelfde ras vormen.

(…) 73. Gelet op de ruime beoordelingsvrijheid waarover het CPVO beschikt bij ingewikkelde plantenkundige beoordelingen, volstaan de door verzoeker tot staving van zijn betoog aangevoerde gegevens echter niet als bewijs dat het Bundessortenamt en vervolgens het CPVO alsmede de kamer van beroep van het CPVO blijk hebben gegeven van een kennelijke beoordelingsfout die een grond tot vernietiging van het bestreden besluit kan zijn.

(…) 127. Zoals blijkt uit het onderzoek van het eerste middel, kon de kamer van beroep uit de elementen waarover zij beschikte, op goede gronden afleiden dat het ras SUMCOL 01 niet duidelijk kon worden onderscheiden van een referentieras dat op het tijdstip van indiening van de aanvraag algemeen bekend was. (…).

Lees het arrest hier.

IEF 7303

Geen normaal gebruik

HvJ EG, 18 november 2008, conclusie A-G Ruiz-Jarabo Colomer, zaak C-495/07, Silberquelle GmbH tegen Maselli Strickmode GmbH ( verzoek van de Oberste Patent- und Markensenat (Oostenrijk) om een prejudiciële beslissing).

Merkenrecht. Verval van rechten van merkhouder. Begrip ‚normaal gebruik’.Gebruik van merk op waren die bij aankoop van andere producten cadeau worden gedaan.

“58. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de door de Oberste Patent- und Markensenat voorgelegde prejudiciële vraag te beantwoorden als volgt:

„De artikelen 10, lid 1, en 12, lid 1, van de Eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moeten aldus worden uitgelegd, dat van normaal gebruik van een merk geen sprake is wanneer het wordt gebruikt voor alcoholvrije dranken die de merkhouder gratis meegeeft aan de kopers van andere, door hem zelf in de handel gebrachte textielwaren.”

Lees de conclusie hier.