Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.893 artikelen gevonden
IEF 15364

Vanwege structurele karakter, omvang en illustratiedichtheid geen 'Kuifje-citaatrecht'

Hof Den Haag 27 oktober 2015, IEF 15364; ECLI:NL:GHDHA:2015:2910 (Moulinsart tegen Hergé Genootschap)
Uitspraak ingezonden door Katelijn van Voorst, Foxwaldmeister en Marjolein Driessen, LegalTree. Auteursrecht. Contractenrecht. Zie eerder IEF 13558 en IEF 14977, vgl. IEFbe 1032. Moulinsart niet heeft geen (machtiging ter zake van) de auteursrechten op de Kuifje-albums. Partijen twisten over de vraag wat de aan Casterman overgedragen exclusieve publicatierechten behelzen. Uit de overeenkomst blijkt niet voldoende duidelijk dat Casterman alleen het recht heeft overgedragen gekregen om de desbetreffende albums in hun geheel te publiceren. Beroep op de citaatexceptie voor overige (losse) afbeeldingen, gaat niet op. Structureel (17x per jaar) en te omvangrijk (50 à 60 afbeeldingen) te citeren, kan niet in overeenstemming zijn met wat het maatschappelijk verkeer betaamt, noch dat dit 'citeren naar billijkheid' is. Beroep op de overige excepties van artikelen 15, 18 en 18b Aw worden ook afgewezen. HG wordt verboden inbreuk te maken op het oeuvre Hergé voor zover dat niet valt onder de overeenkomst van 1942.

Moulinsart en de auteursrechten op de (‘onderdelen van de) Kuifje-albums:
7. In de bodemprocedure heeft het hof geoordeeld dat als vaststaand moet worden aangenomen dat ciit een overeenkomst uit 1942 blijkt dat Hergé de publicatierechten op de albums van de avonturen van Kuifje heeft overgedragen aan uitgever Casterman, en dat Moulinsart dus niet degene is die kan beslissen wie materiaal uit de albums openbaar mag maken en dus niet (machtiging ter zake van) de auteursrechten op de albums van de avonturen van Kuifje heeft (zie eerdergenoemd arrest van 26 mei 2015 onder 18-23).

21. Uit de overeenkomst blijkt niet voldoende duidelijk dat Casterman alleen het recht heeft overgedragen gekregen om de desbetreffende albums in hun geheel te publiceren, en dat zij verder geen exploitatierechten heeft ten aanzien van (onderdelen uit) die albums.
25. Naar het oordeel van het hof bestaat er, het voorgaande tezamen in aanmerking nemende, teveel onduidelijkheid over de vraag wie welke rechten heeft op het oeuvre Hergé, en meer in het bijzonder over de vraag of Moulinsart (machtiging ter zake van) de auteursrechten op de losse onderdelen van de Kuifje-albums heeft. De overgelegde verklaring van een notaris (productie 3 1 Moulinsart) biedt geen soelaas. De eerdergenoemde legal opinion overtuigt niet; deze bevat in de kern genomen niet meer dan een interpretatie van wat partijen bij de overeenkomst bedoeld zouden hebben.
Het hof passeert het aanbod van Moulinsart tot het horen van getuigen nu daarvoor in dit kort geding geen plaats is.
Overige afbeeldingen
31. HG beroept zich eerst en vooral op de citaatexceptie in artikel 15a Auteurswet. De betrokken afbeeldingen vormen volgens HG geen inbreuk op auteursrechten omdat deze afbeeldingen — ieder op zichzelf beschouwd maar ook indien tezamen genomen — onder de citaatexceptie vallen. Moulinsart bestrijdt dat. Volgens haar moeten deze afbeeldingen tezamen worden beschouwd en komt HG, gelet op het structurele karakter, de omvang en de illustratiedichtheid van de overnames/citaten, geen beroep op de citaatexceptie toe. Subsidiair betoogt HG, onder verwijzing naar de Conclusie A-G Trstenjak voor HvJ EU 1 december 2011, nr. C-145/10, ECLI:EU:C:201 1:798, IER 2012/16, NJ 20 13/66 (Painer/Standard Verlags), dat de afbeeldingen ook ieder afzonderlijk beschouwd niet als citaat kunnen worden beschouwd omdat zij (in de meeste gevallen) geen basis voor een betoog zijn en/of decoratief zijn.
33. Naar voorlopig oordeel van het hof kan HG zich niet op de citaatexceptie beroepen.
Naar Moulinsart onbetwist heeft gesteld, geeft HG jaarlijks 17, 18 publicaties uit (...) Op basis van daarvan en de onder 30 genoemde lijst kan worden aangenomen dat HG jaarlijks zo’n 50 â 60 afbeeldingen overneemt uit het (te dezen relevante) oeuvre van dezelfde auteur, Hergé (in 2014: circa 25 in Duizend Bommen!, circa 13 in Sapristil!  en — geëxtrapoleerd naar tien afleveringen — naar schatting circa 20 in Potverpillep@p;  daarbij zijn andere uitgaven zoals folders, uitnodigingen, enz. niet meegerekend). Dat doet zij structureel, ieder jaar. Naar voorlopig oordeel van het hof kan onder die omstandigheden niet worden gezegd dat dit citeren — zo daarvan sprake is — in overeenstemming is met hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is, zoals artikel 15a Auteurswet vereist. Evenmin kan worden gezegd dat dit citeren naar billijkheid geschiedt, zoals artikel 5 lid 3 sub d van Richtlijn 2001/29/EG (de Auteursrechtrichtlijn) vereist. De vraag of de afbeeldingen ieder afzonderlijk een toegelaten citaat zijn, kan derhalve in het midden blijven. Ook indien dat het geval zou zijn, brengt het structurele en te omvangrijke karakter van het citeren immers mee dat niet kan worden gezegd dat aan bovengenoemde vereisten is voldaan.
34. HG beroept zich ook op de artikelen 15, 18 en 18b Auteurswet.
35. Haar beroep op artikelen 18 en 18b Auteurswet heeft zij naar het oordeel van het hof evenwel niet dan wel onvoldoende onderbouwd en faalt mitsdien. Voor zover zij dit beroep enigszins heeft onderbouwd ten aanzien van enkele specifieke afbeeldingen in bij lage 1 bij de memorie van antwoord, behoeft dat verweer geen behandeling omdat die afbeeldingen niet staan op de lijst genoemd onder 30. HG heeft daar in dit verband ten pleidooie ook niet meer op gereageerd.
36. HG’s beroep op artikel 15 Auteurswet faalt eveneens. HG roept deze exceptie in, naar liet hof begrijpt, voor beeldmateriaal in nieuwsberichten en aankondigingen die in de nieuwsbrieven van HG (Sapristi!! en Potverpillep@p) zijn opgenomen en die HG heeft overgenomen van websites van derden, zoals Moulinsart zelf, die dezelfde functie vervullen als de in artikel 15 Auteurswet genoemde media. Dit betoog faalt.
Deze exceptie heeft, waar het overnames uit gedrukte media en daarmee gelijk te stellen websites betreft, geen betrekking op beeldmateriaal.

Op andere blogs:
MediaReport
Kracht advocatuur
Novagraaf

IEF 15363

Online spellen met de naam 'memory' doelen op inhoud en niet op merk

Vzr. Rechtbank Amsterdam 26 oktober 2015, IEF 15363; ECLI:NL:RBAMS:2015:7379 (Ravensburger tegen Jaludo)
Uitspraak ingezonden door Quirijn Meijnen, Leopold Meijnen Oosterbaan Advocaten. Merkenrecht. Ravensburger is houdster van Benelux-woordmerk "MEMORY" en ontwerpt en fabriceert spelletjes en puzzels. Jaludo houdt zich bezig met ontwikkelen, produceren en uitgeven van software en websites. Zij heeft online spellen gepubliceerd op websites waaronder Memory. De voorzieningenrechter oordeelt dat de combinatie van "memory" met een ander woord een beschrijving is van het aangeboden spel. Het publiek zal onmiddellijk begrijpen dat met het gebruik van het woord "memory" wordt gedoeld op de inhoud van het spel en niet op het merk. Geen sprake van gebruik van een teken voor waren of diensten als in art. 2.20 lid 1 sub a t/m c BVIE. Vorderingen worden afgewezen.

4.5. Zoals Jaludo ter mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht en door Ravensburger als zodanig is bestreden, bestaat er op de markt voor online spellen/mobiele applicaties en op de markt voor fysieke spellen een groot aantal geheugenspellen, die het woord "memory" in hun benaming dragen. Ook in Nederland is het Engelse woord "memory" een algemeen bekend begrip. Het in aanmerking komende publiek zal, mede gelet op de omstandigheid dat karakteristiek voor het spel is dat het geheugen moet worden aangesproken, onmiddellijk begrijpen dat met het gebruik van het woord "memory" in de naam van het betreffende spel wordt gedoeld op de inhoud van het spel en niet op het merk. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is door de combinatie van het woord "memory" met een ander woord, geen sprake van gebruik van een teken voor waren of diensten, maar van een beschrijving van het aangeboden spel. Daarmee is geen sprake van een situatie zoals genoemd in art. 2.20 lid 1 sub a t/m c BVIE, waarop Ravensburger haar vordering heeft gegrond. Aan de vraag of sprake is van een eerlijk gebruik in nijverheid en handel kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet worden toegekomen. 

4.6. De conclusie is dat de vorderingen zullen worden afgewezen. Hetgeen partijen verder nog hebben gesteld c.q. aangevoerd behoeft geen beoordeling.  

Lees hier de uitspraak in (html/pdf)

Op andere blogs:
Arnold + Siedsma
Chiever
Intellectuele Eigendom Nijmegen
SOLV

IEF 15362

Uitzending Brandpunt Reporter van maatschappelijk belang

Vzr. Rechtbank Amsterdam 20 september 2015, IEF 15362; ECLI:NL:RBAMS:2015:6674 (eisers tegen KRO-NCRV)
Mediarecht. Eisers (Volkert van der G en advocaat) wilen uitzending van een aflevering van het televisieprogramma Brandpunt Reporter voorkomen. In de voorgenomen uitzending wordt gebruik gemaakt van beeld- en geluidsopnamen die eiser 2 heimelijk van eiser 1 heeft gemaakt. Ook worden in de voorgenomen uitzending conclusies getrokken ten aanzien van de vraag of eiser 1 een of meer van de voorwaarden heeft overtreden die aan zijn invrijheidstelling zijn gesteld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van de programmamakers bij uitzending van het programma zwaarder wegen dan de belangen van eisers bij eerbiediging van hun privacy. De in de reportage aan te kaarten onderwerpen vormen kwesties van maatschappelijk belang. Media mag zich opiniërend uitlaten wanneer het beschikbare feitenmateriaal daar voldoende basis voor biedt.

4.7. Het belang van KRO-NCRV is dat zij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Het belang van [eiser 1] en [eiser 2] is erin gelegen dat zij niet lichtvaardig worden blootgesteld aan voor hen ongewenste publiciteit omtrent hun privé-gegevens en privé-situatie. Welk van deze belangen, die in beginsel gelijkwaardig zijn, de doorslag behoort te geven, hangt af van de omstandigheden van het geval.

4.9. Blijkens de verklaringen van KRO-NCRV ter zitting wordt in de reportage van Brandpunt Reporter de vraag aan de orde gesteld of [eiser 1] zich houdt aan de voorwaarden die zijn gesteld aan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Met name gaat het om de vraag of hij het mediaverbod heeft overtreden door medio 2014 foto’s van zichzelf toe te spelen aan De Telegraaf. Ook komt in de reportage aan de orde dat [eiser 1] in de visie van de programmamakers zijn resocialisatie tegenwerkt, terwijl resocialisatie een van de doelen is van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Resocialisatie kan immers bijdragen aan het voorkomen van recidive; het hoofddoel van voornoemde regeling. Deze in de reportage aan te kaarten onderwerpen vormen naar het oordeel van de voorzieningenrechter kwesties van maatschappelijk belang.

4.11. Concreet hebben [eiser 1] en [eiser 2] bezwaar gemaakt tegen de conclusie in de uitzending dat [eiser 1] één of meer bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Zij wijzen er daarbij op dat het Openbaar Ministerie toezicht houdt op de naleving van de voorwaarden en [eiser 1] stelt dat het Openbaar Ministerie de conclusie van niet-naleving niet heeft getrokken. Daarom is het volgens [eiser 1] en [eiser 2] niet toelaatbaar dat de programmamakers dat wel doen. Met deze stellingname miskennen [eiser 1] en [eiser 2] echter dat de media zich opiniërend mogen uitlaten wanneer, zoals hier het geval lijkt, het beschikbare feitenmateriaal daar voldoende basis voor biedt.

4.13. Al het voorgaande afwegende, prevaleert het belang van KRO-NCRV bij uitzending van de heimelijk gemaakte opnamen boven dat van [eiser 1] en [eiser 2] bij eerbiediging van hun privacy. De vorderingen zijn dan ook niet toewijsbaar.

Op andere blogs:
mediareport

IEF 15361

Beëindiging gebruiksrecht IE-recht staat niet in de weg aan beëindiging overeenkomst

Vzr. Rechtbank Gelderland 24 september 2015, IEF 15361; ECLI:NL:RBGEL:2015:6550 (St. Scholengroep Spinoza voor voortgezet onderwijs en Stichting Digitaal Leren tegen Merces)
IE-Recht. Contracten. Merces levert aan Scholengroep Spinoza en Stichting Digitaal Leren programmatuur op het gebied van personeels-, salaris- en financiële administratie. Merces biedt voortaan het administratiepakket HR2day aan in plaats van Merces@Work. Kern van het geschil is of Spinoza en Stichting Digitaal Leren op grond van art. 13 lid 1 sub c van de Algemene Voorwaarden van Merces de overeenkomst konden beeïndigen daar Merces per dezelfde datum haar gebruiksrecht op intellectuele eigendomsrecht van Merces@Work heeft beëindigd. De voorzieningenrechter oordeelt dat uit de tekst van het artikel niet valt af te leiden dat het alleen is geschreven voor de situatie waarin er door Merces geen andere intellectuele eigendomsrechten kunnen worden ingezet. Nu het beëindigen van het gebruik van Merces@Work ook gevolgen heeft voor Spinoza en Stichting Digitaal Leren, is het redelijk te veronderstellen dat zij de dienstverleningsovereenkomst mochten beëindigen. De voorzieningenrechter verbiedt Merces nog werkzaamheden voor Spinoza en Stichting Digitaal Leren uit te voeren en daarvoor facturen te sturen.

4.5. In het onderhavige geval gaat het om de uitleg van artikel 13 lid 1 sub c van de algemene voorwaarden. Nu over dergelijke voorwaarden niet tussen partijen onderhandeld pleegt te worden en niet gesteld of gebleken is dat zulks in dit geval anders is, is de uitleg daarvan met name afhankelijk van de objectieve bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de overeenkomst als geheel (vgl. HR 16 mei 2008, NJ 2008/284). Hieromtrent wordt het volgende overwogen.

4.6. Vast staat dat Merces het recht op het gebruik van Merces@Work voor haar dienstverlening met ingang van 1 januari 2016 heeft beëindigd en dat zij haar dienstverlening vanaf deze datum zal gaan uitvoeren met behulp van een ander softwarepakket, te weten HR2day. Het nieuwe softwarepakket is niet zoals Merces@Work gebaseerd op SAP (een Duits softwarepakket) maar op SalesForce, een softwarepakket dat werkt met cloudoplossingen. In die zin is dus sprake van een beëindiging van het recht van Merces om de voor de dienstverlening benodigde intellectuele eigendomsrechten van derden - in dit geval SAP - te gebruiken. Uit de tekst van artikel 13 lid 1 sub c van de Algemene Voorwaarden van Merces kan niet worden afgeleid wie een beroep op dit artikel mag doen. In het artikel staat slechts is algemene zin dat de overeenkomst eindigt als het gebruiksrecht van Merces op de voor haar dienstverlening benodigde intellectuele eigendomsrechten van derden eindigt. Verder valt uit de tekst van het artikel ook niet af te leiden dat het alleen is geschreven voor de situatie waarin er door Merces geen andere intellectuele eigendomsrechten kunnen worden ingezet en niet voor de onderhavige situatie waarbij Merces haar diensten door middel van een ander softwarepakket wil gaan aanbieden. Merces heeft niet betwist dat het overstappen op een ander pakket voor de medewerkers van de salarisadministratie van Spinoza en Stichting Digitaal Leren een groot verschil maakt omdat de zogeheten “look en feel” van HR2day verschilt van Merces@Work. Nu het beëindigen van het gebruik van Merces@Work dus ook gevolgen heeft voor (medewerkers van de salarisadministratie van) Spinoza en Stichting Digitaal Leren, is het redelijk te veronderstellen dat Spinoza en Stichting Digitaal Leren het artikel zo hebben opgevat en ook zo hebben mogen opvatten dat ook zij de dienstverleningsovereenkomst op grond van artikel 13 lid 1 sub c van de algemene voorwaarden mochten beëindigen met ingang van
1 januari 2016. Dit geldt temeer nu onduidelijkheden in de eenzijdig door Merces opgestelde algemene voorwaarden voor rekening en risico van Merces dienen te blijven.

IEF 15360

Secret proprietary knowledge valt onder de definitie knowhow

Rechtbank Amsterdam 2 september 2015, IEF 15360 (Orasure Technologies tegen Koninklijke Utermöhlen)
ECLI:NL:RBAMS:2015:9960 Uitspraak ingezonden door Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Peter Claassen, AKD. Octrooirecht. Knowhow. Utermöhlen, rechthebbende op EP0608954 B1, leverde het medisch hulpmiddel Histofreezer, voor de behandeling van wratten, aan de rechtsvoorganger van OraSure. OraSure koopt de activa en het octrooi en Utermöhlen blijft de Histofreezer voor OraSure produceren en leveren. Na verloop van het octrooi brengt Utermöhlen nagenoeg identiek hulpmiddel Cryo op de markt. Utermöhlen maakt geen onrechtmatig gebruik van klantgegevens van de distributeurs van de Histofreezer. Informatie die niet als "secret proprietary knowledge" kan worden aangemerkt valt niet onder de definitie knowhow. Een ruime uitleg van het begrip knowhow zou leiden tot het ongerijmde resultaat dat iedere willekeurige derde het geoctrooieerde hulpmiddel met gebruikmaking van die niet geheime kennis op de markt zou mogen brengen, behalve Utermöhlen. De vraag of de productie zonder geheime knowhow mogelijk is, moet worden beantwoord door een deskundige.

Geen sprake van schending auteursrecht want geen verveelvoudiging. In de overeenkomst zijn geen verbodsbepalingen inzake gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken van OraSure opgenomen. De provisionele stakingsvordering en de vordering betreffende de inbreuk op exclusiviteitsclausule worden afgewezen.

5.4. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de stellingen van partijen niet als vaststaand worden aangenomen dat Utermöhlen slechts doordat zij uit haar contractuele relatie met OraSure kon beschikken over de adresgegevens, in staat is geweest de afnemers te benaderen. OraSure heeft immers onvoldoende gemotiveerd betwist dat de gegevens van haar distributeurs op haar website openbaar waren gemaakt en dat Utermöhlen deze gegevens daaraan heeft kunnen ontlenen (...). Evenmin kan worden aangenomen dat de prijzen waarvoor OraSure de Histofreezer-producten aanbood als vertrouwelijk kunnen worden aangemerkt (...). Uit de door OraSure overgelegde emailcorrespondentie van Utermöhlen met enkele afnemers komt veeleer naar voren dat de door Utermöhlen aangeboden prijzen niet per klant verschillen en derhalve niet zijn afgestemd op grond van bij Utermöhlen bekende gegevens ten aanzien van de door OraSure ten aanzien van de betreffende afnemers gebruikte tarieven en kortingen.

5.6. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van OraSure, voor zover gebaseerd op de in r.o. 3.2.1. genoemde grondslagen, zullen worden afgewezen.

5.9. Naar het oordeel van de rechtbank kan OraSure niet worden gevolgd in haar stelling dat niet van belang is of de kennis op andere wijze kan worden verkregen gezien de definitie van knowhow in die overeenkomsten. (...) Dat betekent dat informatie die niet als "secret proprietary knowledge" kan worden aangemerkt niet onder de definitie van knowhow valt. Kennis die niet langer gehiem is, valt daar daarom niet onder. Dat volgt ook uit het feit dat hoewel in de definitie het octrooi als zodanig wordt genoemd, zelfs OraSure niet stelt dat het octrooi (...) onder het begrip knowhow zou moeten vallen en Utermöhlen de in het octrooi vervatte kennis niet zou mogen gebruiken. Een door OraSure voorgestane ruime uitleg van het begrip knowhow in de overeenkomsten die ook niet geheime, makkelijk te achterhalen kennis daaronder zou scharen, zou ook tot het ongerijmde resultaat leiden dat, na afloop van het octrooi, ieder willekeurige derde het geoctrooieerde hulpmiddel met gebruikmaking van die niet geheime kennis op de markt zou mogen brengen, met uitzondering van Utermöhlen. Dat zou tot een niet gerechtvaardigde inperking van de mogelijkheden van Utermöhlen ten opzichten van alle andere marktdeelnemers leiden.

5.14. Anders dan waar OraSure kennelijk van uitgaat, zijn in de overeenkomsten geen bepalingen opgenomen die aan Utermöhlen verbieden - na beëindiging van de overeenkomsten - gebruik te maken van auteursrechtelijk beschermde werken van OraSure.

5.19. (...) In die omstandigheden en alles tegen elkaar afwegend, dienen de belangen die Utermöhlen heeft bij voortzetting van de levering van haar producten boven de belangen van OraSure bij staking daarvan te prevaleren. De provisionele vordering zal worden afgewezen. (...)

5.23. Voor zover OraSure heeft willen betogen dat van wanprestatie in het geheel geen sprake kan zijn, omdat aan de voorwaarden voor "Gross Default" niet is voldaan, kan zij niet worden gevolgd. De omstandigheden dat geen "Gross Default" intreedt, met de daaraan verboden bijzondere gevolgen, hoeft er immers niet aan in de weg te staan dat een gewone wanprestatie kan worden gepleegd. Aan een dergelijke wanprestatie zijn dan de normale gevolgen van een toerekenbare niet nakoming verbonden, nu de overeenkomsten niet anders inhouden. 

IEF 15359

Hugobossoutlet.nl te kwader trouw geregistreerd

WIPO Arbitration and Medication Center 21 september 2015, IEF 15359; Case No. DNL2015-0034 (hugobossoutlet.nl)
Uitspraak ingezonden door Annelot Sitsen en Lars Bakers, Bingh Advocaten. Domeinnaamgeschil. Hugo Boss Trade Mark Management stelt dat de domeinnaam "hugobossoutlet.nl" voor verwarring zorgt. Deze website is door de hosting provider geblokkeerd maar is duidelijk zichtbaar geweest als handelsmerk voor kledingproducten. De website creeërde ten onrechte de indruk dat het verbonden is met Hugo Boss. Bovendien is er sterk het vermoeden dat het gaat om namaakproducten. Het Panel oordeelt dat de domeinnaam verwarrende gelijkenis toont door het dominerende bestanddeel Hugo Boss waarin verweerder geen rechten of legitieme belangen heeft. De domeinnaam is geregistreerd en gebruikt te kwader trouw omdat de merkenregistratie 37 jaar voor de domeinnaamregistratie ligt en door een kleine inspanning had verweerder hier achter kunnen komen. De domeinnaam moet overgedragen worden aan Hugo Boss. 

A. Identical or Confusingly Similar
The Complainant has shown that it has rights in the Trade Marks. The Trade Marks consist of (or include) the name “Hugo Boss”, which is incorporated in its entirety in the Domain Name. The addition of the country code Top-Level Domain (“ccTLD”) “.nl ” does not change the overall impression, as the applicable top-level suffix in the domain name is typically disregarded under the confusing similarity test, since it is a technical registration requirement (see WIPO Overview 2.0, paragraph 1.2). The addition of the word “outlet” is descriptive and does not alter the overall impression, as HUGO BOSS clearly is the dominant element in the Domain Name. Therefore, the Panel finds that the Domain Name is confusingly similar to the Trade Marks.

B. Rights or Legitimate Interests
The Complainant has to make out a prima facie case that the Respondent does not have rights or legitimate interests in the Domain Name (WIPO Overview 2.0, paragraph 2.1). The Complainant asserts that the website connected to the Domain Name prominently displayed the BOSS HUGO BOSS trademark, as well as pictures of clothing products which were offered for sale under the HUGO BOSS trademark, which wrongly creates the impression that the website is an online outlet store of or connected to the Complainant. The Panel notes that the domain name <hugobossoutlet.nl> may indeed create the impression of being the website of a reseller or distributor of the Complainant. As set out in paragraph 2.3 of the WIPO Overview 2.0, a reseller or distributor can be making a bona fide offering of goods and services and thus have a legitimate interest in the domain name at issue if certain requirements are met. The leading case on this point is OKI Data Americas, Inc. v. ASD, Inc., WIPO Case No. D2001-0903. Under OKI Data case in order for the offerings of the Respondent on its website under the Domain Name to be characterised as bona fide, the following requirements must be met:
a) the Respondent must actually be offering the goods or services at issue;
b) the Respondent must use the site to sell only the trademarked goods; otherwise, it could be using the trademark to bait Internet users and then switch them to other goods;
c) the site must accurately disclose the registrant's relationship with the trademark owner; it may not, for example, falsely suggest that it is the trademark owner, or that the website is the official site, if, in fact, it is only one of many sales agents;
d) the Respondent must not try to corner the market in all domain names, thus depriving the trademark owner of reflecting its own mark in a domain name.
The Complaint does not expressly reflect upon this decision, and the Panelist will discuss this on the basis of the statements submitted and the evidence provided. On the basis of the screen print, it must be assumed that elements a, b and d of the OKI Data criteria are fulfilled, but element c is not, as the screen print of the website does not contain any information on the relationship with the Complainant. Moreover, in view of the prominent use of the Trademarks (including a device mark) in connection with the goods (fashion products) this may in the Panel’s view create the impression that the website is that of an official distributor. In view of all of the above, the Panel concludes that the Complainant on balance has made out the prima facie case that the Respondent has no rights or legitimate interests in the Domain Name. As no Response has been submitted, the Panel concludes that the Respondent has no rights or legitimate interests in the Domain Name.

C. Registered or Used in Bad Faith
The Complainant has to show that the Domain Name was registered or is being used in bad faith.The Complainant’s case in this respect is based upon the same assertions and evidence referred to in paragraph 6B. Based on the information and the documents provided by the Complainant, the Panel assumes that at the time of registration of the Domain Name the Respondent was or should have been aware of the Trademarks. First, the registration date of the Trademarks lie more than 37 years before the registration date of the Domain Name. Second, one of the designated states for the registration of the Trademarks is Germany, the state of domicile of the Respondent. Thirdly, the name “Hugo Boss”, which is incorporated in its entirety in the Domain Name, is not a name that a person wishing to register a domain name would accidentally think of. In addition, if the Respondent had not actually been aware of the Complainant or the Trademarks, a small effort on its part would have revealed the Complainant’s rights to the Trademarks. A simple online trade mark register search would have informed the Respondent of the existence of the Trademarks (and many other trademarks of the Complainant incorporating the name “Hugo Boss”). Taking into account that the Respondent has not filed a Response to counter the submissions of the Complainant, the Panel on balance concludes that the Domain Name has been registered and used in bad faith.

7. Decision
For all the foregoing reasons, in accordance with articles 1 and 14 of the Regulations, the Panel orders that the disputed domain name, <hugobossoutlet.nl>, be transferred to the Complainant.

Op andere blogs:
Novagraaf

IEF 15358

HvJ EU: Bitcoin is wettig betaalmiddel en dus vrijgesteld van BTW

HvJ EU 22 oktober 2015, IEF 15358; C-264/14 (Skatteverket tegen David Hedqvist)
Inwisselen van de virtuele valuta "bitcoin" tegen traditionele valuta's - vrijstelling.  Het Hof verklaart voor recht:

1) Artikel 2, lid 1, onder c), van [BTW-richtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat handelingen zoals die aan de orde in het hoofdgeding – die bestaan in het inwisselen van traditionele valuta’s tegen eenheden van de virtuele valuta „bitcoin” en omgekeerd, die worden verricht tegen betaling van een bedrag dat overeenkomt met de marge die ontstaat uit het verschil tussen de prijs waarvoor de betrokken marktdeelnemer de valuta’s koopt en de prijs waarvoor hij deze verkoopt aan zijn klanten –, diensten onder bezwarende titel in de zin van deze bepaling vormen.

2) Artikel 135, lid 1, onder e), van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat diensten zoals die aan de orde in het hoofdgeding – die bestaan in het inwisselen van traditionele valuta’s tegen eenheden van de virtuele valuta „bitcoin” en omgekeerd, die worden verricht tegen betaling van een bedrag dat overeenkomt met de marge die ontstaat uit het verschil tussen de prijs waarvoor de betrokken marktdeelnemer de valuta koopt en de prijs waarvoor hij deze verkoopt aan zijn klanten –, van de btw vrijgestelde handelingen vormen in de zin van deze bepaling. Artikel 135, lid 1, onder d), en f), van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat dergelijke diensten niet binnen de werkingssfeer van deze bepalingen vallen.

Prejudiciële vragen die gesteld zijn:

1)      Moet artikel 2, lid 1, van de btw-richtlijn aldus worden uitgelegd dat handelingen in de vorm van wat is omschreven als de inwisseling van virtuele valuta’s tegen traditionele valuta’s en omgekeerd, die worden verricht voor een tegenprestatie die de dienstverrichter bij de vaststelling van de wisselkoers mede aanrekent, een dienst onder bezwarende titel vormen?
2)      Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 135, lid 1, [van deze richtlijn] dan aldus worden uitgelegd dat voormelde wisselhandelingen zijn vrijgesteld van belasting?”

 

Op andere blogs:
Ius Mentis
Hln.be
Legalworld.be

 

IEF 15357

&#039;Grotere kans op boete voor Nederlandse Popcorn Time-gebruikers&rsquo;, wacht, wat?

Door Arnoud Engelfriet, ICTRecht. Thema: Downloadverbod & thuiskopie. De kans dat auteursrechthebbenden gaan proberen om van Nederlandse Popcorn Time-gebruikers schadevergoedingen te eisen lijkt weer wat groter te zijn geworden, las ik bij NOS.nl (dat me ook om een weerwoord vroeg). Brein-opperhoofd Tim Kuik liet zich bij BNR ontvallen dat er in de wandelgangen wordt gefluisterd dat sommige rechthebbenden nadenken over mogelijke boetes voor sommige downloaders. Keihard bewijs dat het volgende week gaat gebeuren? Proest. Maar slim van Brein wel: het kost veel minder dan daadwerkelijk naar de rechter gaan, de negatieve PR-impact is een stuk minder en er zullen vast mensen zijn die nu denken “Oké, ik ga wel naar Netflix nu”.

Sinds de invoering van het downloadverbod is het al een discussie: gaan individuele up- en vooral downloaders nu aangepakt worden? Het is immers inbreuk op auteursrechten als je iets downloadt uit illegale bron, nu het excuus van de thuiskopie van tafel is.

Heeft het zin? In juridische zin vast wel: elke inbreuk beëindigd is er een. Maar praktisch gezien zie ik het niet. Een digitaal vergiet pak je niet aan door een voor een gaatjes te dichten, dat vereist andere middelen. En die heeft Brein al lang gevonden, namelijk de platforms aanpakken. The Pirate Bay blokkeren beperkt het downloaden van veel meer mensen dan een rechtszaak tegen een downloader.

Natuurlijk, er gaat een afschrikwekkend effect uit van een downloader aanpakken. Holy shit, die jongen van hier tegenover moet 8.000 euro boete (pardon, 100 euro schadevergoeding en 7.900 volledige proceskostenvergoeding, maar je weet hoe dat gaat) betalen omdat ie een film heeft gedownload op Bittorrent. Ik neem wel een VPNga wel naar Netflix. Zoiets.

Maar a) hoe groot is dat effect werkelijk en b) het afbreukrisico is veel te groot. Afbreukrisico? Ja. Voor je het weet sta je een grootmoeder van 85 te dagvaarden wiens aardige onderbuurjongen haar router heeft helpen beveiligen (en en passant er een seedbox-gateway van maakte), of een meisje van 13 dat alleen maar de Hunger Games wilde kijken. En je kunt je nu al de krantenkoppen (en mogelijk Kamervragen) wel voorstellen.

Dus nee, ik geloof het niet. Het is veel slimmer om door te laten schemeren dát het kan gebeuren. Want het is leuke clickbait, dit soort angstverhalen, en het kost niets om ze in de wereld te helpen. (En ja, dilemma: moet je er dan op reageren in de hoop het te ontkrachten, want zo valideer je dat het een talking point is. Maar goed.)

Arnoud

Ook te lezen op: https://www.iusmentis.com/

IEF 15356

Popartiesten vs. Donald Trump

Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Het lijkt wel een nieuwe trend: popartiesten die bezwaar maken tegen gebruik van hun muziek door politici. Terwijl Henk Westbroek op dit moment in Nederland onderzoekt of hij de PVV kan verbieden bij verkiezingsbijeenkomsten zijn lied België te draaien, wordt Donald Trump in de Verenigde Staten onder vuur genomen door verschillende muzikanten die zich verzetten tegen gebruik van hun nummers als ondersteuning van zijn campagne.

NEIL YOUNG
Toen Trump in juni van dit jaar bij de aankondiging van zijn presidentskandidatuur het  nummer Keep on rockin’ in the free world van Neil Young ten gehore bracht, maakte Young meteen bezwaar. Ik heb hier geen toestemming voor gegeven en ben bovendien fan van Bernie Sanders (een andere presidentskandidaat), aldus Young.

REM EN THE AEROSMITH
Nog geen twee maanden later was het weer raak toen Trump een verkiezingsbijeenkomst in Washington opvrolijkte met It’s the End of the World as We Know It van de Amerikaanse band REM. Leadzanger Michael Stipe was wat minder subtiel dan Neil Young twee maanden eerder. ‘Go fuck yourselves … you sad, attention-grabbing, powerhungry little men’, aldus Stipe in een tweet. En of het allemaal nog niet genoeg was kreeg Trump het begin van deze maand aan de stok met Steven Tyler van The Aerosmith over het gebruik van het nummer Dream On. Tyler wil voorkomen dat de indruk wordt gewekt hij de kandidatuur van Trump steunt.

PVV KEURIG BETAALD
Toch is het de vraag of de artiesten wel een zaak hebben. Immers, zowel Trump als de PVV hebben gewoon netjes betaald voor het gebruik. Zo heeft de PVV rechten afgedragen aan Buma Stemra, de organisatie waaraan Westbroek zijn exploitatierechten heeft overgedragen. En wie de rechten op zijn muziek  zonder enige beperking overdraagt, moet dan achteraf misschien niet zeuren, zou je kunnen zeggen.

PERSOONLIJKHEIDSRECHTEN
Echter, toch is Westbroek niet kansloos. Want naast exploitatierechten heeft een componist ook zogenaamde morele rechten of persoonlijkheidsrechten. Ook als de componist zijn exploitatierechten heeft overgedragen, kan hij op basis van zijn morele rechten nog altijd een vuist maken als hij meent dat zijn reputatie of goede naam wordt aangetast. Of gebruik door de PVV van België de reputatie van Westbroek schaadt, is aan de rechter.

Dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad Trump vs. Young Stipe en Tyler NRC 22-10-2015

IEF 15355

XO voor kaas is van Cognac overgewaaide leeftijdsaanduiding

Vzr. Rechtbank Den Haag 22 oktober 2015, IEF 15355; ECLI:NL:RBDHA:2015:12421 (XO-kaas; Wijngaard tegen Vergeer)
Uitspraak ingezonden door Thera Adam-van Straaten en Robert Span, Kneppelhout & Korthals Advocaten. Merkenrecht. Soort en hoedanigheid. Wijngaard houdt zich al drie generaties bezig met het het affineren en verhandelen van exclusieve kazen en houdster van diverse XO-merken. Vergeer rijpt, verpakt en verhandelt kaas en heeft sinds kort het teken X.O. aangebracht. Vergeer betoogt dat XO een afkorting van ‘Extra Old’/’Extra Oud’ is en een kenmerk van kaas beschrijft, namelijk de soort en hoedanigheid in termen van rijpingsduur/leeftijd. Ze maakt voldoende aannemelijk dat het teken XO gangbaar is geworden als algemene aanduiding van de leeftijd van een aantal voedings- en drankwaren. De oorsprong van dit teken is van het codesysteem voor de leeftijdsaanduiding van cognac. Dit is ‘overgewaaid’ naar andere gedestilleerde dranken en later ook naar andere waren. Er is een niet te verwaarlozen kans dat de XO-merken nietig zullen worden verklaard in de aanhangig gemaakte procedures.

4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat het teken XO reeds zeer lang als leeftijdsaanduiding van cognac wordt gebruikt. XO is in dat verband een afkorting van de aanduiding ‘Extra Old’, naast bijvoorbeeld de afkortingen VS voor ‘Very Special’ en VSOP voor ‘Very Special Old Pale’, en geeft de ‘leeftijd’ van de cognac aan, waarbij geldt dat de kwaliteit van de cognac stijgt naarmate de cognac ouder is. De aanduiding XO is sinds de veertiende, herziene uitgave uit 2005 ook opgenomen in Van Dale’s Groot woordenboek van de Nederlandse taal7 en wordt verklaard als ‘extra old ((kwaliteitsaanduiding van) cognac of een andere brandenwijnsoort, beter dan VVSOP’8).

4.6. Onvoldoende weersproken is verder dat het teken XO (soms ook geschreven als X.O.), behalve voor cognac, in Europa ook als leeftijdsaanduiding wordt gebruikt voor andere (gedestilleerde) dranken zoals armagnac, whisky (productie 3 gedaagde) en jenever (productie 3 gedaagde), maar daarnaast ook als kwaliteitsaanduiding voor sigaren (productie 4 gedaagde), Waygu rundvlees (productie 6 gedaagde) en Marmite (productie 5 gedaagde).

4.7. De discussie tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de XO-merken ook beschrijvend zijn voor de waar kaas. Vergeer heeft aan de hand van een aantal voorbeelden van concrete producten9 laten zien dat er in Europa verschillende kazen worden verhandeld, ook al van voor de datum van de depots, zoals de Franse Mimolette, met gebruikmaking van het teken XO (soms ook geschreven als X.O.) om de leeftijd van de kaas, i.e. extra oud, aan te duiden. Ook heeft Vergeer twee verklaringen van restauranteigenaren overgelegd10 waaruit volgt dat het teken XO binnen de gastronomie direct wordt geassocieerd met ‘extra oud’ en geldt als een algemene aanduiding die de leeftijd van voedings- en drankwaren aangeeft. Ten slotte heeft Vergeer ook een videofragment11 in het geding gebracht waarin een dame wordt getoond die op de markt bij een kaashandelaar vraagt: “heeft u XO kaas?”, waarop de marktkoopman reageert met: “Jazeker, extra oude kaas”.

4.9. Artikel 7 lid 1 sub c GMVo respectievelijk artikel 2.28 lid 1 sub c BVIE bepalen dat de nietigheid kan worden ingeroepen van de inschrijving van een merk dat uitsluitend bestaat uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, hoedanigheid, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst of het tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten. Het woord ‘kunnen’ geeft aan dat het voor de toepassing van deze weigeringsgrond niet nodig is dat het merk de betreffende kenmerken op het tijdstip van de inschrijvingsaanvraag daadwerkelijk beschrijft, maar dat voldoende is dat die kenmerken door het merk kunnen worden beschreven. Zelfs als het merk de kenmerken thans nog niet beschrijft, vindt de weigeringsgrond toepassing als het redelijkerwijs mogelijk is dat het merk die in de toekomst wel zal gaan beschrijven.12

4.11. Naar voorlopig oordeel heeft Vergeer voldoende aannemelijk gemaakt dat het teken XO gangbaar is geworden als algemene aanduiding van de leeftijd van een aantal voedings- en drankwaren. Waar het gebruik van dit teken zijn oorsprong vindt in een codesysteem voor de leeftijdsaanduiding van cognac, is dit ‘overgewaaid’ naar andere gedestilleerde dranken en later ook naar de waren die zijn opgesomd in r.o. 4.6.

Lees de uitspraak (pdf/html)