Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.940 artikelen gevonden
IEF 12486

Procesvertegenwoordiging HvJ EU. De inbreng van de Nederlandse regering in 2012

Jaarbericht 2012. Procesvertegenwoordiging Hof van Justitie van de EU. Inbreng van de Nederlandse regering, Bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 33 400-V, nr. 118.

De rechtspraak van het Hof en het Gerecht is essentieel voor Nederland. Hun uitspraken dragen bij aan de rechtsontwikkeling binnen de Europese Unie en kunnen van invloed zijn op het Nederlandse recht en beleid. Europese jurisprudentie dwingt soms tot aanpassing van de nationale regelgeving of uitvoeringspraktijk. Door actief zijn visie naar voren te brengen in Luxemburg, kiest Nederland ervoor om invloed uit te oefenen op deze rechtsontwikkelingen. Bij elk geselecteerd arrest wordt kort het standpunt van de Nederlandse regering weergegeven.

EEX - Folien Fischer
Consumentenbescherming - Content Services
Intellectueel eigendom - SABAM + ONEL
Vrij verkeer - fairtrade koffie en thee
Mededinging - Compass-Datenbank

EEX - Folien Fischer
Arrest van het Hof van 25 oktober 2012, Folien Fisher, zaak C-133/11 (Duitsland) [IEF 11924]
Folien Fisher is gevestigd in Zwitserland en is actief op de markt voor gelamineerd papier en folie. Een Italiaanse concurrent, Ritrama, klaagt dat Fisher in strijd handelt met het mededingingsrecht door het bieden van oplopende kortingen in verhouding tot de gekochte hoeveelheid en de weigering haar octrooilicenties te verlenen. Fisher vraagt voor de Duitse rechter een verklaring voor recht dat zijn verkooppraktijk niet onrechtmatig is en dat Ritrama op basis daarvan geen vordering kan instellen. De Duitse rechter vraagt of artikel 5 van de EEX-verordening ook geldt voor een declaratoir vonnis gericht op het ontkennen van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad. Het Hof antwoordt hierop dat bij een vordering uit onrechtmatige daad de rechter gevestigd in de plaats waar het schade brengende feit zich kan voordoen en op de plaats waar de schade is ingetreden, bevoegd is. Het doel van de verordening verzet zich daarom niet tegen een situatie waarin een declaratoir vonnis ook onder artikel 5 van de verordening valt, omdat een vordering uit onrechtmatige daad niet per definitie door de benadeelde behoeft te worden ingesteld. Deze uitspraak komt overeen met het Nederlandse standpunt.

Consumentenbescherming - Content Services
Arrest van het Hof van 5 juli 2012, Content Services, zaak C-49/11 (Oostenrijk) - [IT 820]
In deze zaak worden prejudiciële vragen gesteld over wat kan worden beschouwd als een ‘duurzame drager’. De richtlijn koop-op-afstand (thans Richtlijn 2011/83) vereist onder meer dat de algemene voorwaarden aan de consument ter beschikking worden gesteld op een ‘duurzame drager’. Een papieren kopie van de algemene voorwaarden is uiteraard een duurzame drager. In dit geval gaat het om een hyperlink door middel waarvan de consument op de website van de verkoper de algemene voorwaarden kan bekijken. Zoals ook de Nederlandse regering heeft betoogd, voldoet een dergelijke hyperlink volgens het Hof niet aan de voorwaarden van de richtlijn. Het is namelijk de bedoeling dat de consument de informatie kan opslaan zodat hij de informatie altijd kan raadplegen en er ook zeker van kan zijn dat deze ongewijzigd blijft. Een hyperlink is dus geen ‘duurzame drager’ in de zin van de richtlijn koop-op-afstand.

Intellectueel eigendom
Arrest van het Hof van 16 februari 2012, SABAM, zaak C-360/10 (België) - [IEF 10920]
In deze zaak gaat het om de vraag of een sociaalnetwerksite verplicht mag worden een filtersysteem te installeren om het illegaal uitwisselen van auteursrechtelijk beschermd materiaal te voorkomen. Het Hof is van oordeel dat het opleggen van een filterverplichting in strijd is met het Unierecht. Een dergelijke verplichting vormt een door de richtlijn elektronische
handel (Richtlijn 2000/31) verboden algemene toezichtverplichting. De nationale wetgever en rechter moeten bij het opleggen van maatregelen aan een internetprovider of een hostingdienstverlener ter bescherming van auteursrechthebbenden de belangen afwegen van bescherming van auteursrechten enerzijds en grondrechten als privacy, bescherming van persoonsgegevens en vrijheid van informatie, zoals gewaarborgd in het Handvest van de Unie, anderzijds. De uitspraak is in lijn met de inbreng van de Nederlandse regering.

Arrest van het Hof van 19 december 2012, Leno Merken, C-149/11 (Nederland, Gerechtshof Den Haag) - [IEF 12154]
Leno Merken BV is houdster van het gemeenschapsmerk ‘ONEL’. Wanneer Hagelkruis BV later het merk ‘OMEL’ deponeert, maakt Leno Merken bezwaar. Dat bezwaar wordt verworpen omdat Leno Merken de afgelopen vijf jaar geen ‘normaal gebruik’ heeft gemaakt van haar gemeenschapsmerk binnen de Gemeenschap. In de procedure die volgt, vraagt de verwijzende rechter het Hof hoe ‘normaal gebruik binnen de Gemeenschap’ moet worden vastgesteld. Geheel in lijn met het Nederlandse standpunt oordeelt het Hof dat niet bepalend is of het gebruik van het Gemeenschapsmerk zich voordoet binnen één of juist méér lidstaten. Er geldt geen ‘de minimis-regel’ voor territoriale omvang van het gebruik. Van een gemeenschapsmerk wordt ‘normaal gebruik gemaakt’ in de zin van artikel 15, lid 1 van de gemeenschapsmerkverordening (Verordening 207/2009) wanneer het wordt gebruikt overeenkomstig de wezenlijke functie ervan en teneinde in de Europese Gemeenschap marktaandelen te behouden of te verkrijgen voor de door dit merk aangeduide waren of diensten. Het is aan de nationale rechter om te beoordelen of deze voorwaarden zijn vervuld, gelet op alle relevante feiten en omstandigheden, zoals met name de kenmerken van de betrokken markt, de aard van de door het merk beschermde waren of diensten, de territoriale en kwantitatieve omvang van het gebruik alsook de frequentie en de regelmaat ervan.

Mededinging - Compass-Datenbank

Arrest van het Hof van 12 juli 2012, Compass-Datenbank, zaak C-138/11 (Oostenrijk)
Compass-Datenbank exploiteert een economische databank voor het verstrekken van informatiediensten. Compass-Datenbank heeft toestemming van de Oostenrijkse autoriteiten nodig om gegevens uit het ondernemingsboek te gebruiken. Het gaat onder meer om de reguliere gegevens (adres, telefoon enz.), deelnemingen, (stille) vennoten en andere informatie. Sinds 1999 hebben vijf ondernemingen na een aanbesteding de taak toebedeeld gekregen afwikkelingsinstanties op te zetten voor het bijhouden en tegen betaling verlenen van toegang tot het ondernemingsboek. De Oostenrijkse autoriteiten verbieden vervolgens Compass-Datenbank om nog langer gegevens uit het ondernemingsboek te gebruiken. De Oostenrijkse rechter vraagt om uitlegging van artikel 102 VWEU. Volgens het
Hof verricht een overheidsinstantie geen economische activiteit wanneer zij de gegevens die ondernemingen op grond van een wettelijke meldingsplicht hebben meegedeeld, in een databank opslaat en belanghebbenden inzage daarin verleent en/of voor hen print-outs laat vervaardigden. De overheidsinstantie kan in dit geval daarom niet als een onderneming in de zin van artikel 102 VWEU worden beschouwd. Dat geldt ook wanneer de activiteit erin bestaat afwikkelingsinstanties en hun eindklanten te verbieden informatie die door de overheid is verzameld en in de databank
van een openbaar register als het ondernemingsboek is opgenomen, te hergebruiken om daarmee eigen inlichtingendiensten te verstrekken. Ook wanneer een overheidsinstantie zich daarbij op intellectuele eigendomsrechten
beroept, handelt zij nog niet als een onderneming. Deze uitspraak is in lijn met de inbreng van de Nederlandse regering.

Vrij verkeer - fairtrade koffie en thee
Arrest van het Hof van 10 mei 2012, Commissie/Nederland, zaak C-368/10 - [IEF 11305]
De provincie Noord-Holland start een Europese aanbesteding voor de levering van koffieautomaten met biologische en fairtrade koffie en thee. De provincie verwijst in haar bestek naar het EKO-keurmerk en het Max Havelaarkeurmerk. Volgens de Commissie zijn deze verwijzingen in strijd met de aanbestedingsrichtlijn (Richtlijn 2004/18). De Commissie krijgt grotendeels gelijk van het Hof. De verwijzing naar het EKO-keurmerk was volgens het Hof een onverenigbare technische specificatie. De provincie mag alleen de onderliggende uitgangspunten van het keurmerk als eis stellen, niet het keurmerk zelf. De uitgangspunten van het Max Havelaar keurmerk zijn volgens het Hof sociale overwegingen die getoetst moeten worden aan het artikel over uitvoeringsvoorwaarden (artikel 26 van Richtlijn 2004/18). Deze
uitgangspunten zijn dus geen technische specificaties van het product, zoals de Commissie stelt. De uitgangspunten van zowel het EKO-keurmerk als het Max Havelaar-keurmerk mogen voorts ook worden gebruikt in de gunningscriteria.
Deze uitgangspunten houden in casu voldoende verband met het voorwerp van de opdracht. Ook hier geldt dus dat het keurmerk zelf niet geëist mag worden. Dit zou in strijd zijn met de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie en transparantie. Tot slot heeft de provincie ook van leveranciers geëist dat ze inzicht geven in hun activiteiten op het
gebied van duurzaam inkopen en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Deze eis is volgens het Hof in strijd met het gesloten systeem van bekwaamheidseisen en met de transparantieverplichting.

Zie het Jaarbericht van 2011.

IEF 12485

Kamerbrief: IE, de wetenschap en privaat-publieke samenwerking

Brief van de Staatssecretaris van OC&W inzake wetenschapsbudget, Kamerstukken II 29 338, nr. 118.
 
In het algemeen overleg op 4 juli 2012 (Kamerstuk 29 338, nr. 117) is gesproken over de vraag hoe intellectueel eigendom, in het bijzonder patenten, beter kan worden benut bij het beginnen van start-ups en het vinden van investeerders.

De kennisinstellingen maken op dit gebied een sterke ontwikkeling door. Er is een proces gaande van professionalisering van onderwijs in ondernemerschap en van waardecreatie met kennis uit onderzoek. Zo hebben alle universiteiten technology transfer offices (TTO’s) en incubators opgericht, bestaan er interne regelingen voor omgang met IE en is valorisatie veelal ingebed in geformuleerd hrm-beleid van de kennisinstellingen. (...)

In consortia voor privaat-publieke samenwerking, bijvoorbeeld in het kader van de topsectoren, spelen heel andere vraagstukken rond intellectueel eigendom. Over de inzet van extra middelen zoals voorgenomen in het Regeerakkoord is de Kamer in de brief van 11 februari 2013 (Kamerstuk 27 406, nr. 198) geïnformeerd. In dit kader wordt onder andere bekeken tot welke heldere spelregels kan worden gekomen op het terrein van intellectueel eigendom in de topsectoren. Hierover zal de Kamer nader worden geïnformeerd.

IEF 12484

Overnameovereenkomst voor immateriële activa, zonder merk

Rechtbank Oost-Nederland, locatie Arnhem 6 maart 2013, LJN BZ5453 (Proversco Verserver B.V. tegen Juice Solution B.V.)

Merkenrecht. Faillissement. Schriftelijkheid voor overdracht. Houdster in het register. Uitputting overgenomen voorraad voorzien van het merk.

Enkele dagen na het faillissement van Verserver heeft de curator een overnameovereenkomst gesloten voor de inventaris, de voorraad en de immateriële activa, waaronder het label WOW dat gefailleerden van Juice Solutions zouden hebben overgenomen. Beide partijen bieden producten aan onder de naam "WOW Smoothie Time" en maken als zodanig gebruik van het merk WOW. Beide partijen claimen met uitsluiting van de ander exclusief rechthebbende te zijn op dat merk. De kernvraag is aan wie dat uitsluitend recht toekomt. Juice Solutions is houdster van het merk en van een voor de overgang van een merk vereiste schriftelijke overdracht is niet gebleken.

 

2.5.  Het WOW-label of WOW-concept houdt in dat onder de merknaam WOW aan afnemers ingrediënten worden geleverd voor het door de afnemer volgens bepaalde samenstelling en bepaalde namen en onder dat merk vervaardigen van zogenaamde smoothies (yoghurtdrank met gepureerd fruit). Het WOW-concept is ontwikkeld en uitgerold door Juice Solutions.

De conventionele vorderingen worden afgewezen. Het door Juice Solutions in reconventie jegens Proversco gevorderde inbreukverbod wordt toegewezen. Behalve ten aanzien van de van het merk WOW voorziene voorraad die destijds door Juice Solutions is verkocht en die vervolgens door de curator is doorverkocht. Die voorraad is immers door Juice Solutions rechtmatig in het (economisch) verkeer gebracht zodat zij zich op grond van artikel 2.23 lid 3 BVIE tegen de verhandeling daarvan niet meer kan verzetten.

4.4.  Ingevolge artikel 2.2 BVIE wordt het uitsluitend recht op een (Benelux) merk verkregen door de inschrijving van het gedeponeerde merk in het Benelux merkenregister bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom. De voorzieningenrechter consta¬teert dat het merk WOW door Juice Solutions is gedeponeerd en ingeschreven en zij aldus de houdster is van dat merk. Van een voor de overgang van een merk vereiste schriftelijke overdracht van dat merk door Juice Solutions aan Proversco of een andere partij is niet gebleken, zodat Juice Solutions de exclusief rechthebbende van het merk WOW is gebleven.
in reconventie
5.2. beveelt Proversco om met onmiddellijke ingang ieder gebruik van het beeldmerk “WOW Smoothie Time” te staken en gestaakt te houden,

5.3. beveelt Proversco om elke verwijzing naar het beeldmerk “WOW Smoothie Time” of enige daaraan gelijkende of daarmee vergelijkbare verwijzing op de website www.verserver.nl, althans op enige andere website die onder haar beheer valt, binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden,

5.4. beveelt Proversco om binnen tien werkdagen na betekening van dit vonnis aan Juice Solutions, een door een registeraccountant geaccordeerde, gespecificeerde en met stukken onderbouwde opgave te doen, van de sinds 19 december 2012 door Proversco geleverde aantallen inbreukmakende producten, de prijs waartegen deze producten zijn geleverd, op welke data deze geleverd zijn en op welk adres, de inkoopprijs van deze producten, de hoeveelheid voorraad inbreukmakende producten welke thans nog door Proversco wordt aangehouden, alsmede de locatie waar deze voorraad wordt gehouden,
IEF 12483

Voorbeeld noemen van een te heropenen zaak, mag

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad 24 maart 2013, C/16/340780 / KL ZA 13-117 (Jacob tegen Stichting NOS)

Kop-staartvonnis ingezonden door Bas Le Poole en Peter Kok, Houthoff Buruma.

Als randvermelding. Mediarecht. Vonnis bij het artikel op NU.nl:

De NOS mag een nieuwsitem over de geplande herziening van vrijspraken gewoon uitzenden. (...) Het kabinet wil de wet veranderen, zodat voortaan niet alleen veroordelingen kunnen worden herzien, maar ook vrijspraken. De Tweede Kamer stemde daar in januari mee in. De plannen liggen nu bij de Eerste Kamer. (...) De NOS wil de moord op Tamara Wolvers (28) noemen als een voorbeeld van een zaak die misschien wordt heropend.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van Jacob af en veroordeelt eiser in de proceskosten ad €1.493,00.

(Schriftelijke uitwerking volgt, zodra het vonnis is uitgewerkt)

IEF 12482

Overnemen van klanten is geen inbreuk op portefeuillerecht

Hof Arnhem-Leeuwarden 19 maart 2013, LJN BZ4796 (assurantiekantoor)

Wallet with CashAls randvermelding. Know how. Oneerlijke concurrentie. Overnemen van klanten van tussenpersoon is niet als een inbreuk op het portefeuillerecht onrechtmatig. In dit geval wel onrechtmatigheid omdat onjuiste mededelingen zijn gedaan.

3.6 [geïntimeerde] heeft zich zowel in eerste aanleg als in hoger beroep op haar portefeuillerecht beroepen. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] onrechtmatig gehandeld doordat hij met het overnemen van klanten uit haar portefeuille inbreuk heeft gemaakt op dat portefeuillerecht. Die enkele inbreuk rechtvaardigt de toewijzing van de ingestelde vorderingen, aldus [geïntimeerde]. Het hof volgt [geïntimeerde] niet in dit betoog. (...)

3.9  Volgens de rechtbank heeft [appellant], afgezien van het antwoord op de vraag of hij misleidende informatie heeft verstrekt, onrechtmatig gehandeld, nu hij:
a.  uit hoofde van zijn eerdere functie beschikt over het bestand;
b.  hij de personen in het bestand stelselmatig heeft benaderd;
c.  hij die personen heeft benaderd met het oogmerk hen te bewegen de relatie met [geïntimeerde] te beëindigen en voortaan met hem zaken te doen;
d.  hij in de contacten met deze personen gebruik heeft gemaakt van kennis en gegevens met betrekking tot de klanten en de verzekeringen uit zijn eerdere functie bij [assurantiekantoor]. [appellant] heeft bewust ingespeeld op de bij de klanten bestaande onrust in verband met de recente overname;
e.  de benaderde klanten duurzame relaties van [geïntimeerde] zijn;
f.  [geïntimeerde], naar [appellant] bekend was, voor de overname van de portefeuille een substantieel bedrag betaald heeft en [geïntimeerde] door het overstappen van klanten schade lijdt.

3.10. Ten aanzien van deze door de rechtbank relevant geoordeelde omstandigheden overweegt het hof het volgende:

Ad d.  Evenmin staat ter discussie dat [appellant] wist dat een deel van de polissen uit de portefeuille door [geïntimeerde] werd ondergebracht bij een andere verzekeraar, waardoor een wijziging van de verzekeraar had plaatsgevonden (van Noordhollandsche naar een zustermaatschappij van [geïntimeerde]). Deze wetenschap kon hij niet ontlenen aan zijn functie bij [assurantiekantoor], nu het dienstverband tussen [appellant] en [assurantiekantoor] al in oktober 2008 was beëindigd en de overdracht van de portefeuille door Alcaris aan [geïntimeerde] pas een jaar later plaatsvond. Indien [appellant] heeft ingespeeld op de bestaande onrust bij klanten van [geïntimeerde] in verband met de overgang naar een andere verzekeraar houdt de wetenschap over die onrust geen verband met zijn dienstverband bij [assurantiekantoor].
[geïntimeerde] heeft tegenover de betwisting van [appellant] dat hij bij het benaderen van de klanten gebruik heeft gemaakt van kennis en gegevens over de klanten en verzekeringen niet kunnen aangeven over welke informatie [appellant] beschikte naast de op de lijst vermelde informatie. Het hof kan er dan ook niet vanuit gaan dat [appellant] over andere informatie beschikt. Het hof stelt vast dat het bestand slechts de namen en adressen van klanten bevat, maar dat gegevens over de verzekeringen van die klanten ontbreken. Het hof laat dan nog daar dat [appellant] heeft gesteld dat het bestand ook gegevens bevat die geen betrekking hebben op verzekeringen die deel uitmaken van de door [geïntimeerde] overgenomen portefeuille.
3.14 De omstandigheid dat bij het stelselmatig benaderen van de klanten van [geïntimeerde] meerdere malen ook onjuiste informatie is verstrekt in de hiervoor vermelde zin, maakt de handelwijze van [appellant], in combinatie met de hiervoor vastgestelde en besproken omstandigheden, wel onrechtmatig. Dat betekent dat de door [geïntimeerde] gevorderde verklaring voor recht, inhoudende dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld en handelt jegens [geïntimeerde] door het benaderen van klanten die behoren tot de overgenomen verzekeringsportefeuille, toewijsbaar is. De grieven I tot en met IV falen om die reden.
IEF 12457

Enkel overdracht van handelsnaam Galerie Wijdemeren is nog geen gebruik

Rechtbank Amsterdam 13 maart 2013, zaaknr. 506700 / HA ZA 11-2883 (S. tegen M.)

Uitspraak ingezonden door Marc de Boer, Boekx advocaten.

Samenwerking. Oudste handelsnaam. Gebruik handelsnaam. Website. Merkinschrijving. S. is galeriehoudster en lijstenmaker, M. is kunstschilder, handelaar, restaurateur en taxateur. S. start werkzaamheden bij Galerie Wijdemeren en registreert Galeriewijdemeren.nl. Partijen werkten samen M.´s schilderijen werden verkocht door S.. Nu vordert S. dat M. een website identiek aan de website galeriewijdemeren.com en handelsnaaminbreuk te staken en de nietigverklaring van de merkinschrijving van het beeldmerk met woordelement Galerie Wijdemeren.

Dat B. de handelsnaam - na beëindiging van de activiteiten van de Galerie - in juli 2005 aan M. heeft overgedragen, doet er niet aan af dat M. de handelsnaam ook heeft gebruikt. Uit de stukken volgt dat S. de handelsnaam Galerie Wijdemeren in elk geval vanaf oktober 2005 heeft gebruikt ter aanduiding van haar onderneming. Het is onvoldoende gebleken dat M. de handelsnaam in de periode 2005 - 2009 in het handelsverkeer heeft gebruikt.

In reconventie beroept M. zich op een gedeponeerd beeldmerk, maar de rechthebbende op en oudere handelsnaam kan het gebruik ervan in zijn bedrijfsdebiet niet worden verboden met een beroep op een jonger merkrecht. Dat M. het logo heeft ontworpen vóór het depot bewijst nog niet dat het als beeldmerk is gebruikt.

De rechtbank: M. handelt met de handelsnaam en de .com-website onrechtmatig jegens S., de Benelux merkinschrijving is nietig.

4.8 M heeft in dit verband ook facturen overgelegd waarop zowel de naam van HVM Fine-Art en Galerie Wijdemeren vermeld staat. S heeft hier tegenin gebracht dat er door M op correspondentie aan derden of facturen aan klanten nooit gebruik is gemaakt van de naam Galerie Wijdemeren. De facturen die door . M als productie zijn overgelegd zijn geen facturen aan klanten en bevinden zich niet in de administratie van de galerie, aldus S, . S heeft hierover verder gesteld dat de naam en het logo Galerie Wijdemeren vermoedelijk achteraf door M. op de facturen zijn aangebracht Dit zou onder meer te zien zijn aan het logo dat steeds op een andere plek staat. Er zijn volgens S geen klanten van Galerie Wijdemeren die een factuur van M de naam en het logo van Galerie Wijdemeren. S van het mogelijke aanpassen van facturen heeft M; echter niet nader gemotiveerd of onderbouwd. M hebben ontvangen met daarop heeft in dit verband verklaringen betwist. Deze betwisting is echter niet nader gemotiveerd of onderbouwd. M heeft wel gesteld dat het verschuiven van het logo te verklaren is door het gebruik van verschillende computers en dat het bij het verschil in facturen mogelijk gaat om zogenaamde kladfacturen en echte facturen.

Deze verklaring bevestigt echter nog niet de stelling van M dat de door hem aan klanten gestuurde facturen inderdaad (ook) het logo / de naam Galerie Wijdemeren hadden. Gelet op de door S op dit punt overgelegde facturen en verklaringen had het we[ op de weg van M gelegen om hierover duidelijkheid te scheppen. De rechtbank overweegt dan ook dat op grond van de door . M, overgelegde stukken onvoldoende is gebleken dat M de handelsnaam Galerie Wijdemeren in de periode 2005 tot 2009 in het handelsverkeer heeft gebruikt.

4.9. Dit betekent dat - nu wel is komen vast te staan dat S de handelsnaam Galerie Wijdemeren sinds oktober 2005 richting derden heeft gebruik - S degene is die sinds oktober 2005 feitelijk en rechtmatig de handelsnaam Galerie Wijdemeren heeft gebruikt voor haar handelsactiviteiten. Nu verder is gebleken dat S haar handelsactiviteiten onder de naam Galerie Wijdemeren ook na oktober 2009 heeft voortgezet wordt S gevolgd in haar stelling dat aan haar een ouder recht op het gebruik van de handelsnaam Galerie Wijdemeren toekomt dan aan M.

4.11 Ten aanzien van de vorderingen in reconventie heeft M zich ter bescherming van de handelsnaam Galerie Wijdemeren nog beroepen op het door hem bij het Benelux Merkenbureau gedeponeerde beeldmerk met daarin het woordelement Galerie Wijdemeren. De rechtbank volgt ' M, hier niet in. De rechthebbende op een oudere handelsnaam kan het gebruik ervan in zijn gevestigde bedrijfsdebiet niet worden verboden met een beroep op een jonger merkrecht. Vast is komen te staan dat S, - de naam Galerie Wijdemeren vanaf oktober 2005 als handelsnaam heeft gevoerd. Voorts is het logo dat zij daarbij gebruikte het thans door M . gedeponeerde beeldmerk.

Gelet hierop heeft- M het beeldmerk niet te goeder trouw gedeponeerd. Dat M' stelt dat hij het logo heeft ontworpen maakt dit niet anders. Niet is komen vast te staan dat M het logo vóór het depot ervan zelf als beeldmerk gebruikte. De rechtbank gaat er den ook vanuit dat M het logo destijds voor of in opdracht van S heeft gemaakt en zij ook hierop een ouder recht kan doen gelden.

IEF 12481

Geschriftenjurisprudentie catalogi De Bureauklapper

In aanloop naar de bijeenkomst 'Dansen op het graf van de geschriftenbescherming' van 3 april a.s. herinneren we u graag aan de geschriftenbeschermingsjurisprudentie uit vervlogen tijden.

Rb. Amsterdam 17 mei 1989, BIE 1990, nr 69, p. 222 m.nt. CvN (Compendium/"de Bureauklapper").

_MG_9112Het Compendium is geen werk van letterkunde enz., doch heeft wel de bescherming van een geschrift zonder persoonlijk karakter, waarop gedaagde inbreuk heeft gemaakt; schadeomvang te bepalen naar de licentievergoeding die had kunnen worden bedongen - met noot C.v.N..

Artt. 10, eerste lid, aanhef en onder 1° en 13 Auteurswet 1912 (geschriftenbescherming). Nu eiseresses Compendium bestaat uit voor het merendeel van derden verkregen technische informatie en gegevens, geeft de samenstelling, groepering en indeling daarvan op zichzelf dan het Compendium onvoldoende eigen karakter om aanspraak te kunnen maken op de volle omvang van de bescherming die art. 10 Auteurswet 1912 verleent aan werken van letterkunde, wetenschap of kunst. De met de samenstelling, groepering en indeling van de inhoud van het Compendium gemoeide inspanning en zorg rechtvaardigt echter wel de beperkte auteursrechtelijke bescherming tegen ontlening die toekomt aan geschriften zonder persoonlijk karakter. Gedaagde heeft op dit beperkte auteursrecht inbreuk gemaakt doordat zij een aanzienlijk deel van haar Bureauklapper heeft ontleend aan het Compendium door middel van (fotografisch) kopiëren.

3. Subsidiair stelt partij De Toorts dat het Compendium moet worden beschouwd als te behoren tot "alle andere geschriften" als bedoeld in artikel 10 lid 1 aanhef en sub 1 van de Auteurswet 1912, krachtens welke bepaling ook geschriften zonder eigen karakter auteursrechtelijke bescherming genieten, zij het beperkter.
4. Partij Oedip bestrijdt dat het Compendium enige auteursrechtelijke bescherming toekomt, stellende dat het Compendium, evenals de Bureauklapper, uitsluitend technische gegevens bevat die identiek zijn aan de gegevens die fabrikanten van de beschreven dieetprodukten en voedingsmiddelen zelf in hun gebruiksaanwijzingen en op hun verpakking gebruiken en de vermelding waarvan ook in het merendeel van de gevallen wettelijk verplicht is. Deze technische gegevens zijn niet auteursrechtelijk beschermd, althans heeft partij Oedip van de betrokken fabrikanten toestemming verkregen deze gegevens te publiceren.

3. Subsidiair stelt partij De Toorts dat het Compendium moet worden beschouwd als te behoren tot "alle andere geschriften" als bedoeld in artikel 10 lid 1 aanhef en sub 1 van de Auteurswet 1912, krachtens welke bepaling ook geschriften zonder eigen karakter auteursrechtelijke bescherming genieten, zij het beperkter.
4. Partij Oedip bestrijdt dat het Compendium enige auteursrechtelijke bescherming toekomt, stellende dat het Compendium, evenals de Bureauklapper, uitsluitend technische gegevens bevat die identiek zijn aan de gegevens die fabrikanten van de beschreven dieetpro-dukten en voedingsmiddelen zelf in hun gebruiksaanwijzingen en op hun verpakking gebruiken en de vermelding waarvan ook in het merendeel van de gevallen wettelijk verplicht is. Deze technische gegevens zijn niet auteursrechtelijk beschermd, althans heeft partij Oedip van de betrokken fabrikanten toestemming verkregen deze gegevens te publiceren.

7. Zoals genoegzaam is gebleken aan de hand van door partij De Toorts gegeven voorbeelden heeft partij Oedip op dit beperkte auteursrecht inbreuk gemaakt doordat zij een aanzienlijk deel van de Bureauklapper heeft ontleend aan het Compendium door middel van (fotografisch) kopiëren. Dit feit is door partij Oedip ter gelegenheid van de gehouden pleidooien ook niet langer betwist. Een dergelijke inbreuk kan in beginsel schade veroorzaken aan de auteursrechthebbende.

Noot CvN
Bij auteursrechtinbreuk te vergoeden schade. Deze stelling werd kennelijk ontwikkeld in het kader van het betoog dat eiseresses schade moest worden gesteld op de waarde van de door gedaagde bespaarde produktiekosten. Bij de Wet van 3 juli 1989, Stb. 282 (in werking getreden op 1 oktober 1989) is o.m. in de Auteurswet art. 27a ingevoegd, waarvan lid 1 bepaalt dat de maker of zijn rechtverkrijgende naast schadevergoeding kan vorderen dat degene die inbreuk op het auteursrecht heeft gemaakt, wordt veroordeeld de door deze ten gevolge van de inbreuk genoten winst af te dragen en dienaangaande rekening en verantwoording af te leggen.
IEF 12480

Rechtspraak, vanaf 2016 gaat de prijs omlaag

De minister van Veiligheid en Justitie'in een brief aan de Tweede Kamer over de Kwaliteit van de rechtspraak, kenmerk 363025.

De Minister: Vorige week heb ik met de Raad voor de Rechtspraak afspraken gemaakt over de prijzen voor de periode 2014-2016. De afspraken doen recht aan de noodzaak de kwaliteit van de rechtspraak te garanderen. In 2014 en 2015 blijft de financiering voor de Rechtspraak op het huidige niveau. Vanaf 2016 gaat de prijs omlaag, doordat de bedrijfsvoering efficiënter wordt ingericht en meer wordt gedigitaliseerd en daardoor efficiënter kan worden gewerkt. Hiermee levert de Rechtspraak zijn bijdrage aan de financiële taakstelling van dit kabinet.

 

Naar aanleiding van de berichten over de werkdruk heb ik de Raad gevraagd na te gaan of, en zo ja op welke wijze, de verdeling van het budget over gerechten, en binnen de gerechten over de afdelingen en teams, kan worden verbeterd, opdat die verdeling zo goed mogelijk aansluit bij de werklast. De Raad zal dit samen met de gerechten bezien en toezien op de uitvoering daarvan.

Alles overziend kom ik tot de volgende conclusies:

  • de rechtspraak in Nederland functioneert over het algemeen goed;
  • de Raad verdient grote waardering voor de wijze waarop hij zijn verantwoordelijkheid naar aanleiding van het manifest heeft opgepakt. Ik zal dat proces steunen waar mogelijk en nodig;
  • ik heb met de Raad afspraken gemaakt over de prijzen voor de periode 2014-2016, waarbij de balans is gevonden tussen de noodzaak de kwaliteit van de rechtspraak te garanderen en het belang om de financiële taakstelling in te vullen;
  • ik heb de Raad gevraagd na te gaan of, en zo ja op welke wijze, de verdeling van het budget over gerechten, en binnen de gerechten over de afdelingen en teams, kan worden verbeterd, opdat die verdeling zo goed mogelijk aansluit bij de werklast.
IEF 12479

Schafthuizen heeft gelegenheid gehad controle te houden

Rechtbank Amsterdam 20 maart 2013, zaaknummer C/13/525965 / HA ZA 12-1130 (Schafthuizen tegen Uitgeverij Van Oorschot B.V.) - (7Mb!)

Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam en Remco Klöters, Van Kaam advocaten.

Zie eerder Schafthuizen tegen Van Oorschot. Auteursrecht. Contractenrecht. Wel toestemming ongepubliceerd en gepubliceerd werk. Geen sprake van wilsgebrek door geestesstoornis (depressie). Wet bescherming persoonsgegevens. Privéleven tegenover vrijheid van meningsuiting

Uit hetgeen de rechtbank met betrekking tot de toestemming tot het gebruik van ongepubliceerde werken van Reve heeft overwogen komt naar voren dat Schafthuizen de gelegenheid heeft gehad om de tekst van deel drie van de Biografie in zijn geheel vooraf in te zien en daarbij al die passages te schrappen die hem onwelgevallig waren. Hij heeft dus ook ten aanzien van deel drie van de Biografie de gelegenheid gehad controle te houden over wat er met betrekking tot zijn privéleven in zou worden opgenomen.

In citaten:
4.1. Aan zijn vorderingen legt Schafthuizen samengevat ten grondslag dat het derde deel van de Biografie is gepubliceerd zonder zijn toestemming althans dat een eventuele gegeven toestemming niet de uitdrukking is geweest van zijn wil, omdat hij handelde onder invloed van een stoornis in zijn geestvermogens.
Als auteursrechthebbende op het werk van Reve was hij bevoegd het gebruik van a. ongepubliceerd werk van Reve en b. gepubliceerd werk van Reve toe te staan of niet.
Als betrokkene in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) heeft hij daarnaast de bevoegdheid te verhinderen dat zijn persoonsgegevens zonder zijn toestemming worden verwerkt in een bestand.

Toestemming ongepubliceerd werk?
Naar het oordeel van de rechtbank is aan alle voorwaarden die in de overeenkomst aan de toestemming voor het gebruik van ongepubliceerd werk in deel drie van de Biografie zijn gesteld voldaan en is die toestemming verkregen. (r.o. 4.5)

Toestemming gepubliceerd werk?
De rechtbank is van oordeel dat Van Oorschot c.s. er vanuit mocht gaan dat de toestemming van Schafthuizen niet alleen betrekking had op ongepubliceerd werk, maar ook op gepubliceerd werk. Dat geldt te meer nu Schafhuizen bij het schrappen van passages ook in citaten van gepubliceerd werk heeft geschrapt en daarbij ook delen van gepubliceerd werk heeft laten staan. Hij kan dus niet onwetend zijn geweest dat er in de Biografie ook werd geciteerd uit gepubliceerd werk.

In ieder geval heeft Schafthuizen onvoldoende gesteld om zijn stelling dat de geciteerde gedeelten de grenzen van het citaatrecht van artikel 15a van de Auteurswet zouden overstijgen aannemelijk gemaakt.

Wilsgebrek
4.10 (...) Naar het oordeel van de rechtbank heeft Van Oorschot c.s. voldoende aannemelijk gemaakt dat een eventueel wilsgebrek niet kenbaar was en ook niet kenbaar hoefde te zijn. De omstandigheid dat iemand aan een depressie lijdt zoals uit het interview met de Volkskrant naar voren komt is immers zodanig geen aanwijzing dat iemand niet in staat is zijn belangen naar behoren te waarderen.

Wet bescherming persoonsgegevens
4.14 Met Schafthuizen is de rechtbank van oordeel dat van ondubbelzinnige toestemming zijnerzijds als bedoeld in artikel 8 onder a Wbp geen sprake is geweest. In geen van de contacten die er tussen Schafthuizen en Van Oorschot c.s. zijn geweest is op enig moment de toestemming voor de verwerking van persoonsgegevens in de zin van de Wbp aan de orde gesteld.

De voorwaarden die in artikel 8 Wbp aan de verwerking van persoonsgegevens zijn gesteld zijn echter niet cumulatief, maar alternatief. Dat betekent dat als aan maar één van de voorwaarden is voldaan de gegevens mogen worden verwerkt.
De voorwaarden onder b t/m e spelen in deze zaak geen rol.
Beoordeeld moet worden of de voorwaarde onder f van toepassing is en Van Oorschot c.s. op die grond tot verwerking van de persoonsgegevens van Schafthuizen bevoegd was.(...) het belang van Van Oorschot c.s. is het belang van de publicatie van de Biografie. De Biografie is een uitingsvorm die in artikel 10 van het EVRM een bijzonder bescherming heeft gekregen. Dat door de publicatie op de persoonlijke levenssfeer van Schafthuizen inbreuk wordt gemaakt kan evenmin worden betwist. (...) Schafthuizen kan op voet van artikel 8 EVRM dan ook aanspraak maken op respect voor zijn privéleven.

4.15. Zoals door Van Oorschot c.s. onweersproken is gesteld, is een deel vn de in de Biografie genoemde privéaspecten van het leven van Schafthuizen reeds eerder door met zijn medeweten gepubliceerde werken aan de openbaarheid prijsgegeven. Terecht heeft Schafthuizen daar tegenover gesteld dat die publicatie door Reve of hemzelf werden gecontroleerd en da hij het daarbij zelf in de hand had om te bepalen welke aspecten van zijn privéleven naar buiten kwamen en in welke context dat gebeurde. Die enkele omstandigheid is dan ook niet voldoende om de belangenafweging naar het belang van Van Oorschot c.s. te doen doorslaan.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor met betrekking tot de toestemming tot het gebruik van ongepubliceerde werken van Reve heeft overwogen komt naar voren dat Schafthuizen de gelegenheid heeft gehad om de tekst van deel drie van de Biografie in zijn geheel vooraf in te zien en daarbij al die passages te schrappen die hem onwelgevallig waren. Hij heeft dus ook ten aanzien van deel drie van de Biografie de gelegenheid gehad controle te houden over wat er met betrekking tot zijn privéleven in zou worden opgenomen.

Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat met zijn te respecteren belangen in voldoende mate rekening is gehouden en in thans te maken afweging het belang van Schafthuizen niet meer prevaleert boven het belang van Van Oorschots c.s..

Proceskosten in conventie: veroordeelt Schafthuizen in de proceskosten €21.341,73 en €24.824,09 en in reconventie: een bedrag van €8.963,55 en proceskosten €384,00.

IEF 12478

Provisionele voorziening gedurende bodemprocedure

Rechtbank Den Haag 20 maart 2013, LJN BZ7215 zaaknr. C/09/415861 / HA ZA 12-401 (Tommy Hilfiger tegen X c.s.)

Namaak. Merkenrecht. Kleding. Provisionele voorziening. Tommy Hilfiger heeft door Stichting Namaakbestrijding een testaankoop laten doen. Tommy Hilfiger heeft naar aanleiding van deze proefaankoop door een privédetective onderzoek laten verrichten naar de handel in namaakkleding. Tommy Hilfiger vordert merkinbreukverbod en verbod op onrechtmatig handelen in groepsverband dan wel individueel, opgave van leveranciers, herkomst, etc., een terugroepactie, inzage in de beslagen bestanden en documentatie, een bevel tot verschaffen van bescheiden en schadevergoeding.

In het incident wordt inzage in de in beslaggenomen bescheiden en digitale bestanden bevolen. De rechtbank houdt de zaak aan tot nadat de registeraccountant kennis heeft genomen van de in beslag genomen fysieke en digitale bestanden en zijn bevindingen aan TH heeft gerapporteerd. Bij wijze van provisionele voorziening gedurende de looptijd van de bodemprocedure dienen X, Q, Z en Dion onrechtmatig handelen jegens Tommy Hilfiger te staken en gestaakt te houden.

Waaronder begrepen betrokkenheid bij het bestellen, de aankoop, de distributie, het aanbieden, het verkopen, de opslag, het leveren en/of verhandelen, alles in de ruimste zin van het woord, van kleding voorzien van de merken die zonder toestemming van THL in de EER is.

In citaten:

4.10. Het verweer van [X] c.s. dat geen sprake is van merkinbreuk omdat TH geen, althans onvoldoende bewijs heeft overgelegd dat de bij de proefaankoop en de later in beslag genomen kleding namaak is, wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank is met TH van oordeel dat het in deze zaak in beginsel niet relevant is of de kleding origineel is en afkomstig van de merkhouder dan wel namaak omdat [X] c.s. zich niet op een uitzondering zoals uitputting van de merkrechten van THL heeft beroepen. Dat genoemde kleding voorzien is van de merken is door [X] c.s. niet betwist. Daarmee staat al vast dat het zonder toestemming van THL binnen de EER verhandelen van deze kleding geldt als merkinbreuk.

4.11. Naar het oordeel van de rechtbank is vooralsnog niet vast komen te staan dat [X] aan de merkhouder voorbehouden handelingen heeft verricht zodat de rechtbank geen merkinbreuk kan aannemen. TH heeft wel voldoende onderbouwd dat [X] onrechtmatig heeft gehandeld jegens TH door zijn betrokkenheid bij de door de privédetective opgezette transactie van de partij kleding die in Lelystad in beslag is genomen. Een provisioneel verbod is jegens [X] toewijsbaar. Een en ander wordt hierna verder toegelicht.

4.12. Ten aanzien van [Y], Wishful Business, Dreamer, Fashion Gate Group en [X] Beheer geldt dat vooralsnog niet vast is komen te staan dat zij merkinbreuk hebben gepleegd noch dat zij onrechtmatig jegens TH hebben gehandeld door betrokkenheid bij merkinbreuk door derden. Een provisioneel verbod is dan ook niet toewijsbaar. Zoals door de rechtbank nader zal worden gemotiveerd, heeft TH wel het vermoeden van merkinbreuk althans onrechtmatig handelen door [Y], Wishful Business, Dreamer, [X] Beheer en Fashion Gate Group voldoende onderbouwd voor toewijzing van een vordering tot inzage in de bescheiden die ten laste van [X] c.s. en [Q] zijn beslagen. Dit geldt ook voor het vermoeden van merkinbreuk door [X].

4.37. De rechtbank zal aldus, met toepassing van haar bevoegdheid krachtens artikel 843a lid 2 Rv, voorwaarden stellen aan de wijze waarop inzage wordt verschaft zoals hierna zal worden bepaald

4.37.2. De registeraccountant dient te onderzoeken of deze in conservatoir bewijsbeslag genomen fysieke bescheiden en/of digitale bestanden het vermoeden ondersteunen dat [X] c.s.
1) handelingen heeft verricht die aan de merkhouder zijn voorbehouden door gebruik te maken van de merken, waarbij onder gebruik met name wordt verstaan:
a. het aanbrengen van dit teken op de waren of op hun verpakking;
b. het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder dit teken;
c. het invoeren of uitvoeren van waren onder dit teken;
d. het gebruik van dit teken in stukken voor zakelijk gebruik en in advertenties; en/of
2) anderszins betrokken was bij de handel in kleding voorzien van de merken; en welke rol ieder van [X] c.s. bij het gebruik van de merken dan wel bij de betreffende handelingen speelde.

4.37.4. Als de registeraccountant in dat rapport concludeert dat de documentatie het vermoeden van inbreuk dan wel onrechtmatig handelen ondersteunt, zal de registeraccountant een afschrift van die delen van de documentatie die naar zijn oordeel relevant zijn voor die conclusie, aan TH verstrekken met afschrift aan [X] c.s. Uitsluitend in dat geval mag die selectie worden verstrekt. Voor het overige dient de registeraccountant de documentatie geheim te houden ten opzichte van TH en derden.

Lees de uitspraak zaaknr. C/09/415861 / HA ZA 12-401, LJN BZ7215