IEF 22286
11 oktober 2024
Uitspraak

Schorsing octrooigeschil in afwachting van uitspraak TKB

 
IEF 22292
10 oktober 2024
Artikel

Nog een paar plekken voor de Midnight Marauders tour tijdens ADE

 
IEF 22282
10 oktober 2024
Uitspraak

Conclusie A-G: strafvermindering in zaak waarbij opzettelijk inbreuk werd gemaakt op auteursrecht

 
IEF 7324

Van vitaal belang

Kamerstukken II 2008/09, 21501-30, nr. 196. Raad voor Concurrentievermogen; Brief minister met de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 1 en 2 december 2008

Richtlijnvoorstel verlenging beschermingsduur muziekwerken - Voortgangsverslag:
Nederland is niet overtuigd van de noodzaak van een termijnverlenging. Er is niet gebleken van een economische of culturele noodzaak voor een verlenging van de beschermingsduur. Dit blijkt ook uit een aantal wetenschappelijke studies. De beoogde inkomensverbetering van uitvoerende kunstenaars is zeer beperkt en weegt wat Nederland betreft niet op tegen de lasten voor het publieke domein van het later vrijkomen van muziekwerken. Ook is onduidelijk wie de kosten moeten gaan dragen. Zoals aangegeven in het BNC fiche (...) stelt Nederland zich derhalve afwijzend op ten aanzien van dit voorstel.

Gemeenschapsoctrooi - Gedachtewisseling: 
Nederland hecht sterk aan vooruitgang op het terrein van het gemeenschapsoctrooi en het systeem voor geschilbeslechting. Nederland is van mening dat de totstandkoming van één uniform stelsel van octrooibescherming (gemeenschapsoctrooi) en rechtspraak (geschilbeslechting) van onverminderd groot belang is voor het concurrentievermogen van het innovatieve bedrijfsleven in Europa. (...)  Het innovatieve bedrijfsleven in Europa is gebaat bij een snelle invoering van een goede, snelle, kostenefficiënte en uniforme octrooirechtspraak en gemeenschapsoctrooi. (...) Daarom is een doorbraak op korte termijn van vitaal belang. Nederland zal bij de Commissie en aankomende voorzitterschappen blijven aandringen op een actieve rol ten behoeve van een meer voortvarende besluitvorming.

Lees de hele brief hier

IEF 7323

Geen verboden handelingen in Nederland

Cipla SerofloRechtbank ’s-Gravenhage, 26 november 2008, HA ZA 08-1339, Glaxo Group Limited tegen Cipla Limited & Arrowtarget Enterprises Limited. 

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 26 november 2006, HA ZA 08/1339, Glaxo Group Limited tegen Cipla Limited en Arrowtarget Enterprises Limited

Octrooirecht. Farmaoctrooi. Internetapotheken. Product gedaagde valt onder de beschermingsomvang van het octrooi van eiser, maar omdat door gedaagde geen (middellijk) voorbehouden handelingen zijn verricht in Nederland (de website is niet gericht o Nederland), is van octrooi-inbreuk door gedaagde derhalve geen sprake.

Eiser Glaxo is houdster van een Europees octrooi dat betrekking heeft op “medicaments comprising salmeterol and fluticason”. Tegen de verlening van het octrooi is geen oppositie ingesteld. Het Britse equivalent van het octrooi is bij vonnis van wijlen Pumfrey J vernietigd en het verlof om tegen die beslissing in hoger beroep te gaan is geweigerd. Gedaagde Cipla is de fabrikant van een met Galxo’s Seretide concurrerend generiek product, Seroflo.

Glaxo vordert jegens Cipla en Arrowtech in de hoofdzaak (onder meer) een inbreukverbod op de verhandeling van Seroflo en bij wege van provisionele voorziening een zelfde verbod voor de duur van de bodemprocedure.

De rechtbank passeert het nietigheidsverweer van Cipla. De loutere verwijzing naar het vonnis van wijlen Pumfrey J – dat dateert van voor de landmark decision van de House of Lords inzake Conor v. Angiotech –  en zonder daadwerkelijk het vonnis en de daar besproken prior art te overleggen is in de ogen van de rechtbank “bepaald onvoldoende”. Ook voor het overige zijn de argumenten van Glaxo niet voldoende weerlegt. De rechtbank gaat dus uit van de geldigheid van het ingeroepen octrooi.

Tussen partijen is niet in geschil dat het door Cipla geproduceerde Seroflo onder de beschermingsomvang van het octrooi valt. Echter, de stelling van Glaxo dat Cipla (middellijk) voorbehouden handelingen heeft verricht in Nederland wordt verworpen. Van octrooi-inbreuk door Cipla is derhalve geen sprake zijn.

De vraag of er sprake is van onrechtmatige betrokkenheid van Cipla bij octrooi-inbreuk door Arrowtech wordt eveneens ontkennend door de rechtbank beantwoord. Niet is aangetoond dat Arrowtech betrokken is bij een website waarop Sroflo zou worden aangeboden. Bovendien geldt dat het aanbieden op die websites niet heeft te gelden als aanbieden in de zin van artikel 53 ROW nu deze website blijkens de inrichting ervan niet op Nederland is gericht. De website heeft geen Nederlandse toplevel-extensie (.nl extensie), de site is in het Engels, er zijn geen taalkeuzemogelijkheden en ook verder zijn er geen verwijzingen naar Nederland.

 “4.12. De volgende vraag is dan of Arrowtarget producten levert of verkoopt in Nederland. Glaxo heeft bewijsgaringen doen verrichten door een deurwaarder die proces-verbaal heeft opgemaakt van een online aankoop van Seroflo op voornoemde website en de daaropvolgende levering te zijnen kantore. De rechtbank laat onbesproken of er wel reden was voor het doen van bedoelde bewijsgaringen – in beginsel dient daarvoor immers een voldoende verdenking van inbreuk te bestaan. Hoe dat ook zij, Glaxo heeft ter zitting desgevraagd niet kunnen aangeven of Arrowtarget, vóór het doen van de testaankoop hetzij daarna, generiek seretide in Nederland heeft geleverd. Onder die omstandigheden kan de eenmalige – op instigatie van de octrooihouder – levering door Arrowtarget aan de deurwaarder niet worden aangemerkt als een inbreukmakende levering.”

Ten slotte is volgens de rechtbank ook van dreiging van inbreuk niet gebleken. Beide gedaagden maken derhalve geen inbreuk op het octrooi van Glaxo. Glaxo wordt – ondanks haar verweer – in de volledige proceskosten veroordeeld (€ 25.345,35).

Lees het vonnis hier.

IEF 7322

De Deukbeker tegen De Deukmok (Deukbeker wint)

Links Deukbeker. rechts DeukmokRechtbank Haarlem, 25 november 2008, ex parte bevel in de zaak Brandt tegen Vroom & Dreesmann (met dank aan Kitty van Boven, Heitmann Vermeer Kolle). 

Ex parte. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Toewijzing verzoek tot bevel tot staken inbreuk op de Deukbeker, de keramische versie van het ingedeukte plastic koffiebekertje. De naderende feestdagen dragen bij aan het spoedeisende karakter. Het oorspronkelijke, niet gedeukte (en wellicht zo banale en triviale) plastic bekertje wordt aangeduid als de traditionele plastic koffiebeker en komt als ontwerp verder niet ter sprake. (Afbeelding: v.l.n.r. Deukbeker en Deukmok, klik voor vergroting). Uit het verzoekschrift:

“8. Uit het feit dat Brandt bij elke mal voor de Deukbeker met de hand de deuken aanbrengt, blijkt ook dat bij elke beker opnieuw esthetische keuzes worden gemaakt, heel concreet betrekking hebbend op het aantal deuken, de plaats van de deuken, de diepte van de deuken en de grootte van de deuken. Elke Deukbeker is daarmee een rechtmatige bewerking van de allereerste Deukbeker uit 1975 en daarmee opnieuw een auteursrechtelijk beschermd werk.

9. De Deukmok is (nagenoeg) identiek aan de Deukbeker en de totaalindruk is gelijk. Immers de Deukmok heeft dezelfde kenmerken als de Deukbeker, de plaats van de ribbels, de grootte van de band van de ribbels, de verhoudingen met de gladde stukken van de beker, de omgebogen rand, de vormgeving (reliëf) van het onderste randje, maar voroal ook de aangebrachte deuken. De deuken in de Deukmok zijn zowel qua vorm als plaatsing (nagenoeg) identiek aan die in de Deukbeker.

(…) 15. V&D brengt de Deukmok in een zeer slechte en grove uitvoering op de markt en biedt de Deukmok ook in grote getalen aan tegen een bijzonder lage prijs in haar winkels, in haar folders en op haar website. En dit in een periode waarin juist de Deukbeker een aardig geschenk is tijdens de feestdagen en er voor dergelijke producten extra veel afzet is, heeft zowel Brandt als ook haar distributeur grote onherstelbare schade geleden en lijden voortdurende onherstelbare schade.”

Lees de beschikking hier.

IEF 7321

Audiri et alteram partem necesse est?

Dirk VisserProf.  mr. D.J.G. Visser (Klos Morel Vos & Schaap): Het Amsterdamse ex-parte verbod met wederhoor. Enkele bespiegelingen naar aanleiding van het Amsterdamse ex-parte verbod met wederhoor.

“In geen enkel land in Europa gebeuren naar mijn weten zo veel gekke nieuwe dingen naar aanleiding van de implementatie van de IE-handhavingsrichtlijn  als in Nederland. (…) Op het gebied van de volledige proceskostenveroordeling bevinden we ons ook al weer twee jaar in een creatieve rollercoaster. Volledige proceskostenveroordelingen konden en moesten ineens in IE-zaken, advocaten waren heel creatief met het opvoeren van (pizza-)kosten  en rechters minstens zo creatief in het matigen ervan.

Daardoor moet iedereen de hele tijd goed opletten door welke hoepels nu weer gesprongen moet worden. (Vergeet u niet, ook als gedaagde, in kort geding uw eigen vordering tot volledige proceskostenveroordeling volledig te motiveren volgens de regels van het Endstra-arrest  en aan te tonen dat het een ingewikkeld of juist een eenvoudig IE-geschil betreft, en waarom de bijbehorende indicatie-tarieven wel of niet van toepassing zijn én de onderbouwing van de proceskosten vordering van de wederpartij (die pas ter zitting wordt overgelegd) gemotiveerd te betwisten én uw eigen proceskostenvordering uitdrukkelijk uitvoerbaar bij voorraad te vorderen?)”

Lees het gehele artikel hier.

IEF 7320

Deel 2: Merkenrecht

V.l.n.r. Wubbo de Boer, Tobias Cohen JehoramPersbericht over het nieuwe merkenrechthandboek “Industriele Eigendom deel 2, Merkenrecht” van Tobias Cohen Jehoram, dat gisteravond is gepresenteerd en uitgereikt aan de Wubbo de Boer, president van het OHIM ('de Wim Duisenberg van het merkenrecht’). Vanzelfsprekend heeft vrijwel niemand het 700 pagina’s dikke standaardwerk nog gelezen, laat staan kunnen recenseren (afgezien van de gebruikelijke microrecensies op de borrel over typo’s en plaatjes), vandaar dat het onderstaande persbericht voor nu moet volstaan:

“Gisteren is in Felix Meritis het handboek Industriële Eigendom deel 2, Merkenrecht, van de hand van Tobias Cohen Jehoram, Constant van Nispen en Toon Huydecoper, feestelijk ten doop gehouden. Tijdens de bijeenkomst werd het boek besproken door Mr Numann, raadsheer in de Hoge Raad. Hij zei daarover onder andere: "Een prachtig boek. Alle onderwerpen die je kunt verzinnen komen aan de orde en worden grondig behandeld". Tobias Cohen Jehoram bracht in kaart hoe het Hof van Justitie omgaat met het merkenwettelijk systeem en deed voorspellingen over waar het heen zal gaan met de jurisprudentie uit Luxemburg. Vervolgens reikte hij het eerste exemplaar van het boek uit aan Wubbo de Boer, president van het Europese merkenbureau in Alicante.

Met het verschijnen van Industriële Eigendom, deel 2, Merkenrecht, wordt in een grote behoefte voorzien; die aan een recent handboek merkenrecht. Bovendien behandelt het boek niet alleen het Benelux-merkenrecht, maar -als eerste- ook het Gemeenschapsmerkenrecht. Het boek gaat diep in op een scala aan onderwerpen (in 21 hoofdstukken en op ruim 700 pagina´s). Het volgt de levensloop van het merk.

Na bespreking van de functies van merken en merkenrecht, behandelt het de wettelijke basis voor verschillende merkrechten, het wezen van en de eisen gesteld aan merken, de verkrijging van een merkrecht, de inhoud van het exclusieve recht, de beperkingen daarop en het verlies van merkrechten. Daarnaast behandelt het boek vele specifieke onderwerpen, zoals het collectieve merk, de procesrechtelijke complicaties, strafrechtelijke handhaving en het merk als vermogensrecht. Er wordt apart, en uitgebreid, aandacht besteed aan het Gemeenschapsmerk. In het boek wordt verder gekeken dan het merkenrecht sec; het merkenrecht is ook van belang op aanpalende gebieden. Zo komen ook aan bod: de verhouding tussen merk en handelsnaam, merk en geografische herkomstaanduidingen, merk en auteursrecht, merk en mededingingsrecht, en zelfs merk en productaansprakelijkheid.

Het boek gaat uitgebreid in op jurisprudentie van het HvJEG, maar verwijst ook ruim naar jurisprudentie uit feitelijke instanties. Daarnaast behandelt het specifieke problemen uit de praktijk. Aldus biedt het niet alleen een degelijk theoretisch overzicht van het merkenrecht, maar biedt het ook een uitstekend naslagwerk voor de praktijk. Doelgroepen van het boek zijn: academici, rechters, advocaten, bedrijfsjuristen en keuzevak-master studenten.

T. Cohen Jehoram, C.J.J.C. van Nispen & J.L.R.A Huydecoper, Industriële Eigendom, deel 2, Merkenrecht, ISBN 9789013053067, Kluwer, Deventer.  

 


 

IEF 7319

Een stijlverwantschap, maar geen verveelvoudiging

Vlinder (Jacobsen) - Lugano (Blokker). Klik voor vergrotingRechtbank Amsterdam, 13 november 2008, LJN: BG5119, Fritz Hansen A/S tegen Blokker B.V.

Kort geding tussen Fritz Hansen, de producent van de Vlinderstoel van Arne Jacobsen, en Blokker. Volgens Fritz Hansen wordt door Blokker een stoel aangeboden  (de Lugano, afbeelding rechts, klik voor vergoting) die een inbreuk vormt op het auteursrecht op de Vlinderstoel. Vordering wordt afgewezen. Er is wel een stijlverwantschap, maar de totaalindrukken verschillen. Onbetwiste redelijke proceskosten: €4.613,58.
 
“Door het ontbreken van de welvingen in het zitvlak en de rugleuning heeft de Luganostoel bovendien een geheel ander zitcomfort, zoals is gebleken uit de voor deze procedure tijdelijk door partijen ter beschikking gestelde stoelen, maar dit terzijde. Door de verschillen tussen de stoelen is er meer sprake van een stijlverwantschap met, maar niet van een verveelvoudiging van de Vlinderstoel. Voorshands wordt daarom geoordeeld dat met de Luganostoel geen inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht op de Vlinderstoel.”

“2.6.  In haar folder de “Blokker Topper” van week 38 is door Blokker een stoel met de naam “Lugano” in de kleuren mat wit en mat transparant beuken voor een prijs van EUR 17.99 ter verkoop aangeboden. De producent van de Luganostoel is het in Taiwan gevestigde bedrijf Suiann Industrial Co. Ltd."

Auteursrecht

"(…) 4.2.  Niet in geschil is dat op de Vlinderstoel auteursrecht rust. (…) 

(…) 4.5.  Uit het voorgaande blijkt dat de Vlinderstoel en de Luganostoel zeker overeenkomsten hebben, zoals de smallere taille in de rugleuning en de vorm van de poten. Niet onaannemelijk is dan ook dat bij het ontwerpen van de Luganostoel de Vlinderstoel als inspiratiebron heeft gediend. Dit betekent echter nog niet dat daarmee met de Luganostoel ook een inbreuk is gemaakt op het auteursrecht op de Vlinderstoel. Daarvoor is de totaalindruk van de Luganostoel te verschillend van de Vlinderstoel, waarbij in zoverre onderscheid wordt gemaakt tussen de uitvoering van beide stoelen in wit dan wel beukenhout. De totaalindruk van de witte Luganostoel is sterk verschillend van de Vlinderstoel. De beukenhouten versie van de Luganostoel, met de daarop aangebrachte suggestie van een houtnerf, lijkt op dichtere afstand van de Vlinderstoel te staan dan de witte versie van de Luganostoel. Bij de Luganostoel ontbreekt echter in beide uitvoeringen het voor de Vlinderstoel kenmerkende welvende en glooiende lijnenspel, zowel aan de buitenzijde van de rugleuning en het zitvlak als in de rugleuning en het zitvlak zelf. Door het ontbreken van de welvingen in het zitvlak en de rugleuning heeft de Luganostoel bovendien een geheel ander zitcomfort, zoals is gebleken uit de voor deze procedure tijdelijk door partijen ter beschikking gestelde stoelen, maar dit terzijde. Door de verschillen tussen de stoelen is er meer sprake van een stijlverwantschap met, maar niet van een verveelvoudiging van de Vlinderstoel. Voorshands wordt daarom geoordeeld dat met de Luganostoel geen inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht op de Vlinderstoel."

Slaafse nabootsing

"4.6.  Ten aanzien van de stelling van [eiseres] dat de verkoop van de Luganostoel door Blokker onrechtmatig is omdat de Luganostoel een slaafse nabootsing is van de door haar geproduceerde en verkochte Vlinderstoel, wordt overwogen dat nabootsing van een product van een concurrent alleen dan ongeoorloofd is indien men, zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van het product af te doen, op bepaalde punten evengoed een andere weg had kunnen inslaan en men door dit na te laten verwarring sticht bij het relevante publiek over de herkomst van het product.

4.7.  Zoals hiervoor reeds overwogen zijn er weliswaar overeenkomsten tussen de Vlinderstoel en de Luganostoel, maar zijn de totaalindrukken van deze stoelen verschillend. Waar mogelijk heeft de fabrikant van de Luganostoel bij het ontwerp een andere weg gekozen. Niet aannemelijk is dan ook dat het relevante publiek de Luganostoel met de Vlinderstoel zal verwarren, te minder nu door eiseres daarvoor geen bewijzen zijn aangedragen. Van slaafse nabootsing is voorshands dan ook geen sprake."


Lees het vonnis hier.

 

IEF 7318

Verend opgelegde dekvloeren

Fonofloor - RedufloorRechtbank ’s-Hertogenbosch, 29 oktober 2008, LJN: BG4633, Fonofloor B.V. tegen O.C.A.M. Holding B.V.,

Auteursrecht. Merkenrecht. Concurrentie na samenwerking. Geen inbreuk op auteursrecht m.b.t brochure, folder algemene voorwaarden en  prestatiecertificaat. Onduidelijkheid over eventuele auteursrechthebbende is niet van belang, nu van inbreuk geen sprake is. “Zeer vergelijkbaar” is onvoldoende, nu de omvang, de tekst en de afbeeldingen sterk van elkaar verschillen. Merk Redufloor maakt geen inbreuk op Fonofloor.

Wanneer de relatie tussen de opdrachtgever en degene die het materiaal heeft ontwikkeld, wordt verbroken, kan de opdrachtgever het materiaal in beginsel blijven gebruiken zonder daarvoor een (eventueel aanvullende) vergoeding verschuldigd te zijn, tenzij anders is overeengekomen. 

“De rechtbank acht het begrijpelijk dat Fonofloor liever had gewild dat OCAM c.s. meer afstand ten opzichte van haar en haar product zou nemen. Dat betekent echter nog niet dat er sprake is van onrechtmatig handelen van OCAM c.s.” Proceskosten volgens liquidatietarief.

Auteursrecht op de brochure en de folder met verwerkingsvoorschriften:

"4.4. De brochure van Fonofloor en de folder met verwerkingsvoorschriften zijn door Mediacom in opdracht van Fonofloor gemaakt, dat staat tussen partijen vast. De maker wordt niet op dit materiaal vermeld. Op grond van artikel 8 Auteurwet wordt in een dergelijk geval de vennootschap die het werk als afkomstig van haar openbaarmaakt, als maker aangemerkt. Partijen kunnen bij overeenkomst hiervan afwijken. Volgens OCAM c.s. gelden de algemene voorwaarden van Mediacom, waarin onder meer is bepaald dat zij eigenaar van de intellectuele eigendomsrechten van door haar ontwikkelde producten blijft. Fonofloor beroept zich op vernietiging van die voorwaarden, omdat deze volgens haar niet door Mediacom aan Fonofloor zijn verstrekt. Volgens OCAM c.s. zijn de voorwaarden wél verstrekt. Het staat dus nog ter discussie wie auteursrechthebbende van de brochure en de folder met verwerkingsvoorschriften is.

4.5. Als blijkt dat er geen sprake is van inbreuk op het auteursrecht, kan hier echter in het midden blijven welk van partijen auteursrechthebbende is. Wanneer de reclame van OCAM c.s. (productie 2 Fonofloor) met de brochure van Fonofloor (productie 1 Fonofloor) wordt vergeleken, blijkt dat de omvang, de tekst en de afbeeldingen sterk van elkaar verschillen. Datzelfde geldt wanneer de folder met verwerkingsvoorschriften van OCAM c.s. (productie 4 Fonofloor) met die van Fonofloor (productie 3 Fonofloor) wordt vergeleken. Alleen de in beide folders afgebeelde schema’s vertonen gelijkenissen. Fonofloor noemt het materiaal van haarzelf en Redumax “zeer vergelijkbaar”, maar dat is niet voldoende om inbreuk op auteursrecht aan te nemen. Voor zover er door OCAM c.s. al auteursrechtelijk beschermde trekken van het materiaal van Fonofloor zijn overgenomen, is dat niet in een mate gebeurd waardoor sprake is van inbreuk op het auteursrecht."

Auteursrecht op de algemene voorwaarden en het prestatiecertificaat:

"4.6. OCAM c.s. heeft aangevoerd dat de algemene voorwaarden van Fonofloor zijn gekopieerd van die van haar zusterbedrijf Wedeflex en dat ook het prestatiecertificaat een aangepaste versie van het certificaat van Wedeflex is. Dit is door Fonofloor niet weersproken, zodat het tussen partijen vast staat. Fonofloor heeft niets aangevoerd op basis waarvan moet worden geconcludeerd dat haar voorwaarden en prestatiecertificaat niettemin als nieuwe, oorspronkelijke werken zouden moeten worden aangemerkt en dus auteursrechtelijk beschermd zijn. Voor zover de voorwaarden en het certificaat van Wedeflex wél auteursrechtelijk beschermde werken zijn, kan dat evenmin tot toewijzing van de vorderingen leiden. Wedeflex is immers geen partij in deze procedure."

Merkrecht

"4.7. Voor zover Fonofloor ook een inbreuk op haar merkrecht aan haar vorderingen ten grondslag legt, overweegt de rechtbank het volgende. Fonofloor heeft als merkhouder van het merk “Fonofloor” het uitsluitend recht op dit merk, onder andere voor isolatiemateriaal en vloerbedekking. Redumax gebruikt het teken “Redufloor” voor dergelijke producten. Er is echter geen sprake van merkinbreuk, omdat “Redufloor” onvoldoende met “Fonofloor” overeenstemt om op basis daarvan verwarringsgevaar tussen beide aan te nemen.

(…) 4.9. Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen van Fonofloor, voor zover gegrond op inbreuk op intellectuele eigendomsrechten, worden afgewezen."

Gesteld onrechtmatig handelen

"4.10. Partijen zijn het erover eens dat het product van Fonofloor niet door een intellectueel eigendomsrecht zoals octrooirecht wordt beschermd. Zij twisten onder meer over de vraag of het door Redumax verhandelde product is nagemaakt van het door Redumax verhandelde product, in hoeverre de producten gelijk zijn en of er verwarringsgevaar bestaat.

(…) 4.13. De rechtbank benadrukt dat bij de beoordeling van de handelwijze van OCAM c.s. de vrijheid van handel en nijverheid voorop staat. Bij het beëindigen van de zakelijke relatie tussen enerzijds Fonofloor en anderzijds OCAM, Mediacom en [S] is geen non-concurrentiebeding overeengekomen. Dat OCAM c.s. aan derden en mogelijk ook aan Fonofloor heeft laten weten zich op reclamewerk te willen gaan toeleggen, betekent niet dat zij dus geen concurrerende activiteiten mócht gaan ontplooien. Dat stond haar in beginsel vrij. Dat zou anders kunnen zijn als zij bij de concurrerende activiteiten stelselmatig of in substantiële mate het bedrijfsdebiet van Fonofloor zou afbreken, maar dit is gesteld noch gebleken.

Fonofloor stelt dat verwarring tussen beiden ontstaat door het gebruik van de brochures, verwerkingsvoorschriften, prestatiecertificaten en algemene voorwaarden van Redumax en van gelijkende namen. De brochures en verwerkingsvoorschriften van Redumax wijken naar het oordeel van de rechtbank echter zozeer af van die van Fonofloor dat deze niet tot verwarring zullen leiden (zie overweging 4.5). Datzelfde geldt voor de door Redufloor gebruikte namen “Redufloor”, “Hotfix-methode”, “Redustrip” en “Redumax-tape” ten opzichte van de door Fonofloor gebruikte namen “Fonofloor”, “Hotmeld-methode” “Fonostrip” en “Fonotape”. Het certificaat en de algemene voorwaarden van Redumax lijken weliswaar zeer sterk op die van Fonofloor, maar het gebruik van vergelijkbare certificaten en voorwaarden is in diverse branches zó algemeen dat het gebruik van het certificaat en de voorwaarden van Redumax evenmin tot verwarring tussen Redumax en Fonofloor zal leiden.

(..) 4.15. De rechtbank acht het begrijpelijk dat Fonofloor liever had gewild dat OCAM c.s. meer afstand ten opzichte van haar en haar product zou nemen. Dat betekent echter nog niet dat er sprake is van onrechtmatig handelen van OCAM c.s. Het betoog van Fonofloor dat OCAM c.s. onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld faalt, ook wanneer de diverse handelingen van OCAM c.s. in onderling verband worden beschouwd. De vorderingen van Fonofloor zullen dan ook worden afgewezen."

Gebruik materiaal na verbreken relatie opdrachtgever en ontwikkelaar

  “4.18. De rechtbank gaat ervan uit dat OCAM c.s. met het reclamemateriaal doelt op de brochures en folders die ook in conventie onderwerp van discussie zijn geweest. Zoals reeds in conventie is besproken, is tussen partijen in geschil wie het auteursrecht op dit materiaal heeft. Ook in reconventie kan het antwoord op die vraag in het midden blijven en is bewijslevering op dit punt dus niet aan de orde. Als OCAM c.s. het auteursrecht op dit materiaal heeft, geldt namelijk het volgende. Het materiaal is in opdracht van Fonofloor ontwikkeld, dat staat tussen partijen vast. Wanneer de relatie tussen de opdrachtgever en degene die het materiaal heeft ontwikkeld, wordt verbroken, kan de opdrachtgever het materiaal in beginsel blijven gebruiken zonder daarvoor een (eventueel aanvullende) vergoeding verschuldigd te zijn, tenzij anders is overeengekomen (zie ook Spoor c.s. in Auteursrecht, paragraaf 2.14). Dat daarover tussen partijen andersluidende afspraken zijn gemaakt, is niet gesteld of gebleken. Evenmin zijn feiten of omstandigheden naar voren gekomen die de rechtbank aanleiding geven van eerdergenoemd uitgangspunt af te wijken.”

Lees het vonnis hier

IEF 7317

Douanemaatregelen in Octrooigeschillen

CIER lezing 3 december 2008. Douanemaatregelen in Octrooigeschillen. Spreker is Mr. G.J. Kuipers, advocaat en partner bij De Brauw Blackstone Westbroek.

De lezing zal zich toespitsen op het onderwerp van douanemaatregelen in octrooigeschillen. De praktijk in Nederland is dat de douane zich flexibel opstelt en vrij snel bereid is tot actie over te gaan. Hoe komt de douane precies tot het vermoeden dat sprake is van inbreuk op een IE-recht in de zin van de Antipiraterijverordening (APV). Voor gevallen van nagemaakte Adidasschoenen of Gucci-zonnebrillen lijkt dit eenvoudig, maar hoe gaat dat in octrooigeschillen? Een tweede en veel besproken vraag die aan de orde komt is wat nu precies de mogelijkheden zijn in geval van transitohandel. Houdt zoals de voorzieningenrechter te 's-Gravenhage onlangs oordeelde de vervaardigingsfictie van de Hoge Raad uit Philips / Princo stand na Montex / Diesel? En tot slot: Wat zijn de mogelijkheden om door een douanebeslag getroffen goederen weer vrij te krijgen.

De lezing is voor belangstellenden vrij toegankelijk. Na afloop is er een borrel. Plaats: Molengraaff Instituut voor Privaatrecht, Drift 9, aanvang 16.00 uur. Aanmelding kan geschieden bij mw. E. Alferink, telefoon 030-253 7723 of via e-mail: e.alferink@law.uu.nl

Voor het bijwonen van de Cier-lezingen worden 2 NOVA punten toegekend.

IEF 7316

Achterblijven met een kater

E.J. Dommering, Annotatie bij HR 30 mei 2008 (de Endstra tapes), Nederlandse Jurisprudentie 2008-556.

“Enige macro overwegingen. Het slechten van de laatste drempeleis in het auteursrecht heeft naar mijn oordeel onaanvaardbare consequenties voor het openbare informatievoorzieningsproces. Het legt immers subjectiefrechtelijke claims (die tot 70 jaar na de dood van de ‘auteur’ zullen reiken) op alle waargenomen en vastgelegde informatie waaraan ex post een subjectief karakter valt te bespeuren. De gehele wereld van ‘de feiten’ die van oudsher buiten het auteursrecht onder de free flow of information valt, is daarmee in beginsel binnen het bereik van het auteursrecht gekomen.    (…) De privacy claim kan in veel gevallen vervangen worden door een auteursrechtelijke claim (waarbinnen, behoudens de wettelijke uitzonderingen op het auteursrecht voor belangenafweging geen plaats meer is). Geïnterviewden zouden zich van dit verbodsrecht kunnen gaan bedienen om te voorkomen dat dingen die zij tijdens een interview hebben gezegd, maar waarvan zij achteraf spijt krijgen, uit de gepubliceerde versie van een interview te weren. Schuijt noemt het interview in zijn geciteerde Vrijheid van nieuwsgaring het nieuwsgaringsmiddel bij uitstek.”

Lees de volledige noot hier (website IViR).

P.B. Hugenholtz, 'De Endstra-tapes', annotatie bij Hoge Raad 30 mei 2008, LJN: BC2153 (zonen Endstra/Nieuw Amsterdam), Ars Aequi, november 2008, p. 819-822.

“Meer in het algemeen geeft het arrest weinig blijk van begrip van het menselijke scheppingsproces. Creatie is uit de aard der zaak een bewuste menselijke handeling. Aan iedere schepping gaat een idee (plan, concept) vooraf. Zonder dat idee, dat richting geeft aan de schepping, is er geen werk, maar slechts onbeschermde menselijke communicatie. Daarom is de letterlijk opgetekende echtelijke ruzie geen werk, maar het toneelstuk waarin een echtelijke ruzie wordt verbeeld is dat wel. 

Evenmin lijkt de Hoge Raad zich veel rekenschap te geven van de consequenties van het arrest, het zoveelste in een reeks waarin het domein van het auteursrecht telkens is opgerekt. De Hoge Raad lijkt uit het oog te verliezen dat het object van het auteursrecht iets beschermenswaardigs vertegenwoordigt. Is er werkelijk een cultureel of ander algemeen belang gemoeid met de bescherming (door een langlopend exclusief recht) van normale menselijke conversatie? Vinden er in Nederland zonder de stimulans van een auteursrecht te weinig gesprekken plaats?

Helaas lijkt de rechtsgrond van het auteursrecht in het arrest geen enkele rol te hebben gespeeld. Hetzelfde geldt voor de keerzijde van het auteursrecht: de informatievrijheid. Menselijke conversatie is de grondstof van informatievrijheid; er moeten goede gronden zijn om die door een uitsluitend recht te beperken, zo blijkt uit artikel 10 lid 2 EVRM.

Het wachten is nu op het (eind)oordeel van het Haagse gerechtshof. (…)  Zoals het Amsterdamse hof al moest toegeven, heeft Endstra zijn woorden waarschijnlijk wel ‘creatief’ gekozen en daardoor zijn persoonlijk stempel op de conversatie gezet. Maar misschien werpt het hof de reddingsboei die de Hoge Raad in de slotzin van r.o. 4.5.1 voor Nieuw Amsterdam lijkt te hebben klaargelegd: Daarbuiten [de eis van persoonlijk stempel] valt in elk geval al hetgeen een vorm heeft die zo banaal of triviaal is, dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen. Mogelijk loopt de zaak bij het Haagse hof dus nog met een sisser af, maar de auteursrechtelijke doctrine blijft achter met een kater.”

Lees de volledige noot hier (website IViR).

IEF 7315

Personalia

Edward de LangeAdvocaat Edward de Lange (38) is op 1 november 2008 in dienst getreden bij de Rotterdamse vestiging van Loyens & Loeff. Hij is als senior advocaat werkzaam in de praktijkgroep Technologie, Media & Procesrecht.

De Lange was vijf jaar werkzaam in de praktijkgroep IE/IT bij het advocatenkantoor Simmons & Simmons in Rotterdam. Daarvoor werkte hij voor twee andere advocatenkantoren en een IT-advieskantoor. De Lange studeerde Nederlands recht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en volgde de post-doctorale opleiding Informaticarecht aan de Grotius Academie en de postdoctorale opleiding ‘Het Nieuwe Telecommunicatierecht’ aan het Eggens Instituut.

Hij is medeauteur van het boek Juridische Aspecten van de Informatievoorziening (Academic Service 2002), schrijft regelmatig artikelen en geeft presentaties en lezingen over ICT-recht.