IEF 22207
27 augustus 2024
Artikel

Het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22205
27 augustus 2024
Uitspraak

Design Sanitair maakt inbreuk op wc-spoelknoppen van Geberit

 
IEF 22206
27 augustus 2024
Uitspraak

Bastion Holding niet aansprakelijk voor hotellicenties: rechter wijst vordering Videma af

 
IEF 5944

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’S-Gravenhage, 7 april 2008,  KG ZA 08-63, Eli Lilly & Co. Ltd. C.s. tegen Ratiopharm GmbH.

 “4.7. In feite het enige waar Lilly haar concrete dreigingsstelling op baseert, is het voorhanden hebben of binnenkort krijgen van een marktvergunning in combinatie met het niet willen doen van een (geclausuleerde) toezegging tot non-inbreuk door Ratiopharm gedurende de geldigheidsduur van Lilly's exclusieve rechten. In de omstandigheden van dit geval – waarbij bedacht moet worden dat geen sprake is van voorafgaande daadwerkelijke inbreuk – is dat laatste evenwel niet iets, waar Lilly aanspraak op kan maken. Er bestaat rechtens geen algemene aanspraak op het schriftelijk door derden (of concurrenten) laten bevestigen van een ieders absolute rechten (en dat lijken de betreffende stellingen van Lilly te veronderstellen). Een weigering zulks te doen creëert mitsdien geen (spoedeisend) belang om dat in kort geding af te dwingen, althans niet zonder bijkomende omstandigheden, die, zo ligt in het vorenoverwogene besloten, voorshands afwezig worden geacht. Zodoende is geen sprake van schending van enige rechtsplicht van Ratiopharm jegens Lilly – of van een voldoende concrete dreiging daartoe die een inbreukverbod in kort geding kan dragen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5943

Incident in porseleinkast

msn.JPGRechtbank Amsterdam 2 april 2008, HA ZA 07-2928, Staatliche Porzellan-Manufaktur Meissen GMBH tegen Deko Trends International B.V. (met dank aan Arnout Gieske, Van Diepen Van der Kroef).

Nootwaardig vonnis in incident over een belangrijke praktijkvraag over het relatief nieuwe artikel 1019a Rechtsvordering (implementatie handhavingsrichtlijn): Onder welke omstandigheden mag voorafgaande aan de inbreukprocedure inzage en afgifte worden verkregen van conservatoir beslagen bewijsmateriaal? De Rechtbank Amsterdam interpreteert het als volgt: eiser heeft slechts een rechtmatig belang heeft bij inzage en afgifte indien gedaagde zich schuldig zou maken aan grootscheepse piraterij.

Meissen is al sinds begin 18e eeuw producent van porseleinen producten, waaronder decoratieve sierstukken en is houder van een groot aantal merkregistraties (voor IE-anekdotici: volgens wikipedia zijn de gekruiste zwaarden van Meissen “one of the oldest trademarks in existence’). Deko Trends is een groothandel in decoratie-artikelen.

Meissen heeft bij Deko Trends conservatoir beslag doen leggen tot afgifte van een aantal porseleinen producten en conservatoir bewijsbeslag genomen op een groot aantal bescheiden. Vervolgens is Meissen een bodemprocedure gestart tegen Deko Trends waarin onder meer een verbod wordt gevorderd op de verhandeling van de beweerdelijk inbreukmakende porseleinen producten van Deko Trends. In dit incident vordert Meissen op grond van artikel 223 Rv bij wijze van voorlopige voorziening afschrift van, althans inzage in het conservatoir beslagen bewijsmateriaal ex artikel 2.22 lid 4 BVIE jo. artikel 1019a jo. 843a Rv.

De rechtbank oordeelt dat een vordering tot afgifte van bescheiden ex artikel 843a Rv niet moet worden gezien als een provisionele vordering in de zin van artikel 223 Rv, maar als een incidentele vordering in de zin van artikel 208 Rv. De provisionele vordering is immers naar haar aard gericht op het treffen van een maatregel van voorlopige aard die werking heeft voor de duur van het bodemgeschil, waarvan bij de vordering tot afgifte ex artikel 843a Rv volgens de rechtbank niet gesproken kan worden.

De vordering van Meissen op grond van artikel 2:22 lid 4 BVIE wordt afgewezen omdat dit artikel volgens de voorzieningenrechter handelt over nevenvorderingen die door de rechter kunnen worden toegewezen nadat inbreuk op de rechten van de merkhouder zijn vastgesteld. Een dergelijke vordering kan dan ook niet bij wijze van incidentele vordering worden toegewezen voordat in de hoofdzaak is beslist.

Met betrekking tot de vordering van Meissen gestoeld op artikel 1019a Rv jo. 843a Rv oordeelt de rechtbank onder meer als volgt:

"5.9. Artikel 1019a Rv dat, zoals gezegd, een nadere invulling is van artikle 843a Rv, gaat uit van de gedachte dat de eiser in staat moet zijn om voldoende bewijs te verzamelen teneinde vast te stellen of sprake is van een inbreuk op rechten van intellectuele eigendom. Dat deze inbreuk al vastgesteld zou moeten zijn alvorens een dergelijke vordering toewijsbaar zou zijn, zoals Deko Trends heeft aangevoerd, is dan ook onjuist.

Thans dient derhalve de vraag te worden beantwoord of Meissen, nu het bewijsmateriaal veilig is gesteld, tevens een rechtmatig belang heeft bij inzage en afgifte van de in het kader van het bewijsbeslag beslagen goederen.

(…) De rechtbank is van oordeel dat een rechtmatig belang in dit geval ontbreekt. (..) Meissen heeft daarbij alleen dan een gerechtvaardigd belang indien zij voldoende aannemelijk zou hebben gemaakt dat Deko Trends zich schuldig zou maken aan grootscheepse piraterij. Dat is naar het oordeel van de rechtbank voorshands niet komen vast te staan. (…). ”

Meissen wordt veroordeelt in de volledige proceskosten van het incident. 

Lees het vonnis hier.

IEF 5942

Een aantal vruchtbare aanknopingspunten

Recentelijk gepubliceerd op de website van het ministerie van Justitie: Advies van de Commissie Auteursrecht over Auteurscontractenrecht van 12 april 2006. Het wetsvoorstel over het auteurscontractenrecht is nog niet ingediend bij de Tweede Kamer, naar het schijnt omdat tussen droom en daad nog wat praktische bezwaren in de weg staan.

V. Samenvatting. De minister van Justitie heeft gevraagd of de wenselijkheid wordt onderschreven om de positie van makers en uitvoerende kunstenaars in de wet te versterken langs de lijnen van de aanbevelingen van het IVIR-rapport. De commissie merkt op dat de aanbevelingen uit het IVIR-rapport een asymmetrische machtsverhouding veronderstellen tussen makers en uitvoerende kunstenaars enerzijds en exploitanten anderzijds die er in werkelijkheid niet (over de volle breedte) is. De commissie heeft voorts de indruk dat de aanbevelingen sterk geënt zijn op de traditionele mediasectoren (de uitgeverij, fonogrammen- en filmindustrie, omroep en pers). De commissie betwijfelt of de aanbevelingen zich ook daarbuiten steeds voor toepassing lenen. Daarbij dient nog bedacht te worden dat verscheidene aanbevelingen uit het IVIR-rapport, zoals de specificerings- en rekenplicht, hoge administratieve lasten met zich meebrengen. De commissie is er beducht voor dat die aanbevelingen hun schaduw gaan werpen over situaties waarin daaraan geen behoefte bestaat.

De commissie adviseert derhalve niet om de aanbevelingen uit het IVIR-rapport integraal over te nemen, maar ziet daarin wel een aantal vruchtbare aanknopingspunten om te komen tot een wettelijke regeling van het auteurscontractenrecht. 

In het IVIR-rapport wordt volgens de commissie terecht opgemerkt dat er in de praktijk, in ieder geval in de meer traditionele mediasectoren, (op onderdelen) ongerechtvaardigde contractspraktijken voorkomen. Volgens de commissie kan er daarom wel degelijk aanleiding bestaan nadere wettelijke regels te stellen. Zo zou, in lijn met de aanbevelingen uit het IVIR-rapport, kunnen worden voorzien in een disproportionaliteitsregel en een herroepingsrecht ingeval van non-usus, om het evenwicht in de praktijk enigszins te herstellen. Op grond van de disproportionaliteitsregel kunnen natuurlijke makers en uitvoerende kunstenaars de rechter verzoeken om aanpassing van de exploitatieovereenkomst in situaties waarin sprake is van een ernstige wanverhouding tussen de over en weer geleverde prestaties. Op grond van het herroepingsrecht kunnen natuurlijke makers en uitvoerende kunstenaars een exploitatieovereenkomst ontbinden, wanneer de exploitant de aan hem overgedragen of in exclusieve licentie gegeven rechten niet (langer) uitbaat. Verder zou met zoveel woorden kunnen worden bepaald dat bepaalde bedingen niet geoorloofd zijn. De commissie volstaat op deze plaats kortheidshalve met een verwijzing naar hetgeen daarover is opgemerkt in hoofdstuk IV.1.

Overigens meent de commissie dat via de open normen uit het commune overeenkomstenrecht in het gros van de gevallen reeds als redelijk en billijk ervaren uitkomsten kunnen worden bewerkstelligd. Het commune overeenkomstenrecht moet dan ook het vertrekpunt van een eventuele wettelijke regeling zijn. De commissie acht het raadzaam om het systeem van art. 2 Aw en art. 9 Wnr, waarin de ook in het IVIR-rapport voorgestane regel “in dubio pro auctore” al besloten ligt, (in plaats van de daarvoor in het IVIR-rapport voorgestelde specificeringsplicht) te behouden en op onderdelen te verduidelijken c.q. aan te passen. Een beroep op de in die artikelen neergelegde regel dat de overdracht alleen die bevoegdheden omvat, waarvan dit in de akte is vermeld of uit de aard of strekking van de titel noodzakelijk voortvloeit, zou in beginsel aan natuurlijke makers en uitvoerende kunstenaars ingeval van overdracht of exclusieve licentiëring moeten worden voorbehouden. Voor de (geheel of gedeeltelijke) overdracht en exclusieve licentiëring van het auteursrecht of de naburige rechten is steeds een akte vereist.

Ook een verduidelijking van art. 45d Aw strekt tot aanbeveling; zij het in iets andere richting dan in het IVIR-rapport wordt voorgestaan. Volgens de commissie moet het daarin voorkomende recht op een billijke vergoeding in één keer kunnen worden afgekocht. Verder geldt het recht volgens de commissie niet alleen ingeval van een wettelijk vermoeden van overdracht maar evenzeer ingeval van schriftelijk aangegane overeenkomsten.

Lees het gehele advies hier.

IEF 5941

Uitje voor auteursrechtliefhebbers

Helaas niet live te volgen via internet: Algemeen overleg met de ministers van Justitie en van Economische Zaken over auteursrecht (brief d.d. 20 december 2008 inzake
auteursrechtbeleid (31200 VI, nr. 98)). Morgen van 10:00 tot ca. 12:30 uur, in de Kappeyne van de Coppellozaal van de Tweede Kamer,

“Hierbij kan worden betrokken:

- de brief d.d. 2 juli 2007 inzake jaarverslag 2006 College van
Toezicht collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en
naburige rechten (29838, nr. 5).

-  de brief d.d. 20 maart 2008 inzake de reactie op Promusicae-arrest
van het Europese Hof van Justitie een aanbieding van de rapporten
'Geschillenbeslechting en collectief rechtenbeheer' en 'Evaluatie
van de artikelen 29a en 29b van de Auteurswet 1912' (29838, nr. 7)

Indicatie spreektijd per fractie in 1e termijn: 6 minuten. Griffier : D.S. Nava.

IEF 5930

Geen misslag

Rechtbank ‘s-Gravenhage 26 maart 2008, KG ZA 08-95, Auto Motoren Centrum Van Veldhuizen B.V. c.s. tegen Amadeo Marti Carbonell c.s.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Handelsnaamrecht, merkenrecht. Executiegeschil. De vorderingen tot het schorsen van de uitvoerbaarheid bij voorraad worden afgewezen. Er is geen sprake van een feitelijke of juridische misslag. Voor overdracht handelsnaam is een akte vereist. Het verzuim om de aktes niet al tijdens het kort geding te overleggen kan worden rechtgezet in hoger beroep en daarvoor leent zich niet het executiegeschil. 

Van Veldhuisen c.s. hebben in kort geding een merkinbreukverbod opgelegd gekregen (zie IEF 5791). De tenuitvoerlegging van dit vonnis willen zij laten schorsen. De voorzieningenrechter in het executiegeschil overweegt als volgt. De tenuitvoerlegging van een vonnis kan slechts worden geschorst, indien de rechter van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.

Volgens Van Veldhuisen zou de juridische misslag zijn gelegen in het feit dat de voorzieningrechter heeft aangenomen dat voor overdracht van een handelsnaam een akte vereist is. De voorzieningenrechter gaat hier wederom niet in mee.

“4.6. Het recht op het gebruik van een handelsnaam is een vermogensrecht. Zonder meer is niet in te zien waarom voor de overdracht van dit recht niet zou moeten gelden dat dit geleverd dient te worden door een daartoe bestemde akte. Van Veldhuisen heeft terecht opgemerkt dat het recht op een handelsnaam zonder veel formaliteiten ontstaat, maar dit is geen aanleiding te veronderstellen dat de geldige levering daarvan ook zonder formaliteit kan geschieden. Een overdracht met terzijdestelling van het akte-vereiste volgt, anders dan Van Veldhuisen c.s. stelt, ook niet uit de systematiek van artikel 2 Hnw. Uit genoemde artikel volgt immers dat de handelsnaam vatbaar is voor overdracht, doch slechts in verbinding met de onderneming. Overdracht van een onderneming geschiedt juist door levering van de activa waaronder eventueel ook rechten zoals het recht op de handelsnaam. Van een klaarblijkelijke juridische misslag is dan ook geen sprake.”

Van Veldhuizen stelt voorts dat er sprake is van een feitelijke misslag omdat er wel degelijk aktes aanwijsbaar zijn waaruit de levering van de handelsnaam zou blijken. De Voorzieningenrechter geeft een schot voor de boeg en zegt dat deze aktes naar voorlopig oordeel zouden kunnen dienen als leveringsaktes, maar overweegt voorts dat het verzuim om deze aktes te overleggen in hoger beroep kan worden hersteld, maar niet in een executiegeschil.

Van Veldhuizen wijst in dit kader op de uitspraak van de Vzr. Rb Den haag van 11 juni 2007, IEF 4148. In deze zaak schorste de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis op grond van pas tijdens het executiegeschil ingebrachte stukken. Volgens de voorzieningenrechter bestond daartoe in dat geval grond, omdat de bodemrechter in die zaak door de betreffende partij tot een feitelijke misslag was gebracht, aldus de voorzieningenrechter. In casu bestaat deze grond er niet en de voorzieningenrechter ziet derhalve geen aanleiding om de executie te schorsen.

Het eerdere kort geding zag op handhaving van IE rechten. Dit executiegeschil ziet volgens de voorzieningenrechter opnieuw op de handhaving van IE-rechten, zodat ook nu veroordeling in de volledige proceskosten aan de orde is.

Lees het vonnis hier.

IEF 5929

Vibratieminimaliserend

ec.gifGvEA, 2 april 2008, zaak T-181/07, Eurocopter SAS tegen OHIM (Alleen beschikbaar in het Frans).

Terechte (gedeeltelijke) weigering van het (beschrijvend geachte ) woordmerk STEADYCONTROL voor klassen 9 en 12, o.a. helikopters en aanverwante apparatuur en elektronica. Het relevante gespecialiseerde publiek heeft geen moeite met het Engels en zal een direct verband leggen tussen het teken en de waren en diensten waarvoor het wordt gebruikt. Dat Steadycontrol geen directe technische betekenis heeft maakt niet uit.

"50. Il s’ensuit que, considéré dans son ensemble, le signe STEADYCONTROL présente un rapport suffisamment direct et concret avec les produits visés par la demande d’enregistrement, puisqu’il véhicule un message immédiatement compréhensible pouvant servir, dans le commerce, à désigner la qualité, la destination et, donc, une caractéristique desdits produits.

52. Ainsi, le fait que le vocable en question n’ait pas de signification concrète sur le plan strictement technique n’affecte pas la validité de cette conclusion. En effet, dans le cadre de l’appréciation du caractère descriptif d’un signe, la question de savoir si sa signification a un sens technique n’est pas pertinente [arrêt du Tribunal du 6 novembre 2007, RheinfelsQuellen H. Hövelmann/OHMI (VOM URSPRUNG HER VOLLKOMMEN), T-28/06, non encore publié au Recueil, point 35]. En l’occurrence, il suffit que l’expression de la qualité ou d’une caractéristique puisse être directement associée au résultat général issu de l’utilisation des produits en question."

Lees het arrest hier.  

IEF 5928

Het relevante herinneringsbeeld van de meetman-consument

hmr.gifRechtbank ‘s-Gravenhage 2 april 2008, KG ZA 08-7, Hansa Metallwerke AG tegen Tempoline

Kort geding. Inbreuk op vormmerk watervalkraan, pan-Europees verbod. Eerder schikkingovereenkomst en inbreukmakend nieuw model. Gedaagde verschijnt zonder advocaat, waar dat misschien toch niet onvoordelig zou zijn geweest. Geldigheid van het vormmerk is onbestreden, “waarbij zij aangetekend dat de kwesties bedoeld in art. 7 lid 1 sub a, b en e GMVo überhaupt niet in enigerlei vorm aan de orde zijn gesteld.” Afbeeldingen in het vonnis.

Hansa ontwerpt sinds 1911 sanitaire producten waaronder een serie kranen onder de benaming Hansamurano. Deze kranen hebben een zogenoemd waterval-effect: Het water stroomt uit op een glazen plaat of schaal, waarna het van die plaats als een waterval afstroomt in het bassin. Verticaal op de glazen plaat is een kegelvormige en zilverkleurige conische steunbout geplaatst. Hansa heeft een Europees merk op de vorm van dit product. Ook heeft zij een internationaal model met Beneluxdesignatie hiervoor.

Tempoline biedt op haar website ‘waterval’-kranen aan die volgens Hansa inbreuk maken op haar merk en model, auteursrechtinbreuk alsmede een daad van ongeoorloofde mededinging. Partijen hebben met betrekking tot een eerdere versie van de watervalkranen een schikking getroffen waarbij Tempoline heeft toegezegd te zullen stoppen met de verkoop. Die toezegging heeft zij niet nageleefd. Na een tweede sommatie heeft zij alsnog de levering van die betreffende kranen gestaakt. De nieuwe versie watervalkranen van Tempoline zijn volgens haar geen inbreuk en zij heeft dan ook geweigerd om ten aanzien van deze producten een vaststellingsovereenkomst aan te gaan.

De Voorzieningenrechter oordeelt dat de oude “waterval”kranen een inbreuk vormen op het merk van Hansa. Tempoline heeft immers inhoudelijk-juridisch de gestelde vormmerkinbreuk niet betwist. Ter zitting heeft zij zelfs te kennen gegeven dat de oude kraanmodellen in beginsel onder de beschermingsomvang van het merk en het model vallen van Hansa. Ten aanzien van deze oude modellen maakt Hansa volgens de rechter terecht aanspraak op een inbreukverbod, omdat Tempoline aantoonbaar bij herhaling toezeggingen niet is nagekomen.

Ten aanzien van de nieuwe kranen neemt de voorzieningenrechter ook inbreuk aan op het ingeroepen vormmerk. Tempoline heeft geen overzicht van het vormgevingserfgoed overgelegd en derhalve gaat de rechter er in kort geding vanuit dat het merk uniek is. Omdat ook de geldigheid van het merk onbetwist is, is de beschermingsomvang van het vormmerk in principe niet op enigerlei relevante wijze beperkt.  Naar voorlopig oordeel roept de vorm van de nieuwe versie watervalkranen van Tempoline verwarring in het leven met het vormmerk van Hansa.

“4.6. Vormmerkenrechtelijk is bij de WP-06 geen sprake van een identiek teken, maar van een met het ingeroepen vormmerk overeenstemmend teken (vorm van de kraan) gebruikt voor dezelfde waren (kranen), waardoor naar voorlopig oordeel verwarringsgevaar in het leven wordt geroepen in de zin van art. 9 lid 1 sub b GMVo. De conische steunbout en de zilverkleurige hals van de WP-06 kraan zijn volledig, danwel hoofdzakelijk overeenstemmend met de betreffende vormen uit het Gemeenschapsvormmerk. De glazen plaat, hoewel vlak in plaats van schaal- of schotelvormig, wordt verwarringwekkend geoordeeld in merkenrechtelijke zin, nu die in verband met de zeer gelijkende overige elementen voor het relevante herinneringsbeeld van de merkenrechtelijke maatman-consument te weinig afwijkt. Het – in meest welwillende lezing zo begrepen – verweer van Tempoline dat een ovale vlakke glazen plaat geen overeenstemmend teken vormt met de schaalvormige glazen plaat volgens het ingeroepen Gemeenschapsvormmerk snijdt geen hout, omdat dit verschil bij globale beoordeling van alle elementen voorshands wegvalt, zodat daar aan voorbij te gaan is. Het valt, gelet op het niet verschafte overzicht van het relevante vormgevingserfgoed, ook niet anderszins in te zien in dit kort geding.”

Het gevorderde Gemeenschapsmerkinbreukverbod is toewijsbaar voor de hele EU. Hansa heeft volgens de rechter daarnaast geen belang bij toewijzing van een Benelux modellenrechtinbreukverbod. Hetzelfde geldt voor het verbod op grond van slaafs nabootsing.

Volledige proceskosten worden toegewezen (€ 11.000,-).

Lees het vonnis hier.

IEF 5927

Het bevredigen van nieuwsgierigheid

wbppd.gifRechtbank Amsterdam, 2 april 2008, LJN: BC8392, Familie Bos tegen Audax Publishing B.V.

“Uitgever blad “Weekend”, de hoofdredacteur daarvan en een fotograaf moeten samen € 4.000,- euro schadevergoeding aan Wouter Bos en zijn familie betalen. In het blad “Weekend” geplaatste foto’s van Wouter Bos met beide of één van zijn kinderen (op één foto is ook de echtgenote van Bos te zien) waarvoor geen toestemming door (de familie) Bos is gegeven, betreffen duidelijke privé-activiteit en vormen geen bijdrage aan enig publiek debat. Ook publieke figuren als Wouter Bos hebben recht op privacy, dat in dit geval zwaarder weegt dan het bevredigen van nieuwsgierigheid van delen van de bevolking. Mevrouw Bos en de kinderen zijn bovendien geen publieke figuren. Dat Wouter Bos zijn “papadag” zou hebben opgegeven toen hij Minister van Financiën werd, rechtvaardigt evenmin plaatsing van deze foto’s. Aan zorgverlof en huishouden wordt in het betreffende artikel ook helemaal geen aandacht besteed.”

Lees het vonnis hier

IEF 5926

Wereld IE Dag Borrel 2008, donderdag 24 april, 17.00 - 19.30

lvlls.gifBij Lovells dus. Prachtig pand, mooi dakterras, weids uitzicht, aardige mensen. Ideaal.

Officieel is het pas op 26 april Wereld IE Dag, maar dat is op een zaterdag. 25 april is Justitia en donderdag 24 april lijkt dus de aangewezen dag om Wereld IE Dag 2008 te vieren (en als de grote roerganger Dr. Kamil Idris met data mag sjoemelen, dan mag eenvoudig IE-voetvolk dat denkelijk ook). Ook dit jaar weer gratis en 100% powerpoint-vrij.

Ter herinnering: Gevierd wordt dat het weer World Intellectual Property Day is. Op 26 april 1970 werd de WIPO geboren en in 2000 besloten de Lid Staten van de WIPO dat deze verjaardag ieder jaar gevierd dient te worden als World Intellectual Property Day (to raise awareness of the role of intellectual property in our daily lives, and to celebrate the contribution made by innovators and artists to the development of societies across the globe).

Nadere informatie volgt, maar de muziek zal deo volente net als vorig jaar worden verzorgd door een gelegenheidsformatie van IE-juristen. Geïnteresseerde muzikanten kunnen zich dit jaar aanmelden bij Moïra Truijens (Cello, Brinkhof).

Vorig jaar waren er zo’n 200 juristen en andere belangstellenden. In verband met o.a. de catering is het verzoek ook dit jaar weer om u per email aan te melden. 

IEF 5925

Lexington vervangen door Ladbrokes, Amsterdam door Den Haag

lcot.gifGerechtshof ’s-Gravenhage, 20 maart 2008, Vitra Collection AG c.s. tegen Classic Design c.s. ( met dank aan Benjamin van Kessel, Baker & McKenzie).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Hoger beroep in inbreukzaak met betrekking tot Eames-stoelen. Auteurs-, merken- en modellenrecht. Internationale bevoegdheid. Lexington vervangen door Ladbrokes. Complex overgangsrecht oude BTMW pakt gunstig uit voor Vitra omdat het Hof den Haag het oneens is met het Hof Amsterdam over de uitleg van de Berner Conventie: wel auteursrechtelijke bescherming.

Vitra is gesteld auteursrechthebbende met betrekking tot Ray en Charles Eames’ Lounge Chair met bijbehorende Ottoman (de bijbehorende voetensteun) en de Aluminium Chair. Vitra is tevens houdster van het internationale woordmerk Eames en op twee internationale vormmerken, overeenkomend met het uiterlijk van de Lounge Chair en de Alu Chair. De merken hebben onder meer gelding in de Benelux en Duitsland.

Vitra stelt dat Classic Design c.s. op hun websites, die ‘toegankelijk zijn vanuit de Benelux en Duitsland’, kopieën van de stoelen aanbieden en dat Classic Design c.s. daarmee auteurs- en merkinbreuk maken, althans onrechtmatig handelen jegens Vitra. Vitra vordert een grensoverschrijdend inbreukverbod.

Bevoegdheid. De voorzieningenrechter verklaarde zich in eerste aanleg onbevoegd ten aanzien van de gevorderde grensoverschrijdende verboden (buiten de Benelux voor merkinbreuk en buiten Nederland voor onrechtmatig handelen en volgens het Hof was dat terecht. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter is i.c. gebaseerd op artikel 5 lid 3 EEX-Verordening, verbintenissen uit onrechtmatige daad, en de rechter is daarom enkel bevoegd kennis te nemen van de geschillen betreffende de in Nederland geleden schade (HvJEG 7 maart 1995, C-68/93,Shevill). Dit geldt ook voor de bevoegdheidsbepaling van artikel 4.6 lid 1 BVIE

Aanbieden. Vitra’s tweede grief richt zich tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat, kort gezegd, van het via en website  inbreukmakend aanbieden in de Benelux althans in Nederland slechts sprake is als het gaat om een website die door woord en inhoud onmiskenbaar mede is gericht op het publiek van de Benelux. Vitra is van mening dat de voorwaarde die de rechter stelt in het licht van het beroemde Lexington-arrest te ver gaat en het Hof geeft Vitra daarin gelijk: “Het Lexington-arrest is gewezen onder vigeur van de Merkenwet 1893 en lang voordat het internet bestond. Reeds daarom is het criterium uit het Lexington-arrest niet zonder meer toepasselijk voor de beoordeling of het aanbieden van artikelen op internet als onrechtmatig in een bepaald land moet worden aangemerkt.”

Het Hof geeft liever de voorkeur aan het Ladbrokes-arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad achtte het in deze  online-kansspelzaak van belang dat de website blijkens haar inrichting mede is gericht op potentiële deelnemers in Nederland. Classic Design c.s. handelen derhalve onrechtmatig in de Benelux danwel Nederland, als zij via internet door middel van blijkens hun inrichting mede op de Benelux dan wel Nederland gerichte websites, inbreukmakende stoelen aanbieden. Of daarvan sprake is hangt af van de omstandigheden, zoals het top-level domain van de internetadressen, de taal waarin de websites zijn gesteld dan wel de taalkeuzemogelijkheden die de websites bieden en (andere) verwijzingen op de websites naar (een) bepaalde land(en).

Het Hof toetst aan de hand van de hiervoor geïntroduceerde maatstaven:

“10. (…) Op de eerste webpagina bevinden zich afbeeldingen van vlaggen van verschillende landen, waaronder de Nederlandse en de Belgische vlag met de vermelding ‘dutch €’ respectievelijk ‘belgium €’. Indien men de Nederlandse vlag aanklikt, komt men op een (grotendeels) in het Nederlands gestelde webpagina, als men de Belgische vlag aanklikt komt men op een grotendeels in het Frans gestelde webpagina. Hieruit volgt naar het oordeel van het Hof dat de website van Classic Design blijkens haar inrichting op Nederland en België is gericht”.

Inbreuk. De beantwoording van de vraag of er ook daadwerkelijk sprake is van inbreuk, is, gezien de leeftijd, de Amerikaanse nationaliteit van de stoel en het reciprociteitbeginsel van de Berner Conventie niet eenvoudig. Het Hof Den Haag gaat bij de uitleg van artikel 2 lid 7 BC (wat moet worden verstaan onder de aan tekeningen en modellen verleende ‘bijzondere bescherming’ als bedoeld in de tweede volzin van die bepaling?) in tegen een eerder oordeel van Hof Amsterdam  in een andere Lounge Chair-zaak, waarbij dat hof concludeerde dat aan de Lounge Chair geen auteursrechtelijke bescherming toekwam, omdat, kort gezegd, de bescherming Lounge Chair op grond van de BC beperkt was tot modellenbescherming, wat voor de pré-BTMW Benelux neerkwam op bescherming op grond van slaafse nabootsing. Het Hof Den Haag concludeert:

“18. (…) Hoewel op het relevante tijdstip op 1 maart 1989 wel bijzondere bescherming bestond voor modellen, namelijk de BTMW, bood die wet geen bescherming aan ‘oude’ modellen, dat wil zeggen modellen die vóór 1januari 1975 in de Benelux op de markt waren. Artikel 25 BTMW voorzag — de BTMW is inmiddels vervangen door het Beneluxverdrag inzake intellectuele eigendom (BVIE); artikel 25 BTMW keert daarin niet terug — weliswaar in een regeling voor ‘oude modellen’, maar die regeling kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als een bijzondere bescherming voor tekeningen en modellen. Artikel 25 BTMW hield immers in dat de bescherming die de nationale wetgeving vóór 1 januari 1975 aan tekeningen en modellen bood, werd verlengd. Deze bescherming bestond overigens niet alleen op grond van het leerstuk van de onrechtmatige daad, maar ook op grond van auteursrecht en merkenrecht, mits aan de gestelde eisen voor bescherming was voldaan. In het licht hiervan is het hof van oordeel dat aan de Lounge Chair toentertijd geen bijzondere bescherming als model toekwam, zodat op grond van het laatste zinsdeel van de tweede volzin van artikel 2 lid 7 BC de Lounge Chair wordt beschermd als werk van kunst. Dit brengt mee dat Vitra aanspraak kan maken op auteursrechtelijke bescherming, mits de Lounge Chair met Ottoman een werk is in de zin van de Auteurswet 1912”

En dat is zo volgens het hof:  “Het gaat om een revolutionair ontwerp, afwijkend van het tot dan toe gangbare type ‘fauteuil’. Het leidt geen twijfel dat de Lounge Chair met Ottoman een werk is waaraan auteursrechtelijke bescherming toekomt.”

Nu de afbeeldingen van Classic Design exacte kopieën tonen van de stoel, is het Hof van oordeel dat Classic Design door het aldus te koop aanbieden van de zitmeubelen inbreuk maakt op het auteursrecht van Vitra. Classic Design maakt zich naar mening van het Hof tevens schuldig aan merkinbreuk, nu Classic Design op haar website tekens gebruikt die gelijk zijn aan het woordmerk EAMES en het vormmerk van Vitra suggereert Classic Design dat het om de originele van Vitra afkomstige Lounge Chair en Ottoman gaat.

Op basis van de geconstateerde inbreuk op auteurs- en merkrechten, oordeelt het Hof dat het bevel om de website van Classic Design ontoegankelijk te maken voor bezoekers uit Nederland dan wel de Benelux passend en toewijsbaar is, voorzover deze website inbreuk maakt op de auteurs- en merkrechten van Vitra. Het gevorderde inbreukverbod beperkt het Hof tot de levering in Nederland van modellen die inbreuk maken op het auteursrecht op de Lounge Chair en Ottoman.

Lees het arrest hier.