IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22216
30 augustus 2024
Uitspraak

Follow the Money hoeft artikelen niet te rectificeren

 
IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 3842

In de meubelbranche

Rechtbank Haarlem , 17 januari 2007, LJN: BA3451. HS Design B.V. tegen Voortman Kantoormeubelen B.V.

Auteursrecht eiser, maar geen modelrechten gedaagde op kantoormeubellijn. Geen recht op naamsvermelding. De rechtbank adviseert partijen om professionele hulp te zoeken. wijst daarbij op het bestaan van deskundigen op het gebied van het auteursrecht in de meubelbranche.

Door H. [naam] (hierna te noemen “[naam]”) zijn in opdracht van Voortman kantoormeubelen en bijbehorende accessoires ontworpen, i.c. aangeduid als de “On-Line producten”). In maart 1996 is HS Design opgericht. [Naam] is directeur en enig aandeelhouder van HS Design. Bij akten van 29 maart 1996 en 1 januari 2001 zijn alle industriële en intellectuele eigendomsrechten in verband met door [naam] in het verleden ontworpen (kantoor)meubelen aan HS Design overgedragen. Voortman en HS Design krijgen vervolgens een geschil over de afgesproken provisie en naamsvermelding. In september 2006 deponeert Voortman de ontwerpen voor de On-Line producten als model bij het BBIE.

Voor de rechtbank is het het oorspronkelijke karakter van de ontwerpen van [naam] voor de On-Line-producten gegeven. “De omstandigheid dat [naam] mogelijk bestaande en bekende, en dus niet slechts nieuwe elementen in zijn ontwerpen heeft verwerkt doet aan het vorengaande niet af, evenmin als de omstandigheid dat de vormgeving mede door technische en functionele elementen wordt bepaald.” (5.8)

“Voortman heeft voorts nog aangevoerd dat de door [naam] ontworpen On-Line producten door haar in de loop van de tijd ingrijpend zijn gewijzigd. (…) Het recht van verveelvoudiging behoort tot de exploitatierechten van de auteursrechthebbende. Op grond van het bepaalde in artikel 13 Aw moet onder de verveelvoudiging van een werk mede worden verstaan iedere gehele of gedeeltelijke bewerking in gewijzigde vorm, welke niet als een nieuw, oorspronkelijk werk moet worden aangemerkt. Dat bedoelde wijzigingen hebben geleid tot een nieuw oorspronkelijk werk is door Voortman niet gesteld en uit hetgeen zij over het gewijzigd zijn van de On-Line producten heeft gesteld, ook niet aannemelijk geworden.” (5.9).

Het verweer dat het auteursrecht op de modellen bij Voortman als opdrachtgever rust wordt verworpen. Correspondentie tussen partijenen kan “niet anders worden uitgelegd dan dat partijen zijn overeengekomen dat het auteursrecht op de On-line producten aan [naam] toekomt en dat Voortman provisie betaalt over de omzet van de producten voor de exploitatie van dit auteursrecht. (…)  Nu ingevolge artikel 3.6 sub c BVIE geen recht op een model wordt verkregen, indien in het model gebruik wordt gemaakt van een reeds bestaand auteursrechtelijk beschermd werk zonder toestemming van de houder van dit auteursrecht, kan Voortman ook om die reden geen rechten ontlenen aan haar inschrijving bij het Bureau d.d. 27 september 2006. Gesteld noch gebleken is immers dat [naam] of HS Design dergelijke toestemming heeft gegeven.” (5.13)

Over de licentieovereenkomst stelt de rechtbank: “Nu Voortman aldus uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt dat zij geen voortzetting verlangt van de overeenkomst, kan geen sprake zijn van een stilzwijgende verlenging daarvan. Het feit dat Voortman door is gegaan met het produceren en verkopen van On-Line producten doet hier niet aan af.” (5.14)

De vordering tot naamvermelding wordt afgewezen, omdat het de persoonlijkheidsrechten van H zelf betreft, niet het aan HS overgedragen auteursrecht: “Een contractuele bevoegdheid is gesteld noch gebleken, terwijl ingevolge artikel 25 Aw alleen de maker van een werk een vordering als de onderhavige kan instellen. HS Design is niet de maker van het werk, terwijl [naam] geen partij is in de onderhavige procedure.” (5.15)

De rechtbank raadt partijen wel aan om professionele hulp te zoeken:  “Resumerend zal alleen hetgeen onder 3.1.1 is gevorderd worden toegewezen. De rechtbank realiseert zich dat daarmee het geschil tussen partijen niet is opgelost. Ter voorkoming van nieuwe gerechtelijke procedures geeft de rechtbank partijen in overweging om, eventueel onder begeleiding van een mediator, in onderhandeling te treden om gezamenlijk tot een redelijke auteursrechtelijke vergoeding te komen. De rechtbank wijst daarbij op het bestaan van deskundigen op het gebied van het auteursrecht in de meubelbranche.” (5.17) Mediators kunnen zich dus melden.

Omdat partijen over en weer ten dele in het gelijk en ongelijk worden gesteld, heeft elk van partijen de eigen proceskosten te dragen.

Lees het vonnis hier.

IEF 3841

Eigen risico

drkrvr.gifVoorzieningenrechter Rechtbank Groningen , 20 april 2007, LJN: BA3456. Steve Sweet Holding B.V. (Darkraver) tegen Gedaagde.

Registratie van de domeinnaam maakt inbreuk op het handelsnaamrecht en de merkrechten van (DJ) Darkraver oplevert. Dat de domeinnaam in het onderhavige geval ouder is dan het woord- en beeldmerk doet hier niet aan af

Eiser Darkraver is sinds 1994 (internationaal) actief als DJ, heeft een eenmanszaak onder de naam Darkraver en heeft verschillende cd’s uitgebracht.  Darkraver is licentiehouder van het Benelux  woordmerk '200% THE DARKRAVER' uit 1997. Gedaagde heeft in juni 2006 de domeinnaam 'darkraver.eu' geregistreerd en biedt deze te koop aan. Darkraver heeft in 2007 het Benelux woordmerk en het Benelux beeldmerk  'DARKRAVER'  geregistreerd.De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van inbreuk.

“Immers, nu gedaagde zich op het internet onder de domeinnaam 'darkraver.eu' tot het publiek wendt kan daardoor verwarring worden veroorzaakt bij personen en organisaties die in Darkraver geinteresseerd zijn en informatie over Darkraver op het internet zoeken. Dit klemt te meer nu de domeinnaam als extensie '.eu' heeft en Darkraver met zijn optredens ook internationaal actief is. Nu gedaagde inbreuk maakt op voornoemde handelsnaam is er sprake van onrechtmatig handelen jegens Darkraver.”(6.3)

“De door gedaagde in 2006 geregistreerde domeinnaam is eveneens identiek aan het woordmerk van Darkraver, als ook aan het woord in zijn beeldmerk. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gedaagde de bewuste domeinnaam zonder geldige reden (in het economische verkeer) gebruikt. Zo heeft gedaagde geen onderneming of product met een dergelijke naam en is hij -zo is ter zitting gebleken- ook niet voornemens een onderneming onder die naam te gaan voeren. Dit verklaart naar zeggen van gedaagde ook de reden dat hij de domeinnaam 'darkraver.eu' via internet te koop heeft aangeboden.

Daarentegen wordt Darkraver door de onderhavige domeinregistratie belemmerd in haar bedrijfsvoering, omdat zij daardoor niet in staat is haar handelsnaam en woordmerk als domeinnaam te laten registreren, althans niet met de extensie 'eu'. Ook hier geldt dat personen en organisaties na het intypen van het woordmerk van Darkraver de website van gedaagde te zien krijgen, waardoor verwarring kan ontstaan omdat zij in de veronderstelling verkeren dat de bewuste website van Darkraver is.

Het voorgaande betekent dat gedaagde door registratie van de domeinnaam 'darkraver.eu' tevens inbreuk maakt op de merkrechten van Darkraver als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 onder c en d Beneluxverdrag intellectuele eigendom. Dat de domeinnaam in het onderhavige geval ouder is dan het woord- en beeldmerk doet hier niet aan af. Daartoe wordt overwogen dat gedaagde voorafgaande aan het depot van deze merken niet daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de bewuste domeinnaam. Ook van de op de website vermelde 'future usage' door gedaagde is het niet gekomen.

Het feit dat gedaagde geen (daadwerkelijk) gebruik van de domeinnaam heeft gemaakt maakt evenmin uit: reeds de enkele registratie en het te koop aanbieden van de domeinnaam is gebruik in het economisch verkeer, welk gebruik inbreuk op merkrecht kan opleveren. Dat gedaagde ten tijde van de domeinregistratie en tot deze procedure niet bekend was met het feit dat er al een onderneming onder die naam gedreven werd komt voor zijn risico.” (6.4)

De voorzieningenrechter acht het ongeloofwaardig dat gedaagde geen enkel verzoek tot overdracht van de domeinnaam van de zijde van Darkraver zou hebben ontvangen, waardoor het uiteindelijk tot dit kort geding is gekomen, en veroordeelt de gedaagde de domeinnaam over te dragen en, richtlijnconform, de gespecificeerde proceskosten van eiser te betalen.   

Lees het vonnis hier.

IEF 3840

Weekkalender

HvJ EG, Donderdag 26april: Arrest in C-348/04 Boehringer Ingelheim e.a. Vrij verkeer van goederen. Gebruik van merk door parallelimporteur van farmaceutisch product. Wijziging van verpakking . Voorwaarden voor het op markt brengen vastgesteld door arrest van Hof in gevoegde zaken C-427/93, C-429/93 en C-436/93, Bristol-Myers Squibb e.a.Uitlegging.

HvJ EG, Donderdag 26 april: Arrest in C-412/05 P Alcon / BHIM. Hogere voorziening tegen GvEA T-130/03, Alcon, Inc./ OHIM.  Weigering OHIM inschrijving gemeenschapsmerk "TRAVATAN" voor waren van klasse 5, in het kader van de oppositieprocedure ingesteld door de houder van het nationale woordmerk "TRIVASTAN" voor waren van klasse 5

Lees de volledige weekkalender hier.

IEF 3839

Rondzwevende chocoladeballetjes

malkit.JPGRechtbank van Koophandel te Antwerpen, 5 april 2007, Masterfoods Veghel BV en Masterfoods SA tegen Nestlé Belgilux SA. (met dank aan Tanguy de Haan, NautaDutilh Brussel).


Nestlé’s KitKat balletjesverpakking maakt geen inbreuk op Mars’ Maltesers balletjesmerken. Rood is gebruikelijk voor melkchocoladeproducten, ‘zwevende producten’ zijn ook niet ongebruikelijk en de merken Maltesers en KitKat zijn bekende merken, waardoor er geen verwarringsgevaar is.

De partijen, die geen verdere introductie behoeven, brengen beide, onder meer, chocoladeproducten op de markt. Masterfoods breng het product MALTESERS, zijnde kleine, luchtige, ronde, met chocolade omhulde balletjes op de markt. Deze worden verpakt in een rood zakje met naast het merk MALTESERS een afbeelding van (zwevende) bruine chocoladeballetjes. Nestlé brengt eveneens een dergelijk chocoladeproduct op de markt onder het merk KIT KAT, veelal in een rode verpakking, met rondzwevende chocoladeballetjes rond het merk.

Masterfoods stelt dat Nestlé met het gebruik van een gelijkende verpakking doelbewust aanhaakt bij haar bekende product MALTESERS en heeft een stakingsvordering wegens slaafse nabootsing ingesteld.

De rechtbank wijst de vordering af, omdat er naar haar oordeel onvoldoende gelijkenis bestaat tussen de merken MALTESERS en KIT KAT. Deze vormen immers het dominante element op beide verpakkingen. Voor wat betreft de verpakking bestaat er enkel een visuele gelijkenis, terwijl het gebruik van de rode kleur (voor melkchocolade) gebruikelijk en ook gerechtvaardigd is.

“Al deze elementen zijn vrij banaal, maar hetgeen wel degelijk het onderscheid maakt is de aanbrenging van het merk, enerzijds het sobere MALTESERS en anderzijds op vrij opvallende wijze KITKAT, in een geheel andere lay-out en stijl dan het MALTESERS van eiseres, en aldus duidelijk het onderscheid vestigend met het merk van eiseres.”

“Naast de inderdaad aanwezige gelijkenissen is het dominant bestanddeel (merknaam) algeheel verschillend en het komt voor dat de gemiddeld aandachtig consument, bekend met degelijke hapklare snoepjes, dan ook niet in verwarring zal worden gebracht.”

Nestlé haal dan ook geen onrechtmatig voordeel noch doet zij afbreuk aan het onderscheidend karakter en/of de reputatie van het beeldmerk van Masterfoods, nu Nestlé wel quasi hetzelfde product op de markt commercialiseert, waartoe zij volledig gerechtigd is, maar dit op een niet verwarringstichtende noch parasiterende wijze, aangezien de verpakking weliswaar wel bepaalde banale elementen van het merk van Masterfoods gebruikt, maar zich verder op pregnante wijze distantieert van het merk van Masterfoods.

Lees de uitspraak hier.

IEF 3838

Jaarvergadering

ovo.gifVandaag wordt de jaarlijkse vergadering gehouden van de Orde van Octrooigemachtigden. Deze vergadering vindt plaats in het Omniversum te Den Haag. 's Morgens wordt het reilen en zeilen van de Orde zelf besproken, gevolgd door een presentatie over de techniek van het Omniversum. De rest van de dag en avond wordt gevuld door sociale activiteiten.

lees hier meer.

IEF 3837

Eerst even voor jezelf lezen

HvJ EG, 19 april 2007, in zaak C-381/05. De Landtsheer Emmanuel SA tegen Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne,Veuve Clicquot Ponsardin SA.

Champagne. Vergelijkende reclame. Noemen van concurrent of van door concurrent aangeboden goederen of diensten. Goederen of diensten die in dezelfde behoeften voorzien of voor hetzelfde doel zijn bestemd . Verwijzing naar benamingen van oorsprong.

Lees het vonnis hier.

IEF 3836

België is erfolgsort

Rechtbank Eerste Aanleg Gent, 4 april 2007, J. Talpe en N.V. Locinox tegen Fratelli Comunello SPA en Mauriks Import Nederland (A.R. nr.: 03/4146/A)  (met dank aan Gino van Roeyen, Banning)

Octrooirecht. Naar verluidt één van de eerste beslissingen op het gebied van indirecte inbreuk en inbreuk bij wijze van equivalentie. Het vonnis bevat enkele interessante overwegingen over de bevoegdheid van de Gentse rechtbank op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Verordening.

Talpe en Locinox vorderen grensoverschrijdende maatregelen tegen Communello en Mauriks Import terzake van inbreuk op twee Europese octrooien op deursloten.

De Gentse rechtbank besteedt in het kader van de beoordeling van de bevoegdheid op grond van artikel 5(3) EEX-Vo uitgebreid aandacht aan het onderscheid tussen het Handlungsort (de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis) en het Erfolgsort (de plaats waarde schade is ingetreden) en overweegt dat enkel de bevoegdheid van de rechter van het Erfolgsort op grond van artikel 5(3) EEX territoriaal beperkt is. Volgens de rechtbank is België in dit geval alleen aan te merken als Erfolgsort, en niet als Handlungsort. Derhalve bestaat geen extraterritoriale bevoegdheid. De rechtbank neem in haar oordeel mee dat octrooirechten per definitie territoriaal beperkt zijn.

Lees het vonnis hier.

IEF 3835

Een afgeronde gelijkzijdige driehoek

PHR.gifRechtbank’s-Hertogenbosch, 18 april 2007, HA ZA 04-2278. Rayovac Europe Ltd (Remington)  tegen Koninklijke Philips Electrioncs N.V. (met dank aan Paul Steinhauser, Steinhauser Hoogenraad). 

Nadat de vormmerken van Philips reeds in nagenoeg alle EU landen nietig werden verklaard, is dat nu ook voor de Benelux gebeurd bij het gisteren gewezen vonnis van de rechtbank Den Bosch. Gebruik als vormmerk levert daarnaast geen normaal gebruik van een beeldmerk op en overeenkomende beeldmerken worden vervallen verklaard.

De uitleg van het beroemde Philips/Remingtonarrest van het HvJ EG wordt door de rechtbank gevolgd. Interessant is dat de rechtbank ook het beroep op slaafse nabootsing van Philips in reconventie afwijst, waarmede zij de apparaatgerichte leer ook voor de slaafse nabootsing van de hand wijst.

“4.3.12. De rechtbank volgt Philips dus niet in haar betoog dat niets aan de configuratie van drie ronde scheerkoppen in de hoeken van een gelijkzijdige driehoek functioneel is. Integendeel, zij is van oordeel dat Rayovac genoegzaam heeft aangetoond dat bij de wezenlijke functionele kenmerken van de vormmerken van Philips, te weten de drie ronde scheerkoppen geplaatst in de hoeken van een gelijkzijdige driehoek, de functie voorop staat. Dit brengt haar tot de conclusie dat de vormmerken van Philips uitsluitend bestaan uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen. De vormmerken van Philips met inschrijvingsnummers 0097907, 0343104, 0506619 en 0563341 zijn dus nietig. op grond van het bepaalde in artikel 2.1. lid 2 BVIE juncto artikel 3 lid 1, sub e Merkenrichtlijn. De rechtbank zal de inschrijving van deze vormmerken dan ook nietig verklaren en de doorhaling ervan bevelen, zoals Rayovac primair heeft gevorderd.”

De beeldmerken van Philips

“4.4. 1. Met Philips is de rechtbank van oordeel dat de tweedimensionale merken van Philips voldoende onderscheidend vermogen bezitten om als merk te kunnen dienen. Deze merken zijn niet louter beschrijvend, maar bestaan uit min of meer gestileerde weergaven van het scheerhoofd van Philips. Philips heeft voldoende aannemelijk gemaakt dal. sprake is van inburgering van deze merken, waardoor het aanvankelijk wellicht zwak onderscheidend vermogen daarvan is toegenomen.”

“4.4.1 Philips heeft evenwel onvoldoende gemotiveerd weersproken dat zij gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaar haar beeldmerken zonder geldige reden niet heeft gebruikt. Uit de door Philips in het geding gebrachte producties blijkt slechts dat zij het beeldmerk met inschrijvingsnummer 0343101 zeer klein, op de rand van haar verpakkingen heeft afgebeeld, naast bepaalde andere symbolen. Dit gebruik kan niet worden aangemerkt als normaal gebruik als merk in de zin van artikel 2.26 lid 2 sub a BVIE. Philips heeft nog aangevoerd dat het gebruik van haar vormmerken zorgt voor instandhouding van haar beeldmerken, maar de rechtbank volgt Philips daarin niet. Waar het om gaat, is of de beeldmerken normaal zijn gebruikt, en daarvan is niet gebleken. Rayovac kan derhalve met succes het verval inroepen van de beeldmerken van Philips op grond van artikel 2.27 BVIE.”

Slaafse nabootsing

“Gelet op hetgeen reeds in conventie is overwogen, maakt Rayovac zich evenwel niet schuldig aan slaafse nabootsing enkel door scheerapparaten in de Beneluxlanden op de markt te brengen met drie scheerkoppen in de hoeken van een gelijkzijdige driehoek, nu vast staat deze configuratie een technische functie vervult en daarvan niet kan worden afgeweken zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk te doen. De keuze voor deze configuratie is dan ook niet onrechtmatig jegens Philips.”

Geen richtlijnconforme proceskostenveroordeling.

Lees het vonnis hier.

IEF 3834

Beurzen

stdt.bmpRechtbank ‘s-Gravenhage, 19 april 2007, KG ZA 07-266. Stichting de Thuiskopie tegen . Sunstar Electronic Gmbh, Heldt, Berges en de gebroeders Katmer.

Thuiskopie-zaak. Art. 16c Aw. Beurscontracten. Buitenlandse handelaren van blanco dragers. Voor de lijstjesmakers: denkelijk de laagste richtlijnconforme proceskostenveroordeling tot nu toe.

Thuiskopie heeft diverse Duitse handelaren in blanco dragers in kort geding gedagvaard, omdat zij geen vergoedingen afdragen. Zij vordert een verbod tot handelen in dragers waarvoor geen opgave en/of vergoeding is voldaan.

Geen van de handelaren heeft zogenaamd beurscontract, een door Stichting de Thuiskopie ontwikkeld regeling  voor buitenlandse handelaren in blanco informatiedragers die regelmatig op beurzen in Nederland hun dragers te koop aanbieden, Deze handelaren zijn dan niet iedere keer bij het passeren van de grens de thuiskopievergoeding voor de meegebrachte blanco informatiedragers verschuldigd. Het beurscontract van één van de gedaagden is eerder wegens wanprestatie ontbonden.

Ten aanzien van alle gedaagden, met uitzondering van gedaagde 5, acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden dat er een serieuze dreiging is dat zij gegevensdragers waarvoor niet de (gehele) thuiskopievergoeding is afgedragen zullen invoeren in Nederland en aldus onrechtmatig handelen jegens Stichting de Thuiskopie.

De vorderingen worden, op het voorschot op de schadevergoeding na, tegen alle gedaagden behalve gedaagde nummer 5, toegewezen.

Gedaagde 1 wordt veroordeeld in de proceskosten van Stichting de Thuiskopie, begroot op € 22.137,18. De kosten worden gecompenseerd bij gedaagden sub 2, 3, 4 en 6, omdat zowel eiseres als gedaagden op enig punt in het ongelijk zijn gesteld

Gedaagde nummer 5 heeft zijn broers slechts één keer geholpen. Verdergaande betrokkenheid is onvoldoende bewezen en de vordering tegen hem wordt afgewezen. Gedaagde is in persoon verschenen en zijn proceskosten worden begroot op 251 euro.

Lees het vonnis hier.

IEF 3833

Aantonen

celltech.gifHvJ EG, 19 april 2007, zaak C-273/05 P. OHIM tegen Celltech R&D Ltd.

Celltech zelf bestaat niet meer als zodanig, maar na 7 jaar procederen overleeft het woordmerk CELLTECH (voor, kort gezegd, medische waren en diensten) ook in laatste instantie. Het begrip ‘aantonen’ speelt  een hoofdrol in deze zaak. Misschien het merk wel beschrijvend, maar dat is nu eenmaal niet aangetoond door het OHIM. Aantonen is iets anders dan motiveren en een voorafgaande analyse van elk van de bestanddelen waaruit een merk is samengesteld is geen verplichte stap.

Het GvEA vernietigde al eerder de weigering van OHIM om het merk in te schrijven, omdat niet was aangetoond dat het relevante publiek onmiddellijk en zonder verder nadenken een concreet en rechtstreeks verband zal leggen tussen de geclaimde farmaceutische producten en diensten en de betekenis van het woordteken CELLTEC. Niet was aangetoond dat het woordteken CELLTECH beschrijvend is voor de waren en diensten waarvoor de inschrijving is gevraagd.

Voor het Hof stelt het OHIM nu de kamer van beroep weliswaar moet motiveren waarom zij meent dat een woordmerk beschrijvend van aard is, doch verplicht deze motiveringsvereiste haar in casu niet om een wetenschappelijke definitie van de term „cell technology” te geven.
Het Hof is het daar niet mee eens:

“In de eerste plaats heeft het Gerecht, anders dan de lezing van het bestreden arrest door het OHIM, de litigieuze beslissing niet vernietigd wegens een motiveringsgebrek, maar op grond dat het OHIM niet had aangetoond dat het merk CELLTECH, opgevat als „cell technology”, de waren en de diensten beschreef waarop de inschrijvingsaanvraag betrekking had.” (37)

Ook de stelling dat de term „cell technology” voldoende expliciet is en dat bijkomende, met name een wetenschappelijke uitleg, derhalve overbodig was, wordt door het Hof verworpen. Bovendien betreft het een feitelijke vaststelling:

“Met de vaststelling dat het bestaan en de aard van celtechnologie geen algemeen bekend feit vormen en dat het dus aan de kamer van beroep stond om de juistheid van haar vaststellingen hierover aan te tonen, heeft het Gerecht echter een beoordeling gegeven van de feiten, welke beoordeling, behoudens in het geval van een onjuiste opvatting van de feiten, door het Hof in hogere voorziening niet kan worden getoetst.”(45)

Ook het Poskantoorverweer van het OHIM slaagt niet. Het Gerecht had niet hoeven nagaan of de termen ‘cell’en ‘tech’, afzonderlijk gezien, intrensiek beschrijvend zijn en aan de hand daarvan de combinatie bekijken:

“Gelet op een en ander blijkt, anders dan het OHIM betoogt, uit de rechtspraak van het Hof niet dat de voorafgaande analyse van elk van de bestanddelen waaruit een merk is samengesteld, een verplichte stap is. Daarentegen moeten de kamers van beroep van het OHIM en, wanneer beroep is ingesteld, het Gerecht beoordelen of het merk in zijn geheel beschouwd beschrijvend is.” (80)
 
“In casu moet worden vastgesteld dat het Gerecht heeft onderzocht of het merk CELLTECH in zijn geheel beschouwd beschrijvend is, en tot de slotsom is gekomen dat niet was aangetoond dat dit merk, zelfs opgevat in de betekenis van „cell technology”, de waren en de diensten waarop de inschrijvingsaanvraag betrekking had, beschrijft. Bijgevolg heeft het artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 niet geschonden.” (81) 

Lees het arrest hier.