HR over het gevolg van vernietiging arbitragevonnis over executie IE-rechten
HR 22 maart 2024, IEF 21967; ECLI:NL:HR:2024:464 (Russische Federatie tegen HVY). Partijen hebben vooraf aan deze zaak in eerste aanleg geprocedeerd bij de voorzieningenrechter [zie IEF 19526]. Vervolgens is geprocedeerd bij het gerechtshof in Den Haag [zie IEF 20836]. In deze zaak is er sprake van een internationaal privaatrechtelijk executiegeschil met betrekking tot de uitvoering van een beslissing op grond van artikel 438 Rv. In cassatie komt de Russische Federatie onder andere op tegen het oordeel van het hof dat de Russische Federatie zich niet met succes kan beroepen op immuniteit. De Russische Federatie komt onder andere op tegen de huidige stand van de vernietigingsprocedure met betrekking tot de arbitrale beslissingen. Zij stelt dat dit niet meebrengt dat de tenuitvoerlegging daarvan is geschorst. De Russische Federatie heeft een verzoek tot ingediend op basis van artikel 1066 lid 2 Rv.
Prejudiciële vragen over nationale billijke vergoedingsregeling en onderhandelingsvrijheid
Verzoekende partij ‘Meta Platforms Ireland Limited’ biedt onlinediensten aan, waaronder Facebook. Verwerende partij, de nationale toezichthouder voor de communicatiesector (hierna: AGCom), heeft op grond van de nationale auteurswet een besluit genomen over de rechten omtrent perspublicaties. Dit besluit stelt criteria vast over de hoogte van een billijke vergoeding van perspublicaties en bevat verplichtingen voor het beschikbaar stellen van gegevens. Dit besluit raakt Meta Platforms, omdat persuitgevers uittreksels van of links naar hun inhoud op hun Facebook pagina zetten, waardoor er extra webverkeer wordt gegenereerd naar de website van de uitgever. Meta Platforms gaat tegen het besluit in beroep en stelt dat de nationale auteurswet waarop het besluit is genomen in strijd is met artikel 15 van richtlijn 2019/790.
Onvoldoende gesteld dat sprake was van onrechtmatig verkrijgingsplan
Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2024, IEF 21965; ECLI:NL:GHARL:2024:1799 (Appellant tegen Allroad). In onderhavige zaak wordt Allroad verweten te hebben geprofiteerd van een plan tot zelfverrijking van haar bestuurder, ten koste van Ecool, waar appellant deel van was. De bestuurder zou geld uit Ecool hebben omgeleid, waardoor Ecool haar geldverplichtingen niet meer kon nakomen en de bank haar hypotheekrecht op een aan Ecool toebehorende slipbaan heeft geëxecuteerd. De slipbaan is gekocht door een aan de bank gelieerde partij, die de slipbaan vervolgens heeft doorverkocht aan Allroad. Appellant verwijt Allroad hiermee te hebben geprofiteerd van een vooropgezet plan tot bemachtiging van de slipbaan beneden de marktwaarde, ten koste van Ecool.
Uitspraak ingezonden door Auke-Frank Tadema en Allard van Duijn, Freshfields Bruckhaus Deringer.
Hof bekrachtigt vonnis over overtreding inbreukverbod
Hof Amsterdam 26 maart 2024, IEF 21968; 200.321.764/01 (Pharmathen tegen Novartis). De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft eerder in deze procedure Pharmathen verboden inbreuk te maken op het octrooi van Novartis, op straffe van dwangsommen. Volgens Novartis heeft Pharmathen in strijd gehandeld met het vonnis door het (blijven) aanbieden van betreffend LAR-product en dwangsommen verbeurd. Pharmathen betwist dit en vordert schorsing van de executie van het kortgedingvonnis. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de dwangsommen zijn verbeurd en het verzoek van Pharmathen geweigerd. Pharmathen betoogt in hoger beroep dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het in kortgedingvonnis opgelegde inbreukverbod is overtreden.
Rechtbank gaat uit van geldigheid EU-besluit over handelsvergunning
Rb. Amsterdam 5 maart 2024, IEF 21963; ECLI:NL:RBAMS:2024:1228 (Biogen tegen Sandoz). Biogen heeft een vergunning aangevraagd bij de Europese Commissie voor het in handel brengen van Tecfidera. Biogen vordert Sandoz te verbieden met haar generieke kopieën van Tecfidera de Nederlandse markt te betreden vóór 2 februari 2025. Sandoz heeft een nationale handelsvergunning voor haar generieke kopie van Tecfidera, maar Biogen stelt dat zij van die vergunning geen gebruik mag maken zolang Tecfidera marktbescherming heeft. Het is volgens Biogen ook niet aan de Nederlandse rechter om de rechtsgeldigheid van het Uitvoeringsbesluit 2023 te toetsen. Sandoz voert aan dat het besluit niet rechtsgeldig is, omdat het niet is genomen binnen de daarvoor geldende 8-jaarstermijn en omdat het is gebaseerd op verouderde wetenschappelijke inzichten. De rechtbank oordeelt dat uit zal moeten worden gegaan van de rechtsgeldigheid van het Uitvoeringsbesluit, totdat de Unierechter anders beslist. In twee instanties hebben Europese ‘voorzieningenrechters’ zich al gebogen over de kwestie, beide hebben geen reden geconstateerd om het Uitvoeringsbesluit te schorsen. Op grond van rechtspraak van de Hoge Raad heeft de nationale kort-gedingrechter maar heel beperkte ruimte om EG besluiten te toetsen op rechtmatigheid. De slotsom is dat vooralsnog moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van het besluit. De rechtbank verbiedt Sandoz om haar geneesmiddelen Dimethylfumaraat Sandoz 120 mg en Dimethylfumaraat Sandoz 240 mg in Nederland in de handel te brengen vóór 2 februari 2025.
Prejudiciële vragen over nationale wet betreffende forfaitaire minimumvergoeding
De UFPR, maatschappij voor collectieve belangenbehartiging van de naburige rechten, heeft met DADA, exploitant van een plaatselijk radiostation, een niet-exclusieve licentieovereenkomst gesloten voor het uitzenden van commerciële fonogrammen. Deze hield in dat DADA bevoegd was fonogrammen uit te zenden tegen een betaling van een billijke vergoeding. Ook bij gebrek aan inkomsten zouden gemaakte inkomsten wel vergoed worden. Na inwerkingtreding van een nieuwe nationale wet, die een einde maakt aan de billijke minimumvergoeding, weigert DADA om de forfaitaire minimumvergoeding nog te betalen. UFPR voert aan dat de wet in strijd zou zijn met artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115 en artikel 16, lid 2, van richtlijn 2014/26. Deze bepalingen zouden zich verzetten tegen tegen inmenging door de nationale wetgever in de uitvoering van een geldige methode die een dergelijke minimumvergoeding bepaalt. De verwijzende rechter stelt dat deze Unierechtelijke bepalingen voorschrijven dat de vergoeding die aan producenten van fonogrammen toekomt passend en redelijk moet zijn en dat het aan de nationale wetgever is om mechanismen in te stellen waarbij die passende vergoeding concreet wordt bepaald. De verwijzende rechter stelt vragen over welke criteria aan deze beoordeling kan worden gesteld. Tevens twijfelt hij over de verplichting tot een forfaitaire vergoeding en vraagt hij zich af of het beëindigen van vergoedingen die niet verwaarloosbaar zijn, strijd oplevert met artikel 17 Handvest. De prejudiciële vragen luiden als volgt:
Opinie: Amsterdamse Orde viel persvrijheid met gestrekt been aan
In NRC schreven Jens van den Brink en Lotte Oranje een opinieartikel over de handelwijze van de Amsterdamse Orde in de zaak die Royce de Vries aanspande tegen het AD. De Amsterdamse Orde probeerde de persvrijheid te kortwieken en daar maken Van den Brink en Oranje zich als Amsterdamse advocaten zorgen om.
HvJ EU: Italiaanse CBO-wetgeving in strijd met VWEU
HvJ EU 21 maart 2024, IEF 21960, IEFbe 3725; ECLI:EU:C:2024:254 (LEA tegen Jamendo SA). LEA is een aan het Italiaanse recht onderworpen collectieve beheerorganisatie die gerechtigd is om in Italië te bemiddelen inzake auteursrechten. Jamendo SA is een onafhankelijke beheerentiteit die sinds 2004 in Italië actief is. LEA heeft de rechter verzocht om Jamendo te bevelen haar bemiddelingsactiviteiten inzake auteursrechten in Italië te staken. Jamendo stelt dat naar Italiaans recht bemiddelingsactiviteiten voorbehouden zijn aan de SIAE (de Italiaanse vennootschap van auteurs en uitgevers), waardoor het voor onafhankelijke beheerentiteiten onmogelijk is om aldaar te bemiddelen inzake auteursrechten en deze entiteiten gedwongen worden om vertegenwoordigingsovereenkomsten te sluiten met de SIAE of met andere erkende collectieve beheerorganisaties. De rechter stelt de prejudiciële vraag of de Richtlijn collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten (RI 2014/26) het verbiedt een nationale regeling te hanteren die toegang tot de markt voor bemiddeling voorbehoudt aan collectieve beheerorganisaties, met uitsluiting van organisaties die kunnen worden gekwalificeerd als onafhankelijke beheerentiteiten die in dezelfde staat of in andere lidstaten zijn opgericht.
Uitspraak ingezonden door Allard van Duijn & Auke-Frank Tadema, Freshfields Bruckhaus Deringer en Thijs van Aerde, Houthoff.
Conclusie A-G: Pharmathen maakt inbreuk op octrooi Novartis
Parket bij de Hoge Raad 22 maart 2024, IEF 21957; ECLI:NL:PHR:2024:328 (Pharmathen Global B.V. tegen Novartis A.G.) [IEF 21102]. In kort geding heeft octrooihoudster Novartis verschillende grensoverschrijdende voorzieningen gevorderd jegens Pharmathen Global wegens inbreuk op Europees octrooi EP 2 377 519 B1, een werkwijzeoctrooi voor de vervaardiging van octreotidemicroacetaatdeeltjes, gebruikt in injectaten voor de behandeling van bepaalde vormen van kanker. In onderdeel 1 van het principale cassatieberoep klaagt Pharmathen Global dat het hof de grenzen van de rechtsstrijd heeft overtreden en heeft miskend dat ‘leiding geven aan’ inbreukmakende handelingen zelf geen octrooi-inbreuk oplevert. Onderdeel 2 van het principale cassatieberoep richt verschillende rechts- en motiveringsklachten tegen het oordeel dat de werkwijze van Pharmathen in het equivalentiebereik inbreuk maakt.
Uitspraak ingezonden door Otto Volgenant, Boekx Advocaten.
Zwarte lijst artsen verboden
Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2024, IEF 21959, IT 4505; ECLI:NL:GHARL:2024:1791 (SIN c.s. tegen SOS) SIN c.s. hebben de websites zwartelijstartsen.com en zwartelijstartsen.nl samengesteld en online gezet waarop zowel artsen als zorgverleners worden vermeld en neergezet als plegers van 'medische misdrijven'. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van SOS, inhoudende dat de onrechtmatige uitingen worden verboden, de domeinnamen aan SOS worden overgedragen en aan Google wordt verzocht vermeldingen van deze websites uit de zoekresultaten te verwijderen, toegewezen [IEF 19694]. SIN c.s. heeft tegen dit vonnis beroep ingesteld.