IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 12839

Belang van Stemra om vrijelijk over haar gelden te beschikken

Vzr. Rechtbank Amsterdam 16 juni 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:3908 (verzoeker tegen Stichting Stemra)
Beslagrecht. Collectief beheer. Belangenafweging. Verzoeker, componist, stelt dat een muziekwerk van hem op grote schaal is verveelvoudigd op dvd's uitgegeven door Warner Brothers en dat Stemra zich onvoldoende heeft ingespannen om vergoeding daarvoor, geschat op ruim €1,8 miljoen, te incasseren. Verzoeker wil conservatoir beslag leggen ten laste van Stemra. Het is niet eenvoudig om te beoordelen wie van partijen gelijk heeft en of de vordering summierlijk deugdelijk is. In de belangenafweging weegt Stemra's belang, zodat zij vrijelijk over haar gelden kan beschikken waardoor een ongestoorde voortgang van de organisatie gewaarborgd blijft, zwaarder. Het verlof wordt geweigerd.

3.4.
In het kader van een belangenafweging overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het belang van Stemra is dat zij vrijelijk over haar gelden kan beschikken teneinde aan haar verplichtingen te kunnen voldoen. Stemra is een non-profitorganisatie met ongeveer 21.000 leden. De geïncasseerde gelden dient zij aan te wenden voor uitkering aan die leden, voor de exploitatie en handhaving van de auteursrechten van die leden en voor de dekking van haar eigen kosten. Het belang van [verzoeker] is dat hij zekerheid wil voor zijn vordering. Hij vreest namelijk dat er onvoldoende verhaal is wanneer hij (te zijner tijd) over een executoriale titel beschikt. Stemra heeft dat laatste bestreden en aangevoerd dat zij te zijner tijd aan een veroordelend vonnis kan voldoen. [verzoeker] heeft hierop zijn vrees, dat er onvoldoende verhaal is wanneer hij over een executoriale titel beschikt, niet - op welke wijze dan ook - aannemelijk gemaakt. Integendeel, volgens [verzoeker] gaan er grote geldstromen van wel honderden miljoenen om bij Stemra.

3.5.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen weegt het belang van Stemra om vrijelijk over haar gelden te kunnen beschikken waardoor een ongestoorde voortgang van de werkzaamheden binnen haar organisatie blijft gewaarborgd zwaarder dan het belang van [verzoeker] bij verkrijging van zekerheid voor zijn vordering. Niet valt in te zien dat [verzoeker] thans enig risico loopt bij het instellen van zijn vordering zonder zekerheidsstelling in de vorm van een conservatoir beslag.

Lees de uitspraak hier ECLI:NL:RBAMS:2013:3908, (pdf)

IEF 12838

Niet anders te begrijpen dan een verwijzing naar Chanel

Rechtbank Amsterdam 12 juni 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:6541 (Chanel S.A.S. tegen Glamorous Fashion B.V. c.s.)
Uitspraak ingezonden door Maarten Rijks en Gino van Roeyen, BANNING Advocaten.
Merkenrecht. Fashion. Chanel, het internationaal bekende modehuis, is houdster van verschillende woord- en/of beeldmerken. Glamorous verkoopt kleding als groothandel aan de detailhandel en exploiteert daarnaast een webwinkel voor verkoop aan consumenten. Naast haar eigen merk verkoopt zij tevens kleding als agent voor andere merken. Chanel voert aan dat Glamorous met de verkoop van bepaalde T-shirts inbreuk maakt op het merkrecht van Chanel.

Met Chanel is de rechtbank van oordeel dat de totaalindruk die het door Glamorous gebruikte teken en het beeldmerk van Chanel maken een zodanige gelijkenis vertonen dat hierdoor verwarringsgevaar bestaat. Verder verwerpt de rechtbank de verweren van Glamorous c.s. aangezien de T-shirts met de combinatie van afbeeldingen, tekst en het op de gespiegelde C's gelijkende teken niet anders te begrijpen is als een verwijzing naar Chanel. Volgens de rechtbank is er sprake van merkinbreuk. Aangezien aannemelijk is dat Chanel ten gevolgen van de merkinbreuk schade heeft geleden zal de rechtbank de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure eveneens toewijzen. Glamorous wordt veroordeeld in de proceskosten.

4.3 Met Glamorous en B en anders dan Chanel acht de rechtbank de afbeelding op T-shirt 1 niet identiek aan het beeldmerk van Chanel. Onbetwist is immers dat geen sprake is van twee gespiegelde letters C, maar van twee gekruiste volledige cirkels. Daarbij is niet relevant of het een klein of groot verschil is, nu de tekens duidelijk niet identiek zijn. Chanel stelt echter wel terecht dat de afbeelding op T-shirt 1 overeenstemt met haar beeldmerk. (...) De rechtbank sluit bovendien aan bij de door Chanel ter comparitie aangehaalde jurisprudentie ten aanzien van  de relevantie van de totaalindruk van de twee afbeeldingen. In het onderhavige geval zijn het lettertype, de compositie en de proposities alle overeenstemmend met het beeldmerk van Chanel. Bovendien wijst Chanel er terecht op dat bij het dragen van het T-shirt het doorlopen van de cirkels onder de armen verdwijnt, zodat bij dragen toch vooral niet doorlopende gekruiste cirkels te zien zijn die overeenstemmen met de gespiegelde letters C van het beeldmerk van Chanel. Er is dus sprake van gebruik van een overeenstemmend teken als bedoeld in artikel 2.20 BVIE.

4.5 Met Chanel is de rechtbank van oordeel dat de totaalindruk die het door Glamorous gebruikte teken en het beeldmerk van Chanel maken een zodanige gelijkenis vertonen dat daardoor de mogelijkheid bestaat dat bij het in aanmerking komende publiek, te weten de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument, verwarring wordt gewekt tussen de tekens. (...) Nu de rechtbank op grond van de genoemde omstandigheden het verwarringsgevaar reeds aanneemt, kan het in het midden blijven of sprake is van nawerking van de eerdere (gestelde) merkinbreuken.

4.12 (...) Zodat onder 4.9 is overwogen zijn de T-shirts met de combinatie van afbeeldingen, tekst en het op de gespiegelde C's gelijkende teken niet anders te begrijpen dan als verwijzing naar Chanel. Zoals onder 4.5 reeds is overwogen, is een eventuele andere intentie van de ontwerper bij deze beoordeling niet relevant. (...) Dat met deze verwijzing ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het woordmerk en het beeldmerk van Chanel en afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van Chanel, is door Glamorous en B niet betwist. Daarmee is een inbreuk op de door artikel 2.20, lid 1, sub c, BVIE geboden bescherming gegeven. Nu dit voor toewijzing van het gevorderde niet uitmaakt, kan in het midden blijven of met T-shirts 2 en 3 (ook) inbreuk wordt gemaakt op de bescherming van artikel 2.20, lid 1, sub b, BVIE.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBAMS:2013:6541 (pdf)
HA ZA 12-1106 (afschrift)

IEF 12837

Engelse versie van het Nederland.fm-vonnis

Rechtbank 's-Gravenhage 19 december 2012, zaaknr. 407402 / HA ZA 11-2675 (Vereniging BUMA-Stichting Stemra tegen Souren) (EN)
Uitspraak ingezonden door Anja Kroezen, Buma Stemra.
Zie ook IEF 12159 en het dossier 'nederland.fm'. Het Nederland.fm-vonnis is inmiddels vertaald in het Engels. Lees hieronder de belangrijkste overwegingen uit het vonnis in het Engels.

4.5 The radio streams are presented to the users of Souren's websites as a result of Souren's intervention, making the musical works these include accessible to a public other than the public which Buma/Stemra intended when it granted the radio stations permission for the use of those musical works. This is because Souren's websites are different audio-visual products than the radio station's websites and they therefore have a different public. In addition to this, it has been established that Buma/Stemra was not targeting the users of Souren's websites when it granted the radio stations permission to communicate the musical works to the public. Buma/Stemra has explicitly submitted that the license which it grants radio stations does not entail permission for the use of the radio streams as part of third parties' websites. In this connection, Buma/Stemra for example referred to the information which it publishes on the use of radio broadcasts on internet (Buma/Stemra's exhibit 16), in which it distinguishes between the fees for radio stations and the fees for radio portals. Souren has insufficiently disputed the accuracy of that claim. When questioned on this subject during the hearing of the parties, Souren declared that he had no information on the licence agreements between Buma/Stemra and the radio stations.

4.14 The District Court is aware that the way in which Souren's modus operandi has been formulated could raise eyebrows, from a copyright perspective, on the interpretation of the term 'communication to the public' in the sense of article 3 of the Copyright Directive (Directive 2001/29/EC). When questioned on this subject during the hearing of the parties, Souren declared that he would therefore like the District Court to refer questions to the European Court of Justice for a preliminary ruling. The District Court will however not do so in this case and has also decided not to wait for the answers to the questions recently referred to that Court by a Swedish court of appeal (Svea Hovrätt) in a case which is in some respect comparable (Request for a preliminary ruling of 18 September 2012, C466/12, Svenson et al - Retriever Sverige). This is because, during the hearing of the parties, Buma/Stemra explicitly declared that it dit not wish the District Court to refer such questions, as it wanted a quick decision. That interest should have priority in this case.

IEF 12836

Nieuwe rechters Hof van Justitie en het Gerecht

Plechtige zitting 4 juli 2013, nr. 85/13 - persbericht
Uit het persbericht: Na de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie, op 1 juli 2013, hebben de vertegenwoordigers van de lidstaten van de Europese Unie bij besluit van 1 juli 2013 de heer Siniša Rodin voor de periode van 1 juli 2013 tot en met 6 oktober 2015 tot rechter in het Hof van Justitie en mevrouw Vesna Tomljenović voor de periode van 1 juli 2013 tot en met 31 augustus 2013 tot rechter in het Gerecht benoemd.

Curriculum vitae van de nieuwe rechters
Siniša Rodin
geboren in 1963; afgestudeerd aan de universiteit van Zagreb (licentiaat in 1986, maîtrise in 1991 en doctoraat in 1995); L.L.M. van de University of Michigan Law School (1992); Fulbright Fellow en Visiting Scholar aan de Harvard Law School (2001-2002); gasthoogleraar aan de Cornell Law School (2012); adjunct-hoogleraar en eerste adjunct-hoogleraar (1987-1998); docent (19982001) en hoogleraar (1999-2013) aan de rechtenfaculteit van de universiteit van Zagreb; bekleder van de Jean Monnet-leerstoel en bekleder van de Jean Monnet-leerstoel ad personam (2006-2013); lid van de Kroatische commissie voor grondwetsherziening, voorzitter van de werkgroep toetreding tot de Europese Unie (2009-2010); lid van het Kroatisch team dat de onderhandelingen over de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie heeft gevoerd (2006-2011); auteur van verscheidene publicaties.

Vesna Tomljenović
geboren in 1956; gediplomeerde van de universiteit van Rijeka (Maîtrise 1979) en van de universiteit van Zagreb (LL.M., 1984; doctoraat in de rechtswetenschap, 1996); assistent-hoogleraar (1980-1998), adjunct-hoogleraar (2003-2009) en hoogleraar (2009-2013) aan de rechtenfaculteit van de universiteit van Rijeka; adjunct-hoogleraar aan de economische faculteit van de universiteit van Rijeka (1990-2013); voorzitter van de Kroatische vereniging voor vergelijkend recht (2006-2013).

IEF 12835

BBIE serie mei-juni 2013

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 33 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE serie april 2013.

21-06
Q DEVICE
Q EASY
Afgew.
nl
21-06
LEFFE
BRASSERIE EFFE
Toegew.
nl
21-06
LOYALIS
LOYANDER
Toegew.
nl
20-06
Dressing Room
LORCA DRESSING ROOM
Gedeelt.
nl
20-06
FIDELSYS
FIDELITiZ
Toegew.
fr
20-06
ST
TS
Toegew.
nl
31-05
REAAL
REALIS
Gedeelt.
nl
31-05
R & C
RC
Toegew.
nl
31-05
Cupcake Couture
Cupcakes
Toegew.
nl
31-05
BOULEVARD
SUNSET BOULEVARD
Afgew.
fr
28-05
PRIMERA
PRIMOSA
Toegew.
nl
17-05
O2
O2DIT
Gedeelt.
nl
17-05
GEA
GIA SYSTEMS
Gedeelt.
nl
17-05
CULTURA
CULTURAMA
Toegew.
nl
17-05
FAIR TRADE
FAIR4NL
Afgew.
nl
07-05
Gala
BUMA HARPEN GALA
Afgew.
nl
IEF 12834

Ruime verspreiding van sms- of chat-taal in de Benelux

Hof van Beroep Brussel 26 juni 2013, zaaknr. 2012/AR/2164 (Protea Biopharma tegen BBIE)
Merkenrecht. Afwijzing. Eiseres heeft het woordmerk 4ME gedeponeerd voor farmaceutische en medische producten/diensten. Het BBIE weigert de inschrijving omdat het beschrijvend van aard is, "het kan immers dienen tot aanduiding van soort, hoedanigheid of bestemming van de waren; de spellingswijze heft het gebrek aan onderscheidend vermogen niet op".

Geklaagd wordt over de beperkte motivering van de voorlopige weigeringsbeslissing, deze is nauwelijks meer dan met een stereotiepe formule waarmee wordt verwezen naar de verdragsregels die de absolute weigeringsgronden bepalen. Daaraan wordt voorbij gegaan. Het besluit luidt dat 4ME als teken volkomen banaal is en niets ongewoons heeft ten aanzien van de betrokken waren en diensten. De gemiddelde consument in de Benelux voldoende is vertrouwd is met de Engelse taal om 4ME na vertaling te vatten in hun gewone betekernis.

Daarenboven kent ook in de Benelux de ‘sms-taal’ of ‘chat-taal’ ruime verspreiding, waardoor verschillende woorden, al dan niet gecombineerd met cijfers, worden afgekort tot één letter en die aldus samengevoegde tekens een zinsdeel of zelfs zin uitdrukken. In dit geval zal het doorsnee publiek in het teken een Engelse afkorting herkennen en het percipiëren als ‘for you’, vertaald als ‘voor u’ of ‘pour toi’. De vordering wordt verworpen.

23. Zodoende, zelfs indien de definitieve weigeringsbeslissing ontoereikend is gemotiveerd, dan nog kan de BOlE tijdens de rechtspleging voor het hof alle relevante feiten en beschouwingen aanvoeren dat staving van het standpunt dat de absolute weigeringsgronden zich tegen de inschrijving van het merk verzetten. Zou de BOlE die pertinente feiten en verdragsregels niet aanvoeren, dan zou het hof dit ambtshalve dienen te dien indien het de overtuiging is toegedaan dat er effectief een absolute weigeringsgrond voorhanden is.

32. Het door eiseres gedeponeerde teken is samengesteld uit één cijfer en twee letters, die geheel tegen elkaar zijn geschoven, zonder enige ornamentele component, achtergrond of kleur. Het vertoont geen enkel opvallend visueel kenmerk en kan niet anders worden gepercipieerd dan in een verbaal cognitieve context. Het kan na perceptie niet anders worden geduid dan door het uit te spreken. Dat die perceptie ook voor ogen stond bij de keuze van het teken, moge ook blijken uit het feit dat de drie tekens (4, M en E) zonder meer tegen elkaar werden geschoven, zodat ze ook als één geheel worden voorgesteld.

33. Uit één en ander volgt dat de onderscheidende kracht van het teken 4ME moet worden beoordeeld vanuit zijn verbaal cognitieve perceptie door het doelpubliek.
(...)
Evenwel ziet die bewering over het hoofd dat wanneer het doelpubliek met een dergelijk verbaal cognitief teken wordt  geconfronteerd en er geen enkele andere aandachtstrekker mee verbonden is, het precies zal trachten er een uitspreekbare betekenis aan te geven.

34. Het Iijdt geen twijfel dat de gemiddelde consument op het territorium van de Benelux voldoende vertrouwd is met de Engelse taal om die woorden na vertaling te vatten in hun gewone betekernis. Daarenboven kent ook in de Benelux de ‘sms-taal’ of ‘chat-taal’ ruime verspreiding, waardoor verschillende woorden, al dan niet gecombineerd met cijfers, worden afgekort tot één letter en die aldus samengevoegde tekens een zinsdeel of zelft zin uitdrukken. In dit geval zal het doorsnee publiek in het teken een Engelse afkorting herkennen en het percipiëren als ‘for you’, vertaald als ‘voor u’ of ‘pour toi’.
Dit zal des te meer het geval zijn, nu, zoals verweerster aangeeft, de afgekorte woordterm ‘4me’ in vele combinaties wordt gebruikt door ondernemingen die heel verschillende waren of diensten aanbieden.

36. Het besluit luidt dan dat 4ME als teken volkomen banaal is en niets ongewoons heeft ten aanzien van de betrokken waren en diensten waardoor het deze zou kunnen doen herkennen als afkomstig van de onderneming van eiseres.

IEF 12833

Maandoverzicht personalia juni 2013

Maandelijks publiceren we een overzicht van personalia-berichtgeving die eerder in het kort nieuws voorbij is gekomen.

 

Jurist Alberty Kattenberg verlaat na 22 jaar Boekverkopersbond, treedt af als counsel en treedt toe tot Bousie advocaten
Alberty Kattenberg, tot voor kort de huisjurist van de Koninklijke Boekverkopersbond, en Bousie advocaten hebben besloten de handen ineen te slaan. Op 1 juli 2013 treedt Alberty toe tot Bousie advocaten, als zogenaamde of counsel. Hij zal als jurist verbonden zijn aan Bousie advocaten.

Rik Geurts naar Van Iersel Luchtman advocaten
Per 1 juli 2013 stapt Rik Geurts over van QuestIE Advocatuur naar het Noord-Brabantse Van Iersel Luchtman Advocaten om daar als partner de sectie IE & ICT te versterken. Na een loopbaan als onderzoeker bij het Institute for Law and Technology aan de Universiteit van Tilburg, ging Geurts eerst aan de slag als advocaat bij een groot Nederlands advocatenkantoor. In 2010 stond hij aan de wieg van nichekantoor QuestIE, waar hij zich toelegde op de advisering rond ICT-zaken. Geurts brengt zijn praktijk onder bij Van Iersel Luchtman Advocaten, zodat hij zijn cliënten voortaan ook op andere gebieden kan bedienen.

Anouk Siegelaar neemt namens de BNO zitting in bestuur Pictoright
Anouk Siegelaar, jurist bij de BNO, maakt sinds 3 juni deel uit van het bestuur van Pictoright. Met haar benoeming volgt zij namens de BNO Rob Huisman op in het bestuur van de auteursrechtenorganisatie voor visuele makers in Nederland. Pictoright int jaarlijks de collectieve rechten voor makers en verdeelt deze vervolgens onder hen. Ontwerpers en illustratoren van werken die voorkomen in boeken, tijdschriften, kranten, cd/dvd/blueray-hoesjes, of op televisie kunnen zich kosteloos bij Pictoright aanmelden voor een eventuele vergoeding. Enige voorwaarde is dat de maker zelf de rechten heeft. Als je rechten overdraagt, maak dan een voorbehoud voor de collectieve rechten.

Hugo Atzema en Mathieu Paapst verbonden aan ICTRecht
Per 1 mei zijn Hugo Atzema en Mathieu Paapst verbonden aan juridisch adviesbureau ICTRecht.nl.

Hugo Atzema werkt als juridisch adviseur bij ICTRecht. In 2012 heeft hij aan de Rijksuniversiteit Groningen de master Recht & ICT (Informaticarecht) afgerond. Zijn scriptie schreef hij over de Cookiewet waarin hij onder andere in ging op het verschil tussen de Britse en de Nederlandse implementatie van de Europese cookieregels. Over dit onderwerp is ook een publicatie verschenen van zijn hand in het Tijdschrift voor Internetrecht.

Naast interesse in cookies heeft Hugo een brede interesse op het gebied van IT en recht. Hij zal zich binnen ICTRecht met name bezighouden met cloudrecht.

Tevens vanaf mei is Mathieu Paapst als wetenschappelijk adviseur verbonden aan ICTRecht. Daarbij richt hij zich op ICT-aanbestedingen en -inkoop, auteursrecht, privacyrecht, en bestuurskundige onderzoeksvragen. Mathieu is tevens werkzaam als universitair docent bij het Centrum voor Recht en ICT van de Rijks­unive­rsiteit Groningen. Hij is veran­twoor­delijk voor onderwijs en onderzoek op het gebied van inter­netrecht, internet governance, infor­matie­manag­ement en digitale overheid.

In zijn wetenschappelijk onderzoek staan de lever­ancie­rsona­fhank­elijk­heid en de inter­opera­bilit­eit binnen de digitale wereld centraal. Hij onderzoekt dit zowel op het gebied van ICT- aanbestedingen alsook op het gebied van internet governance. Hij promoveerde in januari 2013 op een multi­disci­plinair onderzoek naar de doorw­erking van open ICT-beleid binnen de aanbestedingspraktijk. Hij is Fellow bij OpenForum Academy, bestuurslid van Internet Society (ISOC), en expert voor de ICT-branche bij de Commissie van Aanbestedingsexperts.

IEF 12832

BBIE oppositierichtlijnen

BBIE Richtlijnen oppositie, versie 1 juli 2013. (franstalig)
Deze richtlijnen zijn bedoeld als een toelichting op de werkwijze van het Bureau en zijn ondergeschikt aan de teksten van het BVIE, het Uitvoeringsreglement en de regels van de DG.

Deze richtlijnen bevatten een gedetailleerde toelichting bij de behandeling van de opposities. Het doel is met name de gebruiker over de administratieve procedure te informeren, het verloop van de procedure uiteen te zetten en nadere toelichting over een aantal inhoudelijke aspecten te verschaffen.

Zoveel mogelijk wordt de volgorde van het Uitvoeringsreglement en het Verdrag aangehouden, waarbij onderwerpen vanuit verschillende oogpunten belicht worden. Dit document is dan ook bedoeld als naslagwerk bij specifieke vragen over de oppositieprocedure. Hoofdstuk 13 (Verloop procedure) geeft een samenvatting van het verloop van de procedure en is in die zin op te vatten als een algemeen hoofdstuk.

De richtlijnen zijn nadrukkelijk bedoeld als een toelichting op de werkwijze van het Bureau en zijn ondergeschikt aan de teksten van het Verdrag, het UR en de regels van de DG, deze blijven derhalve leidend. Indien een wijzigingen van het Benelux-Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (hierna: “BVIE”) dan wel het Uitvoeringsreglement (hierna: “UR”) het
noodzakelijk maakt om de richtlijnen aan te passen, dan zal er een nieuwe versie van de Richtlijnen gepubliceerd worden. Op de website van het Bureau is altijd de meest recente versie te vinden, met waar nodig een toelichting inzake een eventuele overgangsregeling.

IEF 12831

Flitsenregeling Mediawet wordt uitgebreid met recht om uit te zenden

Dolphins v. Chargers Week 5 2008 NFLEen bijdrage van Machteld Robichon, SOLV.
Mediarecht. Citaatrecht. Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft vorige week aan de Tweede Kamer een voorstel tot wijziging van de Mediawet gezonden.

Interessant in dit voorstel is de voorgenomen wijziging van artikel 5.4 eerste lid Mediawet, de zogenaamde ‘flitsenregeling’. De flitsenregeling houdt kortgezegd in dat aanbieders van omroepdiensten, tegen betaling, gebruik mogen maken van korte fragmenten (90 seconden) van evenementen van groot belang waarvan de exclusieve rechten bij een andere omroepdienst liggen. De fragmenten mogen alleen gebruikt worden voor algemene nieuwsprogramma’s.

De voorzieningenrechter oordeelde in een procedure die de Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking (“ROOS”) tegen Eredivisie Live had aangespannen dat het recht in artikel 5.4 lid 1 Mediawet niet tevens het recht inhoudt om het beeldmateriaal uit te zenden [red. ECLI:NL:RBUTR:2010:BM4200]. ROOS mocht dus wel de korte fragmenten van voetbalwedstrijden opvragen, maar voor daadwerkelijke uitzending was toestemming nodig van Eredivisie Live. Deze toestemming werd niet verleend.

 

Volgens de Staatsecretaris is deze uitleg van de rechter niet in overeenstemming met de wet, en om ‘aan deze onduidelijkheid een einde te maken’ wordt de zinsnede ‘en mag deze verspreiden’ toe gevoegd aan het wetsartikel.

‘Aldus wordt ondubbelzinnig duidelijk gemaakt dat artikel 5.4 zowel een recht op toegang tot korte fragmenten biedt als een recht op het gebruik daarvan.’

Na invoering van deze wijziging zullen omroepdiensten dus met een beroep op artikel 5.4 eerste lid MW korte fragmenten kunnen opvragen en uitzenden. Hiermee zullen de regionale omroepen alsnog de beoogde fragmenten kunnnen laten zien. De flitsenregeling is dan geen dode letter meer.

Machteld Robichon

IEF 12830

Openbaarmaken niet-ingeschreven gemeenschapsmodel voor Bolerojasje geeft geen rechtsvermoeden

BGH 13 december 2012, I ZR 23/12 (Bolerojäckchen)
Uitspraak getipt door Bartosz Sujecki, Boels Zanders.
Duitsland. Ongeregistreerd gemeenschapsmodel. Fashion. In het kort: De partij die zich beroept op een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel draagt de bewijslast dat zij rechthebbende is. Het feit dat zij het model openbaar heeft gemaakt, is geen vermoeden dat zij tevens rechthebbende is.

15. c) Entgegen der Ansicht der Revision kommt es für die Frage, wer Inhaber des nicht eingetragenen Geschmacksmusters ist, nicht darauf an, wer es erstmalig der Öffentlichkeit innerhalb der Union im Sinne des Art. 11 GGV zugänglich gemacht hat. Der Gemeinschaftsgeschmacksmusterverordnung ist nichts dafür zu entnehmen, dass das Recht an dem nicht eingetragenen Gemeinschaftsgeschmacksmuster nicht dem Entwerfer, sondern demjenigen zusteht, der es der Öffentlichkeit innerhalb der Union erstmalig zugänglich gemacht hat.

16. d) Zugunsten desjenigen, der das nicht eingetragene Gemeinschaftsgeschmacksmuster erstmals im Sinne des Art. 11 GGV zugänglich gemacht hat, streitet auch keine Vermutung, rechtmäßiger Inhaber zu sein.

17. aa) Eine solche Vermutung ergibt sich nicht aus Art. 17 GGV. Die Bestimmung sieht eine Vermutung nur zugunsten desjenigen vor, der als Inhaber eingetragen oder - vor der Eintragung - in dessen Namen die Anmeldung eingereicht worden ist.

18. Die Vorschrift ist auf das nicht eingetragene Gemeinschaftsgeschmacksmuster auch nicht entsprechend anwendbar (vgl. Ruhl aaO Art. 11 Rn. 10; Auler in Büscher/Dittmer/Schiwy aaO Art. 17 GGV Rn. 1; Rother aaO S. 85, 91). Sie knüpft an den für Registerrechte typischen Anmelde- und Eintragungsvorgang an, den es bei dem nicht eingetragenen Gemeinschaftsgeschmacksmuster nicht gibt. Der Anmeldung und Eintragung des Gemeinschaftsgeschmacksmusters kann die Offenbarung im Sinne des Art. 11 GGV in ihrer Bedeutung auch nicht gleichgesetzt werden. Die Offenbarungshandlung erlaubt keinen Rückschluss auf die Inhaberschaft an dem nicht eingetragenen Gemeinschaftsgeschmacksmuster, weil sie von jedem beliebigen Dritten - auch von einem Händler, der die dem Klagemuster entsprechenden Waren in sein Sortiment aufnimmt - vorgenommen werden kann. Die Offenbarungshandlung nach Art. 11 GGV setzt nicht die Angabe desjenigen voraus, der die Rechte an dem nicht eingetragenen Gemeinschaftsgeschmacksmuster in Anspruch nimmt. Insoweit unterscheidet sich Art. 11 GGV von den Vermutungstatbeständen des § 10 UrhG und des Art. 15 RBÜ, die eine Urheberbezeichnung erfordern

23. 2. Das Berufungsgericht hat rechtsfehlerfrei angenommen, die Klägerin habe nicht bewiesen, dass ihre Arbeitnehmerinnen M., E. und W. das Klagemuster entworfen hätten. (...)30. (...) Zur Verteilung der Beweislast für die Inhaberschaft an einem nicht eingetragenen Gemeinschaftsgeschmacksmuster ist die richtige Anwendung des Unionsrechts derart offenkundig, dass kein Raum für einen vernünftigen Zweifel an der Entscheidung der gestellten Rechtsfrage bleibt (st. Rspr.; vgl. EuGH, Urteil vom 6. Oktober 1982 - C-283/81, Slg. 1982, 3415 Rn. 16 = NJW 1983, 1257 - C.I.L.F.I.T.). Diesem Ergebnis steht auch nicht die Entscheidung der Rechtbank 's-Gravenhage (Urteil vom 7. Januar 2005 - KG 04/1369, oben Rn. 19) entgegen. Es handelt sich um eine Entscheidung eines erstinstanzlichen Gerichts in einem Verfügungsverfahren, in der Art. 85 Abs. 2 Satz 1 GGV eine Vermutungswirkung im Hinblick auf die Rechtsinhaberschaft nur beiläufig und ohne weitere Begründung entnommen wird.