IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 11330

Save the date: BourgondIEz

IE-diner voor Zuid-Nederland op woensdag 20 juni 2012.

Advocaten, gemachtigden, hoogleraren, rechters, bedrijfsjuristen, overheidsdienaren, maar ook studenten met aantoonbare affiniteit met het IE-recht: u bent weer van harte welkom bij BourgondIEz, het IE-diner van het zuiden.

Locatie: Piet Hein Eek te Eindhoven
Datum: woensdag 20 juni 2012
Tijd: vanaf 17.00 uur

Nadere informatie volgt.
Zie de uitnodiging van de eerdere editie hier.

IEF 11329

Hof Stokke vs. Marktplaats: Een tweede leven

Hof Leeuwarden 22 mei 2012, LJN BW6296 (Stokke tegen Marktplaats) - schone pdf

Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Marjolein Bronneman, De Brauw Blackstone Westbroek en Christiaan Alberdingk Thijm en Vita Zwaan, SOLV advocaten.

Richtlijn elektronische handel. Auteursrechtrichtlijn. Handhavingsrichtlijn. Auteurswet. BVIE. Wet bescherming persoonsgegevens.

In't kort: Het hof bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 mei 2006 (IEF 2011)  en 14 maart 2007 (IEF 3685).

In het eerdere tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat de Auteursrecht Richtlijn en de Wbp,  het verzamelen en registreren door Marktplaats van de NAW-gegevens van haar adverteerders, niet in de weg staan. Dit betekent overigens niet zonder meer dat Marktplaats gehouden is om deze gegevens van adverteerders, die de aanduidingen STOKKE of TRIPP TRAPP gebruiken, te verzamelen. Marktplaats is daartoe alleen gehouden wanneer zij, in het licht van de door de rechtbank in het tussenvonnis omschreven toetsingskader, onzorgvuldig handelt door registratie na te laten.

In onderhavige arrest wordt Marktplaats als een neutrale hostingdienst bestempeld, die zich met succes kan beroepen op de vrijwaring uit 6:196c lid 4 BW. Marktplaats pleegt zelf geen auteursrechtinbreuk. De betrokkenheidsvorderingen worden ook afgewezen, omdat o.a. het belang van het voordeel gering is, terwijl Marktplaats geen profijt trekt van de advertenties geplaatst door haar klanten-adverteerders. Indien de vordering wordt toegewezen, bespaart Stokke minder dan €700 per jaar. Marktplaats zal, bij aanpassing van haar bestaande systemen, een veelvoud van deze kosten moeten aanwenden, daarom wordt ook de gevorderde maatregel om 'herplaatsen' tegen te gaan als niet evenredig gezien.

Er is geen reden om prejudiciële vragen te stellen (met heeft veelvuldig naar L'Oréal/eBay verwezen), de overige vorderingen worden eveneens afgewezen en Stokke wordt veroordeeld in de proceskosten.

In onderhavige arrest wordt Marktplaats als een neutrale hostingdienst bestempeld, die zich met succes kan beroepen op de vrijwaring uit 6:196c lid 4 BW. Marktplaats pleegt zelf geen auteursrechtinbreuk. De betrokkenheidsvorderingen worden ook afgewezen, omdat o.a. het belang van het voordeel gering is, terwijl Marktplaats geen profijt trekt van de advertenties geplaatst door haar klanten-adverteerders. Indien de vordering wordt toegewezen, bespaart Stokke minder dan €700 per jaar. Marktplaats zal, bij aanpassing van haar bestaande systemen, een veelvoud van deze kosten moeten aanwenden, daarom wordt ook de gevorderde maatregel om 'herplaatsen' tegen te gaan als niet evenredig gezien.

Er is geen reden om prejudiciële vragen te stellen (er wordt veelvuldig naar L'Oréal/eBay verwezen), de overige vorderingen worden eveneens afgewezen en Stokke wordt veroordeeld in de proceskosten.

In citaten:

Hostingdienst?

5.11. De conclusie is dat Marktplaats geen actieve, maar een neutral rol speelt tussen haar klanten-verkoper en de potentiële kopers en dat zij derhalve een hosting-dient levert als bedoeld in artikel 6:196c lid 4 BW.

5.16 Nu niet op andere gronden is betwist dat Marktplaats prompt handelt om inbreukmakende Stokke-advertenties (te) verwijderen zodra zij daarvan kennis heeft gekregen of had behoren te krijgen, moet worden geconcludeerd dat Marktplaats als host in de zin van artikel 6:196c lid 4 BW (artikel 14 Reh) met vrucht op de vrijwaring van dat artikel kan beroepen.

Pleegt Marktplaats zelf auteursrechtinbreuk?
6.2 (...). Dat een tussenpersoon als Marktplaats niet zelf een mededeling aan het publiek verricht is tevens af te leiden uit artikel 8 lid 3 Auteursrechtlijn, artikel 11, 3e volzien, Handhavingsrichtlijn en artikel 26d Aw, die bepalen dat de rechthebbende een verbod/bevel kunnen verzoeken tegen tussenpersonen als Marktplaats wier diensten worden gebruik om inbreuk te maken. Deze bepalingen zouden overbodig zijn wanneer de tussenpersoon zelf inbreuk zou maken (zie ook punten 127 - 129 van het L'Oréal-eBay-arrest). Marktplaats pleegt kortom zelf geen auteursrechtinbreuk. Voor zover de vorderingen van Stokke op deze stelling zijn gebaseerd, zijn zij niet toewijsbaar.

Betrokkenheids-vorderingen
A-C:
8.9 Naast de onder 8.6 berekende besparing hebben de primaire vorderingen A-C voor Stokke het voordeel dat daarmee een aantal inbreuken op haar auteursrecht wordt voorkomen. Het belang van dit voordeel moet echter worden gerelativeerd nu met die vorderingen slechts plaatsing van een gering aantal inbreukmakende advertenties wordt tegengegaan en niet aannemelijk is dat Stokke serieus nadeel van financiële aard of voor de exclusiviteit van haar IE-rechten ondervindt wanneer, zoals in de huidige situatie, dit geringe aantal inbreukmakende advertenties van voornamelijk particulieren op marktplaats.nl verschijnen en daar korte tijd op blijft staan voordat zij door SNB REACT worden verwijderd. Aan de andere kant heeft toewijzing van de primaire vorderingen A-C voor de klanten-verkopers van Marktplaats die Stokke-producten aanbieden de ongunstige consequentie dat – zoals Marktplaats heeft gesteld (PA onder 48) en Stokke ook onderkent (PA onder 54) – het langer duurt voordat hun advertenties, die voor het visuele onderzoek eerst ´in quarantaine´ moeten worden geplaatst, op marktplaats.nl verschijnen. Dit klemt temeer daar dit ook geldt voor de rechtmatig handelende adverteerders van Stokke-producten die de overgrote meerderheid vormen (zie rov. 8.3), en aangenomen kan worden dat andere rechthebbenden, wanneer Stokke´s primaire vorderingen A-C toewijsbaar worden geoordeeld, dezelfde preventieve controle van Marktplaats zullen verlangen, met als gevolg dat de kring van adverteerders die met een wachttijd wordt geconfronteerd dienovereenkomstig wordt vergroot. Door de voor het overgrote deel rechtmatig handelende adverteerders zal zo´n wachttijd negatief worden gewaardeerd, zodat – naar ook de rechtbank heeft overwogen – de primaire vorderingen onder A-C tot een devaluatie van de aantrekkelijkheid van de door Marktplaats aangeboden dienst zullen leiden. In zoverre vormen deze vorderingen een belemmering van het vrije handelsverkeer.

8.11 De subsidiaire vorderingen A-C hebben naast het voordeel van een kostenbesparing van enkele honderden euro’s per jaar, voor Stokke het voordeel dat de inbreukmakende advertenties eerder dan nu doorgaans/regelmatig het geval zal zijn, van marktplaats.nl worden verwijderd, namelijk binnen 24 uur na plaatsing en niet pas na de melding. In aanmerking ook nemende dat dit voordeel slechts voor een (zeer) beperkt aantal inbreukmakende advertenties van voornamelijk particulieren kan worden gerealiseerd, kan dit voordeel nauwelijks gewicht in de schaal leggen. Verwezen wordt naar hetgeen hierover onder 8.9 is overwogen. Hoewel de subsidiaire vorderingen A-C voor Marktplaats niet het nadeel met zich brengen dat haar klanten-verkopers met een wachttijd worden geconfronteerd, moet ook ten aanzien van deze vorderingen worden geconcludeerd dat de daarmee beoogde voordelen, die met name bestaan in een (zeer) geringe kostenbesparing, niet in een redelijke verhouding staan het daarmee nagestreefde doel, gezien het daaraan voor Marktplaats verbonden nadeel, dat zij extra kosten moet maken die het bedrag van de besparing van Stokke aanzienlijk te boven gaan. Het evenredigheidsbeginsel staat, zo volgt hieruit, ook aan toewijzing van de subsidiaire vorderingen A-C in de weg.

D,E:
9.2 Op de primaire en subsidiaire vorderingen D, voor zover deze strekken tot inschakeling van SNB REACT of een vergelijkbaar bedrijf, is het onder 8.3 t/m 8.11 overwogene van overeenkomstige toepassing, met echter één verschil dat hierin bestaat dat Marktplaats niet wordt geconfronteerd met personeelskosten voor de in rov. 8.7 en 8.8 besproken visuele beoordeling die Stokke met deze vorderingen immers door SNB REACT of een daarmee vergelijkbaar bedrijf wil doen plaatsvinden. Bij toewijzing van deze vorderingen zal Marktplaats in plaats daarvan – naast de (variabele) kosten van verwijdering van de inbreukmakende advertenties van € 1,- per advertentie (enkele honderden euro’s per jaar) – de vaste kosten van SNB REACT of het vergelijkbare bedrijf (voor SNB REACT: € 2.000,- per jaar) moeten dragen. Om de in rov. 9.1 genoemde reden blijft Stokke deze vaste kosten evenwel ook zelf maken. De primaire en subsidiaire vorderingen D leveren Stokke dus een besparing op van niet meer dan enkele honderden euro’s per jaar, terwijl Marktplaats bij toewijzing van een van die vorderingen naast dit bedrag ook
€ 2.000,- per jaar moet gaan betalen. Hierbij komt nog dat deze vorderingen een inbreuk vormen op de, door Marktplaats onder 89 PA in het kader van haar verweer ter sprake gebrachte, contractsvrijheid waarvoor onvoldoende rechtvaardiging bestaat nu:
(i) Marktplaats zelf geen inbreuk maakt;
(ii) Marktplaats inbreukmakende advertenties prompt verwijderd nadat zij daarvan kennis heeft gekregen of had behoren te krijgen (zie de rovv. 5.13-5.15);
(iii) Marktplaats, naar zojuist is overwogen, met kosten wordt geconfronteerd die de daar tegenover staande besparing van Stokke aanmerkelijk te boven gaan.
Gelet op dit een en ander valt – in het midden latend of het beoordelingskader hier wordt gevormd door de Nederlandse zorgvuldigheidsnorm of de in rov. 7.13 genoemde toets – de in deze te maken afweging niet anders uit dan de in rovv. 8.10 en 8.11gemaakte afwegingen. Dat geldt eveneens voor de primaire en subsidiaire vordering D voor zover deze strekt tot het door Marktplaats zelf opzetten van een dienst als SNB REACT. De daarmee gemoeide kosten zullen immers, zo moet worden aangenomen, ver uitstijgen boven de voormelde besparing voor Stokke, ook wanneer deze over een reeks van jaren wordt berekend.

E,F (herplaatsen van advertenties):
10.5 Uit de door Stokke als productie 58 overgelegde rapporten van SNB REACT (zie de punten 34 en 35 MvG) is, ook al betreft het hier momentopnamen, af te leiden dat de door SNB REACT verwijderde advertenties – dat zijn alle inbreukmakende advertenties, 1361 stuks in 2011 – voor minder dan 50% uit ‘recidive’-advertenties bestaan. Dit betekent, in aanmerking nemende dat Stokke SNB REACT blijft inschakelen, dat toewijzing van de hier bedoelde vorderingen tot een besparing voor Stokke leidt van minder dan (ongeveer 50% van 1361 x € 1,- = ) € 700,-, per jaar terwijl – naar onder 8.9 en 8.11 is overwogen – het voor Stokke met die vorderingen te realiseren voordeel, dat de ‘recidive’-advertenties niet op marktplaats.nl verschijnen of iets minder lang op die site blijven staan, weinig gewicht in de schaal kan leggen. Hier tegenover staat dat Marktplaats bij toewijzing van die vordering kosten zal moeten maken, bijvoorbeeld om haar bestaande systemen aan te passen. Er kan genoegzaam van worden uitgegaan dat deze kosten een veelvoud belopen van het (zeer) lage bedrag van minder dan € 700,- dat Stokke jaarlijks bespaart. Derhalve verzet het evenredigheidsbeginsel zich ook tegen toewijzing van Stokke’s primaire vordering E en subsidiaire vordering F.

I,J naw-gegevens):
10.5 Uit de door Stokke als productie 58 overgelegde rapporten van SNB REACT (zie de punten 34 en 35 MvG) is, ook al betreft het hier momentopnamen, af te leiden dat de door SNB REACT verwijderde advertenties – dat zijn alle inbreukmakende advertenties, 1361 stuks in 2011 – voor minder dan 50% uit ‘recidive’-advertenties bestaan. Dit betekent, in aanmerking nemende dat Stokke SNB REACT blijft inschakelen, dat toewijzing van de hier bedoelde vorderingen tot een besparing voor Stokke leidt van minder dan (ongeveer 50% van 1361 x € 1,- = ) € 700,-, per jaar terwijl – naar onder 8.9 en 8.11 is overwogen – het voor Stokke met die vorderingen te realiseren voordeel, dat de ‘recidive’-advertenties niet op marktplaats.nl verschijnen of iets minder lang op die site blijven staan, weinig gewicht in de schaal kan leggen. Hier tegenover staat dat Marktplaats bij toewijzing van die vordering kosten zal moeten maken, bijvoorbeeld om haar bestaande systemen aan te passen. Er kan genoegzaam van worden uitgegaan dat deze kosten een veelvoud belopen van het (zeer) lage bedrag van minder dan € 700,- dat Stokke jaarlijks bespaart. Derhalve verzet het evenredigheidsbeginsel zich ook tegen toewijzing van Stokke’s primaire vordering E en subsidiaire vordering F.

Lees het arrest hier (grosse zaaknr. 107.001.948/01, LJN BW6296, schone pdf)

Op andere weblogs:
Dirkzwagerieit (Marktplaats als 'host' gevrijwaard voor nep (Stokke) stoelen en hoeft niet te filteren)
Hoogenraad&Haak (Marktplaats geen voorafgaande check op auteursrechtinbreuk)
IusMentis (Marktplaats niet aansprakelijk voor illegale handel)
KluwerCopyrightBlog (Intermediary classic decided in favor of intermediary)
NautaDutith (Liability of online marketplace, Dutch appeals court follows in European footsteps)
Quafi (1019h Burgerlijke rechtsvordering: verliezer betaalt 1300.000 euro proceskosten)
SOLV (Hof Leeuwarden: Marktplaats is 'host' en hoeft dus niet te filteren)
Wieringa advocaten-blog (Hof: Marktplaats is slechts een "host"... en hoeft dus niet te filteren)

IEF 11328

Het beschrijvend concept olijf

Gerecht EU 22 mei 2012, zaak T-273/10 (Olive Line International tegen OHIM/Umbria Olii International)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het beeldmerk O·LIVE (klasse 3, 44) houdster van het gemeenschapsbeeldmerk en idem Spaans woord- en beeldmerk Olive Line tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af. Het beroep wordt verworpen. Middel: de kamer heeft ten onrechte geoordeeld dat er geen verwarringsgevaar bestaat.

Het Gerecht EU oordeelt dat betreft klasse 3 (bleekmiddelen, oliën, tandpasta) en een deel van klasse 44, de beslissing van de kamer van beroep wordt vernietigd. Het is wel aannemelijk dat er sprake is van een verwarringsgevaar tussen de conflicterende merken. "the Board of Appeal made an error in taking the view that, since those concepts were descriptive in relation to the products in question, they could not contribute to any relevant conceptual similarity between the marks at issue."

67 However, it must be held that the Board of Appeal made an error in taking the view that, since those concepts were descriptive in relation to the products in question, they could not contribute to any relevant conceptual similarity between the marks at issue. The weak distinctive character of the word element ‘olive’ in relation to those products cannot call into question the conclusion that there are similar concepts creating a certain link between the marks at issue, given that, as pointed out in paragraphs 58 to 62 above, that element is the one remembered by the public faced with the trade mark applied for and constitutes one of the two elements of equivalent distinctive force in the earlier word mark. Moreover, in line with the finding of the Board of Appeal in paragraph 34 of the contested decision, it must be held that the second element present in the earlier mark does not bear an autonomous conceptual meaning differentiating it from the trade mark applied for.
68 It follows that, contrary to the assessment of the Board of Appeal, the marks in question are similar from a conceptual point of view.
Conclusie
80 Having regard to all the foregoing considerations, it must be concluded that the Board of Appeal erred in law in taking the view that there was no likelihood of confusion between the conflicting marks, within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009, for the goods and services covered by the trade mark application which are identical or similar to the goods designated by the earlier word mark. Accordingly, to that extent, the applicant’s complaint of the likelihood of confusion between the trade mark applied for and the earlier word mark must be upheld.
81 It follows that the contested decision must be annulled, first, in so far as it concerns the ‘soaps, perfumery, essential oils, cosmetics, hair lotions, dentifrices’ in Class 3 covered by the trade mark application, which are the same as the goods protected by the earlier word mark.
82 Second, the contested decision must be annulled in relation to ‘hygiene and beauty care for humans and animals’ in Class 44 covered by the trade mark application, which are similar to the goods protected by the earlier word mark.
83 Third, the contested decision must also be annulled in so far as it concerns ‘[b]leaching preparations and other substances for laundry use, cleaning, polishing, scouring and abrasive preparations’ in Class 3 covered by the trade mark application. Even taking account of the merely ‘marginal’ similarity of those goods with the goods protected by the earlier marks, in particular, ‘soaps’, as found by the Board of Appeal in paragraph 19 of the contested decision, the fact remains that the degree of overall similarity between the marks at issue is such that a likelihood of confusion between them cannot be ruled out despite the weak similarity of the goods. In that regard, it must be recalled that, according to settled case-law, a lesser degree of similarity between the goods or services designated may be offset by a greater degree of similarity between the marks (see O-live, paragraph 56, paragraph 100 and the case-law cited).
IEF 11327

RT als merk

Gerecht EU 22 mei 2012, zaak T-371/09 (Retractable Technologies tegen OHIM / Abbott Laboratories)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het beeldmerk RT houdster van het spaanse woordmerk RTH tegen (beiden klasse 10 - chirurgische instrumenten). De oppositieafdeling wijst de oppositie deels toe. De kamer van beroep verwerpt het beroep. Middel: geen verwarringsgevaar.

Het Gerecht EU wijst de klacht af; er bestaat zowel een visuele als auditieve overeenstemming tussen de merken, een conceptuele vergelijking valt niet te maken. Een verwarringsgevaar is niet uit te sluiten.

42 Die umfassende Beurteilung der Verwechslungsgefahr impliziert eine gewisse Wechselbeziehung zwischen den in Betracht kommenden Faktoren, insbesondere der Ähnlichkeit der Marken und der Ähnlichkeit der damit gekennzeichneten Waren. So kann ein geringer Grad der Ähnlichkeit der gekennzeichneten Waren oder Dienstleistungen durch einen höheren Grad der Ähnlichkeit der Marken ausgeglichen werden und umgekehrt (Urteil des Gerichtshofs vom 29. September 1998, Canon, C‑39/97, Slg. 1998, I‑5507, Randnr. 17, und Urteil des Gerichts vom 14. Dezember 2006, Mast-Jägermeister/HABM – Licorera Zacapaneca [VENADO mit Rahmen], T‑81/03, T‑82/03 und T‑103/03, Slg. 2006, II‑5409, Randnr. 74).

43 Im vorliegenden Fall sind die mit den einander gegenüberstehenden Marken beanspruchten Waren, wie oben in Randnr. 32 festgestellt, sehr ähnlich. Zwischen den Zeichen besteht eine Ähnlichkeit sowohl in bildlicher als auch in klanglicher Hinsicht, und ein Vergleich in begrifflicher Hinsicht ist nicht möglich. Daher ist festzustellen, dass das Bestehen einer Verwechslungsgefahr zwischen den in Rede stehenden Marken auch unter Berücksichtigung der überdurchschnittlichen Aufmerksamkeit des maßgeblichen Publikums nicht ausgeschlossen werden kann.

IEF 11326

Uitgangspunt: dat de samenwerking is beëindigd

Vzr. Rechtbank Arnhem 27 april 2012, LJN BW6176 (eisers tegen gedaagden)

Als randvermelding in navolging van IEF 9796. Procesrecht. Beslagrecht 705 lid 2 Rv. Opheffing van de gelegde beslagen omdat de samenwerking rechtsgeldig is opgezegd (kort gedingbeslissing is nog van kracht).

Know how bescherming. Stukgelopen samenwerking. Geheimhouding. Gedaagde heeft in 2004 een idee bedacht en uitgewerkt om een middenas aanhanger (caravan) te verbeteren. In kort geding vordert eiser de voortzetting en vordert een verbod op zijn (gedeelte van de) intellectuele eigendomsrechten, terwijl gedaagde de samenwerking heeft opgezegd. Tegen het kort geding is hoger beroep ingesteld, maar nog geen arrest gewezen. Na verlof te hebben gekregen heeft Lusaro conservatoir derdenbeslag gelegd.

Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Degene die de opheffing vordert moet deze ondeugdelijkheid, met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure, aannemelijk maken. Uitgangspunt in deze procedure is hetgeen in kort geding is beslist. Dat betekent dat er vooralsnog van moet worden uitgegaan dat de samenwerkingsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd. Gelet daarop, is de op onrechtmatige beëindiging van de overeenkomst gebaseerde vordering van gedaagde, summierlijk ondeugdelijk gebleken. De vordering voor wat betreft de vergoeding van de schade bestaande uit de kosten voor montage van het prototype caravan, treft eenzelfde lot.

Gelet op het bovenstaande hebben eisers voldoende aannemelijk gemaakt dat de door gedaagde gepretendeerde, aan het beslag ten grondslag gelegde vordering ondeugdelijk is. De beslagen worden aldus opgeheven, en de gedaagde wordt veroordeeld in de kosten.

4.5.  Bij kort geding vonnis van 16 mei 2011 is de vordering van [gedaagde] om [eisers] te veroordelen de samenwerkingsovereenkomst voort te zetten echter afgewezen. Overwogen is onder meer dat de samenwerkingsovereenkomst, gegeven de omstandigheden van het geval, door [eisers] eenzijdig mocht worden beëindigd. Tegen het vonnis is hoger beroep ingesteld maar daarop is tot op heden nog geen arrest gewezen. Ook in de bodemprocedure, waarin op 25 januari 2012 een tussenvonnis is gewezen, is over de beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst nog geen beslissing gegeven. Uitgangspunt in deze procedure is dus hetgeen in het kort geding vonnis van 16 mei 2011 daarover is beslist. Door [gedaagde] zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan thans anders zou moeten worden geoordeeld. Dat betekent dat er vooralsnog van moet worden uitgegaan dat de samenwerkingsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd. Gelet daarop, is de op onrechtmatige beëindiging van de overeenkomst gebaseerde vordering van [gedaagde], summierlijk ondeugdelijk gebleken.

 

4.6.  De vordering van [gedaagde] voor wat betreft vergoeding van de schade bestaande uit de kosten voor montage van het prototype caravan, treft eenzelfde lot. [gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat [eisers] de caravan in zijn geheel zou moeten teruggeven, maar dat blijkt niet uit het vonnis. In het kort geding vonnis van 16 mei 2011 is bepaald dat [eisers] het chassis van de caravan aan [gedaagde] diende terug te geven. [eisers] heeft aangevoerd dat hij de caravan móest demonteren om het chassis aan [gedaagde] af te kunnen geven. Het chassis heeft hij naar zijn zeggen conform het vonnis afgegeven. Daartegen is door [gedaagde] niets, althans niet voldoende aangevoerd zodat aangenomen moet worden dat [eisers] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan.

Voorts is bij tussenvonnis van 25 januari 2012 de vordering tot teruggave van de caravan afgewezen. De rechtbank heeft (samengevat) overwogen (r.o. 4.14) dat onder meer ten aanzien van de neuswielmodule van de caravan en het omhulsel van de caravan door [eisers] is aangevoerd dat deze niet meer in zijn bezit zijn en dat dit door [gedaagde] niet is weersproken zodat de vordering tot teruggave daarvan niet kan worden toegewezen. De door [gedaagde] gepretendeerde vordering is daarom ook in zoverre summierlijk ondeugdelijk gebleken.

4.7.  Gelet op het bovenstaande heeft [eisers] voldoende aannemelijk gemaakt dat de door [gedaagde] gepretendeerde, aan het beslag ten grondslag gelegde vordering ondeugdelijk is. De vordering tot opheffing van de beslagen ligt daarmee in beginsel voor toewijzing gereed. Een belangenafweging tussen partijen maakt dat niet anders.

Het belang van [gedaagde] bij verhaalsmogelijkheid van zijn vooralsnog summierlijk ondeugdelijke vordering dient in de gegeven omstandigheden te wijken voor het belang van [eisers] bij opheffing van de beslagen. [eisers] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de uitvoering van het project Lusaro 2 ernstig wordt belemmerd door de gelegde beslagen.

IEF 11325

NMa heeft andere prioriteiten dan muziekauteurs

NMa besluit, 27 april 2012, nummer 7213/27 (Platform Makers vs NPO e.a)

Als randvermelding. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit naar aanleiding van een aanvraag tot beschikking als bedoeld in artikel 56, lid 1 van de Mededingingswet.

Stichting Platform Makers is van mening dat de NPO en de publieke omroepen misbruik maken van hun economische machtspositie en/of in strijd handelen met artikel 6 Mededingingswet, door muziekauteurs te verplichten hun werk onder te brengen bij muziekuitgeverij Crossmex B.V. onder onbillijke voorwaarden. Stichting Platform Makers heeft een besluitaanvraag ingediend ter handhaving van de Mededingingswet. De NMa wijst de besluitaanvraag af op basis van prioriteit.

Conclusie: In het licht van de hierboven genoemde belangenafweging bij de prioritering van onderzoeken geeft de NMa momenteel voorrang aan andere onderzoeken. De reden hiervan is dat de kans dat op basis van het te verrichten onderzoek, dat een aanzienlijke inzet van middelen vergt, een overtreding kan worden vastgesteld, gering moet worden geacht. De doeltreffendheid en doelmatigheid van NMa optreden tegen de gestelde overtreding is dan ook gering. Daarnaast is het aannemelijk dat eventuele inkoopvoordelen worden doorgegeven aan de consument waardoor het consumentenbelang hier niet in het geding is. Tot slot is de NMa van mening dat aan het individuele belang van klager bij onderzoek van de NMa onvoldoende gewicht toekomt om tot onderzoek over te gaan, gelet op de geringe kansrijkheid op het vaststellen van een overtreding van de Mededingingswet.

Toetsing van de klacht aan de overige prioriteringscriteria geeft de NMa, alles afwegende, geen of onvoldoende aanleiding om de klacht toch in behandeling te nemen.

Gezien het bovenstaande weegt het belang van onderzoek naar aanleiding van deze klacht minder zwaar dan het belang van onderzoek in andere zaken. De NMa zal dan ook geen
onderzoek doen naar aanleiding van deze klacht. Dit sluit overigens niet uit dat de afweging in de
toekomst anders zou kunnen uitvallen.

IEF 11324

Nagenoeg alle creatieve elementen overgenomen

Beschikking Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 11 mei 2012, KG RK 12-1021 (Pip Studio tegen De marskramer)

Beschikking ingezonden door Tjibbe Fokkens en Hemke de Weijs, Nysingh advocaten.

Verzoekschrift ex 1019e Rv. Auteursrecht. Merkenrecht. Pip Studio is een onderneming die zich bezighoudt met het ontwerpen, produceren en verkopen van allerhande lifestyleproducten (klik afbeelding voor vergroting).

Auteursrecht: De dessins en de logo's zijn door creatieve keuzes ingegeven, zowel de concrete vormgeving als de selectie en combinatie van de elementen. De dessins op de Marskramer-sfeerlichten zijn grotendeels een vrijwel exacte verveelvoudiging van de dessins van Pip Studio, nagenoeg alle creatieve elementen zijn vrijwel één op één overgenomen.

Merkrechten: Het Pip medaillon logo is zowel in de Benelux als in de EU in zwart-wit als beeldmerk geregistreerd voor onder meer glaswerk. Het teken dat Marskramer aanbrengt op haar sfeerlichten zijn identiek c.q. sterk overeenstemmend.

De voorzieningenrechter gaat uit van de geldigheid van de merkrechten en het is naar voorlopig oordeel voldoende aannemelijk dat inbreuk wordt gemaakt op die rechten. Ook acht de voorzieningenrechter het voorshands aannemelijk dat er inbreuk op auteursrechten wordt gemaakt. De verbodsvorderingen worden toegewezen onder last van een dwangsom van €50.000 per dag(deel) met een maximum van €1.000.000.

Meer details en afbeeldingen in het vonnis

 

Op andere blogs:
Meubelrecht.nl (Inbreuk tegengaan met een ex parteverzoek)

IEF 11323

Call for Papers: EPIP Conference

Call for Papers, voor de 7th Annual Conference of the EPIP Association, IP in Motion - Opening up IP? University of Leuven, Belgium September 27‐28, 2012.

The European Policy for Intellectual Property (EPIP) association will hold its 7th Annual Conference on September 27‐28, 2012 in Leuven (Belgium) (IE-Agenda.nl). Scholars and practitioners interested in the economic, legal, political and managerial aspects of intellectual property rights are encouraged to attend the conference with or without paper presentation. The conference aims to explore and stimulate debate regarding open innovation and creation, and to examine the interaction between open innovation and proprietary IP mechanisms.

Submission is open to papers of general interest in the area of IP law and policy*. Papers will be reviewed by the experts of the Scientific Committee. In the parallel sessions feedback on the papers will be provided by keynote speakers, members of the Scientific Committee and senior scholars.

Submission procedure for scientific papers
Full papers as well as extended abstracts may be submitted to https://www.epip.eu/conferences/epip07. All proposals must include the following information:

  • title of the paper
  • authors’ name and affiliation(s), full address, phone and e‐mail address
  • motivation, research question(s), research methodology
  • abstract of up to 500 words

Time schedule for submission of scientific papers

  • Deadline for abstract submission May 30, 2012
  • Notification of paper acceptance July 15, 2012
  • Additional information for authors with accepted papers

In order for your paper to be included in the program, at least one of the authors must have registered to the conference by June 30, 2012. Each participant will only be allowed to present one paper during the conference. Co‐authored papers may be presented by any of the participating co‐authors.

For more information do not hesitate to contact epip2012@law.kuleuven.be.

Conference information: IE-Agenda.nl, EPIP-site.

* Papers may address topics such as:
Open innovation, new business models and the role of IPRs
Patent pools, patent clearinghouses and open source models
Crowd sourcing and IPRs
Platform technologies and IPRs
Commons and IPRs
Standard setting and IP
Markets for IPRs
IPRs, entrepreneurship and growth
Green innovation and IPRs
Governance and IPRs
Trade secrecy and know how
Mobility of inventors
Networks of inventors
Disambiguating inventors' names and addresses (methodological papers)
IPRs in science
Economic/financial valuation of IPRs (methodological and practical challenges)
University patenting

IEF 11322

Gebruik van de eerste letters van meerdere woorden

Rechtbank Breda 16 mei 2012, LJN BW5808 (Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie tegen X)

Eerdere berichten over TAN: hier.

Merkenrecht. Gebruik van een overeenstemmend teken als handelsnaam. Vrije beroepsbeoefenaren vallen niet onder het ondernemingsbegrip in de zin van de handelsnaamwet, zelfs niet in maatschapsverband. Ex artikel 2.4 sub f BVIE is er sprake van een merkdepot te kwader trouw. Auteursrecht op TAN houdt geen stand, de afkorting TAN is ontleend aan de woorden "Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie". Het gebruik van de eerste letters van meerdere woorden is niet aan te merken als creatieve keuze en komt aldus geen auteursrecht toe.

Rechtspraak.nl (aangevuld met relevante citaten): Inschrijving woordmerk TAN bij Benelux merkenbureau. Voor de beoordeling of sprake is van kwader trouw in de zin van artikel 2.4., sub f BVIE behoren alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen. Onder het gebruik van een overeenstemmend merk voor soortgelijke diensten in de zin van artikel 2.4., sub f. BVIE is te verstaan het gebruik van een met het gedeponeerde merk overeenstemmend teken ter onderscheiding van diensten. Van gebruik in voormelde zin is sprake bij het voeren van een handelsnaam.

Op grond van de HNW ontstaat een recht op een handelsnaam indien sprake is van een onderneming in de zin van de HNW; een anders dan op incidentele basis naar buiten optredend georganiseerd verband dat op commerciële wijze en bedrijfsmatig deelneemt aan het economisch verkeer.

Vrije beroepsbeoefenaren zijn in beginsel niet aan te merken als onderneming in de zin van de HNW, zelfs niet wanneer zij hun beroep in maatschapsverband uitoefenen. Dat kan anders zijn indien die maatschap voldoet aan voormelde eisen die de HNW aan het begrip onderneming stelt. Bij de beoordeling of daarvan sprake is staat niet de tekst van de maatschapsovereenkomst, maar de daadwerkelijke feitelijke situatie voorop.

Commerciële wijze en bedrijfsmatig deelnemen aan het verkeer
3.6. De stellingen van [gedaagde(n)] die betrekking hebben op het gebruik van het teken TAN in de periode dat bij de UvT een onderzoekscentrum bestond onder de namen Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie en TAN, beoordeelt de rechtbank als volgt.

3.6.1. Het onderzoekscentrum c.q. de afdeling TAN binnen de UvT is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een anders dan op incidentele basis naar buiten optredend georganiseerd verband dat op commerciële wijze en bedrijfsmatig deelneemt aan het economisch verkeer. (...) De UvT zelf is geen verband dat op commerciële wijze en bedrijfsmatig deelneemt aan het economisch verkeer. Wanneer het TAN wel als zelfstandig naar buiten optredend georganiseerd verband zou zijn aan te merken, doet zij dat naar het oordeel van de rechtbank niet op commerciële wijze en bedrijfsmatig. Gesteld nog gebleken is dat het TAN met haar activiteiten een commercieel doel nastreefde. De aard van die activiteiten, te weten wetenschappelijk onderzoek het faciliteren van stages en het geven van opleidingen duidt daar niet op. (...) Waar het TAN niet is aan te merken als onderneming in de zin van de HNW kan zij geen handelsnaam in de zin van de HNW voeren en is geen sprake van een handelsnaamrecht. Bij gebreke van een handelsnaamrecht kan ook geen overdracht van een handelsnaam TAN van de UvT aan [gedaagde(n)] hebben plaatsgehad.

Vrije beroepsbeoefenaren / feitelijke situatie
3.8.1. In het kader van de Handelsnaamwet en de Handelsregisterwet plegen vrije beroepsbeoefenaren in beginsel niet onder het ondernemingsbegrip in de zin van de HNW te worden gerekend (zelfs niet wanneer zij in een maatschapsverband zijn georganiseerd). Dat is echter anders indien geoordeeld kan worden dat de uitoefening van een beroep zodanig is georganiseerd dat sprake is van een anders dan op incidentele basis naar buiten optredend georganiseerd verband dat op commerciële wijze en bedrijfsmatig deelneemt aan het economisch verkeer.

3.10. Met vorenstaande beoordeling geldt dat aan de eisen die artikel 2.4. sub f. BVIE stelt aan een depot te kwader trouw is voldaan. Echter bij de beantwoording van de vraag of sprake is van kwader trouw behoort rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Aan de orde is dan ook of [gedaagde(n)] andere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die voldoende zwaarwegend zijn om toch geen depot te kwader trouw aanwezig te oordelen.

3.10.1. De rechtbank oordeelt de omstandigheid dat [gedaagde(n)] grote betrokkenheid heeft gehad bij het onderzoekscentrum van de UvT dat de namen Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie en TAN voerde en dat hij meende dat hem door de UvT het recht op gebruik van die namen als handelsnaam was overgedragen in het licht van de hiervoor aanwezig geoordeelde feitelijke en juridische situatie vanaf 2003 onvoldoende zwaarwegend. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat [gedaagde(n)] meende ook vanaf 2003 de enige rechtmatige gebruiker van die namen te zijn. Voldoende zwaarwegende feiten en omstandigheden om geen depot te kwader trouw aan te nemen acht de rechtbank dan ook niet aanwezig. De rechtbank heeft bij de boordeling naar de aanwezigheid van kwader trouw voorts nog van belang geacht dat [gedaagde(n)] aanvankelijk bij de start van CV TAN aan de Spoorlaan geen, althans geen kenbare bezwaren heeft geuit tegen het gebruik van de voormelde namen.

Van een werk in de zin van de Aw is sprake als de schepping een eigen, oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. De rechtbank stelt voorop dat het auteursrecht er niet toe dient om een woord c.q. het gebruik van taal te monopoliseren. Hier ligt voor of het teken/woord TAN een werk in de zin van de Aw is. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. TAN is een afkorting die ontleend is aan de bewoordingen Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie. Het maken van een afkorting c.q. het gebruik van de eerste letters van meerdere woorden is niet aan te merken als berustend op creatieve keuzes. Er ligt geen creatieve arbeid aan ten grondslag, althans is deze te triviaal.

3.6.2. [gedaagde(n)] heeft voorts aangevoerd dat hij het auteursrecht op het teken TAN heeft, althans dat hij dat auteursrecht van de UvT overgedragen heeft gekregen. Het auteursrecht is een uitsluitend recht van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst. Van een werk in de zin van de Aw is sprake als de schepping een eigen, oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. De rechtbank stelt voorop dat het auteursrecht er niet toe dient om een woord c.q. het gebruik van taal te monopoliseren. Hier ligt voor of het teken/woord TAN een werk in de zin van de Aw is. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. TAN is een afkorting die ontleend is aan de bewoordingen Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie. Het maken van een afkorting c.q. het gebruik van de eerste letters van meerdere woorden is niet aan te merken als berustend op creatieve keuzes. Er ligt geen creatieve arbeid aan ten grondslag, althans is deze te triviaal. Bij gebreke van een auteursrecht kan ook geen overdracht van een auteursrecht op het teken TAN door de UvT aan [gedaagde(n)] hebben plaatsgehad.

Op andere blogs:
DomJur

IEF 11321

Tweederde mede-eigendom van de matrijzen

Hof 's-Hertogenbosch 8 mei 2012, LJN BW5688 (Retriever Packaging Company LLC tegen Lolaar Spuitgiettechniek B.V.)

Samenwerking. Mede-eigendom van mallen. Exclusieve levering.

Gevolgen van beëindiging van overeenkomst tot levering van plastic producten, plastic bloemenemmers en vazen, die zijn vervaardigd met aan partijen gezamenlijk toebehorende matrijzen (mede-eigendom). Voor de productie van die emmers en vazen is gebruik gemaakt van matrijzen. Beide partijen hebben een aanzienlijk bedrag geïnvesteerd voor de ontwikkeling en aanpassing van die matrijzen.

Bij vonnis van 2 mei 2011 heeft de voorzieningenrechter in conventie [geïntimeerde] verboden om zonder schriftelijke toestemming van RPC gebruik te maken van de matrijzen genoemd in de door partijen getekende confirmation of ownerschip d.d. 15 februari 2007, op straffe van een dwangsom. In reconventie heeft de voorzieningenrechter RPC veroordeeld om aan [geintimeerde] een bedrag van € 179.490,73.

Het vonnis wordt door het Hof 's-Hertogenbosch bekrachtigd. Dat geïntimeerde niet meer aan anderen zou mogen leveren, staat contractueel vast. Vanwege een betalingsachterstand en de verminderde orders van geïntimeerde meent RPC dat hier sprake is van oneerlijke concurrentie en geïntimeerde zelf klanten wilde beleveren. Dat betoog verwerpt het Hof, nu er ook geen relatie- of concurrentiebeding is overeengekomen. Het mede-eigendom van de mallen staat niet ter discussie. Het door de voorzieningenrechter opgelegde verbod om de matrijzen niet te gebruiken zonder schriftelijke toestemming, eindigt niet met de beëindiging van de samenwerking. Er geldt dan geen ander regime rondom de eigendom.

Niet aan anderen mogen leveren

4.5.3. Het hof begrijpt deze grief aldus, dat RPC betoogt dat in de “confirmation of ownership” is vastgelegd dat [geintimeerde] in het geheel niet aan anderen dan RPC mag leveren, ook niet met gebruik van andere matrijzen dan de matrijzen die in deze verklaring worden genoemd en dat dit zowel binnen als buiten de contractuele relatie tussen partijen geldt.

4.5.4.Naar het voorlopig oordeel van het hof ligt de uitleg van RPC met betrekking tot de bevoegdheid van [geintimeerde] om voor anderen te produceren niet voor de hand. De “confirmation of ownership” heeft expliciet op de daarin genoemde matrijzen betrekking. Niet is betwist dat [geintimeerde] steeds ook aan andere klanten producten heeft geleverd, echter met gebruikmaking van andere matrijzen. Aangenomen moet worden dat de “confirmation of ownership” over het gebruik door [geintimeerde] van die andere matrijzen voor andere klanten niets bevat. RPC heeft haar stelling dat [geintimeerde] geen producten aan anderen zou mogen leveren ook in hoger beroep niet onderbouwd. Het hof volgt RPC daarom niet en onderschrijft het voorlopig oordeel omtrent de uitleg van de voorzieningenrechter, te weten dat [geintimeerde] zich heeft verbonden de bewuste matrijzen niet te gebruiken om voor anderen dan RPC te produceren, tenzij RPC daartoe toestemming heeft gegeven. Grief 1 van RPC faalt. De voorzieningenrechter heeft in rov. 5.6 overwogen dat het verbod om de matrijzen voor anderen dan RPC te gebruiken naar zijn voorlopig oordeel niet eindigt met de beëindiging van de samenwerking, omdat die beëindiging geen invloed heeft op de eigendomsverhouding tussen partijen. Ook dat oordeel acht het hof juist. In zoverre faalt grief 2 van [geintimeerde], waar zij in de toelichting aanvoert dat de “confirmation” geen nawerking heeft.

4.7.3. Ondanks RPC’s inspanning om de betalingsachterstand in te lopen hield [geintimeerde] steeds meer de boot af met het uitvoeren van orders, met als gevolg dat RPC geen inkomsten meer kon genereren. [geintimeerde] pleegde daardoor volgens RPC wanprestatie en handelde te kwader trouw, omdat achteraf is gebleken dat het [geintimeerde] er om te doen was zich van RPC te ontdoen om zelf de klanten van RPC te beleveren, aldus RPC. Dit is volgens RPC een vorm van oneerlijke concurrentie en dus onrechtmatig. Het hof verwerpt dit betoog van RPC.

Afspraak mede-eigenaar van de mallen

4.8.2.Niet in geschil is dat partijen hebben afgesproken wat in de “confirmation of ownership” staat, waaronder de afspraak dat de matrijzen voor 2/3 eigendom zijn van RPC en voor 1/3 van [geintimeerde] en dat [geintimeerde] de mallen niet mag gebruiken zonder schriftelijke toestemming van RPC. Zoals het hof in rov. 4.5.4. heeft overwogen is het hof het eens met het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat het verbod om de matrijzen voor anderen dan RPC te gebruiken niet eindigt met de beëindiging van de samenwerking, omdat die beëindiging geen invloed heeft op de eigendomsverhouding tussen partijen met betrekking tot de matrijzen. Het hof is evenals de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen aanleiding is om thans in kort geding te beslissen dat [geintimeerde] dit verbod naast zich neer mag leggen. Partijen dienen eerst een regeling te treffen over overname van de matrijzen door een van hen of over de verkoop daarvan, dan wel het geschil daarover in een bodemprocedure aan de rechter voor te leggen. De door [geintimeerde] genoemde omstandigheden in randnummer 54 van haar pleitnota in eerste aanleg, waarnaar [geintimeerde] verwijst, brengen niet mee dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat RPC [geintimeerde] aan het verbod houdt. Het enkele feit dat RPC de samenwerkingsovereenkomst heeft opgezegd brengt dat niet mee, zelfs niet indien zou moeten worden aangenomen dat RPC tot opzegging is overgegaan om een relatie te kunnen aangaan met een andere leverancier of wellicht reeds met een andere leverancier in overleg was getreden. Er is geen aanleiding om [geintimeerde] toe te staan de matrijzen te gebruiken zolang RPC haar schuld aan [geintimeerde] niet heeft voldaan, omdat tussen het verbod om de matrijzen zonder toestemming van RPC te gebruiken en de schuld van RPC geen rechtstreeks verband bestaat. Er is nog minder aanleiding voor zo’n voorwaarde indien [geintimeerde] beschikt over een titel om haar vordering op RPC te executeren. Het hof verwijst naar de bespreking van de vierde grief van RPC.

4.8.3.Terecht heeft de voorzieningenrechter artikel 6:60 BW niet van toepassing geacht, zij het dat hij daarvoor naar het oordeel van het hof niet het juiste argument heeft gehanteerd. Genoemd artikel mist toepassing omdat hier geen sprake is van schuldeisersverzuim. Hier was sprake van verzuim van RPC in haar verplichting als schuldenaar tot voldoening van de overeengekomen koopprijs.

4.8.4.Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot het oordeel dat terecht aan [geintimeerde] is verboden zonder schriftelijke toestemming gebruik te maken van de in de “confirmation of ownership” genoemde matrijzen. De grieven 3 tot en met 5 van [geintimeerde] falen dus.