IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 10453

Willens blind geweest

WIPO 28 oktober 2011, DNL 2011-0058 (Scotch & Soda B.V. tegen D-Max Ltd, inzake: scotchsoda.nl, arbiter: Willem Hoorneman)

Scotch&Soda is een Nederlands fashion bedrijf en is houder van Benelux- en gemeenschapsmerken SCOTCH & SODA (CTM) en beeldmerk. In juli 2009 is betreffende domeinnaam geregistreerd en een jaar later overgeschreven naar verweerder, domein linkt door naar een "so-called parking page".

Er is verwarringwekkende overeenstemming met merknaam. Parking page rondom merknaam van een ander constitueert geen bona fide gebruik. In dit geval zijn links opgenomen op het gebied van fashion, mede daardoor wordt gebruik te kwader trouw aangenomen. Met een simpele zoekopdracht in het merkenregister had verweerder kunnen weten van merkrechten van eiser. Ook zonder die zoektocht is verweerder "willfully blind" geweest.

 

Onder B (...) It is established case law that such parking pages built around a third party’s trademark as a rule do not constitute a bona fide offering of goods or services, nor do they constitute a legitimate noncommercial use of a trademark. (...jurisprudentie...). In the present case, the Panel notes that the linked pages also cover the area of fashion.
Onder C: Therefore, even if Respondent had not actually been aware of Complainant’s rights, a small effort on its part would have revealed those rights. If Respondent has not made that effort, it has been willfully blind to such rights.

IEF 10452

Vrijkopen van namaakgoederen

Koninklijk besluit van 20 oktober 2011 tot uitvoering van de wet van 15 mei 2007 betreffende de bestraffing van namaak en piraterij van intellectuele eigendomsrechten, BS 7 november (ed. 3), 67.327 / en hier

België. De ‘wet van 15 mei 2007’ heeft een douanemisdrijf ingesteld om de invoer in België, het in het vrije verkeer brengen, de uitvoer, de wederuitvoer en de plaatsing onder een schorsingsregeling van nagemaakte of door piraterij verkregen goederen te sanctioneren. Een Koninklijk Besluit van 20 oktober 2011 omschrijft nu onder meer de procedure voor een minnelijke schikking voor het ‘vrijkopen’ van de namaakgoederen. Inwerkingtreding op 7 november 2011.

Opsomming waar dit Koninklijk Besluit verder over gaat: Optreden douane; Zekerheid bij Deposito- en Consignatiekas; Minnelijke schikking; Bedragen minnelijke schikking; Betaling minnelijke schikking; Vernietiging goederen; Vernietiging goederen door procureur des Konings; Monsters bij vernietiging goederen.

Lees verder hier

IEF 10451

Bij pleidooi overeengekomen

Hof 's-Hertogenbosch 1 november 2011, LJN BU3613 (Unie van Katholieke Bonden van ouderen tegen Katholieke Bond van ouderen in Noord-Brabant)

Als randvermelding en in navolging van IEF 10076 en IEF 9297. IE-aspecten. Partijen zijn bij pleidooi overeengekomen om de procedure nader aan te houden waar het betreft de geschilpunten omtrent het gebruik van handelsnaamrechten en merkrechten tot 31 januari 2010 (r.o. 4.2.4 en 4.7.7). Verder rechtspraak.nl: Werven van individuele leden door overkoepelende unie van verenigingen onrechtmatig of onredelijk tegenover uittredende vereniging?

h) Unie KBO heeft bij brief van 30 november 2010 KBO Brabant het gebruik van de naam KBO als beeldmerk verboden. Voort heeft zij in die brief aangekondigd dat een nieuwe Brabantse KBO zal worden opgericht, waarover de individuele leden van KBO Brabant worden geïnformeerd via de diverse telefooninformatielijnen en mogelijk via het decembernummer van Nestor.

4.2.1 (...) Voorts heeft KBO Brabant gevorderd Unie KBO te gebieden om gebruik door KBO Brabant van de naam KBO als handelsnaam te gehengen en te gedogen, haar verplichtingen uit hoofde van de lidmaatschapsverhouding na te komen en mee te werken aan de feitelijke ontvlechting. Ten slotte heeft KBO Brabant de voorzieningenrechter gevraagd die voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie meent te behoren.
Als grondslag voor de gevorderde geboden en verboden voert KBO Brabant – onder andere - aan dat Unie KBO onrechtmatig jegens haar handelt door zich direct tot de leden van KBO Brabant te richten en deze tegen betaling direct haar dienstverlening in de vorm van een lidmaatschap aan te bieden, althans dat Unie KBO aldus handelt in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid die krachtens artikel 2:8 BW in de lidmaatschapsverhouding tussen partijen gelden.

4.2.4 Bij pleidooi heeft Unie KBO de vorderingen in conventie betwist. Unie KBO heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat het niet onrechtmatig of onredelijk is dat Unie KBO leden van KBO Brabant benadert om haar dienstverlening aan hen per 1 januari 2001 tegen betaling voort te zetten.
Partijen zijn bij pleidooi overeengekomen om de procedure nader aan te houden waar het betreft de geschilpunten omtrent het gebruik van handelsnaamrechten en merkrechten.

IEF 10450

Recensie: Oratie Cohen Jehoram

T. Cohen Jehoram, The relationship between national and Community trademark law. Between dream and practise, Amsterdam: deLex 2011.

Met recensie van Hein-Piet van Boxel, Novagraaf.

In een tijd dat enthousiasme voor een Verenigd Europa op sommige punten onder druk staat is het verschijnen van de inaugurele rede van prof.mr. Tobias Cohen Jehoram een opsteker voor de Europagezinden.

Op een uiterst duidelijke en praktische wijze geeft Cohen Jehoram een beschouwing over de verhouding tussen nationale en Community Trademark (CTM) registraties. Daarbij worden bestaande onduidelijkheden en consequenties van het CTM systeem klip en klaar voor het voetlicht gebracht. Uitgelicht worden vier onderwerpen over wat is normaal gebruik van een Community trademark, de beschermingsomvang van een merk met een reputatie, de territoriale reikwijdte binnen de EU van gerechtelijke bevelen, het volgens prof. mr. Cohen Jehoram op sommige punten gebrek aan harmonisatie. Als vijfde onderwerp noemt Cohen Jehoram de complexiteit voor de fusie en overnamepraktijk die voorvloeit uit art 16 van de CTM Richtlijn over het van toepassing zijnd recht wanneer een CTM als vermogensbestanddeel wordt gezien. Ongetwijfeld een mooi vertrekpunt voor nadere studie en beschouwing.

Afgezien van zijn gekende helderheid is prof. mr. Cohen Jehoram niet te beroerd om het boetekleed aan te trekken voor een misverstand dat zou zijn ontstaan over de uitleg van artikel 112 CTM Richtlijn dat betrekking heeft op de conversie van een CTM en van belang is bij het vraagstuk van de beoordeling van normaal gebruik van een merk. In een paar zinnen volgt een praktische uitleg van artikel 112 CTM Richtlijn en wordt haarscherp uitgelegd hoe beperkt gebruik van een merk wel gezien zou kunnen worden als normaal gebruik van een nationale merkinschrijving maar mogelijk niet als normaal gebruik van een CTM.

De uitgave van de inaugurele reden van prof. mr. T. Cohen Jehoram is een bondig geformuleerd en handzaam resumé van voor de praktijk belangrijke vragen over de reikwijdte van een Community Trademark. Daarmee is het niet alleen een handige opfrisser voor de rechtspraktijk maar ook een prima kennismaking voor studenten en andere in Europees (merkenrecht) geïnteresseerden.

Bestel uw exemplaar voor €19,50 (incl. btw, excl. verzendkosten) hier, ook inbegrepen in het Praktijkgebied IE.

IEF 10426

Varieert niet naargelang zijn gedrag

Conclusie AG HvJ EU 8 november 2011, zaak C-488/10 (Celaya Emparanza y Galdos Internacional S.A. tegen Proyectos Integrales de Balizamientos S.L.)

Modellenrecht. Moet een later model eerst nietig worden verklaard alvorens het gebruik van dit Model op basis van artikel 19 GModVo kan worden tegengegaan door de houder van het oudere model? Is daarbij het gedrag van de houder van het latere model relevant?

De AG concludeert dat een modelrechthouder een inbreukvordering kan instellen tegen een derde die een later ingeschreven modelrecht gebruikt, zonder daarvoor eerst een nietigheidsvordering in te stellen tegen het ingeschreven jongere model. Een andere oplossing werkt volgens de AG misbruik in de hand. De vraag staat los van de intentie van derde of varieert naargelang zijn gedrag.

Prejudiciële vragen: Strekt, in een procedure wegens inbreuk op het aan een ingeschreven gemeenschapsmodel verbonden uitsluitende recht, het recht om derden te beletten het te gebruiken als bedoeld in artikel 19, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen1 zich uit tot iedere derde die een ander model gebruikt dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt, of valt een dergelijke derde die gebruik maakt van een later gemeenschapsmodel dat op zijn naam is ingeschreven, daar integendeel niet onder zolang dat model niet nietig wordt verklaard?

 

Staat het antwoord op de voorgaande vraag los van de intentie van de derde of varieert het naargelang zijn gedrag, waarbij bepalend is dat die derde het latere gemeenschapsmodel heeft aangevraagd en laten inschrijven nadat hij door de houder van het oudere gemeenschapsmodel buiten rechte ertoe was verzocht het in de handel brengen van een product te staken wegens inbreuk op de aan dat oudere model verbonden rechten?

 

Conclusie: 

31. Bij het maken van die keuze lijkt mij van doorslaggevende betekenis dat indien de houder van een ingeschreven model zou worden verplicht om, teneinde een inbreukprocedure tegen de houder van een later ingeschreven model te kunnen inleiden, eerst te verzoeken om nietigverklaring van het tweede model, het systeem daardoor ernstig zou kunnen worden ondermijnd.

32. Zoals gezien wordt een model namelijk, anders dan een merk of octrooi, zonder enige inhoudelijke controle ingeschreven. Dit houdt in dat indien iemand te kwader trouw inbreuk maakt op een ingeschreven model zonder zelf een model te hebben ingeschreven, en de houder van het ingeschreven model vervolgens dreigt een inbreukvordering in te stellen, de inbreukmaker onmiddellijk een model zou kunnen inschrijven en daarmee de houder van het oudere model dwingen het jongere model nietig te laten verklaren alvorens een inbreukvordering te kunnen instellen(12). Het tweede model zou zelfs kunnen worden ingeschreven nadat de inbreukvordering al is ingesteld. Daar komt nog bij dat ook nadat het „defensieve” model nietig is verklaard, in principe niets de inbreukmaker zou beletten een nieuw model in te schrijven dat iets afwijkt van het eerdere model, en dat te gebruiken om een vrijwel identiek product te blijven verhandelen.

34. Nog een factor ter ondersteuning van deze uitlegging – die naar mijn mening evenwel niet doorslaggevend is, al denkt verzoekster in het hoofdgeding daar anders over – kan worden gevonden in het feit dat artikel 19, lid 1, van de verordening in algemene zin bepaalt dat de houder van een ingeschreven model een inbreukvordering kan instellen tegen elke willekeurige „derde” die het ingeschreven model zonder zijn toestemming gebruikt. Geen uitdrukkelijke uitzondering is voorzien voor derden die op hun beurt een model hebben ingeschreven. Indien de wetgever een beschermingsbeginsel voor houders van jongere ingeschreven modellen had willen invoeren, zou hij daar wel uitdrukkelijk in hebben voorzien.

47. Deze mogelijkheid leidt ons tot een meer specifieke beschouwing van de tweede prejudiciële vraag, waarmee de verwijzende rechter, zoals gezien, vraagt of het specifieke gedrag van de houder van het tweede model relevant kan zijn voor het antwoord op de eerste vraag.

48. Een dergelijke uitlegging kan, hoe interessant ook, niet worden aanvaard. Indien namelijk in alle met de onderhavige zaak vergelijkbare gevallen de intentie van de verweerder moet worden onderzocht, of ook maar moet worden gecontroleerd of aan het geding een fase is voorafgegaan die verweerder heeft aangezet tot de „defensieve inschrijving”, zou dat een aanzienlijke complicatie met zich brengen voor een systeem dat de wetgever uitdrukkelijk eenvoudig en efficiënt heeft willen maken.

Conclusie AG:

Het recht om derden te beletten een ingeschreven model te gebruiken als bepaald in artikel 19, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 inzake gemeenschapsmodellen, kan ook worden uitgeoefend tegen een derde die een eigen, later ingeschreven model gebruikt. Daartoe is het niet noodzakelijk eerst de nietigverklaring van dit laatste model te verkrijgen.

De intentie van de derde alsook het feit dat deze het model al dan niet heeft ingeschreven na buiten rechte te zijn verzocht het in de handel brengen van zijn product te staken, zijn in dit verband irrelevant.”

IEF 10449

Voorwaarde van voortzetting van analoge doorgifte

Vzr. Rechtbank Almelo 2 november 2011, LJN BU3513 (Discovery Communications Europe Ltd. tegen Cogas Kabel N.V.)

Auteursrecht. Doorgifte. Uitleg overeenkomst.

Discovery c.s. zijn auteursrechthebbenden van de inhoud van de zender Animal Planet. Cogas Kabel N.V. beheert een kabeltelevisienetwerk in Twente. Zij hebben een overeenkomst voor de analoge doorgifte van de zender. Medio 2007 is er ook mondelinge aanvulling om de zender ook digitaal door te geven. Gezien de stand van de ontwikkeling van digitale televisie heeft Discovery haar toestemming gegeven. In de overeenkomst staat dat de zender te allen tijde in het analoge basispakket dient te worden opgenomen, voor de digitale doorgifte was geen vergoeding verschuldigd, aldus  zeer onwaarschijnlijk dat Discovery dit voor beperkt aantal kijkers heeft willen afspreken.

Op grond hiervan oordeelt de voorzieningenrechter dat het aannemelijk is dat Discovery de toestemming voor digitale doorgifte slechts heeft gegeven onder voorwaarde van analoge doorgifte. De overeenkomst is beëindigd per 1 september en dus niet meer gerechtigd tot doorgifte en Cogas dient digitale doorgifte gestaakt te houden. Geen afdracht genoten winst.

Matiging van dwangsommen ad €5.000 per dag met maximum van €100.000. Proceskostenveroordeling ogv 1019h Rv conform liquidatietarief eenvoudig kort geding ad €6.000.

3.3  Dat Discovery de digitale doorgifte afhankelijk heeft willen stellen van de voortzetting van analoge doorgifte volgt tevens uit het beleid van Discovery. Discovery is deels afhankelijk van advertentie-inkomsten. Daarnaast wil Discovery een zo groot mogelijke kijkerdichtheid garanderen aan haar adverteerders. Alleen door de combinatie van zowel analoge als digitale doorgifte kan Discovery een 100 procent dekking garanderen aan haar adverteerders. Teneinde één lijn te trekken en duidelijkheid te bieden aan adverteerders heeft Discovery als landelijk beleid dat Animal Planet door providers/distributeurs alleen doorgegeven mag worden als het kanaal zowel analoog, als digitaal wordt doorgegeven. Ook in het licht van deze commerciële belangafweging is zeer onwaarschijnlijk dat Discovery in 2007 een zelfstandige overeenkomst voor digitale doorgifte aan een beperkt aantal kijkers heeft willen afsluiten zonder deze afhankelijk te stellen van de overeenkomst met betrekking tot analoge doorgifte.

3.4  Op grond hiervan acht de voorzieningenrechter het voorshands aannemelijk dat Discovery de toestemming voor digitale doorgifte heeft gegeven onder de voorwaarde van voortzetting van analoge doorgifte van Animal Planet en dat de continuering van de analoge doorgifte een essentieel element vormde van haar overeenkomst met Cogas.

3.5  Er is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van twee separate overeenkomsten maar van een aanvulling van de bestaande overeenkomst. Dat ook Cogas uitgaat van een gecombineerde overeenkomst blijkt uit de brief van Cogas van 20 september 2011 waarin staat dat de overeenkomst partieel voor wat betreft de analoge doorgifte is opgezegd door Cogas, en dat de overeenkomst voor wat betreft het digitale gedeelte nog steeds van kracht is.

3.8  Ten aanzien van de tweede vordering van Discovery strekkende tot afdracht van de genoten winst, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Discovery beschikt reeds over het aantal digitale abonnees van Cogas. Voorts heeft Discovery gevorderd dat Cogas opgave doet van de winst die zij met de digitale doorgifte van Animal Panet heeft genoten. Cogas heeft zich daartegen verweerd door te stellen dat zij niet in staat is om deze winst te bepalen. Discovery heeft daarop geen nadere onderbouwing gegeven van de gegevens die Discovery denkt nodig te hebben voor de berekening van de genoten winst door Cogas. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het beperkte kader van dit kort geding geen plaats is voor een bewijsopdracht of voor ingewikkelde berekeningen van de genoten winst. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.

3.9  De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de gevorderde dwangsom te matigen tot een bedrag van € 5.000,00 voor iedere dag, vanaf twee weken na betekening van dit vonnis, dat Cogas niet of niet volledig voldoet aan hetgeen onder sub I van dit dictum is bevolen, met een maximum van € 100.000,00.

IEF 10448

Hyperlink is echt alleen bewegwijzering

W.F. Dammers, Hyperlink is echt alleen bewegwijzering, ITenRecht 562

Parallelle publicatie ITenRecht.nl; in navolging van IE-Forum 10433 commentaar in't kort van Wouter Dammers, SOLV advocaten.

Op 2 november jl. heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen Real Networks en dhr. Edskes. In eerdere instantie verkreeg Real Networks verlof van de rechter om beslag te leggen op gegevensdragers waarop de vermeend inbreukmakende Real Alternative software zich bevond, en om bewijsbeslag te leggen om de omvang van de inbreuk in kaart te brengen. Eind augustus blogde ik al dat naar mijn mening in deze zaak (te) weinig aandacht is besteed aan de technische details. De rechtbank Den Haag heeft Real Networks nu in het ongelijk gesteld.

Inhoudsopgave 
1. Wat was er aan de hand 
2. Wat zegt de rechter? 
   a. Veronderstellingen 
   b. Centrale vraag 
   c. Hyperlink naar server van Freenet 
3. Conclusie?

1. Wat was er aan de hand
Real Networks, bedrijf achter de mediaspeler van weleer Realplayer, meent dat de freeware Real Alternative inbreuk maakt op merkrechten en auteursrechten op de Realplayer software. Edskes, man achter Codepack.nl, zou de software openbaarmaken en verveelvoudigen omdat hij op zijn website de mogelijkheid zou bieden om Real Alternative te downloaden, waarvoor de bezoeker van de website werd doorgelinkt naar een andere website of FTP-server.

2. Wat zegt de rechter?
a. Veronderstellingen
De rechtbank gaat er veronderstellenderwijs vanuit dat de RealPlayer Codecs en Realplayer Plugins auteursrechtelijk beschermde werken zijn, dat Real Networks auteursrechthebbende is en dat de RealPlayer Codecs en RealPlayer Plugins zonder toestemming van Real Networks zijn gekopieerd in Real Alternative (r.o. 4.6).

Met andere woorden: de rechtbank stelt niet vast (i) óf de codecs en plugins daadwerkelijk auteursrechtelijk beschermd zijn; (ii) óf de rechten daarop bij Realplayer liggen; en (iii) óf de codecs en plugins onderdeel uitmaken van Real Alternative.

Dit vind ik opmerkelijk. Edskes heeft, zo blijkt uit het vonnis, namelijk betwist dat dit het geval zou zijn. Ook zijn het mijns inziens cruciale uitgangspunten voor de beoordeling van het geschil. Ik begrijp dat de rechtbank in dit vonnis de redenatie “Ook al zou het inbreuk maken, dan nog…” gebruikt, maar toch meen ik dat de rechtbank wel heel gemakkelijk aan deze basisvereisten voorbij gaat. Ook meen ik dat de rechtbank zuiverder had kunnen kiezen voor haar bewoordingen in het resterende gedeelte van het vonnis (m.n. r.o. 4.37-4.40). Nu lijkt het namelijk dat de rechtbank toch meent dat Real Alternative inbreuk maakt op de rechten van Real Networks. Zo gaat zij er van uit dat wanneer Edskes Real Alternative openbaar heeft gemaakt of heeft verveelvoudigd ‘aldus’ (r.o. 4.7) inbreuk maakt op de auteursrechten van Real Networks. Zoals gezegd: dat is iets wat niet vast is komen te staan. Sterker uit r.o. 4.37-4.40 blijkt dat veel websites van derden (waaronder vooraanstaande bedrijven als Adobe, Microsoft, AOL en PCWorld) Real Alternative aanduiden als legale software (“freeware”, “open source”, “legal”).

b. Centrale vraag
Wat het ook mag zijn, centraal staat de beoordeling door de rechtbank van de hypothetische vraag of Edskes inbreuk maakt op de auteursrechten van Real Networks door een hyperlink op zijn website te tonen.

c. Hyperlink naar server van Freenet
Edskes heeft allereerst gemotiveerd betwist dat hij zelf Real Alternative vanaf zijn computer of server zou verspreiden: hij verwees op zijn website met een hyperlink (server-b1.edskes.com) naar het bestand Real Alternative op de server ftp2-freenet.de. De rechtbank stelt – na een heldere uitleg wat de onderdelen van de hyperlink technisch gezien betekenen – dat slechts is vast komen te staan dat de link op de website https://codepack.nl verwees naar het bestand Real Alternative op de server van Freenet, en dat Edskes Real Alternative dan ook niet heeft verspreid vanaf één of meer door hem beheerde FTP-servers.

Deze redenering vind ik wat kort door de  bocht. Dat de hyperlink verwijst naar een andere server betekent nog niet dat die server niet door Edskes wordt beheerd. Dat de server van mediabedrijf Freenet.de GmbH is, betekent slechts dat de server eigendom is van Freenet.de GmbH. Edskes kan de FTP-server bij Freenet.de hebben geregistreerd (al dan niet tegen betaling) en daar gebruik van hebben gemaakt om de software te hosten. Ik heb namelijk begrepen dat dit één van de diensten is die Freenet aanbiedt…

Misschien dat Real Networks er niet bij heeft stil gestaan dat Edskes mogelijk wel zeggenschap of controle uit zou kunnen oefenen over de beschikbaar stelling / openbaarmaking van Real Alternative via de servers van Freenet. Het staat overigens ook niet vast dát dat het geval is, maar uitgesloten is het dus ook niet.

De rechtbank beoordeelt vervolgens of Edskes met het aanbieden op zijn website codepack.nl van een link naar Real Alternative op de server van Freenet, het bestand Real Alternative heeft openbaar gemaakt dan wel heeft verveelvoudigd.

Na een uitgebreide uitleg van de begrippen “openbaarmaking” en “distributie onder het publiek” oordeelt de rechtbank dat niet kan worden gezegd dat Edskes  Real Alternative voor het publiek toegankelijk maakte:

“Het beschikbaar stellen van Real Alternative aan het publiek gebeurde niet binnen de website van [X] [lees: Edskes], althans onder zijn zeggenschap of controle, maar op een andere server namelijk die van Freenet. Na het aanklikken van de link werd een ander frame geopend waarbinnen de gebruiker diende in te stemmen met het downloaden van Real Alternative naar zijn eigen computer. [X] stelde met zijn link dan ook slechts een ‘bewegwijzering’ ter beschikking naar de locatie waar het bestand Real Alternative voor het publiek toegankelijk was.”

De rechtbank oordeelt vervolgens nog dat het publiek in de veronderstelling zou kunnen (zijn komen te) verkeren dat Real Alternative van een server van Edskes werd gedownload (doordat de hyperlink “server-b1.edskes.com” was), maar, zo stelt de rechtbank: 

“Dat neemt echter niet weg dat Real Alternative feitelijk niet werd gedownload van een server van [X] maar van een server van Freenet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [x] daarmee geen distributiehandelingen verricht in de zin van artikel 4 lid 1 van de Auteursrechtrichtlijn of van artikel 4 lid 1 sub c van de Softwarerichtlijn.”

Met andere woorden: de rechtbank oordeelt dat de feitelijke / technische wijze van distributie van belang is. Mijns inziens kan deze constatering ook in de discussie omtrent “embedden” relevant zijn.

Kortom, van openbaarmaking is volgens de rechtbank geen sprake. Uitgaande van de veronderstellingen in het vonnis is dat mijns inziens een terecht oordeel.

Vervolgens beoordeelt de rechtbank nog of Edskes Real Alternative heeft verveelvoudigd, welke vraag negatief wordt beantwoord. Er vond geen “transmissie” plaats van Real Alternative door of met de link van Edskes. De link wees de gebruiker de weg naar de server van Freenet waarop Real Alternative stond – de transmissie vond plaats van de server van Freenet naar de computer van de gebruiker. In die omstandigheden verrichte Edskes volgens de rechter geen verveelvoudigingshandelingen (r.o. 4.29). Zoals reeds aangegeven vraag ik me echter af of het inderdaad Freenet was die de server beheerde, of dat Edskes daar zeggenschap/controle op uitoefende. Maar uitgaande van de veronderstellingen in het vonnis is dit mijns inziens een terecht oordeel.

Vervolgens gaat de rechtbank nog in op de vragen of Edskes als tussenpersoon inbreuk zou maken op de auteursrechten van Real Networks, of Edskes een onrechtmatige daad zou plegen, en of Edskes merkinbreuk zou plegen. Ook daarvan blijkt geen sprake van te zijn.

De vorderingen van Real Networks worden dus door de rechtbank afgewezen. Real Networks wordt vervolgens in de proceskosten veroordeeld, ad EUR 48.000,- (zoals onderling door partijen werd afgesproken).

3. Conclusie?
Al met al is het geen wereldschokkend vonnis: het aanbieden van een hyperlink is volgens de rechtbank geen vorm van openbaarmaking of verveelvoudiging. Dat is niets nieuws. Wel interessant is de overweging dat de beoordeling van distributiehandelingen afhangt van de feitelijke / technische achtergrond. Het functionele criterium, zoals eerder geopperd door bijvoorbeeld Buma/Stemra, lijkt daarmee niet van belang.

Ten slotte meen ik dat het vonnis soms kort door de bocht gaat. Zo wordt veronderstellenderwijs aangenomen dat Real Alternative inbreuk maakt op codecs en plugins van Real Networks, terwijl dit een cruciale basis voor de beoordeling zou moeten zijn. Voorts wordt “eigendom” van een server gelijk gesteld aan “beheer” van een server, terwijl dat niet hetzelfde is. In dit geval is niet uitgesloten (maar overigens ook niet bewezen) dat Edskes de server beheerde. Ik ben benieuwd of Real Networks in hoger beroep zal gaan… To be continued?

IEF 10447

Bewijsstukken van uw discutabele werkwijze

Vzr. Rechtbank Groningen 4 november 2011, LJN BU3475 (Pagecentrum B.V.)

Als randvermelding: Mediarecht. Sociale media. Conflict tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op bescherming van eer en goede naam.

Pagecentrum heeft gedeelte van sportcentrum verhuurd aan gedaagde. Met harde bewoordingen in een e-mail dreigt gedaagde met publicatie van bewijsstukken van discutabele werkwijze rondom het organiseren van beurzen in het sportcentrum die zal worden gestuurd aan gemeente, bedrijfsleven, week- en dagbladen en sociale media. Eiser wil voorkomen dat woorden als diefstal, onrechtmatig, zelfverrijking zullen worden gebezigd; Vzr.voorgenomen uitspraken zullen de grenzen van de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid overschrijden. Rechter verbiedt uitlatingen. Compensatie van de proceskosten.

4.2. Het belang van [gedaagde] is er in gelegen dat hij zich in het openbaar kritisch, informerend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over zijn ervaringen met Pagecentrum. Het belang van Pagecentrum is erin gelegen dat zij niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan verdachtmakingen en/of voor haar ongewenste publiciteit omtrent (kort gezegd) de wijze waarop zij zich in het economische verkeer manifesteert. Welk van deze belangen, die in beginsel gelijkwaardig zijn, de doorslag behoort te geven, hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij speelt een rol de vraag of de voorgenomen uitlatingen van [gedaagde] op waarheid berusten en de manier waarop die beweringen worden gedaan.

4.4.  De voorzieningenrechter is op grond van het vorenstaande van oordeel dat [gedaagde] met het in de (sociale) media doen van de voorgenomen uitspraken op de wijze als in de e-mail van 3 oktober 2011 omschreven, de grenzen van de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid zal overschrijden. Door [gedaagde] te bezigen kwalificaties als diefstal, stelen en onrechtmatig ontberen voldoende feitelijke grondslag. Het algemeen belang pleegt ook niet te worden gediend met het doen van beschuldigingen waarvoor geen of onvoldoende onderbouwing is gebleken. Het doen van deze uitspraken zou derhalve in de gegeven omstandigheden onrechtmatig zijn jegens Pagecentrum.

4.5.  Gezien het voorgaande dient [gedaagde] zich te onthouden van de kwalificaties diefstal, stelen en onrechtmatig of woorden van gelijke strekking. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] reeds toegezegd dat hij deze woorden niet zal gebruiken. De vordering ligt in zoverre voor toewijzing gereed. De aan de veroordelingen te verbinden dwangsommen worden toegewezen op de wijze als in het dictum omschreven.

4.6.  Daar waar Pagecentrum heeft gevorderd [gedaagde] te gebieden om - naar de voorzieningenrechter begrijpt - zich in algemene zin te onthouden van het doen van uitlatingen die de naam van Pagecentrum in een kwaad daglicht kan stellen, zal die ruim geformuleerde vordering worden afgewezen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat het [gedaagde] vrij om verslag aan derden te doen van zijn ervaringen met Pagecentrum en deze wereldkundig te maken via (sociale) media. De begrippen afpakken en zelfverrijking zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarbij niet ontoelaatbaar zolang zij niet in de uitdrukkelijke context van wederrechtelijkheid of onrechtmatigheid worden gebruikt. Een belangenafweging, zoals hiervoor onder 4.2 bedoeld, valt thans dan ook in het voordeel uit van [gedaagde]. Hij handelt voorshands niet onrechtmatig door verslag te doen van zijn ervaringen met Pagecentrum, ook niet indien de teneur van die ervaringen een negatieve is. Toewijzing van deze ruim geformuleerde vordering zou e en ontoelaatbare inperking op de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] te weeg brengen en zou de waarborgen die in artikel 10 lid 2 EVRM zijn gesteld met voeten treden.

5.1.  verbiedt [gedaagde] om het handelen van Pagecentrum of Pagedal in een mail en/of tweed naar de gemeente Stadskanaal, B&W Stadskanaal, het bedrijfsleven, weekbladen, Dagblad van het Noorden, Twitter, Facebook en Linkedin te kwalificeren als diefstal, onrechtmatig of bestelen ofwel daarin kwalificaties van gelijke strekking te bezigen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke overtreding van dit verbod, met een maximum van alle in totaal te verbeuren dwangsommen van € 10.000.00,

IEF 10446

The 42 Key factors

European Parliament's Committee on Culture and Education, Study: The Content-Flatrate: A solution to illegal file-sharing, Conclusions and recommendations en The 42 Key factors of success for the feasibility of a content flat-rate, p. 103-109.

Auteursrecht. Piraterij. Vergoedingen. Collectief beheer in een Europese studie van 136 pagina's.

What must be taken into account concerning the content flat-rate scheme

It is necessary to provide protection for the end-user, based on facilitating a clear understanding of what acts are legally authorised and those which are not, and facilitate P2P and social networking, as long as those activities remain non-commercial and are not the subject of transactional agreements.

Extended collective licensing or exercise of rights should be promoted where opportunities exist for voluntary licensing and which are not (or cannot be) exploited by rights holders individually. This is intended to increase the legitimate market at the expense of piracy.

The content flat-rate system will be limited to download rights and some form of upload rights (making available) to allow access to P2P networks (where the protocol usually requires some form of uploading during downloading). The system will permit the global sharing of works of an end-user’s own digital collection, and will limit any form of sharing, over P2P networks, social sites, cyber lockers, etc., to a private circle of friends and family. As an example, the extended license of the making available right could be limited to 50 best friends, which means that P2P or DDL offerings (with new content offering) should only be allowed within one's social circle (perhaps via a social network).

The content flat-rate system will require that limitations are placed on the capacity of storage systems used within the authorised network and on the quantity of files shared irrespective of the protocols or applications used.

The ISP will have the capability to inform its subscribers when the quantity of files shared exceeds the authorised amount and then block excess sharing as they are already doing as part of current Internet and mobile phones subscription packages. The ISPs will be able to propose an extra fee in addition to the monthly content flat-rate if the consumer needs more capacity to exchange files as it works nowadays all over the world with Telecom operator’s cell phones subscriptions.

The limited, non-market status of the content flat-rate network should be enforced and the network ring-fenced from any commercial networks. There should be clear communication to potential end-users about the scope of activities which are permissible within the content flat-rate network. The terms should be standardised at European level and by category of work (and therefore not subject to a "single work single licensor" approach, or demarcated by territory of licensing or place of business of licensee and/or licensor)

IEF 10445

Opheffing van dit ouderwetse systeem

In reactie IEF 9791 een commentaar in't kort van Diederik Stols, Boekx advocaten eerder in FD, 'Kopieerheffing betalen via fiscus' 3 november 2011.

Iedereen die wel eens met behulp van zijn computer vakantiefoto’s, muziek of films op een CD brandt, betaalt daarvoor een kopieerheffing. Dat is geen belasting, maar een verplichte forfaitaire heffing die geïnd wordt door een stichting van auteursrechthebbenden, Stichting de Thuiskopie geheten.

Die stichting is twintig jaar geleden in het leven geroepen in een poging de makers van muziek en films te compenseren voor kopietjes die in de privésfeer gemaakt worden – toen nog op cassettebandjes. De heffing varieert van 14 eurocent voor een geheugenkaartje tot €1,10 voor een opneembare DVD. Al die dubbeltjes en euro’s worden niet geïnd door winkeliers zoals Mediamarkt en MyCom, maar door een handjevol Nederlandse bedrijven die de schijfjes uit lagelonenlanden importeren. Via dit systeem worden jaarlijks tientallen miljoenen euro’s afgedragen. Die miljoenen worden vervolgens door Stichting de Thuiskopie via een ingewikkelde rekenmethode doorbetaald aan organisaties zoals de veel bekritiseerde auteursrechtenorganisatie Buma/Stemra.

Als het aan staatssecretaris Fred Teeven van Veiligheid en Justitie ligt wordt dit heffingensysteem volgend jaar afgeschaft. Het systeem is archaïsch, want de hoogte van de heffing is gebaseerd op statistische gegevens. Het is namelijk niet te controleren wat er precies op al die zolderkamers gekopieerd wordt. Het meeste geld gaat daardoor naar platenmaatschappijen, muziekuitgeverijen en een handjevol topartiesten zoals Marco Borsato.

De techniek is de wetgeving bovendien ver vooruit: inmiddels bewaren steeds meer mensen hun muziekverzameling niet meer op hun computer of op allerlei schijfjes, maar in de ‘cloud’ van Apple of andere muziekdiensten.

Een ander probleem is dat het auteursrechtheffingensysteem in ieder land van de Europese Unie verschillend is. In Duitsland bestaat er al jaren een heffing, maar dan op apparaten zoals computers en laptops in plaats van op schijfjes. In landen als Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk bestaat helemaal geen heffing. De Nederlandse regering vergat bovendien in 2004 de thuiskopieregeling aan te passen aan een Europese auteursrechtrichtlijn.

Een jaar of tien geleden zijn slimme parallelhandelaren in deze handel gestapt. Ze richtten webwinkels op en brachten die onder in Duitse of Luxemburgse vennootschappen. Via die webwinkels leverden ze rechtstreeks ‘heffingvrije’ blanco schijfjes en geheugenkaarten aan Nederlandse winkeliers en consumenten. Dat vond Stichting de Thuiskopie niet leuk.

In 2005 kreeg een van de handelaren een proefproces aan de broek. De Nederlandse rechter stelde die handelaar tot twee keer toe in het gelijk. In de Nederlandse wet staat toch echt dat alléén de importeur een heffing hoeft te betalen. En deze handelaar was geen importeur, maar een in het buitenland gevestigde exporteur. Die zich simpelweg kon beroepen op het vrije verkeer van goederen, een van de hoekstenen van het Europese recht.

In juni van dit jaar stelde het Europese Hof van Justitie, tot ieders verrassing, alsnog Thuiskopie in het gelijk. Het woord ‘importeur’ moet volgens het Hof eigenlijk gelezen worden als ‘handelaar’, omdat anders de rechthebbenden naar hun vergoeding kunnen fluiten. Direct na deze beslissing stuurde Thuiskopie een boze brief aan alle ‘buitenlandse’ handelaren die al die jaren dachten het bij het rechte eind te hebben. En die nog nooit eerder een brief gekregen hadden. Of ze alsnog enkele tonnen, en in sommige gevallen miljoenen, kopieerheffing wilden afdragen.

Klopt dat? Nee. De Nederlandse wet bepaalt tot op de dag van vandaag dat de importeur de heffing betaalt, en niet de exporteur. Al die ‘buitenlandse’ handelaren mochten er op vertrouwen dat die wet gewoon klopte. In de rechtspraak van datzelfde Europese Hof heet dat het rechtszekerheidsbeginsel. Wie is er dan wél verantwoordelijk? Dat is de Nederlandse regering. EU-lidstaten zijn namelijk civielrechtelijk aansprakelijk als ze het Europese recht op een verkeerde manier in hun nationale wetgeving verwerken. In dit geval had de Nederlandse regering dus al in 2004 het woord ‘importeur’ moeten vervangen door het woord ‘handelaar’. Het gevolg van deze vergissing is dat de belastingbetaler vroeg of laat gaat opdraaien voor al die miljoenen achterstallige kopieerheffing. Zo wordt een forfaitaire royaltybetaling alsnog via de achterdeur een publiekrechtelijke belastingheffing. Dat kan nooit de bedoeling geweest zijn.

De staatssecretaris doet er dus verstandig aan om haast te maken met de opheffing van dit ouderwetse systeem, en vooral met de opheffing van Stichting de Thuiskopie. Het geld dat hij daarmee bespaart op zijn Justitiebegroting kan hij vast wel ergens anders voor gebruiken.