IEF 22202
26 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22200
26 augustus 2024
Uitspraak

Haviltex-criterium in actie: de licentie van Harbour Antibodies ziet alleen op de toepassing van octrooien in muizen

 
IEF 22204
26 augustus 2024
Uitspraak

Onverwachte wending in eerste Amerikaanse rechtszaak over tekst- en datamining voor generatieve AI

 
IEF 7459

TV-regelgeving

“De Commissie vraagt de lidstaten zich soepel op te stellen bij de aanpassing van tv-regelgeving in 2009. Een jaar na de inwerkingtreding van een nieuwe EU-richtlijn die bedoeld is om de tv-regelgeving te liberaliseren en verouderde en bureaucratische beperkingen voor het aanbieden van digitale tv via het internet, video-on-demand en mobiele tv in Europa te schrappen, hebben de EU-lidstaten weinig vooruitgang geboekt bij de aanpassing van hun nationale regelgeving. Alleen Roemenië heeft de nieuwe audiovisuele mediavoorschriften van de EU, die op 19 december 2007 (IP/07/1809) in werking zijn getreden, volledig uitgevoerd.

De EU-richtlijn inzake audiovisuele mediadiensten, die door het Europees Parlement en de Raad van ministers van de EU op voorstel van de Commissie werd goedgekeurd (IP/05/1573), houdt een aanpassing in van de vorige EU-regelgeving die betrekking had op traditionele TV-uitzendingen om rekening te houden met het digitale tijdperk en de nieuwe generatie van op televisie gelijkende diensten. De overige 26 lidstaten zijn nu bezig met de omzetting van de aangepaste regelgeving voor de EU-audiovisuele industrie in hun nationale wetgeving. Zij hebben hiervoor de tijd tot december 2009. Dan zou de EU moeten kunnen beschikken over een interne markt voor alle audiovisuele mediadiensten die bedrijven rechtszekerheid biedt en kijkers een meer gediversifieerde en kwalitatief goede programmering.”

Lees hier meer.

IEF 7458

Zij had dat verweer handen en voeten moeten geven

UGG AutraliaRechtbank Dordrecht, 24 december 2008, LJN: BG8866, Deckers Outdoor Corporation tegen La Cheapa V.O.F. c.s.
 
Nederlands hoofdstukje in conflict over de rechten op de populaire, van oorsprong Australische, UGG-schapenvachtlaarzen (lees over de internationale achtergronden bijvoorbeeld
hier en hier meer.).

Merkenrecht, auteursrecht, slaafse nabootsing. Bodemprocedure na ex parte verleende beschikking. Voldoende belang bodemprocedure. Gedaagden hebben via hun website laarzen aangeboden onder het teken UGG (Australia) en Jumbo Ugg. UGG is bekend merk en geen soortnaam. Auteursrecht laarzen onvoldoende gemotiveerd betwist. Naast merk- en auteursrecht inbreuk ook slaafse nabootsing en misleiding (misleidende reclame) aangenomen. Geen beroep op ontbreken kwade trouw (winstafdracht). 1019h proceskostenveroordeling: partijen dienen zich nog nader uit te laten n.a.v. IE indicatietarieven.

Voldoende belang:  “4.2.  La Cheapa voert aan dat er geen grond is voor deze bodemprocedure, omdat zij zich heeft gehouden aan de in september 2007 opgelegde bevelen. Dit verweer, dat wordt opgevat als een beroep op het ontbreken van voldoende belang (artikel 3:303 BW), slaagt niet. Ook als La Cheapa zich aan de opgelegde bevelen houdt geldt immers dat de bevelen bloot staan aan het verliezen van gelding als de bodemprocedure niet was gestart (artikel 1019i Rv). In dit verband is mede van belang dat La Cheapa de inbreuk niet erkent en, in tegendeel, verweer voert.

4.3.  Bovendien heeft La Cheapa het gebruik van Jumbo Ugg na september 2007 hervat. Partijen zijn het er weliswaar over eens dat dit niet onder de opgelegde bevelen viel, maar Deckers stelt zich op het standpunt dat dit wel merkinbreuk oplevert. Ook daartegen verweert La Cheapa zich.”

Geldigheid merken/bekendheid:  “4.4.  La Cheapa voert aan dat UGG en het woord Uggs geen merknamen zijn. Volgens haar zijn dat sinds 1933 de aanduiding voor een soort laarzen. Daarom zou het merk UGG geen bescherming als merk mogen hebben. De rechtbank vat dit verweer op als een beroep op nietigheid van de merken op de grond dat deze ten tijde van de depots een soortnaam zijn (artikel 2.28 lid 1 sub c BVIE).

4.5.  Dit verweer kan ten aanzien van het merk UGG AUSTRALIA niet slagen, omdat dit een gecombineerd woord- en beeldmerk betreft en het verweer van La Cheapa alleen het woord UGG betreft.

4.6.  Ten aanzien van het merk UGG word het verweer ook verworpen. La Cheapa motiveert dit verweer alleen maar met de opmerking dat Australische bedrijven, zoals Jumbo Ugg, van mening zijn dat het woord UGG een soortnaam is. Op basis van de mening van één of meer bedrijven in Australië kan echter niet als feit worden vastgesteld dat sprake is van een soortnaam in de Benelux.

4.7. Bovendien heeft La Cheapa tijdens de comparitie erkend dat UGG in de Benelux juist een bekend merk is. [gedaagde 3] deelde toen voorts mee dat zij denkt dat bezoekers van de website bij de mededeling “100% authentic UGG Australia” hebben gedacht dat dit de laarzen waren van het bekende merk UGG, en dat zij niet alleen maar hebben gedacht aan ‘een’ sheepskin laars. Dit alles ondergraaft de stelling dat UGG een soortnaam is. In deze procedure wordt daarom van de geldigheid van de merken uit gegaan.

4.8.  De rechtbank heeft voorts geen reden om te betwijfelen dat het om in de Benelux bekende merken gaat. De rechtbank gaat daar dus, met partijen, vanuit.“

Merkinbreuk:  4.11.  De tekens UGG en UGG Australia van La Cheapa beelden zonder wijziging of toevoeging alle bestanddelen van de merken van Deckers af, en zijn dus identiek aan die merken. La Cheapa heeft die tekens gebruikt door op haar website de namaak-UGGs aan te bieden, doordat de tekens waren aangebracht op de door haar verkochte laarzen – zoals ter zitting is gebleken -, op de verpakking en in reclame materialen (op haar website en op het informatieboekje). Dit alles vormt gebruik voor dezelfde waren als de waren waarvoor Deckers de merken heeft ingeschreven.

4.12.  La Cheapa heeft zich zodoende dan ook schuldig gemaakt aan merkinbreuk als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE. “

Auteursrecht: “4.13.  Zoals hiervoor is overwogen erkent La Cheapa dat door haar verkochte namaak-UGGs vrijwel één op één kopieën waren van de modellen van Deckers. Zij betwist voorts niet dat de totaalindruk van haar verpakking, zonnetje, afbeeldingen en boekje overeenstemt met die van Deckers en zij betwist evenmin dat de tekst op haar website was overgenomen (in vertaling) van delen van de tekst op de website van Deckers. Daarmee is de verveelvoudiging gegeven.

4.14.  La Cheapa voert echter aan dat de laarzen van Deckers, de afbeeldingen en teksten op de Deckers website onvoldoende originaliteit bezitten. De rechtbank overweegt als volgt naar aanleiding van dit niet nader toegelichte en niet met stukken onderbouwde verweer.

Auteursrecht afbeeldingen: 4.16. Deckers heeft niet geconcretiseerd om welke afbeeldingen het haar gaat, maar voor zover de rechtbank begrijpt gaat het haar om foto’s waarop laarzen staan op een witte ondergrond (bijv. de door La Cheapa overgenomen afbeelding in r.o. 2.9). Zonder nadere toelichting, die Deckers niet heeft gegeven, valt niet in te zien dat/waarom deze banaal ogende foto’s het persoonlijk stempel van de maker dragen. Daarom treft het verweer van La Cheapa in zover doel.

Auteursrecht laarzen: 4.18.  La Cheapa heeft niet aangevoerd dat de vorm van de laarzen van Deckers is ontleend aan andere laarzen. De eigen waarneming van de door Deckers (via foto’s en ter zitting) getoonde modellen en haar toelichting leidt de rechtbank niet tot de conclusie dat achter die laarzen geen enkele creatieve arbeid valt aan te wijzen. La Cheapa kon daarom niet volstaan met de loutere opmerking dat de laarzen onvoldoende origineel zijn. Zij had dat verweer handen en voeten moeten geven. Nu zij dat heeft nagelaten heeft zij de stelling van Deckers onvoldoende gemotiveerd betwist en moet er in deze procedure van worden uit gegaan dat de laarzen werken zijn in de zin van de Auteurswet.

Auteursrecht tekst: 4.19. De tekstdelen die door La Cheapa zijn overgenomen (overname in r.o. 2.10) getuigen naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate van het persoonlijk stempel van de maker. La Cheapa heeft niet aangevoerd dat deze tekstdelen zijn ontleend aan de tekst van een ander. Daarom wordt haar verweer ook ten aanzien van de tekst verworpen.

(…) 4.22.  La Cheapa heeft dus inbreuk gemaakt op het auteursrecht van Deckers door verveelvoudigingen van de laarzen, verpakking, zonnetje, boekje en tekst openbaar te maken.

Slaafse nabootsing:  4.23.  Het ligt voor de hand dat het aanbieden van de slaafse nabootsingen van de laarzen en verpakking verwarringsgevaar in het leven heeft geroepen. La Cheapa betwist dat ook niet. Evenmin betwist zij dat zij, waar het de vormgeving betreft, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van de door haar aangeboden producten net zo goed een andere weg had kunnen inslaan. Haar handelwijze vormde daarom tevens een daad van ongeoorloofde mededinging.

Misleiding: 4.24.  De mededelingen op de website van La Cheapa “100% authentic Ugg Australian boots!!!” en “UGG Australia staat garant voor Luxury Comfort. UGG logo op de hiel” wekken, zoals La Cheapa tijdens de comparitie heeft erkend, de indruk dat het om originele merklaarzen van Deckers ging. La Cheapa betwist niet dat tevens de indruk is gewekt dat zij een officiële dealer van Deckers was. Zij heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan misleiding.

Merk Jumbo Uggs:   4.27.  La Cheapa verweert zich met de stelling dat Jumbo Ugg een afzonderlijk merk is, dat geen verwantschap heeft met UGG en dat Deckers geen recht heeft op Jumbo Uggs. Kennelijk bedoelt zij dat Jumbo Ugg niet overeenstemt met UGG en/of UGG Australia en dat Deckers daarom haar merken niet tegen gebruik van dit teken kan inroepen. Dat verweer wordt verworpen.

Van overeenstemming als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE is sprake als merk en teken zo overeenstemmen dat het publiek een samenhang tussen merk en teken ziet, en wel zodanig dat door het gebruik van Jumbo Ugg ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit, of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van het merk UGG. Gezien de exacte soortgelijkheid van de waren (namelijk: laarzen), het feit dat het volledige woordmerk Ugg onderdeel uitmaakt van het teken, en de niet betwiste stelling van Deckers dat haar merk UGG zeer grote populariteit heeft in de Benelux, valt redelijkerwijs te verwachten dat het hier bedoelde verband wordt gelegd.

4.28.  Nu La Cheapa geen geldige reden voor dit gebruik heeft aangevoerd, luidt de conclusie dat zij inbreuk heeft gemaakt op het merkrecht van Deckers.

Teken Uggs:  “4.29.  Ook het gebruik van het teken Uggs in de zin “… een familiebedrijf dat sinds 1989 Uggs maakt” levert merkinbreuk op. La Cheapa heeft hier geen verweer tegen gevoerd, anders dan het reeds verworpen verweer dat Ugg een soortnaam zou zijn. Nu sprake is van gebruik van een identiek teken voor dezelfde waren (namelijk ter promotie van haar laarzen) doet zich inbreuk in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE.

4.30.  Save the UGG: In de tekst “Save the UGG” en “Save the UGG. Join the fight to save an aussie icon – the ugg boot” is sprake van gebruik van het merk. Deckers stelt niet dat het hier gaat om gebruik voor waren of diensten. Het merkenrechtelijk toetsingskader wordt daarom gevormd door artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE. Op basis van die bepaling kan Deckers zich tegen dit gebruik, zonder geldige reden, verzetten als daardoor ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit, of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van haar merk.

4.31. Deckers stelt weliswaar dat dit gebruik schadelijk voor haar is omdat ten onrechte wordt gesuggereerd dat haar merk niet geldig is. Dat staat echter niet in de hiervoor weergegeven teksten. Deckers heeft geen documentatie van de site waar naar kon worden doorgelinkt overgelegd. Daarom kan de inhoud van die site niet in de beoordeling worden betrokken. Deckers stelt alleen dat op die site ten onrechte wordt gesuggereerd dat haar merk niet geldig is, terwijl La Cheapa aanvoert dat daarop staat dat het merk UGG in Australië geen bescherming geniet. Deckers heeft de juistheid van deze laatste mededeling niet weersproken. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat sprake is van merkinbreuk 2.20 lid 1 sub d BVIE, of dat wordt doorgelinkt naar een website waarop onjuiste mededelingen over Dekcers zijn geplaatst.

4.32.  Deckers heeft dan ook onvoldoende gesteld om merkinbreuk of onrechtmatig handelen vast te kunnen stellen.”

Winstafdracht: “4.34.  Het verweer dat de inbreuk niet te kwader trouw is gepleegd wordt verworpen. La Cheapa handelde bedrijfsmatig. Zij bood haar producten immers op commerciële basis aan, aan een omvangrijk (internet) publiek. Daarom wordt zij geacht bekend te zijn geweest met de inhoud van het merkenregister. Dat zij Deckers als bron van de originele merklaarzen kende vloeit voort uit het vaststaande feit dat zij contact heeft gezocht met Deckers en haar distributeurs, en hen heeft verzocht om laarzen in te kopen. Die verzoeken zijn niet gehonoreerd en zij kocht elders in. Mede gezien de bekendheid van het merk mocht toen – ook van een opstartend bedrijf als La Cheapa– verwacht worden dat zij serieus onderzoek deed naar die alternatieve leveranciers. Dat zij dat heeft gedaan staat niet vast. La Cheapa voert weliswaar aan dat zij aan hen heeft gevraagd of de producten originele merkproducten waren, maar zij heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd en niets aangevoerd dat op een serieus te nemen onderzoek duidt.

Schade: 4.36.  Ook de vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat (petitum 9) kan worden toegewezen, nu de inbreuken toerekenbaar zijn aan La Cheapa. Het verweer dat de geringe verkopen van La Cheapa geen merkbare invloed gehad kunnen hebben op de verkopen van Deckers kan niet tot afwijzing leiden. Voor toewijzing van deze vordering is immers slechts vereist dat aannemelijk is dat Deckers mogelijk schade heeft geleden. Dat Deckers mogelijk schade heeft geleden, is aannemelijk.

4.37.  De vordering wordt afgewezen waar het de “nog te lijden schade” betreft. Deckers heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij, ondanks het feit dat La Cheapa is gestopt, nog schade zal lijden.”

Lees het vonnis hier (helaas geen afbeeldingen).
 

IEF 7457

Met betrekking tot het toezicht

Kamerstukken 31 766, nr. 6 Wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten. Verslag, vastgesteld 24 december 2008

De vaste commissie voor Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Met inhoudsopgave:

1. Inleiding
2. Tussenbalans
3. Versterking van het toezicht
4. Verbreding van het toezicht
5. Buitenlandse organisaties
6. Overige toezichtsaspecten
7. Geschillencommissie voor tariefgeschillen
7.1 Inleiding
7.2 Doelstelling geschillencommissie
7.3 Positionering van de geschillencommissie
7.4 Samenstelling van de geschillencommissie
8. Europese en internationale context
9. Consultatie over de verbreding en versterking van het toezicht
10. Gevolgen voor het bedrijfsleven en collectieve beheersorganisaties
11. Gevolgen voor de Rijksbegroting

Lees het volledige kamerstuk hier.

IEF 7456

Personalia

"Köster Advocaten heeft per 1 januari 2009 Margot Span (37) als partner benoemd. Margot Span is sinds 2000 verbonden aan dit kantoor en heeft daar de IE- en de reclamerechtpraktijk opgebouwd. De afgelopen jaren verkreeg zij bekendheid met de zaak over de Endstra-tapes en de zaak tussen een ooglaserkliniek en de Consumentenbond.

Daarnaast doceert Margot aan het Amsterdam Fashion Institute. Binnen Köster advocaten geeft zij leiding aan de IE-sectie die onlangs verder is uitgebreid met Rosemarijn van Velzen- In ’t Veld (voorheen Clifford Chance)."

IEF 7455

Te lang stilzitten (HB)

Hans van HemertGerechtshof Amsterdam, 23 december 2008, zaaknummer 200.004.493/01, Intersong Basart Publishing Group B.V. c.s. tegen Hans van Hemert.
 
Auteursrecht. Via de website van Margriet Koedooder: “Hoger beroep van muziekuitgeverij Intersong Basart  tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2008 (zie: IEF 5612).

Intersong had 11 grieven aangevoerd tegen het vonnis van de rechtbank. In de rechtbankprocedure had Intersong tevergeefs gestreden tegen de door haar auteur Hans van Hemert buitengerechtelijk ontbonden muziekuitgavecontracten. Hans van Hemert wilde weer zélf over zijn catalogus van 227 muziekwerken, waaronder vele hits, kunnen beschikken doordat Intersong naar zijn mening al jaren lang ten onrechte nauwelijks enige exploitatie activiteiten ten aanzien van zijn muziekwerken had verricht. Dit ondanks herhaaldelijk aandringen daartoe door Van Hemert.
 
Het Hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en oordeelt dat Van Hemert de overeenkomsten wel degelijk rechtsgeldig heeft ontbonden wegens een voldoende ernstige wanprestatie. Intersong heeft in de procedure volgens het Hof te weinig bewijzen naar voren gebracht waaruit de volgens Intersong wel degelijk gedane inspanningen kunnen blijken. Het overhandigen van schriftelijke verklaringen van de eigen medewerkers van Intersong is daarvoor niet genoeg. Van Hemert had onbestreden aangevoerd dat hij de afgelopen acht jaar niets van Intersong had gehoord.

In de tekst van de vele onderliggende overeenkomsten, waarbij Van Hemert de uitgaverechten op zijn werken in volle omvang en voor de duur van het auteursrecht en wereldwijd had overgedragen, was geen enkele verplichting voor de uitgever opgenomen. Dat kon Intersong echter niet baten. Een inspanningsverplichting tot exploitatie is inherent aan de aard van de betreffende contracten, had de rechtbank al eerder geoordeeld. Ook het door Van Hemert jaarlijks accorderen van de (door Intersong opgemaakte) jaarstukken van het in de vorm van een besloten vennootschap gegoten ‘fonds’ met Intersong mag niét worden uitgelegd als een akkoordverklaring met betrekking tot alle activiteiten die tot die cijfers hebben geleid. Met een dergelijk akkoord wordt niet meer verklaard dan dat de cijfers kloppen, aldus het Hof.”
 
Lees het arrest hier.

IEF 7454

Over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing

Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 december 2008, HA ZA 05-3008, Teckru Projects B.V. tegen B.V. Machinefabriek P.M. Duyvis

Octrooirecht. Tussenvonnis na tussenvonnis (zie:  IEF 2800). Heroverweging eindbeslissing door wijziging EOV. Duyvis is houder van een Europees octrooi dat ziet op een pers voor het scheiden van cacaomassa in cacaokoek en cacaoboter. Teckru stelt, kort gezegd,  dat de uitvinding van Duyvis op de prioriteitsdatum niet nieuw was. Dat wordt nu bewezen geacht en dientengevolge moet het Nederlandse deel vernietigd worden, althans in de vorm waarin het is verleend, maar het afscheid van Spiro/Flamco noopt de rechtbank wel tot verdere aanhouding waar het de partiële nietigheid betreft: partijen worden in de gelegenheid gesteld zich bij akte nader uit te laten over de gevolgen die de wijziging van het EOV voor deze zaak heeft. 

Onder de uitzondering op de gebondenheid aan eigen eindbeslissingen valt naar het oordeel van de rechtbank ook een eindbeslissing die berust op een juiste juridische grondslag, die na het tussenvonnis achterhaald is door een wijziging van het recht en die ook in lopende procedures onmiddellijke werking zou kunnen hebben.

“2.5. Omdat de Bauermeisterhandleiding 1965/1966 vóór de prioriteitsdatum openbaar toegankelijk was, dient - gelijk de rechtbank in haar tussenvonnis van 25 oktober 2006 heeft overwogen - het Nederlandse deel van EP 961 te worden vernietigd, althans in de vorm waarin het is verleend. De rechtbank ziet geen aanleiding haar tussenvonnis op dit punt te heroverwegen, gelijk door Duyvis in haar conclusie na enquête is verzocht. Van een kennelijke vergissing is in het tussenvonnis geen sprake. Ook kan niet gesproken worden van nieuwe feiten en/of omstandigheden die tot een herziening zouden nopen. Een andersluidend oordeel van een buitenlandse rechter is niet als zodanig aan te merken.

2.6. Dit is anders wat de bindende eindbeslissing van de rechtbank inzake de partiële nietigheid (rechtsoverwegingen 4.16. tot en met 4.21.) betreft. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.

2.7. De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, NJ 2008, 553 m.nt. HJS). Onder deze uitzondering op de gebondenheid aan eigen eindbeslissingen valt naar het oordeel van de rechtbank ook een eindbeslissing die berust op een juiste juridische grondslag, die na het tussenvonnis achterhaald is door een wijziging van het recht en die ook in lopende procedures onmiddellijke werking zou kunnen hebben.

2.8. De onder 2.6. bedoelde bindende eindbeslissing is gegrond op de toepassing van de leer uit het arrest Spiro/Flamco (HR 9 februari 1996, BIE 1996/94). In het vonnis van deze rechtbank van 8 oktober 2008, rolnummer, HA ZA 97-1605 (Boston/EGP) heeft de rechtbank geoordeeld dat die leer sinds de inwerkingtreding van het Europees octrooiverdrag 2000 (hierna: EOV 2000) per 13 december 2007 niet langer van toepassing is op Europese octrooien. Daarbij is tevens voorop gesteld dat de nieuwe verdragstekst onmiddellijke werking heeft.3 Nu het EOV 2000 in art. 138 EOV een zelfbeperkingsrecht van de octrooihouder ten overstaan van de nationale rechter introduceert (naast de mogelijkheid van centrale zelfbeperking na verlening, art. 105b(2) EOV 2000), ziet de rechtbank aanleiding terug te komen op haar tussenvonnis van 25 oktober 2006, voor zover dat ziet op de partiële nietigheid van EP 961.

2.9. Omdat het debat tussen partijen niet is gevoerd tegen de achtergrond van het zelfbeperkingsrecht zoals dat thans in art. 138 EOV is neergelegd, ziet de rechtbank aanleiding partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte nader uit te laten over de gevolgen die de wijziging van het EOV voor deze zaak heeft. Duyvis zal daartoe als eerste in de gelegenheid worden gesteld. Zij kan daarbij tevens aangeven of zij EP 961 op andere wijze wil beperken dan zij (in het licht van Spiro Flamco) al heeft voorgesteld, en, zo ja, daartoe een concreet voorstel doen. De rechtbank wijst er ten overvloede op dat het octrooi in gewijzigde vorm moet voldoen aan de eisen die voor elk octrooi gelden, te weten de vereisten met betrekking tot octrooieerbaarheid, nawerkbaarheid en toegevoegde materie. Teckru zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld tot het nemen van een antwoordakte.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7453

En niet geresorbeerd bij de dikke darm komen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 december 2008, HA ZA 06-2955, Kruidvat Retail B.V. tegen Nutricia N.V.

Octrooirecht. Nieuwe ronde in het prebiotische geschil tussen (babyvoeding)producenten Kruidvat en Nutricia (zoek op ‘prebiotisch’ voor eerdere uitspraken). Kruidvat stelt, kort gezegd,  dat Nutricia’s Europese octrooi voor ‘koolhydraatmengsels voor diëtische voedingen en farmaceutica’ vernietigd moet worden omdat de in de conclusies geclaimde materie niet als nieuw en inventief kan worden aangemerkt terwijl er bovendien geen technisch effect kan worden bereikt. De rechtbank volgt de stellingen van Kruidvat niet en wijst de vorderingen af. Dat tegen het octrooi (door vier partijen) oppositie is ingesteld, is geen reden voor aanhouding. 1019h proceskosten, volgens afspraak partijen: €120.000,-.

“4.1. Anders dan ten tijde van het incidentele vonnis van 31 januari 2007 werd verwacht, is in de oppositie nog niet definitief beslist. Voor aanhouding van de procedure in afwachting van de uitkomst van het beroep dat tegen de beslissing van de oppositieafdeling is aangetekend, bestaat evenwel ook thans geen aanleiding. In dat verband is van belang dat beide partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verzocht dat beroep niet af te wachten, onder welke omstandigheid de rechtbank in dit geval afziet van toepassing van haar discretionaire bevoegdheid op de voet van artikel 83 lid 4 Rijksoctrooiwet 1995”.

(…) 4.25. Uit het voorgaande volgt dat geen van de door Kruidvat genoemde documenten
schadelijk zijn voor de nieuwheid van conclusie 1. Conclusie 1 en de daarvan afhankelijke
volgconclusies 2 tot en met 11 zijn dus nieuw.

(…) 4.35. Gezien het voorgaande zijn de maatregelen van conclusie 1 en de daarvan afhankelijke volgconclusies als nieuw en inventief aan te merken.

(…) 4.36. Pas bij pleidooi heeft Kruidvat zich op het standpunt gesteld dat het octrooi, althans conclusie 1, ook daarom niet inventief is omdat daarmee het beoogde technische effect niet bereikt zou worden. Volgens Kruidvat is een synergetisch prebiotisch effect niet aantoonbaar. In dit verband heeft Kruidvat overgelegd productie 30 en 31, verslagen van door Nestec uitgevoerde tests, en productie 32, het verslag van een door Friesland Brands uitgevoerde test. Kruidvat vindt de resultaten van een door Nutricia overgelegd rapport van Van Nuenen, waaruit dat synergetisch effect zou moeten blijken, niet overtuigend.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7452

Voortgangsverslagen beschermingsduur & gemeenschapsoctrooi

Kamerstukken II 2008/09,21501-30, nr. 198. Raad voor Concurrentievermogen; Brief minister met het verslag van de Raad van 1 en 2 december 2008

Verlenging beschermingsduur muziekwerken: Voortgangsverslag. Het voorzitterschap gaf een toelichting op het voortgangsrapport en benadrukte het belang van een akkoord. De Commissie, bij monde van Commissaris McCreevy, benadrukte dat de huidige beschermingsduur in de EU kort is ten opzichte van bijvoorbeeld de VS (55 jaar) en Mexico (75 jaar). De Commissaris verwelkomde het voortgangsverslag van het voorzitterschap en sprak de hoop uit dat de Raad snel tot een akkoord kan komen over dit voorstel. Er was geen tafelronde voorzien en er werden dan ook geen interventies gepleegd. Tijdens het volgende agendapunt «Gemeenschapoctrooi» heeft Nederland kort benadrukt afwijzend te staan tegenover dit voorstel.

Gemeenschapsoctrooi: Voortgangsverslag. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, benadrukte het belang van een snellere voortgang op dit dossier, om eindelijk politiek knopen te kunnen doorhakken. Veelgenoemde openstaande punten zijn de kwaliteit van de rechtspraak (geschilbeslechting), de rol van het Europese Hof van Justitie, de vertaling en de kosten voor het aanvragen en in standhouden van het gemeenschapsoctrooi. Een tweetal lidstaten herhaalde het standpunt dat geen sprake mag zijn van discriminatie van hun taal. Tot slot stelden veel lidstaten zich sceptisch op tegenover het voorstel van de Commissie in het Europees herstelplan om de kosten van octrooien met 75% te verminderen.

Lees de brief hier.

IEF 7451

De economische omvang van het auteursrecht in Nederland

Kamerstukken II 2008/09, 29838, nr. 13 (met Bijlage).  Auteursrechtbeleid; Brief minister inzake aanbieding van het onderzoek 'De economische omvang van het auteursrecht in Nederland', uitgevoerd door SEO Economisch Onderzoek

"Uit het onderzoek blijkt dat de toegevoegde waarde van de auteursrechtelijk relevante sectoren € 30,5 miljard bedroeg (5,9% van het Bruto Binnenlands Product). De werkgelegenheid bestond uit 567 214 voltijdbanen (8,8% van de werkgelegenheid in Nederland), en het handelsbalansoverschot was € 2,4 miljard (6,9% van het handelsbalansoverschot in Nederland).

Uit de vergelijking met de andere 16 landen die volgens de Guide onderzoek verricht hebben, blijkt dat Nederland een vijfde positie inneemt daar waar het gaat om het aandeel in de toegevoegde waarde, en een derde positie bij het aandeel in werkgelegenheid. Ten slotte blijkt uit het onderzoek dat sprake is van een toename van het economisch belang van het auteursrecht. Zo is tussen 1998 en 2005 de toegevoegde waarde van de kernsectoren gemiddeld jaarlijks met 4,4% toegenomen, en de werkgelegenheid met 7,4%."

Lees hier de brief en hier het onderzoek.

IEF 7450

Kunst, omdat het mag

Ersnt Kirchner - MarcellaDe nieuwjaarsdagtraditie: Kunst, omdat het mag. Voor veel uitgevers, (muziek)producenten, drukkers van ansichtkaarten en andere verveelvoudigers is de 1ste januari een vrolijke dag, voor veel erven en nabestaanden niet. Werk van kunstenaars en andere makers die in 1938 zijn overleden, is in Nederland en andere '70-jaren landen' sinds vandaag niet langer auteursrechtelijk beschermd.

Hieronder het beroemde en nu rechtenvrije  ´Ik ween om bloemen in de knop gebroken´, uit Verzen (1894) van Willem Kloos (dichter, 1859 –1938), hiernaast Marcella’ (1910) van Ernst Kirchner, (Schilder, 1880-1938). Andere bekende kunstenaars die na 1938 geen creatieve keuzes meer hebben gemaakt: Robert Johnson (bluesgitarist, 1911-1938), Richard Roland Holst (kunstenaar, 1868-1938), Joe "King" Oliver, (jazzmusicus en bandleider,1885-1938), Gabriele d'Annunzio (schrijver, dichter,1863-1938), Edmund Husserl (filosoof, 1859-1938), E.C. Segar (kunstenaar, schepper Popeye,1894-1938), Thomas Wolfe (schrijver, 1900-1938), Osip Mandelstam (dichter, 1891-1938)


Ik ween om bloemen in de knop gebroken
En vóór den uchtend van haar bloei vergaan,
Ik ween om liefde die niet is ontloken,
En om mijn harte dat niet werd verstaan.

Gij kwaamt, en 'k wist -- gij zijt weer heengegaan...
Ik heb het nauw gezien, geen woord gesproken:
Ik zat weer roerloos nà die korten waan
In de eeuwge schaduw van mijn smart gedoken:

Zo als een vogel in den stillen nacht
Op éés ontwaakt, omdat de hemel gloeit,
En denkt, 't is dag, en heft het kopje en fluit,

Maar eer 't zijn vaakrige oogjes gans ontsluit,
Is het weer donker, en slechts droevig vloeit
Door 't sluimerend geblaarte een zwakke klacht.