IEF 22207
27 augustus 2024
Artikel

Het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22205
27 augustus 2024
Uitspraak

Design Sanitair maakt inbreuk op wc-spoelknoppen van Geberit

 
IEF 22206
27 augustus 2024
Uitspraak

Bastion Holding niet aansprakelijk voor hotellicenties: rechter wijst vordering Videma af

 
IEF 6515

Het auteursrecht van de reproductiefotograaf.

Rch.gifRemy Chavannes (Brinkhof): De Kunst van het onzichtbaar blijven. Het auteursrecht van de reproductiefotograaf.Gepubliceerd in Dommering- bundel, p 29-45, Cramwinckel, Amsterdam 2008.

“Wie al dan niet op aanraden van Egbert een museum bezoekt, komt daar vaak bordjes tegen met "verboden te fotograferen". Achterop de briefkaarten in de museumwinkel staat even vaak een copyrightvermelding van het museum. Die bordjes en ©-tekens staan meestal niet alleen bij werken van kunstenaars die niet of minder dan 70 jaar dood zijn. kennelijk willen veel musea gebruik en exploitatie van afbeeldingen van hun kunstwerken reguleren. Gegeven de kosten die musea maken om van de werken in hun collectie hoogwaardige reproducties te maken en hun vaak beperkte financiële middelen, is dat alleszins begrijpelijk. Maar, doelredeneringen daargelaten, daarmee is de auteursrechtelijke vraag nog niet beantwoord: pleeg ik werkelijk auteursrechtinbreuk als ik op basis van een briefkaart van de Nachtwacht duizend Nachtwachtbekers laat maken? Heb ik echt de toestemming van liet Louvre nodig om mijn dichtbundel te illustreren met een afbeelding van de Mona Lisa afkomstig van de museumwebsite?”

Lees het artikel hier (website auteur).

IEF 6514

Geen stuntachtige wijze van uitstallen

agio.gifRechtbank Rotterdam, 3 juli 2008, LJN: BD8604, Koninklijke Agio Sigarenfabrieken N.V. tegen de Minister van VWS.

Tabaksreclame. Samenvatting Rechtspraak.nl: “De rechtbank komt tot het oordeel dat het sponsorverbod niet is overtreden, maar wel het reclameverbod omdat de presentatie van de sigaren tijdens het evenement naar het oordeel van de rechtbank een niet-regulier karakter had. De verwijzing van eiseres naar HvJ EG 5 juni 2007, C-170/04 (Rosengren) kan aan hetgeen hiervoor is overwogen niet afdoen. In deze zaak betrof het de beperking van de invoer van alcohol door particulieren uit een oogpunt van bescherming van de volksgezondheid, terwijl alcoholhoudende drank overigens via een staatsmonopolie werd gedistribueerd. De beperkende maatregel had derhalve maar een beperkt effect. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake, nu het reclameverbod alle handel in tabak raakt.

Met de wijze waarop door of namens eiseres te koop aangeboden tabaksproducten zijn gepresenteerd heeft zij weliswaar het verbod op tabaksreclame overtreden, maar zij is met de wijze van presentatie slechts in beperkte mate getreden buiten de grenzen van hetgeen op grond van het in artikel 5, derde lid, onderdeel b, Tabakswet bepaalde is toegestaan. Van een stuntachtige wijze van uitstallen is naar het oordeel van de rechtbank namelijk geen sprake geweest. Voorts heeft verweerder zich niet of niet afdoende gebogen over de vraag of het op niet reguliere wijze te koop aanbieden van sigaren minder ernstig kan worden beschouwd dan het op niet reguliere wijze te koop aanbieden van sigaretten. Daar komt nog bij dat het evenement waar eiseres haar sigaren te koop heeft aangeboden ook niet specifiek op jongeren was gericht. Al met al acht de rechtbank in onderhavig geval een boete van € 10.000,- passend. Van een dergelijke boete voor de geconstateerde overtreding gaat voldoende afschrikkende werking uit."

Lees het vonnis hier.

IEF 6513

Informeel

Main results of the informal meeting of Ministers for Culture and Audiovisual Affairs - Versailles, 21-22 July 2008.

“The ministers also raised the issue of protecting copyright and related rights. This is of crucial importance, both for the future of the creative industries - i.e. producers of musical and audiovisual content - and electronic communications operators who are likely to become the principal distribution networks for these works. While depriving artists of their rightful income, online piracy handicaps the fair sharing of growth from products that are created jointly by the creative and communications industries.

The ministers stressed the importance of improving consumer information on copyright issues concerning works broadcast on the internet and making the public more aware of the consequences of piracy on creativity and cultural diversity. Moreover, all stakeholders - from the worlds of culture and communications - must work together to combat piracy and develop a more attractive range of cultural products that is legally available to consumers.”

Lees hier meer. Zie ook ZDnet: “Europese ministers steunen Frans downloadvoorstel”(hier) en AFP: “Piratage sur internet: les fournisseurs doivent informer leurs clients” (hier).

IEF 6512

20% korting

thuiskopie.jpgGerechtshof ’s-Gravenhage, 10 juli 2008, HA ZA 05-1547, Stichting de Thuiskopie tegen Imation Europe B.V.(met dank aan Arnout Groen, De Brauw, Blackstone Westbroek)
 
Wel gemeld, nog niet besproken. Beroep tegen het vonnis waarin Thuiskopie is veroordeeld tot een aanzienlijke schadevergoeding aan Imation wegens schending van de informatieplicht. Het hof oordeelt dat Thuiskopie toerekenbaar is tekortgeschoten in de uitvoering van haar contractuele verplichtingen jegens Imation, althans toerekenbaar onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.

Imation is een fabrikant en importeur van blanco informatiedragers waarop de thuiskopieregeling van toepassing is. In eerste aanleg heeft Thuiskopie betaling door Imation gevorderd van € 747.141,73 wegens onbetaald gelaten thuiskopievergoedingen vanaf 2004. Dat Imation facturen van Thuiskopie onbetaald heeft gelaten stond niet in geschil. De rechtbank heeft die vordering in conventie dan ook toegewezen. De grote tegenslag voor Thuiskopie volgde echter uit de veroordeling van Thuiskopie in reconventie tot de betaling van een schadevergoeding van  € 839.895,83, omdat Thuiskopie Imation niet heeft geïnformeerd over een belangrijke kortingsregeling. Die kortingsregeling vloeit voort uit het in 1992 gesloten convenant van Thuiskopie met het overlegorgaan van betalingsplichtingen, Stichting Overlegorgaan Blanco Informatiedragers (STOBI). In het convenant is onder meer opgenomen dat deelnemers van STOBI 20% korting ontvangen van Thuiskopie. Imation is (met terugwerkende kracht) vanaf 1 januari 2001 deelnemer van STOBI geworden. Volgens de rechtbank is Thuiskopie tekortgeschoten, althans heeft zij onrechtmatig gehandeld, door Imation niet te informeren over het bestaan van de voor STOBI-leden geldende korting op de thuiskopievergoeding.

In hoger beroep klaagt Thuiskopie over de overwegingen van de rechtbank (rov 5.18, 5.19) dat in het midden kan blijven of Thuiskopie verplicht is uit eigen beweging informatie over de hoogte van de thuiskopievergoeding, waaronder de kortingsregeling, te verschaffen. Indien zij, zoals in casu, er voor kiest informatie te verschaffen, dient deze volledig en juist te zijn, aldus de rechtbank. Zij is van oordeel (rov 5.20) dat Thuiskopie op haar website en in haar brieven aan betalingsplichtigen onvolledige informatie heeft verschaft, en daardoor, gelet op haar bijzondere positie als enige, door de wet met de inning van de thuiskopievergoeding belaste organisatie, heeft gehandeld in strijd met de door haar als contractspartij jegens Imation in acht te nemen redelijkheid en billijkheid, althans in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid. Zij is derhalve aansprakelijk wegens toerekenbare tekortkoming, althans onrechtmatige daad, aldus de rechtbank (rov 5.23).

Deze grief van Thuiskopie faalt. Het hof oordeelt (punt 12): “(…) Thuiskopie is op grond van de wet en als enige instantie belast met en gerechtigd tot de inning van de thuiskopievergoeding. In dat verband sluit zij incasso-overeenkomsten. Met de inning is het verstrekken van informatie over de geldende tarieven - kortingsregelingen als de onderhavige daaronder begrepen - onlosmakelijk verbonden. Fabrikanten en importeurs zijn wettelijk verplicht de vergoeding aan Thuiskopie te voldoen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat Thuiskopie, mede gelet op haar voormelde bijzondere positie, ervoor heeft zorg te dragen dat de door haar verstrekte informatie met betrekking tot de geldende tarieven juist en volledig is en dat partijen als Imation in beginsel van de juistheid en volledigheid van die informatie mogen uitgaan.(…)”

Thuiskopie heeft nog aangevoerd dat het uitermate onwaarschijnlijk is dat Imation niet van de regeling op de hoogte was. Het hof gaat hieraan voorbij omdat Thuiskopie deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd.

Wel volgt het hof de stelling van Thuiskopie dat de vordering van Imation niet € 893.895,83, maar ten hoogste € 814.870,72 beloopt, zijnde 20% van het totaal van de betalingen waarop volgens Thuiskopie Imation de korting toegepast wenst te zien.

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 november 2006 in reconventie gewezen voor zover Thuiskopie daarin is veroordeeld tot betaling aan Imation van een bedrag ad € 839.895,83 en veroordeelt Thuiskopie, opnieuw rechtdoende, om aan Imation te betalen een bedrag van € 814.870,82.

Lees het arrest hier en eerder bericht (vonnis rechtbank) hier.

IEF 6511

Voor zover dat past binnen de ratio

Rechtbank Haarlem, 24 juli 2008, LJN: BD8449, Strafzaak over hacken van webcam.

Gelukkig geen een IE, wellicht wel nuttig voor de discussie over oude rechten en nieuwe technieken:

“De door verdachte gebruikte methode, inhoudende dat hij heimelijk, via de webcam, meisjes die zich ontkleedden kon bespieden, is een techniek die ten tijde van de totstandkoming van artikel 246 Sr. onbekend was. De rechtbank is van oordeel dat de rechter bij de uitleg van strafbepalingen die strekken tot bescherming van bepaalde rechten dient in te spelen op nieuwe technische mogelijkheden, één en ander voor zover dat past binnen de ratio en de taalkundige grenzen van de betreffende bepaling.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6509

Davidoff alleen buiten?

dieselsh.gifHoge Raad, 11 juli 2007, LJN: BC9766, Makro Zelfbedieningsgroothandel C.V. c.s. tegen Diesel S.p.A.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Belangrijk arrest van de Hoge Raad over het leerstuk van uitputting in het merkenrecht en het gezag van gewijsde van een Spaans vonnis bij de toepassing van Europees recht. Door de Hoge Raad worden vragen van uitleg voorgelegd aan het Europese Hof van Justitie over de toepassing van artikel 7 lid 1 van de Merkenrichtlijn.

In eerste aanleg is een verbod opgelegd aan Makro c.s. om inbreuk te maken op de merk- en auteursrechten van Diesel met betrekking tot schoenen die door Makro onder het merk van Diesel zijn verkocht. De centrale vraag die in het arrest aan de orde is, of de Benelux merkrechten van Diesel met betrekking tot deze schoenen zijn uitgeput in de van zin artikel 13, onder A lid 9 BMW en het daaraan te grondslag liggende artikel 7 lid 1 van de Merkenrichtlijn. Met name is aan de orde welk criterium moet worden toegepast bij de beantwoording van de vraag of Diesel (impliciet) toestemming heeft gegeven voor het binnen de EER in de handel brengen van de schoenen.

Daarbij zijn, kort samengevat, de volgende feiten van belang. De door Makro verhandelde Diesel schoenen zijn (via verschillende tussenhandelaren) uiteindelijk afkomstig van de Spaanse onderneming Cosmos, die de schoenen heeft geproduceerd op grond van een machtiging van de Spaanse onderneming Flexi Casual. Flexi Casual, op haar beurt, heeft met het verlenen van deze machtiging de licentie overtreden die haar is verleend door de Spaanse distributeur van Diesel. In een gerelateerde procedure in Valencia heeft Diesel onder meer tegen Flexi Casual en Cosmos een verbod gevorderd om inbreuk te maken op haar merk- en auteursrechten. Dit verbod is in eerste instantie toegewezen, maar in hoger beroep door het Hof van Appel in Valencia alsnog afgewezen.

Tegen deze achtergrond is bij de Hoge Raad aan de orde of de vraag of Diesel toestemming heeft verleend voor het in de handel brengen van de door Cosmos geproduceerde schoenen in de EER, moet worden beantwoord aan de hand van de criteria die door het Europese Hof in de “Davidoff”-rechtspraak zijn ontwikkeld (HvJEG 20 november 2001, C-414/99 t/m C 416/99). Volgens Makro is deze rechtspraak niet van toepassing, omdat het daarbij ging om goederen die aanvankelijk buiten de EER op de markt zijn gebracht en vervolgens in een van de lidstaten van de EER zijn geïmporteerd, terwijl het in de onderhavige zaak gaat om goederen die voor het eerst binnen de EER op de markt zijn gebracht. In die situatie moet volgens Makro de vraag of de merkhouder toestemming heeft verleend worden beoordeeld aan de hand van het recht van het land dat op die toestemming van toepassing is, in dit geval het Spaanse contractenrecht dat van toepassing is op de contractuele relatie tussen Diesel en Cosmos.

Tegen de achtergrond van de rechtspraak van het Hof van Justitie over artikel 7 lid 1 van de Merkenrichtlijn, en bepalingen van het EG-Verdrag inzake het vrije verkeer van goederen,  oordeelt de Hoge Raad dat gerede twijfel bestaat of de “relatief strikte” maatstaven uit de Davidoff-rechtspraak vatbaar zijn voor toepassing in het geval dat de goederen (voor het eerst) binnen de EER in het verkeer zijn gebracht. De Hoge Raad overweegt:

“3.6.4.3 Aldus lijkt op grond van het ten tijde van de totstandkoming van de Merkenrichtlijn gevormde communautair acquis, dat bij de invoering van art. 7 zijn gelding heeft behouden, te kunnen worden geconcludeerd dat voor het aannemen van uitputting ten aanzien van goederen die eerder binnen de EER in het verkeer zijn gebracht een, op de verwezenlijking van de functie van het merk als herkomst- en kwaliteitswaarborg georiënteerde, maatstaf bestaat, die ongetwijfeld ruimer is dan de, op controle door de merkhouder op de eerste verhandeling van de van het merk voorziene waren in de EER georiënteerde, maatstaven van de Davidoff-rechtspraak ten aanzien van goederen die eerder buiten de EER in het verkeer zijn gebracht en vervolgens in de EER worden geïmporteerd.”

Door de Hoge Raad worden de volgende prejudiciële vragen gesteld:

“1. Moeten, in het geval dat waren onder het merk van de merkhouder, maar niet door hem en evenmin met zijn uitdrukkelijke toestemming, eerder binnen de EER in de handel zijn gebracht, voor de beoordeling of dit is gebeurd met (impliciete) toestemming van de merkhouder als bedoeld in art. 7 lid 1 van de Eerste Richtlijn van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der Lid-Staten (89/104/EEG), dezelfde maatstaven worden aangelegd als in het geval dat zodanige waren eerder door de merkhouder of met diens toestemming buiten de EER in de handel zijn gebracht?

2. Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt: welke - al dan niet (mede) aan de hiervoor in 3.6.4.2 genoemde rechtspraak van het Hof van Justitie in zijn arrest van 22 juni 1994 C-9/93, Jur. 1994, p. I-2757, NJ 1995, 480, inzake IHT Danzinger/Ideal Standard, ontleende - maatstaven moeten dan in het in die vraag als eerste genoemde geval worden aangelegd voor de beoordeling of sprake is van (impliciete) toestemming van de merkhouder in de zin van de genoemde richtlijn?”

De vraag in hoeverre gezag van gewijsde toekomst aan het arrest van het Hof van Valencia in de onderhavige zaak, wordt volgens de Hoge Raad primair beantwoord door artikel 33 en 36 EEX-Verordening. Op grond van deze artikelen is volgens de Hoge Raad niet voor redelijke twijfel vatbaar dat de vraag naar de omvang van het gezag van gewijsde dat aan de beslissing van de Spaanse rechter toekomt en het rechtsgevolg daarvan, wordt bepaald door het recht van Spanje als het land waarin de beslissing is gegeven. De oordeel dat het Hof Amsterdam heeft gegeven over de omvang van het gezag van gewijsde van het arrest van het Hof te Valencia berust volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk op de uitleg die het hof geeft gegeven aan het Spaanse recht. Derhalve gaat om een vraag die op grond van artikel 79 lid 1 onder b RO in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht.

In de conclusie van A-G Verkade wordt uitgebreid aandacht bestaat aan de achtergrond en  ontwikkeling van het leerstuk van uitputting in de Europese rechtspraak en de vraag naar welk recht beoordeeld moet worden of Diesel toestemming heeft verleend voor het in de handel brengen van de schoenen in de EER.

Lees het arrest hier

IEF 6508

Eerst even voor jezelf lezen

a&f.gifRechtbank Utrecht, 23 juli 2008, LJN: BD8041, Jabeco Holding B.V. c.s. tegen Dunc Logistics B.V.

Wanprestatie en onrechtmatige daad jegens derden vanwege verkoop kleding die niet door of met toestemming merkhouder (Abercrombie & Fitch ) in de EER is gebracht.

4.3.  De rechtbank stelt voorop dat op Dunc Logistics uit hoofde van de begin 2005 gesloten overeenkomst de verplichting rustte om 397 stuks kleding van het merk Abercrombie & Fitch aan Dump 2000 te leveren, welke kleding Dump 2000 vervolgens zou kunnen doorverkopen (aan consumenten of andere partijen). In de nakoming van deze verplichting is Dunc Logistics tekort geschoten in het geval komt vast te staan dat de door haar aan Dump 2000 geleverde kleding niet door de merkhouder(s) of zonder diens toestemming in de EER is gebracht. (…)

4.10.  Het vorenstaande brengt mee dat Dunc Logistics in haar contractuele relatie met Dump 2000 tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen en dat zij jegens Basis Rotterdam, Basis Amsterdam en Jabeco Holding onrechtmatig heeft gehandeld. Voor de als gevolg hiervan door deze partijen geleden schade is Dunc Logistics aansprakelijk. De stelling van Dunc Logistics dat Jabeco c.s. de schade geheel zelf dient te dragen, omdat zij bij aanschaf had moeten verifiëren of de kleding door de merkhouder of met diens toestemming op de markt is gebracht, wordt verworpen. Dit oordeel baseert de rechtbank op het feit dat Dunc Logistics jegens Dump 2000 een plicht had om mede te delen dat zij kleding verkocht die niet door de merkhouder of zonder diens toestemming in de EER is gebracht, aan welke verplichting Dunc Logistics niet heeft voldaan. In een zodanige situatie komt aan Dunc Logistics geen beroep toe op het niet voldoen van Jabeco c.s. aan haar onderzoeksplicht, nog los van de vraag of op Jabeco c.s. de door Dunc Logistics gestelde onderzoeksplicht rustte.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6507

Vage televisieheffing

Zibb.nl bericht: “Een bekend beeld in elektronicawinkels; rijen met televisies in alle soorten en maten die hun kunstjes vertonen. Omdat deze televisies aanstaan, moet de winkeleigenaar een vergoeding betalen aan auteursrechtenorganisatie Videma. De Raad Nederlandse Detailhandel (RND) vindt dat onzinnig en meent dat Videma zichzelf ondertussen ook rijkelijk toebedeelt.

(…) Uit het onlangs gepubliceerde jaarverslag van Videma (hier) blijkt dat de organisatie het afgelopen jaar 15 procent meer licenties in rekening bracht. Die toename zou te danken zijn aan een actieve campagne waarbij onder meer hotels zijn aangeslagen voor het doorgeven van televisiebeelden op de kamers van gasten. Ook horecagelegenheden, winkels en fitnesscentra zijn benaderd.”

Lees hier meer. 

IEF 6506

Langs telecommunicatieve wegen

1-1-2.gifGerechtshof ’s-Gravenhage, beschikking van 17 juli 2008, zaaknr. 105.012.798/01, de Staat der Nederlanden tegen het BBIE.

Beroep tegen weigering van het merk 1-1-2 voor (onder andere) diensten van een alarmcentrale, ambulancevervoer, huldiensten en het redden van personen en goederen uit brandende objecten. Het merk zou volgens het BBIE “niet worden opgevat als merk, maar als (beschrijvend voor) een bepaald telefoonnummer, te weten het Europese alarmnummer.” Het hof volgt deze redenering en wijst het beroep van de staat af.

“6. De Staat heeft het merk 1-1-2 gedeponeerd voor onder meer de dienst 'alarmmelding langs telecommunicatieve weg'. Gezien de grootschalige en intensieve campagne van de Staat ter introductie van 112 als algemeen alarmnummer en in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat in de Benelux een ander bij de gemiddelde consument bekend nummer voor alarmmelding in omloop is of was, zal de gemiddelde consument van die dienst c.q. het grote publiek 112 zien als het (enige) nummer voor alarmmelding langs telecommunicatieve weg. Het grote publiek neemt '1-1-2' dus waar als een teken dat informatie verstrekt over de aard van de betrokken dienst en niet over de herkomst van die dienst (vergelijk rov. 69 van het Eurohypo-arrest van het HvJEG). Door het grote publiek wordt '1-1- 2' mitsdien niet opgevat als merk. Dit betekent dat voor de dienst 'alarmmelding langs telecommunicatieve weg' ' l - l -2' ieder onderscheidend vermogen mist.

7. De Staat heeft 1-1 -2 echter niet alleen voor deze dienst gedeponeerd, maar ook voor andere diensten, waaronder 'publicitaire en administratieve diensten'. Indien, zoals de Staat heeft opgemerkt op blz. 4, 5e alinea, van zijn pleitnota, het publiek bij (bijvoorbeeld) de verlening van 'publicitaire en administratieve diensten' onder de aanduiding '1 -1 -2' niet uitsluitend aan het alarmnummer zou denken - in welk geval het merk voor die diensten misschien wel onderscheidend vermogen zou kunnen bezitten - dan kan dat de Staat in deze procedure evenwel niet baten. In zijn arrest van 29 juni 2006 inzake 'Europolis' (IER 2006, nr. 72) heeft het Benelux Gerechtshof (BGH) immers geoordeeld dat de rechterlijke instanties bij toetsing van de juistheid van de beslissing van het BMB tot weigering van de inschrijving van een depot niet hetzij ambtshalve hetzij op verlangen van de deposant een wijziging kunnen aanbrengen in de door de deposant opgegeven lijst van waren of diensten door daaruit bepaalde waren of diensten te schrappen. Daarom hoeft in dit geding niet te worden onderzocht of voor een of meer van de andere diensten dan 'alarmmelding langs telecornrnunicatieve weg' waarvoor 1-1 -2 is gedeponeerd, dit merk wel onderscheidingskracht heeft.”

Lees het arrest hier (website BBIE). Zie ook IEF 3977 en IEF 5090 (procedure over domeinnaam 112).

IEF 6505

Oud nieuws is ook nieuws

Nieuwe Rotterdamse Courant, zaterdag 2 mei 1913, ochtendblad: “Voor de eerste kamer werd gisteren gepleit in een procedure, aangevangen door een fabrikante in grammophoons en onderdelen tegen een in- en exportmaatschappij en een handelaar in muziekinstrumenten, wegens het verkopen binnen Nederland van onderdelen, voorzien van het merk ‘Exhibition’ van welk merk eischeres op 23 mei 1900 inschrijving had verkregen bij het Bureau voor den industrieelen eigendom te ’s-Gravenhage.

Mr. B.J. Polenaar, advocaat te Amsterdam, voor eischeres opteredende, vangt aan met de mededeling dat hij betrekkelijk onvoorbereid in deze zaak komt pleiten in de plaats van mr. K. Hazelhoff Roelfzema, die door ongesteldheid verhinderd was.”

NRC-24-mei-1913-1.gif

 

2

2NRC-24-mei-1913-2.gif