IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22216
30 augustus 2024
Uitspraak

Follow the Money hoeft artikelen niet te rectificeren

 
IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 2842

Vitafruit

(geen de minimis regel)

HvJ EG 11 mei 2006, zaak C-416/04 P, The Sunrider/OHIM; Vitafruit
Artikel 15 Merkenverordening

Er bestaat geen minimale kwantitatieve drempel voor normaal gebruik.

Espadafor Caba stelde op basis van zijn het nationale woordmerk Vitafrut oppositie in tegen de Europese merkinschrijving Vitafruit van The Sunrider. The Sunrider stelde zich op het standpunt dat Espadafor Caba zijn merk niet normaal had gebruikt.

De verkoop van 293 dozen van elk 12 stuks geconcentreerde vruchtensappen ter waarde van ? 4.800,-, tussen mei 1996 en mei 1997, aan één enkele klant in Spanje, is in casu aan te merken als ‘normaal gebruik’.

Het is niet mogelijk om bij voorbaat en in abstracto te bepalen vanaf welke kwantitatieve drempel er sprake is van een normaal gebruik. Een de minimis regel, die het OHIM of, in beroep, het Gerecht niet in staat zou stellen alle omstandigheden van het bij hen aanhangige geschil te beoordelen, kan dus niet worden vastgesteld.

Verder sanctioneerde het HvJ EG het oordeel van het GEA dat ‘kruiden en vitaminedranken’ en ‘geconcentreerde vruchtensappen’ soortgelijke waren zijn.

IEF 2743

Zonder fratsen, zonder franje

c1000p.bmpRechtbank Utrecht, 12 oktober 2006, KG ZA 06-826. Schuitema N.V (C1000). tegen Steengoed de Goedkoopste in Non-food B.V. (Met dank aan Martijn Brinkhuis, Allen & Overy)

Geen objectieve prijsvergelijking, gebruik van de, als merk gedeponeerde, slogans van C1000 is kleinerend en schadelijk.

Grootwinkelbedrijf Schuitema maakt bezwaar tegen het gebruik van de haar C1000 woord- en beeldmerken en slogans in reclames en acties van Steengoed. Steengoed gebruikt de merken en de slogan “nu echt zonder fratsen”  in advertenties en op reclameborden, waarmee zij o.a. stelt dat Steengoed 20 tot 40 % goedkoper is dan de C1000 en verwijst naar de (uit)verkoop van een restpartij van tienduizenden C1000-feestpakketten in haar eigen filialen.

De voorzieningengrechter wijst de  vorderingen van Schuitema toe. De vergelijkende reclame van Steengoed is onrechtmatig en Steengoed maakt middels de reclame inbreuk op de merkrechten van Schuitema.

“(...) Niet is concreet aangegeven dat slechts de afgebeelde boodschappen 20%-40% goedkoper zijn dan bij Cl 000. Overigens is de toevoeging op “deze boodschappen” niet opgenomen in de advertenties van 24 augustus 2006 en 7 september 2006. (…)  Daarbij komt dat uit de advertenties van Steengoed niet blijkt of de prijzen van de afgebeelde producten op objectieve wijze (waarbij ook rekening is gehouden met verschillen in verpakking, inhoud of volume) zijn vergeleken niet de producten van Cl 000. Steengoed, op wie ingevolge artikel 6:195 13W de bewijslast rust, heeft naar voorlopig oordeel ook niet aannemelijk gemaakt dat deze prijsvergelijking op objectieve wijze is geschied.”

(…) Deze kassabonnen zijn onvoldoende voor het oordeel dat de prijsvergelijking op een juiste en objectieve wijze heeft plaatsgevonden, nu de producten op deze bonnen onvoldoende zijn gespecificeerd. (…) Overigens ontkent Steengoed ook niet dat een aantal van de prijzen bij Cl000 afwijken van de in de advertenties genoemde prijzen, doch stelt zij niettemin nog steeds 20-40% goedkoper te zijn. Dit neemt echter  wat hiervan ook zij - niet weg dat bij de vergelijking vergelijkbare producten en de juiste prijzen moeten worden gehanteerd.

Steengoed heeft nog gesteld dat C 1000 filiaalhouders er een eigen prijsbeleid op na kunnen houden, waardoor prijzen tussen verschillende C1000 filialen kunnen verschillen. Dit kan mogelijk zo zijn, maar ontheft Steengoed niet van haar verplichting om de prijsvergelijking voor de gemiddelde consument op een objectieve wijze te laten plaatsvinden.”

Over het gebruik van de Fratsen en Franje slogans van C1000 zegt de voorzieningenrechter:

“De voorzieningenrechter stelt voorop dat geen noodzaak bestond voor Steengoed om in zijn advertenties - waarbij het ging om vergelijkende reclame gebruik te maken van zeer gelijkende variaties op de als merk gedeponeerde Schuitema slogans. Het ontbreken van een zodanige noodzaak brengt naar voorlopig oordeel met zich dat er strengere eisen aan het gebruik van (variaties op) een merk in vergelijkende reclame dienen te worden gesteld.

De tekst “nu écht zonder fratsen (c.q. franje)” heeft op zichzelf al een negatieve lading, voorts is deze tekst met name in de hiervoor afgebeelde advertenties in een relatief groot Lettertype en in een opvallend rood kader weergegeven. Dit gebruik van het merk van Schuitema dient naar voorlopig oordeel als kleinerend en schadelijk voor de goede naam van C1000 te worden aangemerkt.

Dat de slogans van Steengoed slechts bedoeld zouden zijn als een “een knipoog” naar de lezer/klanten acht de voorzieningenrechter voorshands niet aannemelijk. Evenmin is aannemelijk dat dit voor het publiek duidelijk is. Ook in zoverre dient de vergelijkende reclame van Steengoed jegens Schuitema als onrechtmatig te worden aangemerkt.”

Met betrekking tot de merken van Schuitema stelt de rechter:

”(…) nu reeds onder is geoordeeld dat de door Steengoed gebruikte slogans in strijd zijn met het bepaalde in artikel 6:1 94a BW, onder meer omdat deze kleinerend zijn over de als merk geregistreerde Schuitema slogans, zal thans enkel het gewraakte gebruik van het beeldmerk van C1000 worden beoordeeld.

Het beeldmerk van C 1000 wordt door Steengoed niet gebruikt ter onderscheiding van waren. (…) Naar voorlopig oordeel bestond er voor Steengoed geen noodzaak om voor de door haar gemaakte vergelijkende reclame gebruik te maken van het C1000 beeldmerk. Het maken van vergelijkende reclame is zeer goed mogelijk zonder gebruik te maken van het beeldmerk C1000. Reeds gelet op het feit dat het woordmerk van Cl000 is gebruikt in vergelijkende reclame -die zoals overwogen naar voorlopig oordeel onrechtmatig is - is de voorzieningenrechter van oordeel dat Steengoed door het gebruik van het woordmerk Cl000 ook afbreuk heeft gedaan aan het onderscheidend vennogen en de reputatie van het woordmerk Cl 000.

Ook de vordering strekkende tot vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten is toewïjsbaar:

“Nu de implementatie-termijn van de Richtlijn 2004/4XiG is verstreken, leidt een richtlijnconforme  interpretatie van art. 237 RV  tot het oordeel dat de werkelijk door Schuitema gemaakte kosten door Steengoed dienen te worden vergoed. Hiervoor is van belang dat Steengoed, hoewel daartoe diverse malen gesommeerd, de inbreuk niet terstond heeft gestaakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Schuitema de gestelde kosten voor juridische bijstand ten bedrage van EUR 13.366,00 voldoende heeft onderbouwd, Die kosten zullen als salaris worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 2742

Proefschriftproces (3)

hm.bmpKort  rechtbankverslag 010 Publishers tegen NFM (zie bericht hieronder), Michel Frequin (hoofd juridische zaken van het NUV).

De auteur van ‘Maaskant. Architect van de vooruitgang’, Michelle Provoost, heeft voor haar proefschrift (integraal gepubliceerd op de website van de RUG), klik hier, IEF )over het werk van Maaskant zes foto's bij het Fotomuseum besteld. In de uitgave van 010 zijn uiteindelijk 22 foto's van fotografen vertegenwoordigd door het Fotomuseum opgenomen, waaronder de zes genoemde foto's. Het Fotomuseum vordert voor de aan de auteur geleverde foto's van 010 de vergoeding op grond van een vermeende overeenkomst met 010 en vordert voor de overige zestien foto's een vergoeding wegens auteursrechtinbreuk. 010 betwist de contractuele relatie met het Fotomuseum voor de zes foto's en beroept zich voor het toegestaan gebruik op het citaatrecht (het citeren in het kader van een wetenschappelijke verhandeling).

Ten behoeve van het verkrijgen van een principiële uitspraak over het citaatrecht, betwist 010 niet (meer) dat het Fotomuseum formeel namens de aangesloten fotografen in rechte kan optreden, hoewel dat zeker niet goed door het Fotomuseum was afgedekt. (Ik ga verder dan ook alleen op het citaatrecht in, MF.)

Volgens het Fotomuseum moet onderscheid worden gemaakt tussen het afgebeelde werk van de kunstenaar (Maaskant) en het werk van de fotograaf. Het werk van de fotograaf wordt niet besproken, dus met betrekking tot het werk van de fotograaf zou geen sprake zijn van citeren in de zin van de Auteurswet. De fraaie wijze waarop de foto's zijn opgenomen, soms over een hele pagina of over twee pagina's, maakt dat sprake is van versiering en niet van citeren. Er is geen sprake van een algemene wetenschapsexceptie: voor een handelsuitgave van een proefschrift dient gewoon te worden betaald. De vergoeding daarvoor is niet hoog en de fotografen hebben al een slechte inkomenspositie.

Namens 010 is gesteld dat wetenschappers de vrijheid moeten hebben om hun werk met citaten te onderbouwen. Dit betekent niet dat alle middelen daartoe gratis zijn geoorloofd, maar in dit geval is geen sprake van exploitatie van de foto's. Het gaat om het werk van Maaskant en niet om enkele foto's van een fotograaf. Het werk van de fotograaf wordt niet besproken. Daar gaat de wetenschappelijke verhandeling ook niet over.

De auteur was op de zitting aanwezig om het functioneel verband tussen foto's en tekst aan te geven. Volgens Provoost zijn de foto's geen versiering. In het boek worden de visuele aspecten van het werk van Maaskant besproken en die moeten goed zichtbaar worden gemaakt. Hans Oldewarris, directeur/uitgever van 010 Publishers, benadrukte nog eens dat het Fotomuseum prima werk levert en dat hij waar nodig ook graag gebruiksrechten regelt. Nu is er echter behoefte aan een duidelijke afbakening van de ruimte die het citaatrecht biedt. In die kwestie staat hij lijnrecht tegenover het Fotomuseum en soortgelijke organisaties, die het citaatrecht in feite geheel negeren.

MF

IEF 2741

Proefschriftproces (2)

maaskant.bmpBoekblad bericht dat uitgeverij 010 Publishers in de rechtszaak over de rekening die het Nederlands Fotomuseum stuurde naar aanleiding van de publicatie “Maaskant. Architect van de vooruitgang” heeft besloten zich te volledig focussen op het citaatrecht (“hoewel zij ook vragen heeft over de formele kant van de vertegenwoordiging van de fotografen door het Nederlands Fotomuseum”). De zaak diende gisteren voor de kantonrechter in Rotterdam (uitspraak 21 november).

“De uitgeverij heeft voor deze opstelling gekozen in de hoop dat de rechter een uitspraak zal doen die in de toekomst als jurisprudentie kan worden gebruikt.010 Publishers stelt zich op het standpunt dat foto's in boeken met een wetenschappelijke achtergrond onder het citaatrecht vallen. Als voor alle 700 illustraties in het boek over Maaskant het volle pond van 115 euro zou moeten worden betaald, zou de rekening voor de illustraties alleen al 80.500 euro bedragen. Bij een oplage van 1.000 exemplaren zou het bedrag dat is verschuldigd voor de beeldrechten uitkomen op ruim 80 euro per exemplaar.”

Lees het bericht hier (alleen voor abonnees). Eerder bericht hier.

IEF 2740

Duc on a mission

chomcd.bmpVoorzieningenrechter Rechtbank ’s-Hertogenbosch (JHW Rullmann), 10 oktober 2006, KG ZA 06-554. Chick on a Mission tegen Christine Le Duc. (Met dank aan Silvie Wertwijn, Steinhauser Hoogenraad) .


De kledingfabrikant Chick on a Mission maakt bezwaar tegen het gebruik van een overeenstemmend merk door Christine Le Duc maar trekt aan het kortste eind. De voorzieningenrechter overweegt met betrekking tot de soortgelijkheid:

4.4 […] Kernactiviteit van Christine le Duc BV is de verkoop van erotica, waaronder ook uitdagende of prikkelende lingerie van een geheel andere uitstraling dan de onderkleding van Chick on a Mission.

4.5 De soortgelijkheid der waren is, behoudens deze verhoudingsgewijs weinig betekenisvolle overlap, dan ook gering. Concreet gezegd: het moet uigesloten worden geacht dat het winkelend publiek, staande voor een winkel van Christine Le Duc B.V. met een logo als afgebeeld, in ernst zou menen een winkel in luxe tassen en kleding binnen te stappen. Bij dit oordeel gaat de rechter voorbij aan de administratieve klasseindeling als zijnde van geen belang (artikel 13B BMW).

De rechter vond het dus allemaal onvoldoende soortgelijk, waarbij opvallend is dat er geen ander oordeel wordt gegeven voor zover er wel overlap bestaat tussen de klassenindelingen. De rechter vergelijkt de warenomschrijvingen in hun geheel en niet per beschreven waar. Overigens vond de rechter de vrouwenogen weinig onderscheidend omdat twee eerdere merkinschrijvers dat al als onderdeel van hun merk voeren.

De proceskosten worden volgens het gewone liquidatietarief berekend.

Lees het vonnis hier ( Chick on a Mission c.s. hebben inmiddels aangekondigd in hoger beroep te gaan).

IEF 2841

La Mer

(werkelijk commercieel doel)

HvJ EG 27 januari 2004, zaak C-259/02, La Mer Technology/Laboratoires Goemar; la Mer.
Artikelen 10 lid 1 en 12 lid 1 Merkenrichtlijn

Wanneer het gebruik een werkelijk commercieel doel dient, kan zelfs een gering gebruik van het merk of een gebruik door slechts één importeur in de betrokken lidstaat volstaan voor het bewijs van een normaal gebruik.

La Mer riep het verval in van het merk Laboratoire de la mer van Goemar voor cosmetische producten op basis van algen omdat Goemar gedurende een periode van vijf jaar geen normaal gebruik zou hebben gemaakt van het merk.

Goemar behaalde gedurende de periode van vijf jaar in het Verenigd Koninkrijk slechts een zeer geringe omzet van enkele honderden Britse ponden, maar volgens de feitenrechter weerspiegelde deze situatie meer de commerciële mislukking van de houdster van het merk dan een gebruik enkel met het oog op het behoud van de gevolgen van de inschrijving. Anderzijds stelde de feitenrechter vast dat Goemar kort na deze periode een nieuwe vertegenwoordiger in het Verenigd Koninkrijk had aangeworven om de verkoop op te voeren.

Van een merk wordt normaal gebruik gemaakt ‘wanneer het, overeenkomstig zijn voornaamste functie, dat wil zeggen het waarborgen van de identiteit van de oorsprong van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, wordt gebruikt teneinde voor deze waren of diensten een afzet te vinden of te behouden, met uitsluiting van symbolisch gebruik dat enkel ertoe strekt, de aan het merk verbonden rechten te behouden.

Bij de beoordeling of van het merk een normaal gebruik is gemaakt, moet rekening worden gehouden met alle feiten en omstandigheden aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat de commerciële exploitatie ervan in het zakenleven reëel is, in het bijzonder de vormen van gebruik die in de betrokken economische sector gerechtvaardigd worden geacht om voor de door het merk beschermde waren of diensten marktaandelen te behouden of te verkrijgen, de aard van deze waren of diensten, de kenmerken van de markt, de omvang en de frequentie van het gebruik van dit merk. Wanneer het gebruik een werkelijk commercieel doel dient in omstandigheden als voormeld, kan zelfs een gering gebruik van het merk of een gebruik door slechts één importeur in de betrokken lidstaat volstaan voor het bewijs van een normaal gebruik in de zin van de richtlijn.

Volgens de [Merkenrichtlijn] mag voor de kwalificatie van normaal gebruik van het merk weliswaar slechts rekening worden gehouden met omstandigheden die zich tijdens de relevante periode voordoen en zijn gelegen vóór de instelling van de vordering tot vervallenverklaring, maar zij zich er niet tegen dat bij de beoordeling of gebruik in de relevante periode normaal is geweest, in voorkomend geval rekening wordt gehouden met omstandigheden die zich na instelling van die vordering hebben voorgedaan. Het is de taak van de nationale rechter te beoordelen of dergelijke omstandigheden bevestigen dat het gebruik van het merk gedurende de relevante periode normaal is geweest, dan wel integendeel aantonen dat de merkhouder deze vordering heeft willen verijdelen.’ (Dictum).

IEF 2840

Ansul/Ajax

(reële commerciële expoitatie)

HvJ EG 11 maart 2003, zaak C-40/01, Ansul/Ajax; Minimax
Artikel 12 lid 1 Merkenrichtlijn

Normaal gebruik is gebruik om een reële commerciële afzet voor de waren of diensten te vinden of te behouden, met uitsluiting van symbolisch gebruik.

Brandblusapparatenfabrikant Ajax vroeg vervallenverklaring van het merk Minimax voor brandblusapparaten van concurrent Ansul wegens niet normaal gebruik. Ansul gebruikte het merk niet meer voor (de verkoop van) nieuwe brandblussers, maar nog wel voor verkoop van onderdelen en blusmiddelen, voor reparatie en onderhoud en op stickers met de tekst ‘Gebruiksklaar Minimax’.

NJ 2004/339, m.nt. JHS
BIE 2003/90
IER 2003/31

‘Artikel 12 lid 1 [Merkenrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat van een merk een normaal gebruik wordt gemaakt wanneer het, overeenkomstig zijn voornaamste functie, dat wil zeggen het waarborgen van de identiteit van de oorsprong van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, wordt gebruikt teneinde voor die waren of diensten een afzet te vinden of te behouden, met uitsluiting van symbolisch gebruik dat enkel ertoe strekt, de aan het merk verbonden rechten te behouden.

Bij de beoordeling of van het merk een normaal gebruik is gemaakt, moet rekening worden gehouden met alle feiten en omstandigheden aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat de commerciële exploitatie ervan reëel is, inzonderheid de gebruiken die in de betrokken economische sector gerechtvaardigd worden geacht om voor de door het merk beschermde waren of diensten marktaandelen te behouden of te verkrijgen, de aard van die waren of diensten, de kenmerken van de markt en de omvang en de frequentie van het gebruik van het merk.

De omstandigheid dat het gebruik van het merk geen betrekking heeft op waren die voor de eerste keer op de markt worden gebracht, maar op waren die zich reeds op de markt bevonden, neemt niet weg dat sprake is van normaal gebruik, mits het merk door de merkhouder werkelijk wordt gebruikt voor onderdelen die moeten worden gerekend tot de samenstelling of de structuur van die waren of voor waren of diensten die rechtstreeks verband houden met de reeds op de markt gebrachte waren en die bestemd zijn om aan de behoeften van de afnemers daarvan te voldoen.’ (Dictum).

IEF 2839

Paranova

(ompakken)

HvJ EG 11 juli 1996, zaken C-427/93, C-429/93 en C-436/93, Bristol-Myers Squibb en Boehringer/Paranova
Artikel 7 lid 2 Merkenrichtlijn

Ompakken van medicijnen voor parallelimport mag als het noodzakelijk is, het product en de reputatie niet worden aangetast en de merkhouder op de hoogte is gesteld.

Paranova parallelimporteerde medicijnen uit Europese landen waar de prijzen laag zijn (o.a. Griekenland) en verkocht ze met winst in Denemarken. Daarbij werden de medicijnen voorzien van andere buitenverpakkingen en/of stickers.

NJ 1997/129, m.nt. DWFV,
TVVS 1996, p. 291, m.nt. Mok

De merkhouder kan zich op grond van artikel 7 lid 2 [Merkenrichtlijn] verzetten tegen de ompakking van een farmaceutisch produkt, tenzij:

1Dit leidt tot kunstmatige afscherming van markten. Met name wanneer de merkhouder in verschillende Lid-Staten een identiek farmaceutisch produkt in verschillende verpakkingen verkoopt en de ompakking door de importeur enerzijds noodzakelijk is voor de verhandeling van het produkt in de Lid-Staat van invoer, en anderzijds is geschied onder zodanige omstandigheden dat de oorspronkelijke toestand van het produkt niet kan worden aangetast.
2Wordt aangetoond, dat de ompakking de toestand van het produkt niet kan aantasten. Met name wanneer er alleen een nieuwe buitenverpakking omheen wordt gedaan of er een sticker op wordt geplakt.
3Op de nieuwe verpakking duidelijk wordt vermeld wie het produkt heeft omgepakt, alsook de naam van de fabrikant, met dien verstande dat deze vermeldingen zodanig moeten zijn afgedrukt dat zij kunnen worden begrepen door iemand met een normaal gezichtsvermogen en normale oplettendheid.
4De presentatie van het omgepakte produkt de reputatie van het merk en van de merkhouder niet kan schaden. Zo mag de verpakking niet defect, van slechte kwaliteit of slordig zijn.
5De importeur de merkhouder tevoren ervan in kennis stelt, dat het omgepakte produkt op de markt wordt gebracht, en hem desgevraagd een exemplaar van het omgepakte produkt levert. (Verkorte versie dictum).

IEF 2739

Auteursrecht op normen

knbl.bmpDagvaarding, persbericht en petitie op Knooble.nl, in aansluiting op dit eerdere bericht over auteursrecht op (verwezen NEN-) normen.

"Op dit moment worden normalisatienormen in Nederland niet conform de bekendmakingsregels gepubliceerd plus er wordt auteursrecht geclaimd. Dit heeft tot gevolg dat de normen tegen relatief hoge bedragen worden verkocht. De verkoper handelt hierbij volgens het profijtbeginsel (de gebruiker betaalt). Deze situatie werpt een drempel op en is, volgens Knooble, niet conform de wet."

"Battle on the use of information.

Zijn normalisatienormen waarnaar wordt verwezen in wetten Publiekrechtelijk gezien bindend en zo ja waarom worden ze dan niet gewoon gepubliceerd om vrij beschikbaar te zijn voor eenieder? Knooble spant een zaak aan tegen de staat om helderheid te krijgen over deze vragen.

De juridische status van 'verwezen' normalisatienormen in regelgeving is momenteel onduidelijk. Er is een belang dit helder te krijgen. De onduidelijkheid richt zich hierbij op het al dan niet bindende karakter ervan plus, hieraan gekoppeld, de publicatie van normen en de toepasselijkheid van het auteursrecht. Anders gezegd: "Zijn ze bindend en zo ja waarom worden ze dan niet vrijgegeven voor publicatie?"

Normen zouden vrij van auteursrecht moeten zijn

Op dit moment worden normalisatienormen in Nederland niet conform de bekendmakingsregels gepubliceerd plus er wordt auteursrecht geclaimd. Dit heeft tot gevolg dat de normen tegen relatief hoge bedragen worden verkocht. De verkoper handelt hierbij volgens het profijtbeginsel (de gebruiker betaalt). Deze situatie werpt een drempel op en is, volgens Knooble, niet conform de wet. Het huidige systeem van verwijzing naar normalisatienormen impliceert dat deze de status van algemeen verbindende voorschriften hebben/krijgen. Hiermee dienen de normen conform de bekendmakingsregels te worden vrijgegeven. Ook geldt alsdan dat de normen onder artikel 11 van de Auteurswet vallen. In dit artikel wordt bepaald dat wetten en besluiten van auteursrecht zijn uitgesloten. Hiermee zou de tekst van de normen vrij van auteursrecht moeten zijn en kunnen ze gratis op Internet worden geplaatst.

Verwijzing naar NEN-normen in regelgeving

De NEN in Delft, voorheen het NNI, stelt NEN-normen (NEN staat voor Nederlandse norm) vast en regelt de publicatie ervan. De NEN beheert momenteel circa 633.000 normen. De NEN-normen zijn in beginsel gebaseerd op vrijwillige afspraken tussen diverse belanghebbenden zoals producenten en leveranciers. In de normen zijn de eisen waaraan bijvoorbeeld producten, processen, meet- en keuringsmethoden moeten voldoen vastgelegd. Niet alleen in het Bouwbesluit (wet) wordt gebruik gemaakt van het systeem van verwijzing naar normalisatienormen, ook voor andere wetten geldt dit systeem. De normen zijn via zelfregulering opgesteld. Door het huidige systeem van de verwijzing is er sprake van een koppeling tussen zelfregulering en wetgeving. Dit is feitelijk het koppelen van privaatrecht met publiekrecht. Onduidelijkheid over de status van 'verwezen' normen en de wijze waarop deze beschikbaar zijn raakt nagenoeg ieder bedrijf. Het is dan ook zaak dat hier duidelijkheid over komt.

De rol van de overheid

Volgens de huidige opvattingen acht de overheid de Bekendmakingswet niet van toepassing op 'verwezen' NEN-nomen. Er zijn eerder Kamervragen over gesteld maar dit heeft geen duidelijkheid opgeleverd. Daarentegen verwacht de overheid dat eenieder de wet dient te kennen. Om je aan de wet te kunnen houden moet de overheid de burger in de gelegenheid stellen kennis te kunnen nemen van de wet. Het uitgangspunt hierbij is dan ook dat dergelijke informatie wordt gepubliceerd en dat er geen auteursrecht op wetgeving rust. Het ligt hiermee op de weg van de overheid onduidelijkheid over 'verwezen' normen weg te nemen en de voorwaarden te creëren om de informatie vrij toegankelijk te maken.

De kern van de zaak

De Grondwet kent drie categorieën van bindende voorschiften: wetten, algemene maatregelen van bestuur en algemeen verbindende voorschriften. Indien normalisatienormen (zoals de NEN-normen) worden geacht bindend te zijn dan is er, gebaseerd op de Grondwet slechts één mogelijkheid: NEN-normen dienen te worden gekwalificeerd als algemeen verbindende voorschriften. Dit betekent dat de bekendmaking van deze 'verwezen' normen overeenkomstig de wet dient plaats te vinden en dat er geen auteursrecht van toepassing is. Hiermee zouden de normen beschikbaar komen voor iedereen.

Wat is de situatie indien de overheid bij nader inzien normen niet de status van bindende voorschriften geeft?

Indien 'verwezen' normen om welke reden dan ook niet als bindende voorschrift kunnen worden aangemerkt zijn de normen, tenzij partijen hier privaatrechtelijk andere afspraken over maken, niet bindend. Eenieder die handelt of heeft gehandeld gebaseerd op het gerechtvaardige vertrouwen dat dergelijke normen een onderdeel van de wet zijn, heeft voor de naleving hiervan waarschijnlijk kosten gemaakt die hij of zij zonder deze 'verplichting' niet zou hebben gemaakt. Het laat zich raden wat de status 'niet bindend' teweeg zou brengen. Dit zou de weg openen om de kosten die hiervoor ten onrechte zijn gemaakt te verhalen op de veroorzaker(s) van de onduidelijkheid. Dit is waarschijnlijk niet de bedoeling van de wetgever.

Waarom wil Knooble normen vrij beschikbaar maken?

De missie van Knooble is 'het wereldwijd toegankelijk en bruikbaar maken van informatie over en ten behoeve van bouwprojecten'. Een belangrijk onderdeel hiervan is informatie over wetten, regels, voorschiften enzovoorts. Indien het mogelijk is normen beter of volledig te ontsluiten, als het even kan gratis, dan doet Knooble in haar ogen iets goeds. De wijze waarop normen op dit moment beschikbaar zijn en kunnen worden gebruikt is voor velen frustrerend. Er moet fors voor worden betaald plus er zijn, gebaseerd op het auteursrecht, diverse regels voor het gebruik. In de ideale situatie zijn de normen voor eenieder vrij toegankelijk. Knooble wil haar best doen dit, binnen de mogelijkheden van de wet, te bewerkstelligen.

Wat kunt u doen?

Door de petitie te 'tekenen' draagt u uw steentje bij aan het streven de situatie te verbeteren.

Eenieder heeft er baat bij

Alhoewel veel partijen zich keer op keer afvragen waarom (NEN) normen zoveel geld kosten, heeft niemand tot op heden het systeem echt onder de loep genomen. Wat zou er niet mooier zijn dan dat iedereen gewoon even op Internet kan kijken naar de norm voor het te leveren werk! Zo moet informatie beschikbaar zijn. De juridische aspecten van deze zaak zijn complex, de inzet is echter helder: eenieder in het bedrijfsleven zal er baat bij hebben als er duidelijk is over de toepasselijkheid van normen, de juridische status en … eenieder heeft er baat bij als normen vrij beschikbaar komen via internet.

Wij rekenen op uw steun!

Lees hier meer.

IEF 2738

Vergelijkbare babyvoeding

Persbureau Novum bericht dat  Kruidvat een kort geding heeft aangespannen tegen Nutricia. De reclame van Numico voor haar (prebiotische) babyvoeding zou misleidend zijn.

“Volgens Kruidvat stelt Nutricia in commercials ten onrechte dat de Europese Commissie toestemming heeft gegeven voor het gebruik van een zogenoemde prebiotische mix . "De Europese Commissie heeft zich steeds onthouden van het geven van enigerlei vorm van goedkeuring", meldt Kruidvat. Nutricia, onderdeel van Numico, zou daardoor oneerlijk concurreren. Kruidvat maakt vergelijkbare babyvoeding.

De uitspraak in het hoger beroep in deze lopende octrooi-inbreukzaak is uitgesteld, tot waarschijnlijk 16 november. Een woordvoerder van Kruidvat laat weten dat de zaken niets met elkaar te maken hebben.”

Lees hier meer