IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22216
30 augustus 2024
Uitspraak

Follow the Money hoeft artikelen niet te rectificeren

 
IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 2639

Voor- en afbakken

paneita.JPGRechtbank Breda, 20 september 2006, HA ZA 05-411. Molkerei Meggle Wasserburg GMBH tegen Vloemans, h.o.d.n. Pane Italiano. (Met dank aan Klos Morel Vos & Schaap).

 

Straightforward freihaltebedürfnis-vonnis.

Gedaagde Vloemans drijft onder de handelsnaam Pane Italiano een  eenmanszaak die zich bezig houdt met de import en groothandel in half-fabrikaten (bake-off) uit Italië, hoofdzakelijk voorgebakken brood ten behoeve van horeca-ondernemingen. In juli 2002 heeft hij het woordbeeldmerk  “Pane Italiano”  bij het Benelux Merkenbureau ingeschreven voor de klasse 30: meel en graanpreparaten, brood, banketbakkers- en suikerbakkerswaren .

Eiseres Meggle brengt in supermarkten in de Benelux Italiaans afbakbrood op de markt met verpakkingen waarop is afgebeeld het merk Meggle in combinatie met “Pane Italiano”.

Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter ‘s-Hertogenbosch van 22 februari 2005 is een door Vloemans tegen Meggie gevorderd verbod om het merk en handelsnaam “Pane italiano” te gebruiken, afgewezen. In de onderhavige zaak vordert Meggle nu de nietigheid en doorhaling van Vloemans woordbeeldmerk Pane Italiano.

De Rechtbank Breda oordeelt dat: De woorden “Pane Italiano” en “Italian bake-off”  waaruit het teken van Vloemans bestaat, zijn ieder voor zich en in onderlinge samenhang uitsluitend beschrijvend voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven. In ieder geval staat buiten twijfel dat de woorden die onderdeel uitmaken van het door Vloemans ingeschreven merk kunnen dienen tot aanduiding van kenmerken van de waren die bij het depot werden aangeduid. Dergelijke woorden moeten, ook voor de toekomst, worden vrijgehouden voor de handel.

De stelling van Vloemans dat het in aanmerking komend publiek in de Benelux de betekenis van de woorden Pane Italiano ontgaat, omdat dit publiek de Italiaanse taal niet machtig is, wordt gepasseerd. Gelet op de algemeen bekende populariteit van de Italiaanse keuken in de Benelux mag verondersteld worden dat de betekenis van Italiaanse benamingen van ingrediënten en gerechten afkomstig uit Italië bij het in aanmerking komend publiek bekend is. Dat het woord PANE veelvuldig als beschrijvende aanduiding voor Italiaans brood in de Benelux wordt gebruikt, is door Meggle genoegzaam aangetoond.
Het beroep van Vloemans op het Baby-dry-arrest gaat niet op, aangezien in het onderhavige geval geen sprake is van een nieuw woord, met een onverwachte wending, zoals bij Baby-dry wel het geval was. In liet onderhavige geval is sprake van losse beschrijvende woorden die in een gebruikelijke volgorde staan. De combinatie van de beschrijvende woorden verschilt niet merkbaar van de loutere som van de beschrijvende bestanddelen, zoals het geval kan zijn bij een verrassende wending, extra lading of dubbele bodem.

het geval van een woordbeeldmerk kan een bepaalde visuele weergave van uitsluitend beschrijvende woorden er toe leiden dat het woordbeeldmerk als geheel vanwege de visuele weergave toch onderscheidend vermogen heeft. In het onderhavige geval heeft de grafische weergave van de woorden in het woordbeeldrnerk van Vloernans echter geen, althans onvoldoende onderscheidend vermogen. De gebruikte lettertypes en lettergrootte voor de weergave in zwarte letters op een witte achtergrond van de woorden “Pane Italiano” en de woorden “Italian Bake-off” zijn zeer gebruikelijk en geenszins opvallend.

Een merk als Pane Italiano, dat een zuiver beschrijvend merk is, kan ondanks gebrek aan onderscheidend vermogen, vanwege zijn bekendheid bij liet publiek (inburgering), aan onderscheidingskracht  winnen. (…)Nu Vloemans slechts heeft aangetoond dat hij het teken Pane Italiano heeft gebruikt als merk in advertenties en op beurzen, is hij er niet in geslaagd om aan te tonen dat merk het teken Pane Italiano door inburgering onderscheidend vermogen heeft gekregen en heeft hij dit zelfs onvoldoende gemotiveerd gesteld om aan de bewijsfase toe te

De rechtbank verklaart de Benelux registratie van het merk Pane Italiano nietig en beveelt de doorhaling daarvan.

Lees het vonnis hier.

IEF 2638

Niet verder vertellen

iprh.JPGBedrijfsgeheimen: “The legal protection of Trade Secrets” van IPR Helpdesk, een bespreking door Michael Gerrits en Nicole Makkes ( De Gier & Stam Advocaten).

In de steeds harder wordende rat-race om het dagelijkse sneetje corporate brood wordt voorsprong op de concurrent en het behouden van die voorsprong, alsmede het terugverdienen van investeringen steeds belangrijker. Dat betekent: geheimhouden dat recept voor de zuurverdiende voorsprong. De IPR Helpdesk heeft hierop ingespeeld en een handleiding over “The legal protection of Trade Secrets” op haar website gepubliceerd.

In 7 pagina’s (of 2 voor de lezer die de voorkeur geeft aan de beknopte versie) legt de IPR Helpdesk uit wat nu eigenlijk onder het begrip “bedrijfsgeheim” wordt verstaan en geeft ze een beknopt overzicht van de wetgeving in Japan, de Verenigde Staten en verschillende Europese landen (Nederland schittert door afwezigheid, Polen door aanwezigheid). Daarnaast behandelt de handleiding de maatregelen die genomen kunnen worden om bedrijfsgeheimen te beschermen. Zo dient er het nodige te worden ondernomen met betrekking tot de - vergeetachtige maar toch niet zo vergeetachtige - werknemer tijdens en na de arbeidsrelatie, horen geheimen fatsoenlijk opgeborgen – of zo men wilt: verborgen – te zijn voor iedereen die ze niets aangaan en is een beveiligde elektronische omgeving een must .

Vooral als een onderneming bedrijfsgeheimen heeft die niet te beschermen zijn via een IE-recht, als het geheim een waarde heeft die te laag is om bijvoorbeeld een octrooi te laten registeren of als het informatie betreft die niet openbaar hoeft te worden gemaakt bij het exploiteren van het product, is bescherming als “trade secret” volgens de IPR Helpdesk aan te raden. Opmerkelijk is dat de IPR Helpdesk adviseert om een bedrijfgeheim te beschermen via “de bescherming van bedrijfsgeheimen an sich” (en dus niet middels een octrooi) als sprake is een (technisch) geheim dat naar alle waarschijnlijkheid langer geheim kan worden gehouden dan de duur van het octrooi (20 jaar) en als het niet waarschijnlijk is dat anderen met dezelfde uitvinding komen. Denk bijvoorbeeld aan het Coca-Cola recept.

Gelukkig drukt de IPR Helpdesk de lezer van de (uitgebreide versie van de) handleiding met de neus op de feiten: de mogelijkheid tot bescherming van bedrijfsgeheimen is over het algemeen beperkt en zwakker dan de bescherming die mogelijk is door – bijvoorbeeld - een octrooi.

Tenslotte zijn er in het document nog een aantal links opgenomen naar websites met informatie over “trade secrets”.

Lees hier de beknopte versie en hier de uitgebreide versie. homepage IPR Helpdesk hier

MG/NM

IEF 2637

Een creatieve prikkel

lvfrssr.bmpRechtbank ’s-Gravenhage, 20 september 2006, KG ZA 06-1088. The Procter & Gamble Company tegen Reckitt Benckiser (The Netherlands) B.V. (Met dank aan Howrey LLP)

Vonnis dat wellicht een noot  waard is. Schijnbaar eenvoudig geschil over de juiste naleving van een schikkingsovereenkomst  met betrekking tot de  vormgeving van luchtverfrisserverstuivers: “Procter & Gamble stelt niet dat Reckitt Benckiser niet heeft voldaan aan haar verplichting uit de schikkingsovereenkomst om de verhandeling van de Air Wick Odor Stop te staken. Zij vordert dan ook niet alsnog een inbreukverbod. Wat zij wel vordert (en niet meer dan dat) is een recall.”

Uit r.o. 4.5. mag blijken dat het i.c. volgens de rechtbank ook een echt inhoudelijk IE-geschil betreft, waardoor er  toch ruimte is voor een richtlijnconforme proceskostenveroordeling en een Trips-termijn: “Partijen verschillen van mening over de vraag of, gelet op hetgeen partijen zijn overeengekomen, de Air Wick Odor Stop nu wel of niet geacht moet worden inbreuk te maken op het Gemeenschapsmodel van Procter & Gamble. Op zich is het juist dat niet is gebleken dat Reckitt Benckiser in het kader van de schikking onvoorwaardelijk heeft erkend dat sprake is van inbreuk.

Dat betekent evenwel nog niet dat niet in het kader van het onderhavige kort geding van die inbreuk moet worden uitgegaan. Nu in de brief van de raadsvrouwe van Reckitt Benckiser van 17 juli 2006 is vermeld dat “de enige voorwaarde” voor het staken van het verhandelen van de Air Wick Odor Stop was dat “indien in een in kracht van gewijsde gegane rechtelijke beslissing zou komen vast te staan dat de bewuste pistoolverstuivingsdop van Reckitt Benckiser geen inbreuk zou maken op enig recht van Procter & Gamble, het Reckitt Benckiser vrij zal staan weer gebruik te maken van deze dop”, kan daaruit niet anders worden afgeleid dan dat tussen partijen voor wat Nederland betreft sedertdien het inbreukmakend karakter van deAir Wick Odor Stop vast staat totdat bij onherroepelijke rechterlijke beslissing het tegendeel is uitgemaakt.”

Waar het, zo te lezen en kort gezegd, op neer komt, is dat Proctor & Gamble bezig is met de introductie op de Europese markt van haar luchtverfrisser Febreze, een fles met een verstuiver in de vorm van een pistoolhandgreep met een schuin afgevlakte dop, welke dop zich aan de basis over de spuitbus uitstrekt. De vormgeving van de fles is als Gemeenschapsmodel geregistreerd. (illustraties in het vonnis)

Procter & Gamble vindt dat de door Reckitt Benckiser op de markt gebrachte Air Wick Odor Stop luchtverfrisser (onderste afbeelding) teveel lijkt op de Febreze en heeft in verschillende landen procedures tegen Reckitt Benckiser aanhangig gemaakt op basis van haar Gemeenschapsmodel. In enkele Europese landen is inmiddels een verbod uitgesproken.

In Nederland hebben partijen in de periode voorafgaand aan het op 19 juli 2006 te houden
kort geding een schikking bereikt, waarbij Reckitt Benckiser naar eigen zeggen om  “praktische redenen” heeft toegezegd de verhandeling van haar product Air Wick Odor Stop met de in het geding zijnde pistoolverstuivingsdop te staken en gestaakt te houden.

“De enige voorwaarde die aan deze toezegging is verbonden is dat, indien in een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing zou komen vast te staan dat de bewuste pistool-verstuivingsdop van Reckitt Benckiser geen inbreuk zou maken op enig recht van Procter & Gamble, het Reckitt Benckiser vrij zal staan weer gebruik te maken van deze dop. De reden voor deze toezegging is zoals aangegeven van praktische aard. Er is inmiddels een bodemprocedure aanhangig gemaakt in Engeland en daar is in reconventie de nietigheid van het modeldepot van Procter & Gamble ingeroepen. Reckitt Benckiser (The Netherlands) B.V. prefereert de uitkomst van die procedure af te wachten.”

Partijen spreken af dat Reckitt Benckiser per augustus stopt met uitleveren en het is de verwachting dat de Air Wick Odor Stop daarna binnen 4 à 6 weken uit de winkel verdwenen zal zijn.

Na de termijn van 6 weken  werden in diverse winkels in Nederland echter nog producten waarop de schikkingsovereeenkomst tussen partijen betrekking heeft ten verkoop aangeboden. Reckitt Benckiser heeft verklaard dat zij dit niet kon voorzien, onder meer omdat haar product kennelijk slechter verkoopt dan zij had verwacht, doch dat is een omstandigheid die niet voor rekening van Procter & Gamble kan worden gebracht.

Daarnaast is in het blad “Allerhande” van Albert Heijn, dat is verschenen in augustus 2006, een advertentie afgedrukt voor de Air Wick Odor Stop.

De aanstaande introductie van haar eigen product Febreze is volgens Procter & Gamble daardoor in gevaar gekomen, hetgeen volgens Procter & Gamble ook de bedoeling van Reckitt Benckiser is geweest. Het is volgens haar noodzakelijk dat de markt “schoon” is op het moment dat de introductie van de Febreze zal plaatsvinden.

Procter & Gamble vordert daarom schriftelijke opgave van de namen en adressen van alle Nederlandse afnemers  “aan wie de gedaagde Air Wick Odor Stop en/of andere producten die inbreuk maken op het geregistreerde Gemeenschapsmodel nr. 000097969-0001 hebben verkocht, geleverd en/of aangeboden” (zonder dus alsnog een inbreukverbod te vorderen), alsmede om een hernieuwd verzoek van Reckitt Benckiser om de producten te retourneren en een machtiging om desnoods zelf te producten te mogen opkopen op kosten van  Reckitt Benckiser.

De rechtbank wijst de vorderingen toe: “Een redelijke uitleg van de overeenkomst brengt dan ook met zich dat  Reckitt Benckiser als de daarvoor meest in aanmerking komende partij alsnog actie onderneemt jegens degenen aan wie zij heeft geleverd teneinde te bevorderen dat de nog resterende producten omgaand uit de winkels worden verwijderd.”

“De voorzieningenrechter stelt vast dat Reckitt Benckiser tot het ontstaan van dergelijk wantrouwen [ten aanzien van het uitvoeren van de recall} bepaald aanleiding heeft gegeven door het verschijnen van de advertentie in “Aller Hande” in augustus 2006. Zij stelt zich weliswaar thans op het standpunt dat het betreffende blad al was gedrukt vóórdat de schikkingsovereenkomst tot stand was gekomen, maar dat neemt niet weg dat (i) uit niets is gebleken dat zij op dit punt een voorbehoud heeft gemaakt of zelfs maar een mededeling heeft gedaan (ii) dat het verschijnen van die advertentie dan ook in strijd lijkt met de schikkingsovereenkomst en (iii) dat die overtreding geheel voor haar rekening komt.

Onder deze bijzondere omstandigheden beschouwt de voorzieningenrechter de vordering om eventueel zelf de gewraakte producten in de winkels op te kopen, en deze te retourneren aan Reckitt Benckiser, waartegenover Reckitt Benckiser de aankoopprijs van die producten aan Procter & Gamble zou moeten vergoeden, vermeerderd met een bijdrage in de kosten van € 5,-- per product.) als een creatieve prikkel richting Reckitt Benckiser om de veroordeling tot recall serieus te nemen. Die vordering zal dan ook worden toegewezen, zij het op de wijze als de voorzieningenrechter die heeft opgevat.

Proceskosten: Reckitt Benckiser zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. Gelet op de noodzaak van richtlijnconforme interpretatie van de handhavingsrichtlijn zullen terzake van advocaatkosten de werkelijk gemaakt kosten worden toegekend, welke door Procter & Gamble zijn begroot op € 13.500,-- hetgeen door Reckitt Benckiser niet is betwist.

Lees het vonnis hier.

IEF 2636

Consumptiegoederen

clidl.bmpHvJ EG, 19 september 2006, zaak C-356/04. Prejudiciële antwoorden m.b.t. de Belgische zaak Lidl Belgium GmbH & Co KG tegen Etablissementen Franz Colruyt N.V.

Prijspeilvergelijking. Misleidende  & vergelijkende reclame. Prijsvergelijkingen moeten objectief en controleerbaar zijn, maar niet alle feiten en vergelijkingen hoeven volledig  en direct vermeld te worden in de desbetreffend reclame-uiting.

Lidl  en Colruyt exploiteren beide in België een warenhuisketen die hoofdzakelijk actief is in de detailhandel in gangbare consumptiegoederen. Supermarkten, kort gezegd. In  2004 heeft Colruyt haar prijzen in verschillende vormen van reclame (mailings, reclame op kassabonnen, folders) vergeleken met die van andere supermarkten. Lidl maakte her bezwaar tegen en in de procedure tussen Lidl en Colruyt  heeft de Brussels Rechtbank van Koophandel het Hof een aantal prejudiciële vragen gesteld.

Het Hof overweegt dat in het hoofdgeding twee verschillende wijzen van vergelijkende reclame aan de orde zijn.

In het eerste geval wordt het algemene niveau van de door concurrerende warenhuisketens toegepaste prijzen ter zake van hun assortimenten vergelijkbare producten vergeleken en wordt daaruit afgeleid hoeveel de consument jaarlijks kan besparen naargelang hij dagelijks zijn aankopen van gangbare consumptiegoederen bij de ene keten en niet bij de andere doet.

Bij de tweede wijze van reclame verklaart de adverteerder dat al zijn producten met een rood etiket met de vermelding „BASIC” door hem worden verkocht tegen de laagste prijs in België.

Het Hof bespreekt de vragen redelijk uitgebreid en komt vervolgens tot de conclusie dat: 

1)      De in artikel 3 bis, lid 1, sub b, van de richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame gestelde voorwaarde voor geoorloofdheid van vergelijkende reclame moet aldus worden uitgelegd, dat zij er niet aan in de weg staat dat vergelijkende reclame collectief ziet op assortimenten van gangbare consumptiegoederen die door twee concurrerende warenhuisketens worden verkocht, voor zover die assortimenten aan beide zijden bestaan uit individuele producten die, per paar bezien, individueel voldoen aan het in die bepaling gestelde vereiste van vergelijkbaarheid.

2)      Artikel 3 bis, lid 1, sub c, van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, moet aldus worden uitgelegd, dat het in deze bepaling gestelde vereiste dat de reclame de kenmerken van de betrokken goederen „op objectieve wijze [...] met elkaar vergelijkt”, bij vergelijking van de prijzen van een assortiment van vergelijkbare gangbare consumptiegoederen die door concurrerende warenhuisketens worden verkocht of van het algemene niveau van de door deze ketens toegepaste prijzen ter zake van het assortiment van de vergelijkbare producten die zij verkopen, niet betekent dat de vergeleken producten en prijzen, te weten zowel die van de adverteerder als die van al zijn bij de vergelijking betrokken concurrenten, uitdrukkelijk en uitputtend in de reclameboodschap worden genoemd.

3)      Artikel 3 bis, lid 1, sub c, van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, moet aldus worden uitgelegd, dat in de zin van deze bepaling worden beschouwd als „controleerbare” kenmerken van goederen die door twee concurrerende warenhuisketens worden verkocht:

–      de prijzen van die goederen;

–        het algemene niveau van de prijzen die respectievelijk door die warenhuisketens worden toegepast ter zake van hun assortiment vergelijkbare producten en het bedrag dat de consument die dergelijke producten bij de ene keten en niet bij de anderen koopt, kan besparen, voor zover de betrokken goederen daadwerkelijk deel uitmaken van het assortiment vergelijkbare producten aan de hand waarvan het genoemde algemene prijsniveau is bepaald.

4)      Artikel 3 bis, lid 1, sub c, van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, moet aldus worden uitgelegd, dat wanneer een kenmerk in vergelijkende reclame wordt vermeld zonder dat de vergelijkingsbestanddelen waarop de vermelding van dit kenmerk berust, in deze reclame zijn genoemd, dat kenmerk slechts voldoet aan het in die bepaling gestelde vereiste van controleerbaarheid indien de adverteerder met name voor de geadresseerden van die boodschap te kennen geeft waar en hoe deze gemakkelijk kennis kunnen nemen van die bestanddelen om de juistheid daarvan en de juistheid van het betrokken kenmerk te controleren of, indien zij niet over de daartoe vereiste kennis van zaken beschikken, te laten controleren.

5)      Artikel 3 bis, lid 1, sub a, van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, moet aldus worden uitgelegd, dat vergelijkende reclame die vermeldt dat het algemene prijsniveau van de adverteerder lager is dan dat van zijn voornaamste concurrenten, terwijl enkel een staal producten is vergeleken, misleidend kan zijn wanneer:

–        uit de reclameboodschap niet blijkt dat slechts een staal producten en niet alle producten van de adverteerder zijn vergeleken;

–        de reclameboodschap de bestanddelen van de vergelijking niet identificeert of de geadresseerde niet inlicht over de informatiebron waar die identificatie toegankelijk is, of

–        in de reclameboodschap een collectieve verwijzing is opgenomen naar de mate van de besparingen die kunnen worden gerealiseerd door de consument die zijn aankopen bij de adverteerder en niet bij zijn concurrenten doet, zonder individualisering van het algemene niveau van de respectievelijk door elk van die concurrenten toegepaste prijzen en van het bedrag van de besparingen die kunnen worden verwezenlijkt door bij de adverteerder en niet bij elk van deze concurrenten te kopen.

Lees het arrest hier.

IEF 2635

Informatief citaatrecht

deene.bmpJoris Deene (Universiteit Gent en advocaat Storme, Leroy, Van Parys): Belgische media kan Google News niet smaken. Commentaar (vanuit het Belgisch auteursrecht) bij het vonnis Copiepresse tegen Google News vonnis (eerder bericht + vonnis hier).


“Deze uitzondering van het informatief citaatrecht is bedoeld  om de media snel te kunnen laten inspelen op actuele gebeurtenissen. De snelheid waarmee actuele nieuwsfeiten moeten worden gebracht, laat immers niet toe dat de media voorafgaand de toestemming van de auteur moeten verkrijgen. Deze uitzondering die in de eerste plaats op vraag van de Belgische media in de Auteurswet ingeschreven is, kan nu toch moeilijk geweigerd worden aan een derde, zijnde Google News, die op haar beurt uit de actuele verslaggeving van de Belgische media korte fragmenten wil citeren in een eigen actueel verslag met het oog op de informatieverspreiding.´

Lees het gehele commentaar hier.

IEF 2634

Sic Transit

Webwereld.nl bericht dat  “De discussiesite Messageboard.nl is aangeklaagd om een verwijzing die een gebruiker naar een afbeelding heeft geplaatst. Vandaag dient het kort geding.

De ruzie gaat over een posting in een discussiegroep, waarbij een gebruiker een afbeelding heeft geplaatst door met html te verwijzen naar het originele bestand. Volgens rechthebbende website Galerietone.nl is hiermee het auteursrecht geschonden. Het betreft hier een weergave van het schilderij 'De Vergane Glorie' uit 2003.”

Lees hier meer.

IEF 2633

Het verlies van veerkracht met de tijd

Hof 's-Gravenhage 17 augustus 2006, IEF 2633; ECLI:NL:GHSGR:2006:435 (Ceres Diervoeding c.s. tegen Handelsonderneming Ruvo)

Octrooizaak, inclusief nieuw geredigeerde hoofdconclusie.

Het octrooi van Ruvo voor, kort gezegd, een diervoedingsmiddel voor huisdieren, gedroogd en samengeperst en voorzien van snijvlakken, houdt in hoger beroep stand tegen het nietigheidsverweer van Ceres . Wel leiden de door Ceres. tegen het octrooi overgelegde bezwarende documenten ertoe  dat het Hof het octrooi van Ruvo beperkt opvat, maar uiteindelijk kan dit Ceres  niet baten. Het Hof bekrachtigt het oordeel van de rechtbank dat het diervoedingsmiddel van Ceres  inbreuk maakt op het octrooi van Ruvo.

Volgens het Hof is octrooi van Ruvo wel als nieuw te beschouwen. Conclusie 1 ontbeert echter inventiviteit en wordt derhalve nietig verklaard.

Het hof gaat zelf na wat de wezen van de vinding is. Het Hof stelt dat Ruvo er kennelijk van uitgaat dat het wezen van de geoctrooieerde vinding gelegen is in conclusie 1 aangevuld met die van conclusie 2. Conclusie 2 voegt aan conclusie 1 toe, dat de wikkel een gesloten kunststoffolie is waartegen de vezels veerkrachtig zijn geëxpandeerd. Deze materie zou voor de gemiddelde vakman niet voor de hand liggen.

“Het voorgaande houdt in dat een nieuwe hoofdconclusies waarin de materie van de geoctrooieerde conclusies 1 en 2 is gecombineerd als volgt zou kunnen luiden, afgebakend van D2: “Feed for domestic animals consisting among ohters of vegetable materials such as hay or straw, dried and compressed into a bale (1) which material in the bale is provided with cutting faces (3) perpendicular to the longitudinal direction of the bale and the fibres are compressed parallel to the cutting faces (3), characterised in that the closed plastic foil against which the fibres are resiliently expanded.”  De vraag die dan overblijft is of een diervoedingsmiddel ten opzichte van de (gehele) stand der techniek inventief is.”

Het hof  beantwoordt zijn eigen vraag met ja. Ook de overige  conclusies die afhankelijk zijn van de nieuwe, beperkte hoofdconclusie, octrooieerbaar.
 
Verder stelt het hof dat “een op een voortbrengsel gerichte conclusie bescherming biedt voor het voortbrengsel als zodanig en dat het er niet toe doet hoe dit voortbrengsel is vervaardigd. Met andere woorden, conclusie 1 geeft bescherming voor het in conclusie 1 geclaimde diervoedingsmiddel op welke wijze vervaardigd dan ook, mits voldaan is aan in zijwaartse richting persen evenwijdig aan de snijvlakken.”

Het Hof komt dan tot de conclusie dat de Ceres diervoeding letterlijk inbreuk maakt. “Aan de maatregelen in de nieuwe geredigeerde hoofdconclusie is voldaan, namelijk dat een persslag evenwijdig aan de snijvlakken heeft plaatsgevonden, waarbij het afgesneden deel van het pak onmiddellijk in dwarsrichting begon op te bollen (uit te zetten) ten bewijze van de veerkrachtige expansie van de vezels tegen de kunststoffolie (tegengesteld aan de persslag evenwijdig aan de snijvlakken).”

Het verlies van veerkracht met de tijd is niet relevant, omdat op het moment van het in de handel brengen van de baal wel sprake is van veerkracht.

Het Hof vernietigt het EP, voor zover verleend voor Nederland en voor zover de beschermingsomvang van conclusie 1 uitgaat boven die van de nieuw geredigeerde hoofdconclusie, vernietigt conclusie 11, Nederlandse deel, en bekrachtigt het vonnis voor het overige.

Het Hof veroordeelt Ceres c.s. tot het voldoen van een redelijke vergoeding ex artikel 72 ROW 1995, op te maken bij staat.

Lees het arrest hier.

 

 


 

IEF 2632

Eenvoudige potten- en pannenverkoper

global.bmpRechtbank 's-Gravenhage, 24 augustus 2006, 06-847. Yoshida Metal Industry c.s. tegen Hunter.

Vormmerkzaak, met wederom een ruime proceskostenveroordeling. En met mooie vonnisnaam: Global Hunter.
 
Eiseres Yoshida brengt keukenmessen op de markt met een kenmerkend handvat en onder de geregistreerde merknaam GLOBAL. Hunter heeft in juni van dit jaar twee koks te Utrecht keukenmessen verkocht waarvan hij aangaf dat deze van het merk GLOBAL waren. Het bleken echter namaakmessen te zijn. Beide koks hebben aangifte gedaan van oplichting, waarna Hunter is aangehouden en tot op de dag van vandaag (!) in voorlopige hechtenis zit.

Materieelrechtelijk gezien is het vonnis weinig interessant: de messen zijn nagemaakt en ook is er sprake van merkinbreuk. Onder verwijzing naar de Handhavingsrichtlijn vordert Yoshida een bedrag van ruim 15 duizend euro voor werkelijk gemaakte procureurskosten.
 
De rechter wijst deze vordering toe. Het verweer van Hunter dat "het hier gaat om het aanpakken van een eenvoudige potten en pannen verkoper" treft volgens de rechter geen doel, omdat "slechts de ernst en omvang van de inbreuk van belang zijn, en de omstandigheden van dit geval (te weten: een meer dan incidentele verkoop van kennelijk in bedrijfsmatig verband vervaardigde bedrieglijk echt voorkomende doch inferieure namaakproducten die aan de producent van de originele producten grote schade kunnen toebrengen) toewijzing van de nevenvorderingen waar het thans om gaat alleszins rechtvaardigen".
 
Lees het vonnis hier.

IEF 2631

Het begrip creativiteit

lgo.bmp“Lego wil mensen die virtuele Lego-modellen uploaden via de site van Lego een commissie betalen voor elk door hen ontworpen item dat wordt verkocht.

Voordat het zover is, moet echter nog een probleem worden opgelost volgens Hansen. “We moeten absoluut zeker zijn dat een model is ontworpen door de persoon die dat claimt. Het kan zijn dat iemand het ontwerp van iemand anders gebruikt en alleen de kleur verandert. Dan is er niet echt sprake van een origineel model.”

Alleen ethisch niet gewenste modellen worden verwijderd. Elk ander model, hoe simplistisch of raar ook, krijgt volgens Hansen een plek in de gallery. Hansen: “Elk mens geeft een andere invulling aan het begrip creativiteit.”

Lees hier meer (Emerce.nl)

IEF 2630

Glashandel 3: Het Herstelvonnis

nacbav.bmp

Tweede Correctie bij Voorzieningenrechter Rechtbank Breda , 13 19 september 2006, KG ZA 06-422. International Facility & Support Partners B.V. tegen  NAC B.V, Houdstermaatschappij NAC B.V. & Bavaria N.V.

Zou driemaal dan inderdaad scheepsrecht zijn? In aansluiting op deze en deze versie van het vonnis in bovenstaande zaak, bericht Rutger van Rompaey ( Rassers Advocaten en Notarissen) dat er in bovengenoemde zaak inmiddels ook nog een herstelvonnis is.

“Inmiddels zijn er op IEForum.nl al twee berichten verschenen met betrekking tot het op 5 september jl. voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda gevoerde kort geding tussen enerzijds IFSP (eiseres) en anderzijds NAC Breda en Bavaria (gedaagden).

Ter correctie van het op 15 september jl. geplaatste bericht zend ik u hierbij kopie van het herstelvonnis d.d. 19 september, waaruit volgt dat NAC in conventie wel degelijk is veroordeeld in de reële proceskosten ad € 17.819,32.”

Lees het herstelvonnis hier.