Fiches nieuwe Commissievoorstellen
Fiche 2: Richtlijn gebruikswijzen verweesde werken (kamerstuk 22112, nr. 1192, link)
Het kabinet verwelkomt het initiatief van de Commissie om te komen tot een oplossing voor het probleem van de verweesde werken. In de speerpuntenbrief van 11 april 2011 heeft het kabinet aangegeven veel waarde te hechten aan het behoud van cultureel erfgoed. Organisaties in de culturele sector zoals omroepen, bibliotheken en culturele instellingen willen in toenemende mate gebruik maken van de mogelijkheden van digitalisering voor de ontsluiting van hun collecties. Het auteursrecht wordt daarbij als een belemmering beschouwd omdat er veel tijd en geld nodig is om het auteursrecht te regelen, zeker als werken al tientallen jaren oud zijn en de rechthebbende onvindbaar is. Dit kan onder meer ten koste gaan van culturele verscheidenheid en de brede beschikbaarheid van cultureel erfgoed. Het kabinet beoordeelt het voornemen om te komen tot een Europese regeling voor verweesde werken positief, op voorwaarde dat het voorstel de grootschalige digitalisering van cultureel erfgoed daadwerkelijk vereenvoudigt.
Fiche 4: Verordening handhaving intellectuele-eigendomsrechten door de douane (kamerstuk 22112, nr. 1194, link)
Nederlandse positie - onder 9 - Een voorstel volgens de nu door de Commissie geschetste lijnen is in het belang van Nederland en noodzakelijk om de voor nationale en internationale belanghebbenden (bedrijven, consumenten, overheden) wenselijke verduidelijking van juridische en commerciële posities binnen bereik te brengen. Nederland verwelkomt dan ook dit voorstel. Over het vraagstuk transit van legitieme generieke medicijnen6 is Nederland van mening dat, als er geen hoge mate van waarschijnlijkheid is dat de goederen op de EU-markt terecht zullen komen, er geen sprake zou moeten zijn van een vermoeden van inbreuk op een intellectueel-eigendomsrecht. Bij de behandeling van het voorstel in Brussel zal nadrukkelijk bezien moeten worden of dit vraagstuk in voldoende mate met dit voorstel wordt geadresseerd. De Commissie zal gevraagd worden duidelijk te maken hoe in dit opzicht het beoogde doel met behulp van de modaliteiten van dit instrument wordt bereikt. Nederland zet erop in dat doel te verwezenlijken. Tegen uitbreiding met specifieke nieuwe deelgebieden van intellectuele-eigendomsrechten heeft het kabinet geen overwegend bezwaar. Voor wat betreft uitbreiding van het toepassingsgebied met inbreuken die het gevolg zijn van parallelhandel, apparaten om technologische maatregelen te ontwijken en inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten die nu niet worden bestreken door verordening 1383, is enige terughoudendheid wenselijk, gezien de nog onzekere gevolgen voor rechthebbenden, vervoerders en de douane. De voorgestelde procedure voor versnelling van afwikkeling van kleine zendingen, hoewel potentieel bewerkelijk voor de douane, acht het kabinet op zichzelf passend in een modern accent dat de onderhavige verordening plaatst op het belang van bescherming van de consument tegen gezondheids- en veiligheidsrisico’s. Het kabinet zal bij de besluitvorming in de Raad mede vanuit een oogpunt van uitvoerbaarheid aandacht geven aan het gebruik dat de Commissie denkt te maken van de volgens het voorstel door de lidstaten aan de Commissie te delegeren bevoegdheid om drempelwaarden vast te stellen waaronder zendingen als kleine zendingen dienen te worden aangemerkt.
Nadere beschouwing verdient de vraag in hoeverre het wenselijk is dat de rol van de douane, zoals dit voorstel impliceert, ten dele verschuift naar een eigensoortige rol met een eigen positie die enigszins kan afdoen aan de huidige rol van een neutrale uitvoerder van procesregels ten aanzien van partijen in een geschil (de vervoerder en de houder van het intellectuele-eigendomsrecht). Nederland ziet voorts vooralsnog geen aanleiding voor de invoering in deze verordening van administratieve sancties, zoals voorgesteld (de huidige verordening kent geen sancties), en wenst daarover in het raadstraject met de Commissie van gedachten te wisselen.
Fiche 5: Mededeling Intellectueel Eigendom (kamerstuk 22112, nr. 1195, link)Octrooien
De Commissie heeft na goedkeuring door de Raad van het besluit tot machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming voor 25 lidstaten voorstellen voor uitvoeringsmaatregelen ingediend. Verder wordt voor wat betreft de handhaving en herroeping van octrooien op het hele grondgebied van de deelnemende lidstaten momenteel gewerkt aan specifieke justitiële regelingen. Met betrekking tot de valorisatie van intellectuele eigendomsrechten geeft de Commissie aan een omvattend onderzoek te hebben opgezet, met inbegrip een deskundigengroep en een haalbaarheidsstudie.
Merken
In 2009 begon de Commissie een uitgebreide evaluatie van de algehele werking van het merkenstelsel in Europa. Op basis van deze evaluatie en een effectbeoordeling zal de Commissie voorstellen indienen om zowel de verordening betreffende het Gemeenschapsmerk als de Merkenrichtlijn te wijzigen in het laatste kwartaal van 2011.
Auteursrecht
De Commissie kondigt voor eind 2011 een richtlijnvoorstel aan over collectief beheer van auteursrecht. Daarin komen voorstellen om de transparantie en de governance van collectieve beheersorganisaties te verbeteren en wordt de mogelijkheid gecreëerd voor grensoverschrijdend licentiëren op internet. Ook komt er een richtlijnvoorstel (gelijktijdig gepubliceerd met de mededeling) om de omgang met verweesde werken (d.w.z. werken waarvan de rechthebbende niet kan worden achterhaald) te vereenvoudigen. Daarnaast wil de Commissie een «mediator» benoemen die moet trachten overeenstemming te bereiken over harmonisatie van de thuiskopievergoedingen.
Aanvullende bescherming van immateriële activa, zoals de bescherming van bedrijfsgeheimen, productpiraterij of «lookalikes» en geografische aanduidingen voor niet-agrarische en non-foodproducten
De Commissie kondigt aan door middel van een externe studie en overleg met belanghebbenden de economische impact van de versnippering van het wettelijke kader te bepalen, met als doel bedrijfsgeheimen beter te beschermen en andere praktijken van «concurrentie op de rand van de wet», zoals productpiraterij, tegen te gaan. Ten aanzien van de geografische aanduidingen voor niet-agrarische en non-food producten geeft de Commissie aan binnenkort een uitvoerbaarheidstudie te laten uitvoeren die alle gerelateerde wetgevingsgebieden zal omvatten. Het betreft onder andere een analyse van de bestaande wettelijke kaders, een beoordeling van de behoeften van belanghebbenden en het potentiële economische effect van bescherming voor geografische aanduidingen voor niet-agrarische en non-foodproducten. Op basis van de resultaten, verder beraad en uitgebreide bewijsvergaring, zal de Commissie beslissen over passende toekomstige maatregelen.
Bestrijding van namaak en piraterij
De Commissie stelt voor het huidige takenpakket van het Europees Waarnemingscentrum voor namaak en piraterij uit te breiden en de taken van het waarnemingscentrum toe te vertrouwen aan het Bureau voor harmonisatie binnen de eengemaakte markt (BHIM) dat in het kader van die opdracht gemachtigd zou moeten worden om alle categorieën intellectuele eigendomsrechten te behandelen. Het waarnemingscentrum zou ook belast moeten worden met het opzetten en organiseren van bewustmakingscampagnes, het vaststellen van passende opleidingsmaatregelen voor handhavingsinstanties, het verrichten van onderzoek naar innovatieve handhavings- en opsporingssystemen die enerzijds een zo innovatief en aantrekkelijk mogelijk legitiem aanbod toelaten en anderzijds een doeltreffender optreden tegen namaak en piraterij mogelijk maken (bijv. traceerbaarheidssystemen), alsook met de coördinatie van de internationale samenwerking voor capaciteitsopbouw met internationale organisaties en derde landen. Voor de uitvoering van die taken moeten de expertise, de middelen en de technische uitrusting van het waarnemingscentrum worden uitgebreid. Daarom zouden de taken van het waarnemingscentrum moeten worden toevertrouwd aan het Bureau voor harmonisatie binnen de eengemaakte markt, dat in het kader van die opdracht gemachtigd zou moeten worden om alle categorieën intellectuele eigendomsrechten te behandelen.
Tegelijkertijd is de Commissie voornemens Richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten in de lente van 2012 te evalueren.
Daarnaast zal de Commissie, op basis van het memorandum van overeenstemming dat de belanghebbenden op 4 mei jl. hebben ondertekend, verder onderzoek doen naar de mate waarin vooral de verkoop van namaakgoederen op het internet kan worden teruggedrongen door vrijwillige maatregelen, met de medewerking van de belanghebbenden die het meest met dat fenomeen worden geconfronteerd (houders van rechten, internetplatformen en consumenten).
Internationale dimensie van intellectuele eigendomsrechten
De Commissie kondigt aan dat de EU de handelsovereenkomst ter bestrijding van namaak (Anti-Counterfeiting Trade Agreement – ACTA) kan ratificeren zodra alle overeenkomstsluitende partijen in de loop van 2011 hun handtekening hebben geplaatst. De Commissie zal in de komende weken een voorstel indienen voor een besluit van de EU om de overeenkomst te ondertekenen.
Betreffende vrijhandelsakkoorden met derde landen geeft de Commissie aan dat de EU zal blijven onderhandelen over intellectuele eigendomsbepalingen hierin waarbij ervoor gezorgd moet worden dat de bepalingen betreffende intellectuele eigendomsrechten zoveel mogelijk eenzelfde beschermingsniveau voor deze rechten bieden als in de EU, met inachtneming van het ontwikkelingsniveau van de betrokken landen.
Omdat het verbeteren van de handhaving van intellectuele eigendomsrechten door de douaneautoriteiten met het EU-douaneactieplan tegen inbreuken op intellectuele eigendomsrechten voor de jaren 2009–2012 een prioriteit is geworden voor de Commissie en de lidstaten stelt de Commissie een nieuwe verordening voor ter vervanging van Verordening (EG) nr. 1383/2003, teneinde de handhaving te verbeteren en tegelijkertijd de procedures te stroomlijnen. Verder wordt er gewerkt aan een centrale gegevensbank van de EU, COPIS geheten, voor alle aan de douane gerichte verzoeken om op te treden waarin de genoemde verordening voorziet. Ook zal de Commissie een deskundigengroep en een netwerk van nationale douanecontactpunten oprichten om de invoer te voorkomen van op het internet verkochte goederen die inbreuk maken op IER.
Subsidiariteit: Positief.
Uit oogpunt van de goede werking van de interne markt en bevordering van de concurrentiekracht en innovatiekracht van de Europese economie waardeert Nederland de initiatieven van de Europese Commissie positief.
Omdat de goede werking en de bescherming van intellectuele eigendomsrechten in veel gevallen grensoverschrijdend plaatsvindt, heeft Europees optreden in beginsel de voorkeur. Dit geldt in het bijzonder voor licentieverlening voor diensten op het internet en voor de handhaving en de aanpak van namaak en piraterij die in toenemende mate grensoverschrijdende fenomenen zijn. Of in alle gevallen Europees optreden de voorkeur heeft zal blijken na presentatie van de concrete uitwerking van de voorstellen. Proportionaliteit: Nog niet bekend. Omdat de mededeling zich beperkt tot de algemene lijnen van het intellectueel eigendomsbeleid, zal pas bij de concrete uitwerking van de voorstellen blijken in hoeverre deze proportioneel zijn. Om dezelfde reden kan op dit moment geen goede inschatting worden gemaakt van de financiële gevolgen van deze mededeling. Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, overeenkomstig de regels van de budgetdiscipline.
Personalia: Edmond Simon
Edmond Simon officier in de Orde van de Eikenkroon (Ordre de la couronne de Chêne). Ter gelegenheid van het 40-jarige bestaan van het BBIE ontving de heer Edmond Simon op 21 juni jl. de onderscheiding Officier in de Ordre de la couronne de Chêne, uit hande van de heer Lex Kaufhold, Nationale dienst Luxemburg, Ministère de l’Economie et du Commerce Extérieur.
Lees meer hier (link)
Personalia: Cees van Rij
Persbericht Met ingang van 15 juli 2011 is Cees van Rij (1957) niet meer werkzaam bij Buma/Stemra.
Na eerst sinds 1984 als advocaat voor Buma/Stemra te hebben opgetreden,trad hij in 1997 in dienst bij Buma/Stemra als General Counsel / Head Legal & Business. In Maart 2010 werd hij benoemd tot vice-voorzitter van de statutaire directie van Buma/Stemra, met laatstelijk verantwoordelijkheid voor juridische zaken, RTV/Kabel en Buitenland.
Meer hier (link)
Mills Brothers nader besproken
Commentaar n.a.v. IEF 9913. Met dank aan Bart Lukaszewicz, Houthoff Buruma
De casus: op of rondom 13 maart 2011 ontdekt Mills Brothers dat in een winkelruimte aan de Nieuwendijk 161 in Amsterdam kleding wordt verkocht die inbreuk maakt op haar merk- en auteursrechten. Raadpleging van het handelsregister leert dat het betreffende winkelbedrijf wordt gedreven door Karadeniz. Mills Brothers legt beslag op de kleding en sommeert Karadeniz een onthoudingsverklaring te ondertekenen, maar zij weigert. Mills Brothers begint daarna een kort geding en wordt ter zitting geconfronteerd met het verweer dat Karadeniz haar onderneming aan de Nieuwendijk reeds op 1 oktober 2010 heeft overgedaan aan VIP Denim, hoewel deze wijziging pas op een later tijdstip (tussen 13 maart en 23 mei 2011) in het handelsregister is ingeschreven. Is Karadeniz in dat geval toch aansprakelijk voor de inbreuk, mede in het licht van artikel 25 Hrw 2007 waar is bepaald dat onkundige derden de onjuistheid of onvolledigheid van een inschrijving niet kan worden tegengeworpen? 'Nee' oordeelt de voorzieningenrechter en dat lijkt een juist oordeel.
Het handelsregister vormt voor buitenstaanders (en met name voor wederpartijen) vaak het enige middel om op eenvoudige en onopvallende wijze inzicht te verkrijgen in belangrijke gegevens van een onderneming. De rechtszekerheid is dus gebaat bij een nauwkeurige registratie van deze gegevens die steeds de actuele stand van zaken weergeeft. Tegen onjuiste of onvolledige inschrijving biedt de Hrw 2007 in artikel 25 om die reden een zekere mate van derdenbescherming. Deze bepaling mag echter niet ertoe leiden dat iemand vanwege het enkele feit dat zijn naam nog in het handelsregister voorkomt, aansprakelijk is voor inbreuken die worden gepleegd door een onderneming die op het moment van de inbreuk feitelijk aan een ander toebehoort en door een ander wordt geëxploiteerd. De rechthebbende mag dan wel baat bij hebben bij een ruime bescherming (hij heeft zijn schuldige snel gevonden), maar dat zou een situatie in het leven roepen waarbij een juridische fictie in harde (en onbillijke) aanvaring komt met de werkelijkheid. Aan deze werkelijkheid moet recht worden gedaan en dat heeft de voorzieningenrechter terecht tot uitgangspunt genomen. Ook al valt niet te loochenen dat Karadeniz veel eerder aannemelijk had kunnen maken dat niet zij, maar VIP Denim betrokken was bij de verkoop van de inbreukmakende kleding, de betekenis van de derdenbescherming die Mills Brothers had ingeroepen is niet absoluut. Artikel 25 Hrw 2007 moet veeleer zo worden gelezen dat het derden bescherming biedt tegen de mogelijkheid dat de onderneming als economische entiteit de dans ontspringt als gevolg van een onjuiste inschrijving. De bepaling is niet geschreven met het doel derden als Mills Brothers de mogelijkheid te bieden anderen aan te pakken die weliswaar nog staan ingeschreven in het handelsregister, maar in werkelijkheid – daar moeten we in navolging van de voorzieningenrechter vanuit gaan – niets van doen hebben met de (inbreukmakende) activiteiten van de onderneming (vgl. de wetsgeschiedenis van artikel 25 Hrw 2007: Kamerstukken II 2005/2006, 30 656, nr. 3, p. 38).
ZURCAL / ZUFAL (farmaceutische producten)
Gerecht EU 14 juli 2011, zaak T-222/10 (Ratiopharm GmbH tegen OHIM / Nycomed GmbH)Even voor jezelf lezen.
Merkenrecht. Oppositieprocedure op grond van ouder gemeenschapswoordmerk ZURCAL tegen gemeenschapswoordmerkaanvrage ZUFAL, beiden farmaceutische producten. Relatieve weigeringsgrond, verwarringsgevaar onder medische beroepsbeoefenaars en patiënten als eindconsument is aanwezig. Klacht afgewezen, oppositie wordt toegewezen.
42 Die Berücksichtigung dieses Kriteriums, das im Übrigen in der Rechtsprechung anerkannt ist (Urteil PAM-PIM’S BABY-PROP, oben in Randnr. 34 angeführt, Randnr. 51), kann zwar bei Wortmarken, die aus einem einzigen, relativ kurzen Wort bestehen, weniger angezeigt erscheinen als bei Marken, die sich ein Verbraucher schwerer merken kann. Unter den vorliegenden Umständen aber hat diese von der Beschwerdekammer vorgenommene Beurteilung jedenfalls keinen Einfluss auf die Rechtmäßigkeit der angefochtenen Entscheidung, weil sich die Feststellung der visuellen und der klanglichen Ähnlichkeit nicht lediglich auf den Anfang der einander gegenüberstehenden Marken beschränkt.
Ophtal / OFTAL CUSI (farmaceutische producten)
Gerecht EU 14 juli 2011, zaak T‑160/09 (Dr. Robert Winzer Pharma GmbH tegen OHIM / Alcon Inc).Even voor jezelf lezen. Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure aanvraag gemeenschapswoordmerk OFTAL CUSI. Gemeenschapswoordmerk OPHTAL (farmaceutische producten o.a. oog- en neusdruppels). Relatieve weigeringsgrond. Geen verwarringsgevaar bij de doelgroep: medische beroepsbeoefenaars en de eindverbruikers ergo patienten. Beperkt onderscheidend vermogen voor beiden merken. De klacht wordt afgewezen.
69 Aux termes de l’article 8, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 40/94, sur opposition du titulaire d’une marque antérieure, une marque est refusée à l’enregistrement lorsque, en raison de son identité ou de sa similitude avec une marque antérieure et en raison de l’identité ou de la similitude des produits ou des services que les deux marques désignent, il existe un risque de confusion dans l’esprit du public du territoire sur lequel la marque antérieure est protégée.
97 D’autre part, l’appréciation globale du risque de confusion implique une certaine interdépendance des facteurs pris en compte et, notamment, de la similitude des marques et de celle des produits ou des services désignés. Ainsi, un faible degré de similitude entre les produits ou les services désignés peut être compensé par un degré élevé de similitude entre les marques, et inversement (arrêts de la Cour du 29 septembre 1998, Canon, C‑39/97, Rec. p. I‑5507, point 17, et Lloyd Schuhfabrik Meyer, point 74 supra, point 19).
Op andere blogs:
Alicante News (case T-346/09)
Taartenkramen
Vzr. Rechtbank Amsterdam, LJN: BR1617, 13 juli 2011, De Taarten Kamer tegen De TaartenmakerHandelsnaamrecht. Eiseres handelt onder de naam De Taarten Kamer en gebruikt de domeinnaam www.detaartenkamer.nl. Gedaagde handelt onder de naam De Taartenmaker en gebruikt de domeinnaam www.detaartenmaker.nl.
Gedaagde wordt veroordeeld het gebruik van De Taartenmaker als handelsnaam te staken nu er gevaar is voor verwarring tussen beide handelsnamen, mede nu de aard van beide ondernemingen gelijk is en beide ondernemingen in Amsterdam zijn gevestigd en opereren. Gedaagde wordt voorwaardelijk veroordeeld het gebruik van de domeinnaam www.detaartenmaker.nl te staken. Hij mag die domeinnaam wel gebruiken indien hij deze enkel gebruikt als adres op het internet (dus niet als handelsnaam) en deze domeinnaam enkel leidt naar een website waarop de nieuwe handelsnaam van gedaagde staat vermeld. Compensatie van proceskosten.
Top Craft lijkt niet op Krafft
Gerecht EU 12 juli 2011, zaak T-374/08 (Aldi Einkauf tegen OHMI / Illinois Tools Works) Merkenrecht. Gemeenschapsmerkaanvraag Top Craft. Oppositie van ouder nationaal beeldmerk Krafft gedeeltelijk toegewezen door OHMI. Gerecht wijst oppositie geheel af, want geen sprake van verwarringsgevaar.
64 Ainsi qu’il a été reconnu par la jurisprudence, une marque complexe ne peut être considérée comme ayant des similitudes avec une autre marque, identique à, ou ayant des similitudes avec, un des composants de la marque complexe que si celui-ci constitue l’élément dominant dans l’impression d’ensemble produite par la marque complexe. Tel est le cas lorsque ce composant est susceptible de dominer à lui seul l’image de cette marque que le public pertinent garde en mémoire, de telle sorte que tous les autres composants de la marque sont négligeables dans l’impression d’ensemble produite par celle-ci. Il convient de préciser que cette approche ne revient pas à prendre en considération uniquement un composant d’une marque complexe et à le comparer avec une autre marque. Il y a lieu, au contraire, d’opérer une telle comparaison en examinant les marques en cause, considérées chacune dans son ensemble. Cependant, cela n’exclut pas que l’impression d’ensemble produite dans la mémoire du public pertinent par une marque complexe puisse, dans certaines circonstances, être dominée par un ou plusieurs de ses composants [voir, en ce sens, arrêt du Tribunal du 23 octobre 2002, Matratzen Concord/OHMI – Hukla Germany (MATRATZEN), T‑6/01, Rec. p. II‑4335, points 33 et 34].
65 La marque demandée est essentiellement composée de trois éléments, à savoir les éléments TOP et CRAFT ainsi que l’élément figuratif que constitue le triangle bleu entouré de bandes de différentes couleurs. Eu égard aux principes jurisprudentiels précités, d’une part, l’élément CRAFT ne peut être qualifié d’élément dominant de cette marque, avant tout parce que l’élément TOP y occupe une position plus importante du point de vue visuel, qui est susceptible d’attirer davantage l’attention du public pertinent (voir points 53 et 54 ci-dessus). D’autre part, compte tenu des considérations exposées aux points 55 à 61 ci-dessus, inversement et contrairement à ce qu’a constaté la chambre de recours, en raison de son seul caractère distinctif faible du point de vue conceptuel, un caractère négligeable dans le contexte de l’ensemble de la marque demandée ne saurait être attribué à l’élément TOP.
66 Dans ces conditions, même si, sous réserve des considérations visées au point 50 ci-dessus, l’élément Krafft des marques antérieures présente certaines similitudes avec le second élément, CRAFT, de la marque demandée, les marques en conflit, considérées chacune dans son ensemble, ne sauraient être qualifiées de similaires. En effet, elles se distinguent nettement du point de vue visuel ainsi que cela ressort en particulier de la comparaison de la marque demandée et des marques enregistrées sous les numéros 1924081 et 1942082 (voir points 50 à 54 ci-dessus). Par ailleurs, elles présentent des différences non négligeables des points de vue phonétique (voir points 55 à 58 ci-dessus) et conceptuel (voir point 61 ci-dessus).
67 Il résulte de tout ce qui précède que l’impression globale produite par les marques antérieures est différente de celle produite par la marque demandée et que, par conséquent, les dissemblances entre les signes en conflit sont suffisantes pour considérer que ceux-ci ne sont pas similaires, du point de vue du public pertinent, nonobstant le fait que ces marques visent des produits similaires, voire identiques. C’est donc à tort que la chambre de recours a considéré que les signes en conflit sont similaires et qu’ils donnent lieu à un risque de confusion.
68 Par conséquent, il convient d’accueillir le second moyen et annuler la décision attaquée.
Lees het gehele arrest hier (link)
Alleen als er cognac in zit
HvJ EU, 14 juli 2011, Arrest in gevoegde zaken C-4/10 en C-27/10, Bureau national interprofessionel du Cognac tegen Gust. Ranin Oy (prejudiciële vragen Korkein hallinto-oikeus , Finland).Merkenrecht. Geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken. Niet verbazend. Er mag alleen cognac op het etiket staan als er ook ook cognac (geografische herkomstaanduiding) in zit. Het commerciële gebruik van een dergelijk merk zou immers afbreuk doen aan de beschermde aanduiding.”
Lees het persbericht hier.
Navullen gasflessen toegestaan
HvJ EU,14 juli 2011, zaak C‑46/10, Viking Gas A/S tegen Kosan Gas A/S, voorheen BP Gas A/S (prejudiciële vragen Højesteret, Denemarken).
Met dank aan Dirk Visser, Universiteit Leiden, Klos Morel Vos & Schaap
Merkenrecht. De merkhouder van gasflessen kan zich in beginsel niet verzetten tegen het navullen van die flessen door derden.Het arrest Shell/Walhout van het Benelux Gerechtshof is vandaag achterhaald en vervangen door het arrest Viking Gas van het Hof van Justitie EU (C-46-10) van 14 juli 2011.
“In die omstandigheden dient een afweging plaats te vinden van, enerzijds, het legitiem belang van de licentiehouder van het recht op het uit de vorm van de composietfles bestaande merk en houder van de daarop aangebrachte merken om te profiteren van de aan die merken verbonden rechten, en, anderzijds, de legitieme belangen van de kopers van die flessen, en met name het recht om ten volle van hun eigendomsrecht op die flessen te genieten, alsmede het algemeen belang van handhaving van een onvervalste mededinging”. (ov. 31)
Dictum
De artikelen 5 en 7 van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moeten aldus worden uitgelegd dat de houder van een exclusieve licentie voor het gebruik van composietgasflessen die zijn bestemd om te worden hergebruikt, waarvan de vorm is beschermd als driedimensionaal merk en waarop die houder zijn als woord- en beeldmerken ingeschreven naam en logo heeft aangebracht, zich niet op grond van die bepalingen ertegen kan verzetten dat die flessen, na te zijn aangekocht door
consumenten die vervolgens het daarin aanwezige gas hebben opgebruikt, door een derde, tegen betaling, worden ingewisseld voor composietflessen die zijn gevuld met gas dat niet van die houder afkomstig is, tenzij die houder zich kan beroepen op een gegronde reden in de zin van artikel 7, lid 2, van richtlijn 89/104.
Casus:
8 Kosan Gas produceert flessengas en verkoopt dit aan particulieren en ondernemers. Sinds 2001 brengt Kosan Gas in Denemarken flessengas in de handel in zogenoemde „composietflessen” (lichte flessen). De bijzondere vorm van die flessen is ingeschreven als driedimensionaal gemeenschapsmerk en als driedimensionaal Deens merk voor gasvormige brandstoffen en voor houders die zijn bestemd om vloeibare brandstoffen te bevatten. De geldigheid en de beschermingsomvang van die inschrijvingen worden niet betwist.
9 De composietflessen worden door Kosan Gas gebruikt in het kader van een met de Noorse producent van de fles gesloten alleenverkoopovereenkomst die aan Kosan Gas een exclusieve licentie verleent voor het gebruik van die flessen als vormmerk in Denemarken alsmede het recht om op te treden tegen inbreuken op het merk. Kosan Gas brengt op die flessen haar naam en logo aan, die als gemeenschapswoord- en beeldmerken zijn ingeschreven voor met name gas.
10 Bij de eerste aankoop van een composietgasfles bij een distributeur van Kosan Gas, betaalt de consument ook de prijs van de fles, die daarmee zijn eigendom wordt. De activiteit van Kosan Gas omvat ook het navullen van de composietflessen wanneer deze leeg zijn. De consument kan dus een lege composietfles bij een distributeur van Kosan Gas inwisselen tegen een door die distributeur gevulde overeenkomstige fles, waarbij hij enkel de prijs van het gekochte gas betaalt.
11 Viking Gas, die gas verkoopt maar dit niet zelf produceert, bezit een vulcentrum in Denemarken, van waaruit de composietflessen, na met gas te zijn gevuld, naar onafhankelijke distributeurs worden verzonden. Viking Gas plakt op die
flessen een sticker met haar naam en het nummer van het vulcentrum alsmede een andere sticker waarop met name de wettelijk voorgeschreven informatie over het vulcentrum en de inhoud van de flessen wordt vermeld. De woord- en beeldmerken van Kosan Gas die op die flessen staan, worden noch verwijderd, noch overgeplakt. De consument kan bij een met Viking Gas samenwerkende distributeur een lege gasfles inwisselen tegen een door Viking Gas gevulde overeenkomstige fles.
12 Kosan Gas heeft ook gas verkocht waarbij zij als gashouder andere flessen dan composietflessen gebruikte, namelijk stalen gasflessen van hetzelfde type als die welke door de meeste marktdeelnemers worden gebruikt (gele, stalen standaardflessen van verschillende grootte). Deze vroeger door Kosan Gas gebruikte stalen flessen zijn niet ingeschreven als vormmerk maar wel, net als de composietflessen, voorzien van het woord- en/of beeldmerk van die onderneming. Viking Gas stelt dat Kosan Gas jarenlang heeft aanvaard, en nog steeds aanvaardt, dat andere ondernemingen deze standaardflessen navullen om hun gas te verkopen, hoewel de flessen de naam en het logo van Kosan Gas dragen.
Wanneer verzet wel mogelijk (gegronde reden, art. 72)
37 Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, bestaat een dergelijke gegronde reden ook wanneer het gebruik door een derde van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met een merk, de reputatie hiervan ernstig schaadt, of wanneer er van dat teken gebruik wordt gemaakt op een wijze die de indruk kan wekken dat er een economische band bestaat tussen de merkhouder en die derde, en meer in het bijzonder dat laatstgenoemde tot het distributienet van de merkhouder behoort of dat er een bijzondere band tussen die twee personen bestaat (zie in die zin arrest van 8 juli 2010, Portakabin, C‑558/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 79 en 80 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
38 Hoewel het aan de verwijzende rechter is om te beoordelen of er, gelet op de omstandigheden die het hoofdgeding kenmerken, een dergelijke gegronde reden bestaat, dienen aan hem toch enige aanwijzingen te worden verstrekt voor die beoordeling, met name wat de concrete elementen betreft waarover hij een uitspraak van het Hof verlangt.
39 Binnen die context moet worden gepreciseerd dat, om te kunnen antwoorden op de vraag of de verhandeling van de door Viking Gas gevulde composietflessen geschiedt op een wijze die de indruk kan wekken dat er een economische band bestaat tussen die onderneming en Kosan Gas, hetgeen laatstgenoemde het recht zou geven zich tegen die verhandeling te verzetten, rekening moet worden gehouden met de etikettering van die flessen alsmede met de omstandigheden waaronder zij worden ingewisseld.
40 De etikettering van de composietflessen alsmede de omstandigheden waaronder zij worden ingewisseld, mogen de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument immers niet doen veronderstellen dat er tussen de twee betrokken ondernemingen in het hoofdgeding een economische band bestaat of dat het voor het vullen van die flessen gebruikte gas afkomstig is van Kosan Gas. Om te kunnen beoordelen of een dergelijke onjuiste indruk uitgesloten is, dient rekening te worden gehouden met de praktijken in die sector, en, inzonderheid, met de vraag of de consumenten eraan gewend zijn dat gasflessen door andere distributeurs worden
gevuld. Voorts kan er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat een consument die zich rechtstreeks tot Viking Gas wendt om hetzij zijn lege gasfles in te wisselen tegen een gevulde, hetzij zijn eigen fles te laten vullen, gemakkelijker kan nagaan of er al dan niet een band bestaat tussen die onderneming en Kosan Gas.
41 Wat het feit betreft dat op de composietflessen woord- en beeldmerken zijn aangebracht bestaande in de naam en het logo van Kosan Gas die, zoals de verwijzende rechter heeft geconstateerd, ondanks de door Viking Gas op die flessen aangebrachte etikettering, zichtbaar blijven, zij erop gewezen dat die omstandigheid in zoverre een relevante factor vormt dat zij lijkt uit te sluiten dat die etikettering de toestand van de flessen wijzigt door hun oorsprong te maskeren.