IEF 22227
2 oktober 2024
Artikel

Brinkhof Symposium op woensdag 9 oktober 2024

 
IEF 22269
2 oktober 2024
Artikel

VU leergang Intellectueel eigendomsrecht

 
IEF 22264
2 oktober 2024
Uitspraak

Zekerheidsstelling van procedurele kosten

 
IEF 10884

L'ARGENTINA niet beschrijvend voor kleding

Rechtbank 's-Gravenhage 8 februari 2012, HA ZA 10-1025 (Quilate Serviços LDA tegen Foralways) - grosse

Merkenrecht. Quilate heeft gemeenschapswoordmerk UNA PASION ARGENTINA gedeponeerd waartegen Foralways oppositie heeft ingesteld op basis van haar oudere L'ARGENTINA-merken.

Quilate roept als nietigheidsgrond 2.28 lid 1 onder c BVIE (overeenstemmend met absolute weigeringsgrond 2.11 BVIE) in. Deze grond ziet op merken die uitsluitend bestaan uit een aanduiding van onder meer soort, bestemming en plaats van herkomst en dus zou L'ARGENTINA beschrijvend zijn.

Beantwoord moet worden "of Argentinië een land aanduidt dat in de opvatting van de betrokken kringen met kleding, schoeisel en/of hoofddeksels in verband wordt gebracht, dan wel of redelijkerwijs een dergelijk verband in de toekomst te verwachten is" (r.o. 4.7). Ondanks dat de vorderingen worden onderbouwd met stellingen en bewijzen dat Argentinië een omvangrijke kledingindustrie heeft en een opkomend modeland is (ook H.K.H. prinses Máxima wordt erbij betrokken), worden de vorderingen afgewezen. Ook is er geen misleiding betreffende de herkomst. Dat door bevoegde autoriteiten in andere landen het woordmerk is geweigerd, doet niets af aan de beoordeling door deze rechter.

4.4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het verweer van Foralways dat de L'ARGENTINA beeldmerken al niet nietig zijn op grond van de hiervoor genoemde bepaling omdat die merken niet uitsluitend bestaan uit de tekens L'ARGENTINE, waar Quilate stelt dat deze beschrijvend zijn, hetgeen Quilate betwist. In deze merken is het woord L'ARGENTINA in witte letters geplaatst in een halve cirkel in een donkerblauwe rechthoek met in het midden van de rechthoek boven de letters een gouden kroon. Anders dan Quilate stelt, heeft de combinatie van de toegevoegde beeldelementen op zichzelf onderscheidend vermogen zodat die elementen bijdragen aan het onderscheidend vermogen van de L'ARGENTINA beeldmerken.

4.10. Naar oordeel van de rechtbank slaagt het verweer van Foralways dat uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden niet blijkt dat de betrokken kringen in de Benelux kleding in verband brengen met het land Argentinië. Het feit dat Argentinië een kledingindustrie heeft met Argentijns ontwerpers, is hiertoe onvoldoende, omdat dit voor nagenoeg ieder land zal opgaan zodat dit, zonder bijkomende omstandigheden die niet zijn gesteld, noch zijn gebleken, niet kan leiden tot de conclusie dat dit kenmerken zijn van Argentinië.

Misleiding:
4.19. Voorts heeft Quilate, gelet op de gemotiveerde betwisting door Foralways, onvoldoende nader onderbouwd dat is voldaan aan de vereiste dat er sprake is van werkelijke misleiding of een voldoende ernstig risico van misleiding van de consument. Daarbij weegt de rechtbank mee dat Foralways onweersproken heeft gesteld dat consumenten bekend zijn met en gewend zijn aan kledingmerken die geografische tekens bevatten die niet verwijzen naar de herkomst van de waren of de oorsprong van de merkhouder, zoals bijvoorbeeld de merken SCAPA OF SCOTLAND, NAPAPIJRI, BOSTON BROTHERS, ROCKPORT, NEWYORKER, CHAMONIX, CLOPPENBURG, PORT LOUIS, BURLINGTON en NEW ZEALAND AUCKLAND.

IEF 10883

Wedstrijd met wervend karakter

Hof van Beroep Brussel 7 februari 2012, 2009/AR/560 (Responsible Young Drivers tegen McCann Erickson en Centrum voor Beeldexpressie)

Met dank aan Kristof Neefs en Paul Maeyaert, ALTIUS.

België. Merkenrecht. Handelend onder de naam Responsible Young Drivers, tevens als Benelux woordmerk geregistreerd, stimuleert de stichting van openbaar nut verantwoord rijden onder jongeren.

Geïntimeerde organiseert een wedstrijd met een wervend karakter waarbij studenten van kunsthogescholen de doelgroep zijn (zie inzet voor uiting op MySpace). In de creative briefing werd aangekondigd dat RESPONIBLE YOUNG DRIVERS vermeld moest worden als klant en merk. De hoofdprijs was een stageplaats bij reclamebureau McCann Erickson. Vanwege dit geschil is de naam uit de creative briefing voor een fictieve organisatie, met hetzelfde doel, gewijzigd in "De Bende van de nachtrijders".

Over het merkenrechtelijk gebruik in het economisch verkeer: de wedstrijd heeft een wervend karakter, want de hoofdprijs was een stageplaats bij de inrichter (r.o. 21 e.v.).

Interessante overwegingen omtrent de communicatie- en investeringsfunctie van het merk (r.o. 32-33). De communicatiestrategie van de merkhouder die bepaalde waarden uitdraagt. Het gebruik door geïntimeerde strookt niet met de beoogde merkuitstraling. De vervangnaam werd door de deelnemers van de wedstrijd en de vakpers onvermijdelijk geassocieerd met de eerdere creative briefing en de organisatie RYD. Dit doet afbreuk aan de door appellante beoogde merkuitstraling.

r.o. 21 Eerste geïntimeerde is geen onderwijsinstelling, doch een commercieel reclamebureau en een commerciële vennootschap.

Het gelaakte gebruik van het teken "Responsible Young Drivers" kwalificeert om twee redenen als "gebruik in het economische verkeer"; (1) eerste geïntimeerde beoogt hiermee toekomstig personeel aan te trekken of minstens te identificeren en (2) het teken wordt gebruikt voor associatie met de diensten van appellante en om aldus bekendheid te verwerven bij studenten, de pers en potentiële klanten of, met andere woorden, als reclamemiddel. (...) Het nagestreefde voordeel, het verwerven van talent, staat buiten kijf.

Ook dit nagestreefde economisch voordeel, het associëren van eerste geïntimeerde en derhalve haar handelsactiviteiten met het imago en de diensten van appellante, geeft aanleiding tot de vaststelling dat er sprake is van gebruik van het teken in het economisch verkeer.

Tot slot stelt het hof vast dat, wanneer een commercieel reclamebureau een wedstrijd uitschrijft zoals dat in casu in concreto gebeurde, dit (tevens) gebeurt als een vorm van reclame die erop gericht is om rond de onderneming in kwestie goodwill te creëren. Ook de nagestreefde goodwill is een economisch voordeel.

32. Wat de afbreuk aan de overige functies van het merk betreft:
Daarenboven doet het gebruik van het teken door eerste geìntimeerde eveneens afbreuk aan de communicatie/ en investeringsfunctie van het merk. (...)

Nadat appellante te kennen had gegeven dat zij niet gediend was met dergelijk gebruik van een aan haar woordmerk identiek teken, verving eerste geïntimeerde dit teken tot ontzetting van appellante door "De Bende van de Nachtrijders". Door het aanvankelijk gebruik van het teken "Responsible Young Drivers", werd de vervangnaam "de Bende van de Nachtrijders" hiermee echter onvermijdelijk geassocieerd door de deelnemers van de wedstrijd en de vakpers. Dit doet afbreuk aan de door appellante beoogde merkuitstraling. Uit de inzendingen van de studenten, waaronder de winnende inzending, blijkt bovendien dat de studenten de opdracht zo hebben opgevat dat zij vrijwilligers diende te werven voor het naar huis rijden van dronken chauffeurs, hetgeen niet strookt met de communicatiestrategie van appellante.

33. het hof besluit dat eerste geïntimeerde niet enkel de herkomstfunctie, maar ook de communicatie- en investeringsfunctie van het merk van appellante heeft geschaad.

IEF 10882

TOP niet te monopoliseren

Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 6 februari 2012, KG ZA 11-902 (Top Raam Decoraties B.V. tegen Topdeal Plaza c.s.)
Met dank aan Christel Jeunink, Van Iersel Luchtman Advocaten.

Handelsnaamrecht. Het woord "top" monopoliseren. Sinds 1995 handelt Top Raamdecoraties in raamdecoraties en zonwering en componenten daarvan. De handelsnaam Top window covering wordt vooral gebezigd voor de buitenlandse markt en met name Amerikaanse markt (r.o.4.5). Topdeal Plaza exploiteert sinds 2010 een webwinkel met producten, waaronder raamdecoratie-artikelen en  bezigt diverse handelsnamen, waaronder Topdeal Raamdecoratie.

Het woord "raamdecoratie" is in zeer hoge mate beschrijvend voor de producten, en de woorden "top" en "topdeal" zijn gangbare woorden. Top Raam Decoraties B.V. kan haar handelsnaam, althans het woord 'top', niet monopoliseren. Bovendien begeven partijen zich op verschillende markten. Waar Topdeal zich richt op Nederland en Vlaanderen, richt Top Raam Decoratie zich op Europa en Amerika en op componenten van raamdecoraties.

De voorzieningenrechter weigert de voorzieningen.

4.7. Cruciaal is de vraag of de mate waarin de handelsnaam Top Raamdecoraties afwijkt van de handelsnaam Topdeal Raamdecoratie, in verband met de aard van beide ondernemingen en de plaats waar zij gevestigd zijn, tot gevolg heeft dat bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is, dat wil zeggen gevaar voor verwarring bij het publiek kan doen ontstaan. Voorwaarde is daarbij dat de handelsnaam van Top Raamdecoratie voldoende onderscheidend vermogen heeft.

4.12 gelet op het voorstaand kan vooralsnog niet gezegd worden dat de handelsnaam Top Raamdecoratie een sterk onderscheidend vermogen heeeft. Zodoende kan Top Raam Decoraties B.V. haar handelsnaam, althans het woord 'top', niet monopoliseren en staat het Topdeal Plaza v.of. c.s. in beginsel vrij om haar in haar handelsnaam Topdeal Raamdecoratie hetzelfde beschrijvendde woord (top) te gebruiken. Hetgeen ook gelet op de overige handelsnamen van Topdeal Plaza v.o.f. c.s. voor de hand ligt, immers alle producten die zij op de markt brengen beginnen met "Topdeal"

IEF 10881

Recordaantal Europese octrooiaanvragen 2011

Total European Filings in 2011, EPO.org

Een korte trendanalyse van Bart Jansen, Zacco.

Octrooinieuws, cijfers. Nederland in de ranglijst. Het Europees Octrooibureau (EOB) heeft de nieuwe landenlijst van Europese octrooiaanvragers voor 2011 gepubliceerd. Ondanks de economische crisis is een recordaantal van 242.642 aanvragen bereikt, een stijging van 2,6% ten opzichte van 2010. Dit past in het beeld dat octrooien als langetermijninvestering worden gezien. In lijn met voorgaande jaren zetten de Aziatische landen hun opmars op innovatiegebied door.

Nederland staat in deze ranglijst op de 9e plaats; de Nederlandse bedrijven en instellingen waren in 2011 met ruim 6000 aanvragen één van de grootste dalers (-13%). Procentueel de grootste stijger is Saoedi-Arabië, dat met 200 aanvragen (+94%) tot de kleine spelers behoort. Duitsland (3e plaats) blijft met ruim 33.000 de grootste Europese aanvrager. Aziatische landen zijn de grootste stijgers in de top 10: Japan (2e plaats, +12%), China (4e plaats, +27%) en Korea (5e plaats, +8%) zijn met gezamenlijk ruim 76000 aanvragen goed voor ruim 30% van het totaal. De nummer één blijft de USA met bijna 60,000 Europese aanvragen (-2,5%).

IEF 10880

BBIE serie februari 2012

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Vandaag heeft het BBIE een serie oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard zijn om door te nemen. Deze lijst van 9 opposities was nog niet eerder beschikbaar, zie onder laatste BBIE serie januari 2012-bericht hier.

26-01

2005901

CELESSENCE

ellessence beauty & accessoires

1211262

Afgew.

nl

18-01

2004861

PINK

PINK BRAND OF THE YEAR

1191948

Afgew.

nl

16-01

2005146

VIVA

VIVA COLLECTION

1196738

Afgew.

nl

12-01

2004451

EPICEROL

EPISOL

1182380

Toegew.

fr

12-01

2006142

KISS

MISS KISS

892452

Toegew.

fr

12-01

2004450

EPICEROL

EPICOL

1182379

Toegew.

fr

12-01

2006120

GP

GPI

1212397

Toegew.

fr

10-01

2006276

DARLING

OOH DARLING

1213821

Toegew.

fr

09-01

2006133

ESPRIT

ESPRIT CONTEMPORAIN

1214858

Gedeelt.

fr

Eerder in deze serie verschenen: BBIE serie titel.

IEF 10879

Publicaties over cocaïnebezit acteur wel toegestaan

EHRM 7 februari 2012, applicatienr. 39 954/08 (Axel Springer AG / Duitsland)

Met uitgebreide samenvatting van Reindert van der Zaal, Kennedy Van der Laan.

Portretrecht. Privacy. Meningsuiting. Naast het wijzen van het Caroline van Hannover II arrest (zie hiervoor), deed het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) vandaag ook uitspraak in de zaak Axel Springer vs. Duitsland. Een zaak die overeenkomsten kent met die van de prinses van Monaco.

De zaak Axel Springer gaat over de publicatie van een tweetal artikelen over een bekende Duitse tv-acteur in het dagblad Bild, waar de Axel Springer groep uitgever van is. In het eerste artikel werd gesteld dat de acteur -die vooral bekend was geworden om zijn rol als politieman- was gearresteerd voor het bezit en gebruik van cocaïne tijdens de jaarlijke Oktoberfeesten. De acteur stapte vervolgens naar de Duitse rechter om zich te verzetten tegen deze publicatie. Met succes, want Bild werd verboden de uitingen nog verder te publiceren. Een klein jaar later verscheen in Bild een nieuw artikel over de kwestie. Aanleiding daarvan was dat de acteur een boete kreeg opgelegd van Eur. 18.000,-, nadat hij het cocaïnegebruik en bezit had bekend. Ook deze publicatie werd echter door de Duitse rechter verboden.

Bij beide artikelen zijn de Duitse rechters van mening dat het recht op privacy van de acteur zwaarder weegt dan het recht op vrijheid van meningsuiting van Bild. Er zou geen publiek belang gediend worden bij de publicaties, en zelfs al zou dat wel het geval zijn, dan zou dat niet opwegen tegen het recht op privacy van de acteur.

Het Europees Hof is gelukkig een geheel andere mening toegedaan. Volgens het Hof zijn de arrestatie en veroordeling van de acteur juridische feiten die an sich van een zeker publiek belang zijn. Het publiek heeft er immers belang bij geïnfomeerd te worden over strafrechtelijke procedures. De vraag is vervolgens of dat ook betekent dat de acteur met naam en toenaam mag worden genoemd. Bij de beantwoording van die vraagt merkt het Hof allereerst op dat de acteur de hoofdpersoon was in een zeer populaire televisie-serie. Interessant is verder dat het Hof ook betekenis toekent aan het feit dat de acteur een politieagent speelde in de televisieserie, en dus ‘zelf’ was belast was met de opsporing van strafbare feiten. Dat feit draagt volgens het Hof namelijk bij aan het belang van het publiek geïnformeerd te worden over strafrechtelijke vergrijpen van de acteur. Als je daarover nadenkt dan is dat ook begrijpelijk. De interesse van het publiek wordt daarmee immers extra geprikkeld. Ook het feit dat de man werd gearresteerd in een tent tijdens de Oktoberfeesten, is volgens het Hof een belangrijk nieuwsfeit. Tenslotte speelt mee dat de acteur regelmatig zelf in interviews details uit zijn privéleven prijsgaf, en daardoor reeds op minder bescherming van zijn privacy kon rekenen.

Al met al oordeelt het Hof -naar mijn mening geheel terecht-dat de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van Bild (Axel Springer) ongeoorloofd is. De acteur wordt daarmee dus alsnog in het ongelijk gesteld. Naast het Caroline II arrest nog een mooie overwinning voor de vrijheid van meningsuiting dus. Ook voor de Nederlandse (roddel)pers zal dit arrest een flinke steun in de rug zijn bij berichtgeving over zaken uit het privéleven van bekende figuren.

Deze kwestie doet overigens ook enigszins denken aan de Noami Campbell zaak. Die zaak betrof een artikel in The Daily Mirror over de drugsverslaving van Naomi Campbell. De foto’s bij het artikel werden heimelijk genomen toen Campbell een bijeenkomst voor anonieme verslaafden verliet. The Daily Mirror werd echter uiteindelijk in het ongelijk gesteld wegens een inbreuk op de privacy van Campbell. Voor de bespreking van deze zaak zie hier. 

IEF 10878

Meer lucht voor entertainmentpers

EHRM 7 februari 2012, applicatienr. 40 660/08 en 60 641/08 (Caroline von Hannover / Duitsland II)

Met uitgebreide samenvatting Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan.

Portretrecht. Privacy. Meningsuiting. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) wees vandaag arrest in de zaak prinses Caroline van Monaco II. Net zoals de zaak die leidde tot het eerste Prinses Caroline arrest uit 2004 ging ook deze affaire over de balans tussen haar privacy en de persvrijheid. In dit arrest wordt het arrest Caroline I verder uitgewerkt. De rechters komen tot een unaniem oordeel in wat zeker weer een standaardarrest zal worden.

De strijd die prinses Caroline van Monaco ruim tien jaar geleden voerde tegen haar achtervolgende paparazzi heeft geleid tot de belangrijkste portretrechtzaak in Europa. Caroline klaagde de Duitse staat aan omdat die volgens haar te weinig deed om haar privacy te beschermen. Er verschenen voortdurend nietszeggende foto’s in Duitse bladen waarop zij bij privé-gelegenheden (maar in het openbaar) werd afgebeeld, met titels als “Caroline …. a woman returning to life” en “Out and about with Princess Caroline in Paris“. Volgens de prinses werd zij vanaf het moment dat ze haar huis verliet “constantly hounded by paparazzi who followed her every daily movement, be it crossing the road, fetching her children from school, doing her shopping, out walking, engaging in sport or going on holiday.” Zij klaagde erover dat het Duitse recht te weinig bescherming bood omdat ze alleen kon optreden tegen foto’s gemaakt in een afgesloten ruimte, en dus niet tegen foto’s gemaakt in de openbare ruimte.

In het bekende Caroline arrest (I) van 24 juni 2004 heeft het EHRM een onderscheid gemaakt tussen berichtgeving die bijdraagt aan publiek of politiek debat dat in de publieke belangstelling staat en berichtgeving over details van het privéleven van een individu die geen officiële functies uitoefent. Dit onderscheid is vervolgens ook wel gebruikt om iedere publicatie van een foto van BN-ers die het publiek belang niet diende tegen te gaan. Zo werd persbureau Associated Press bijvoorbeeld op de vingers getikt (MR 3051) voor het verspreiden van nogal onschuldige foto’s van Maxima en Willem-Alexander en hun gezin, gemaakt op skivakantie in Argentinië. Want: geen maatschappelijk belang bij publicatie.

Wat soms uit het oog lijkt te worden verloren is dat het Hof in het Prinses Caroline I arrest de bijzondere situatie waarin de prinses van Monaco zich bevond meewoog. Caroline werd continu lastiggevallen. Dat klimaat van “continual harassment” leidt tot een zeer sterke inbreuk op de privacy en bijna tot een vorm van vervolging, zo overweegt het EHRM. Als voorbeeld wordt een foto genoemd die van honderden meters afstand is genomen van Caroline die struikelt als ze de Monte Carlo Beach Club binnengaat. Tijdens het pleidooi verwees de advocaat van Caroline naar de zes jaar eerder overleden Lady Di. Moest Caroline net zo eindigen? Die omstandigheden hebben mede geleid tot de veroordeling van de Duitse staat. Het is de vraag of het door het Hof gemaakte onderscheid zomaar in iedere casus kan worden toegepast. Het lijkt met name betrekking te hebben in gevallen waarin bekende personen continue hinderlijk worden gevolgd door de telelenzen van paparazzi, en niet op meer onschuldige foto’s.


Prinses Caroline, ditmaal samen met haar man prins Ernst August von Hannover, is nu opnieuw naar het Europese Mensenrechtenhof gestapt. In deze nieuwe zaak procedeert de Monegaske koninklijke familie weer tegen de Duitse overheid, ditmaal naar aanleiding van publicatie van foto’s in de Duitse bladen Frau im Spiegel en Frau Aktuell van een skitrip (hé, dat komt bekend voor) in St. Moritz. Het prinselijk paar trad bij de Duitse rechter met succes op tegen een tweetal vakantiefoto’s. Maar de Duitse rechter wees de claim tegen een andere foto van het koppel tijdens een wandeling af. Die foto diende  ter illustratie van een artikel over de slechte gezondheid van prins Rainier. Het artikel in Frau Aktuell luidde “That is genuine love. Princess Stéphanie. She is the only one who looks after the sick prince“, en vermeldde onder meer: ”… where her father is concerned Princess Stéphanie knows where her heart lies. While the rest of the family are travelling around the world, she has run to be at the side of Prince Rainier (78), who appears to be seriously ailing. She is the only one who takes care of the sick monarch. Stéphanie’s sister, Caroline (45), has taken a few days’ holiday with her husband Ernst August (48) and their daughter Alexandra (2) at the fashionable St. Moritz ski resort in Switzerland.“


De Duitse rechter oordeelde dat de slechte gezondheid van de regerende prins een onderwerp is dat in de publieke belangstelling staat. De pers mocht berichten over de manier waarop zijn kinderen hun familieverplichtingen combineerden met hun privéwensen, bijvoorbeeld om op vakantie te gaan. Die zaak is tot aan het Duitse Constitutionele Hof gegaan, dat in haar uitspraak (Engelse vertaling) onder meer de volgende uitspraken deed, die het prinses Caroline I arrest nogal relativeren:

‘Even entertaining contributions concerning prominent persons, for instance, are covered by the protection of freedom of the press. [...] Prominent persons can also offer orientation in shaping one’s own lifestyle, as well as fulfilling the function of role model or showing what one does not wish to imitate [...[ The circle of legitimate general public interest would be prescribed too narrowly if one were to restrict this to behaviour that is scandalous, or morally or legally questionable.


Even the normality of everyday life, as well as conduct of celebrities that is in no way objectionable, may be brought to the attention of the public if this serves to form public opinion on questions of general interest [...] To deny an article its role as contributor to the formation of public opinion merely because of its entertaining presentation, might also violate the content of the fundamental-rights guarantee of Article 10 of the Convention. [...] Even “mere entertainment” cannot per se be denied all relevance in the formation of opinions. [...] In recent times the significance of visual portrayals for press reporting has in fact increased.‘

Het EHRM benadrukt eerst dat het recht op respect voor het privéleven (artikel 8 EVRM) en de vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM) evenveel bescherming verdienen. Welk recht voorgaat hangt af van de omstandigheden. De volgende criteria zijn voor de belangenafweging in de zaak die voorligt relevant (NB: dus niet per se in zaken waarin andere omstandigheden gelden):

a) Een essentieel criterium is de vraag (zie het arrest Prinses Caroline I) of een uiting (foto of artikel) een bijdrage levert aan een debat dat in de publieke belangstelling staat.

De vraag die in dit arrest voorlag is wanneer iets kwalificeert als onderwerp dat in de publieke belangstelling staat (”debate of general interest“). Volgens het Hof hangt dat af van de omstandigheden van het geval. Omdat dat niet bijzonder verhelderend is, geeft het Hof voorbeelden. Het EHRM benadrukt dat daarvan niet alleen sprake is als wordt bericht over politiek of misdaad, maar ook over bijvoorbeeld sport of uitvoerende artiesten.

b) Hoe bekend is de persoon en wat is het onderwerp van het bericht?

Een onderscheid moet worden gemaakt tussen privépersonen en personen die in een publieke context handelen. Publieke figuren moeten meer dulden. Het Hof verwijst verder naar het in Caroline I gemaakte fundamentele onderscheid tussen feitelijke berichtgeving die bij kan dragen aan het debat in een democratische maatschappij, bijvoorbeeld over politici in de uitoefening van hun officiële functies, en berichtgeving over details van het privéleven van een individu die geen officiële functies uitoefent.

c) Hoe de persoon waarover wordt bericht zich in het verleden heeft gedragen.

Dit is een interessant aspect aan deze uitspraak. Van belang is hoe de persoon waarover wordt bericht zich voorafgaand aan de publicatie heeft gedragen. Met name de vraag of hij zelf actief de publiciteit heeft opgezocht. Hoewel die medewerking aan de pers niet betekent dat de persoon niet meer kan optreden tegen publicaties, is het wel een relevante omstandigheid. Relevant is ook de vraag of de foto en de informatie al eerder zijn gepubliceerd.

d) De inhoud, vorm en gevolgen van de publicatie.

Van belang is bijvoorbeeld hoe de persoon op de foto staat, en hoe de publicatie is verspreid (lokaal, nationaal).

e) De omstandigheden waaronder de fotos zijn genomen.

Gaf de geportretteerde toestemming voor de foto en de publicatie? Is de foto stiekem genomen? Verder zijn de ernst van de privacyschending en de gevolgen daarvan relevant.

Het EHRM past die criteria vervolgens toe op de zaak en oordeelt dat het Duitse Hof terecht heeft kunnen concluderen dat de ziekte van prins Rainier een gebeurtenis van de hedendaagse maatschappij is (”an event of contemporary society“). De publicatie van foto’s van de skitrip van prinses Caroline en prins Ernst, die illustreerden dat zij vakantie vierden terwijl prinses Stéphanie wel thuis in Monaco was gebleven om voor de zieke prins Rainier te zorgen, was volgens het EHRM dus terecht toegestaan door de Duitse rechter. De foto’s dragen bij, in ieder geval tot op zekere hoogte, aan een debat dat in de publieke belangstelling staat. Daarbij overweegt het EHRM ook dat twee andere foto’s van de skitrip, die alleen maar voor entertainmentdoeleinden waren gepubliceerd volgens de Duitse rechter niet door de beugel konden.     

De klacht van de Von Hannovers dat media deze criteria kunnen misbruiken door bij privéfoto’s telkens een “event of contemporary society” te verzinnen, vindt geen gehoor bij het EHRM. Wij oordelen alleen over een publicatie die voorligt, niet over toekomstige uitingen, aldus het Hof. Ook het beroep van de prins en prinses op het in Caroline I gemaakte onderscheid tussen personen die officiële functies uitoefenen en zij die dat niet doen (ze scharen zichzelf onder de tweede categorie), redt hen niet. Ze mogen dan wel geen officiële functies uitoefenen. Het staat buiten kijf dat Caroline en Ernst August zeer bekende figuren zijn, die dus meer moeten dulden.

Samenvatting
Dit arrest illustreert dat de criteria uit de Caroline I en II arresten relevante omstandigheden zijn, maar dat het niet voldoen aan één of meerdere van de criteria niet meteen betekent dat een publicatie onrechtmatig is. Er is een vrij ruime interpretatie gegeven van wat bijdraagt aan een debat dat in de publieke belangstelling staat, terwijl is benadrukt dat het al dan niet uitoefenen van officiële functies niet bepalend hoeft te zijn voor de vraag of een publicatie door de beugel kan. Al met al heeft het Europese Hof in dit arrest Prinses Caroline II de vrij repressief geachte uitspraak Caroline I een draai in de richting van de vrijheid van meningsuiting gegeven, waardoor de entertainmentpers wat meer ruimte heeft gekregen. En ondanks het in Caroline I gemaakte onderscheid tussen personen die al dan niet officiële functies uitoefenen, is van belang dat hoewel de Von Hannovers geen officiële functies uitoefenen, zij zonder enige twijfel zeer bekende figuren zijn, die dus meer moeten dulden.

Op andere blogs:
SOLV (Mediacode Koninklijk Huis op de helling)
Mediareport (Von Hannover II arrest bevestigt dat Mediacode Koninklijke Familie in strijd is met Europees recht)

IEF 10877

YNI lijkt op YPTI

Gerecht EU  7 februari 2012, zaak T-305/10 (Hartmann-Lamboy tegen OHIM/Diptyque) - dossier

Merkenrecht. Aanvrager van het gemeenschapswoordmerk DYNIQUE komt in de oppositieprocedure de houdster van het woordmerk DIPTYQUE tegen. De oppositieafdeling wijst oppositie toe, het beroep wordt gedeeltelijk verworpen. Middel: Er is geen verwarringsgevaar.

Gerecht EU: Er zijn geen fouten gemaakt bij de definitie van het relevante publiek. De lettercombinatie YNI lijkt op YPTI. Ondanks dat in de Duitse taal soms de Y wordt uitgesproken als Ü, heeft dat enkele feit geen invloed op de beoordeling. Er is wel verwarringsgevaar mogelijk, en de klacht wordt afgewezen.

30      Die Beschwerdekammer stellte jedoch in Randnr. 21 der angefochtenen Entscheidung zu Recht fest, dass die Buchstaben „I“ und „Y“ in einem wesentlichen Teil der Union, so insbesondere im Spanischen und Französischen, identisch ausgesprochen werden. So bewirkt insbesondere die Identität der ersten und der letzten Silbe, die wie „di“ und „ik“ ausgesprochen werden, eine ausgeprägte klangliche Ähnlichkeit der einander gegenüberstehenden Zeichen in ihrer Gesamtheit. Allein der Umstand, dass insbesondere im Deutschen die Buchstaben „I“ und „Y“ manchmal unterschiedlich ausgesprochen werden, kann diese klangliche Wahrnehmung durch einen nicht zu vernachlässigenden Teil der Verbraucher der Union nicht berühren (vgl. in diesem Sinne entsprechend Urteil Darstellung eines Buchstabens auf einer Hosentasche, oben in Randnr. 26 angeführt, Randnrn. 118 und 119). Weiter ist das Argument der Klägerin als offensichtlich unbegründet zurückzuweisen, wonach im Französischen die Buchstaben „I“ und „Y“ nicht identisch ausgesprochen würden, wenn sich der Buchstabe „Y“ zwischen zwei Konsonanten befinde, womit der Buchstabe „I“ wie ein „Ü“ auszusprechen sei; dies hat die Klägerin in der mündlichen Verhandlung eingeräumt, wie im Sitzungsprotokoll vermerkt worden ist. Die Beschwerdekammer hat ebenfalls fehlerfrei festgestellt, dass beide Zeichen den starken und deutlich vernehmbaren Vokal „I“ enthielten, während es sich bei den jeweiligen mittleren Buchstaben „P“, „T“ und „N“ nur um stimmlose, bei der Aussprache kaum hörbare Konsonanten handele. Die Beschwerdekammer ist schließlich ebenso zutreffend zu dem Ergebnis gelangt, dass eine klangliche Zeichenähnlichkeit vorliege, da die streitigen Zeichen von identischer Länge mit identischer Vokalfolge seien, wodurch Rhythmus und Betonung sehr ähnlich würden.


31      Hinsichtlich des begrifflichen Vergleichs rügt die Klägerin die in Randnr. 22 der angefochtenen Entscheidung enthaltene Begründung. Insoweit weist das Gericht darauf hin, dass unstreitig das französische Wort „diptyque“ sich auf ein aus zwei Teilen bestehendes Kunstwerk, etwa eine Skulptur, einen Altar oder ein Gemälde, bezieht, während das Wort „Dynique“ in allen Sprachen der Union ohne begriffliche Bedeutung ist. Insoweit wendet sich die Klägerin lediglich zum einen gegen die von der Beschwerdekammer vorgenommene Beurteilung, wonach die meisten maßgeblichen Verbraucher dazu neigten, den Begriff „Diptyque“ als Phantasiewort ohne begriffliche Bedeutung wahrzunehmen, da er die in Frage stehenden Waren und Dienstleistungen nicht beschreibe, und zum anderen gegen den zugrunde gelegten Aufmerksamkeitsgrad dieser Verbraucher, der nach Auffassung der Klägerin besonders hoch ist. Abgesehen davon, dass die Klägerin keinen überzeugenden Beweis dafür beigebracht hat, dass das relevante Publikum eine solche, besonders erhöhte Aufmerksamkeit an den Tag legt (vgl. oben, Randnr. 25), hat sie aber auch nicht nachgewiesen, dass dieses Publikum beim Erwerb kosmetischer Produkte oder Dienstleistungen geneigt sein wird, den Begriff „Diptyque“ in der speziellen technischen Bedeutung aufzufassen, den er im Bereich der Kunst hat. In der mündlichen Verhandlung hat die Klägerin im Übrigen eingeräumt, dass dies tatsächlich nicht der Fall ist, was im Sitzungsprotokoll vermerkt worden ist. In Randnr. 22 der angefochtenen Entscheidung konnte die Beschwerdekammer daher fehlerfrei zu dem Ergebnis gelangen, dass es sich bei den einander gegenüberstehenden Zeichen um Phantasiewörter handelt, die dem Durchschnittsverbraucher keinen begrifflichen Vergleich ermöglichen. Mangels einer aus der Sicht des relevanten Publikums eindeutigen und bestimmten Bedeutung des Wortes „Dyptique“, die es ihm erlaubte, dessen kunstbezogenen Aussagegehalt in der Situation eines solchen Erwerbsgeschäfts unmittelbar zu erfassen, ist dieser begriffliche Unterschied nicht geeignet, die zwischen den Zeichen festgestellten bildlichen und klanglichen Ähnlichkeiten im Sinne der oben in Randnr. 21 angeführten Rechtsprechung zu neutralisieren.

32      Was schließlich die umfassende Beurteilung der Verwechslungsgefahr angeht, wirft die Klägerin der Beschwerdekammer vor, dass ihre in den Randnrn. 23 ff. der angefochtenen Entscheidung wiedergegebene Beurteilung lückenhaft sei. Abgesehen davon, dass die Beschwerdekammer den besonders hohen Aufmerksamkeitsgrad der maßgeblichen Verkehrskreise bei Waren und Dienstleistungen der Klassen 3 und 44 außer Acht gelassen habe, habe sie nicht hinreichend berücksichtigt, dass die ältere Marke nur über eine äußerst geringe Kennzeichnungskraft verfüge. So stelle das Wort „Diptyque“ eine rein beschreibende Angabe dar, die im Französischen, Englischen und Deutschen insbesondere „zweiteilige Schreibtafel“ bedeute, was im Rahmen der umfassenden Beurteilung der Verwechslungsgefahr durch die Beschwerdekammer keine Berücksichtigung gefunden habe. Die schwache Kennzeichnungskraft der älteren Marke werde dadurch bestätigt, dass es unzählige ähnlich gebildete Marken und Wörter gebe, die auf das französische Suffix „ique“ endeten. Dieses sehr geläufige Suffix sei als Markenbestandteil nicht geeignet, eine Ähnlichkeit zwischen Marken zu begründen, weil dies eine übermäßige Ausschließlichkeit bewirkte, noch könne es als das dominierende Element einer Marke angesehen werden, das die Aufmerksamkeit der maßgeblichen Verkehrskreise auf sich lenke.

33      Insoweit genügt die Feststellung, dass angesichts der Identität oder Ähnlichkeit der Waren und Dienstleistungen der Klassen 3 und 44 des Nizzaer Abkommens sowie der bildlichen und klanglichen Ähnlichkeit der Zeichen die Beschwerdekammer zu Recht zu dem Ergebnis gelangt ist, dass zwischen den einander gegenüberstehenden Marken Verwechslungsgefahr besteht.

Op andere blogs: Marques.

IEF 10876

Caroline von Hannover II en Axel Springer

In't kort: Portretrecht, privéleven en media. Uit't persbericht: Media coverage of celebrities’ private lives: acceptable if in the general interest and if in reasonable balance with the right to respect for private life.

EHRM 7 februari 2012, applicatienr. 40 660/08 en 60 641/08 (Caroline von Hannover / Duitsland II)
Fact: Since the early 1990s Princess Caroline has been trying to prevent the publication of photos of her private life in the press. In conclusion, the German courts had carefully balanced the right of the publishing companies to freedom of expression against the right of the applicants to respect for their private life. In doing so, they had explicitly taken into account the Court’s case-law, including its 2004 judgment in Caroline von Hannover v. Germany. There had accordingly been no violation of Article 8. Uitgebreide bespreking IEF 10878

EHRM 7 februari 2012, applicatienr. 39 954/08 (Axel Springer AG tegen Duitsland)
Fact: In September 2004, the Bild published a front-page article about X, a well-known television actor, being arrested in a tent at the Munich beer festival for possession of cocaine. While the sanctions imposed on Springer had been lenient, they were capable of having a chilling effect on the company. The Court concluded that the restrictions imposed on the company had not been reasonably proportionate to the legitimate aim of protecting the actor’s private life. There had accordingly been a violation of Article 10. Uitgebreide bespreking IEF 10879.

 

Caroline von Hannover II
The fact that the German Federal Court of Justice had assessed the information value of the photo in question – the only one against which it had not granted an injunction – in the light of the article that was published together with it could not be criticised under the Convention. The Court could accept that the photo, in the context of the article, did at least to some degree contribute to a debate of general interest. The German courts’ characterisation of Prince Rainier’s illness as an event of contemporary society could not be considered unreasonable. It was worth underlining that the German courts had granted the injunction prohibiting the publication of two other photos showing the applicants in similar circumstances, precisely on the grounds that they were being published for entertainment purposes alone.

Furthermore, irrespective of the question to what extent Caroline von Hannover assumed official functions on behalf of the Principality of Monaco, it could not be claimed that the applicants, who were undeniably very well known, were ordinary private individuals. They had to be regarded as public figures.

The German courts had concluded that the applicants had not provided any evidence that the photos had been taken in a climate of general harassment, as they had alleged, or that they had been taken secretly. In the circumstances of the case, the question as to how the pictures had been taken had required no more detailed examination by the courts, as the applicants had not put forward any relevant arguments in that regard.

In conclusion, the German courts had carefully balanced the right of the publishing companies to freedom of expression against the right of the applicants to respect for their private life. In doing so, they had explicitly taken into account the Court’s case-law, including its 2004 judgment in Caroline von Hannover v. Germany. There had accordingly been no violation of Article 8.

Axel Springer AG

According to a statement by one of the journalists involved, the truth of which had not been contested by the German Government, the information published in the Bild in September 2004 about the actor’s arrest had been obtained from the police and the Munich public prosecutor’s office. It therefore had a sufficient factual basis, and the truth of the information related in both articles was not in dispute between the parties.

Nothing suggested that Springer had not undertaken a balancing exercise between its interest in publishing the information and the actor’s right to respect for his private life. Given that Springer had obtained confirmation of the information conveyed by the prosecuting authorities, it did not have sufficiently strong grounds for believing that it should preserve the actor’s anonymity. It could therefore not be said to have acted in bad faith. In that context, the Court also noted that all the information revealed by Springer on the day on which the first article appeared was confirmed by the prosecutor to other magazines and to television channels.

The Court noted, moreover, that the articles had not revealed details about the actor’s private life, but had mainly concerned the circumstances of his arrest and the outcome of the criminal proceedings against him. They contained no disparaging expression or unsubstantiated allegation, and the Government had not shown that the publication of the articles had resulted in serious consequences for the actor. While the sanctions imposed on Springer had been lenient, they were capable of having a chilling effect on the company. The Court concluded that the restrictions imposed on the company had not been reasonably proportionate to the legitimate aim of protecting the actor’s private life. There had accordingly been a violation of Article 10.

IEF 10875

Standaardformulier zonder onderdeel onderscheidend vermogen

Gerecht EU 7 februari 2012, zaak T-424/10 (Dosenbach-Ochsner tegen OHIM/Sisma) - dossier

Merkenrecht. Standaardformulier en grotere onderscheidend vermogen. Toets groot onderscheidend vermogen volgt uit bewijs.

Verzoekster SISMA verzoekt tot nietigverklaring van het beeldmerk dat een rechthoek met olifanten weergeeft op basis van haar internationaal Tsjechisch en Duits beeldmerk en Duits woordmerk ELEFANTEN (beiden klassen 24, 25). De nietigheidsafdeling wijst de vordering af, het beroep wordt verworpen. Middel: conflicterende merken stemmen overeen, des te meer omdat door intensief gebruik door verzoekster het merk een groot onderscheidend vermogen heeft verkregen.

Gerecht EU: Fonetisch en vooral begripsmatig komen "olifant" en "olifanten" overeen. Betreffende het grote onderscheidend vermogen is aangevoerd dat dit niet op het standaardformulier voor vorderingen tot nietigverklaring is aangevoerd. Het standaardformulier bevat echter geen onderdeel dat het het onderscheidend vermogen van de oudere merken betreft, maar enkel een onderdeel dat het de eventuele – in casu niet aangevoerde – reputatie ervan betreft. Bovendien volgt niet uit verordening nr. 40/94 en verordening nr. 207/2009 dat de aanspraak op het grotere onderscheidend vermogen van het oudere merk bij het indienen van de vordering tot nietigverklaring moet worden geformuleerd om ontvankelijk te zijn. Uit de bewijsstukken had het OHIM niet alleen normaal gebruik kunnen afleiden, maar ook  het eventuele door gebruik verkregen onderscheidend vermogen van het merk.

Overeenstemming

50      Wat in die context de begripsmatige perceptie van het bestreden merk betreft, is eerst in punt 30 hierboven vastgesteld dat de omstandigheid dat het bestreden merk diagonale lijnen van olifanten omvat, irrelevant is voor de perceptie van het relevante publiek. Het relevante publiek zal dan ook geen bijzondere indeling zien in de in het bestreden merk afgebeelde reeks olifanten. Vervolgens blijkt uit punt 29 hierboven dat de rechthoek met afgeronde hoeken rond de afbeelding van de olifanten in het bestreden merk zal worden opgevat als een afbakening van het merk in de ruimte. In dat opzicht zal geen enkele bijzondere begripsmatige inhoud worden gegeven aan dat element. Rekening houdend met het feit dat de gemiddelde consument over het algemeen moet aanhaken bij het onvolmaakte beeld dat bij hem is achtergebleven (zie in die zin arrest Hof van 22 juni 1999, Lloyd Schuhfabrik Meyer, C‑342/97, Jurispr. blz. I‑3819, punt 26), zal de begripsmatige perceptie van het bestreden merk tot slot niet worden beïnvloed door de aanwezigheid van olifanten van verschillende groottes.

51      Bijgevolg zal het relevante publiek het bestreden merk aldus opvatten dat het op begripsmatig vlak gewoon betrekking heeft op olifanten. Verzoekster voert dus terecht aan dat het bestreden merk en het oudere woordmerk begripsmatig gelijk zijn.

52      Wat de begripsmatige vergelijking tussen het bestreden merk en de oudere beeldmerken betreft, wordt niet betwist dat deze laatste merken aldus worden opgevat dat zij op het begrip „olifant” betrekking hebben. Aangezien de begrippen „olifant” en „olifanten” bij elkaar in de buurt liggen, bestaat er, zoals de kamer van beroep heeft vastgesteld, een begripsmatige overeenstemming tussen het bestreden merk en de oudere beeldmerken.

Standaardformulier:
60      Zo betoogt het BHIM ten eerste dat verzoekster het grotere onderscheidend vermogen van de oudere merken niet heeft aangevoerd in het op 20 februari 2007 ingediende standaardformulier voor vorderingen tot nietigverklaring en in de bij dit formulier gevoegde opmerkingen.

61      Het standaardformulier bevat echter geen onderdeel dat het onderscheidend vermogen van de oudere merken betreft, maar enkel een onderdeel dat de eventuele – in casu niet aangevoerde – reputatie ervan betreft.

62      Bovendien volgt niet uit verordening nr. 40/94 en verordening nr. 207/2009 dat de aanspraak op het grotere onderscheidend vermogen van het oudere merk bij het indienen van de vordering tot nietigverklaring moet worden geformuleerd om ontvankelijk te zijn.

Toets groot onderscheidend vermogen volgt uit bewijs

68      Bovendien waren die gegevens, te weten reclame waarin de oudere merken voorkwamen en verklaringen op erewoord over de verkoopvolumes van de door dit merk aangeduide waren, op het eerste gezicht niet alleen relevant voor het normaal gebruik van de oudere merken, maar ook voor het eventuele door gebruik verkregen onderscheidend vermogen ervan.