IEF 22286
11 oktober 2024
Uitspraak

Schorsing octrooigeschil in afwachting van uitspraak TKB

 
IEF 22292
10 oktober 2024
Artikel

Nog een paar plekken voor de Midnight Marauders tour tijdens ADE

 
IEF 22282
10 oktober 2024
Uitspraak

Conclusie A-G: strafvermindering in zaak waarbij opzettelijk inbreuk werd gemaakt op auteursrecht

 
IEF 4339

NUV Nieuws

X-aantal (redelijk) nieuwe berichten op de websitie van het NUV, onder andere:

Toelichting op het Modelcontract. (…) De VvL en de Groep Algemene Uitgevers (GAU) hebben per 1 juni 2007 de toelichting op het Modelcontract voor de uitgave van een vertaling van literair werk op aanwijzing van de Nederlandse Mededingingsautoriteit in lijn gebracht met de Mededingingswet. (…) Het Modelcontract voor de uitgave van oorspronkelijk Nederlandstalig literair werk blijft vooralsnog ongewijzigd

Lees hier meer (incl. nieuwe modelcontract).

Het gaat goed met Reprorecht.  (…) zo bleek uit de laatstgehouden voorjaarsvergadering van het Algemeen Bestuur. Werd in 2006 een recordbedrag uitgekeerd, waarvan circa 12 miljoen euro aan Nederlandse uitgevers en auteurs, voor 2007 wordt nog een verdere stijging verwacht. Die stijging komt natuurlijk voornamelijk door de op gang komende incasso bij het bedrijfsleven.

Lees hier meer.

Gedragscode collectief beheer in wording. Binnen het samenwerkingsverband Stichting Auteursrechtbelangen wordt momenteel hard gewerkt aan de opstelling van en afstemming over een gedragscode voor collectieve beheersorganisaties (‘cbo’s’). Deze gedragscode is het antwoord van de sector op de plannen voor een verscherpte wettelijke regeling voor het overheidstoezicht op cbo’s.

Lees hier meer.

Uitkering leenrecht multimediaproducten in voorbereiding. (…) Na deze procedure en langdurige onderhandelingen met de bibliotheken is vorig jaar uiteindelijk een regeling getroffen tussen NVPI en het NUV enerzijds en de Vereniging Openbare Bibliotheken (VOB) anderzijds. In deze regeling is een onderscheid gemaakt tussen games en informatieve producten. Voor informatieve producten, dat zijn doorgaans de multimediaproducten die door de leden van het Nederlands Uitgeversverbond zijn uitgegeven, is aangesloten bij de uitleenregeling voor boeken. Uitlenen is in beginsel toegestaan tegen een billijke vergoeding. Voor multimediaproducten geldt wel een hogere vergoeding (meer rechthebbenden) en is het in beginsel mogelijk in uitzonderingssituaties een afzonderlijke regeling af te spreken.

Lees hier meer. 

Gehandicaptensite na auteursrechtgeschil weer van start. (…0 De freelance-journaliste had de website een sommatiebrief gestuurd via bureau Cozzmoss. Dit bureau speurt met behulp van software het internet af naar artikelen van aangesloten freelancers die daar zonder toestemming zijn geplaatst. Vervolgens eist het bureau schadevergoeding, waarbij het inschakelen van een incassobureau niet wordt geschuwd. In dit geval betrof het de site van de afdeling in Den Bosch van de Algemene Nederlandse Gehandicapten Organisatie (ANGO Den Bosch). (…) De gehandicaptenorganisatie verkeerde daardoor in de veronderstelling het allemaal netjes geregeld te hebben. De verbazing was dan ook groot toen de boze brief van de freelance-journaliste binnenkwam. De afspraak met de krant bleek alleen betrekking te hebben op de artikelen waarop de krant zelf het auteursrecht bezit. Dat bleek niet het geval te zijn met het artikel van de freelance-journaliste.

Lees hier meer. 

Nieuw voorbeeldcontract voor de verfilming van boeken.  (…) is het contract uit 1991 weer eens onder de loep genomen. In een speciaal daartoe samengestelde werkgroep is gewerkt aan een nieuw contract dat op basis van nieuwe ervaringen en opgedane kennis tot stand is gekomen. Dit aangepaste onderhandelingsmodel is voor het eerst gepresenteerd tijdens de NUV-bijeenkomst ‘Het multimediale boek’ op 19 juni 2007.

Lees hier meer.

IEF 4338

Samenwerkingsverband beeldregistraties

Brief Minister OCW Plasterk aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 6 juli 2007.

“Bij de behandeling van de mediabegroting 2007 op 30 oktober 2006 heeft de toenmalig minister van OCW toegezegd de Kamer te informeren over de auteursrechten van Politiek24, het digitale themakanaal van de publieke omroepen. Tijdens dit overleg rees de vraag wie de auteursrechten bezit van de beeldregistraties uit de Tweede Kamer op Politiek24.

“(…) Het Samenwerkingsverband Beeldregistraties beheert en bekostigt de technische televisiefaciliteiten in de gebouwen van de Tweede Kamer. (…) Het Samenwerkingsverband zal via licenties beeldregistraties beschikbaar stellen aan partijen buiten het Samenwerkingsverband na van tevoren verkregen toestemming van de Tweede Kamer. De Tweede Kamer behoudt daarnaast het recht om televisiesignalen van de plenaire en, in voorkomende gevallen, de commissievergaderingen voor eigen gebruik aan te wenden. De auteursrechten op de nieuws- en actualiteitenprogramma’s die op Politiek24 herhaald worden, berusten bij omroepen en in sommige gevallen (gedeeltelijk) bij ingeschakelde makers en producenten.”

Lees de volledige brief hier.

IEF 4337

Het octrooi betreffende

Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, 12 juni 2007, AWB 06/4910 OCT95. Hollandsche Beton Groep N.V. c.s. (HBG) tegen Octrooicentrum Nederland (OCN)

Wat is de juiste uitleg van de term "rechtsvorderingen, het octrooi betreffende" uit artikel 63 lid 2 ROW 1995?

Wel gemeld, nog niet besproken. HBG c.s. zijn rechthebbenden op een Nederlands octrooi. Op 4 oktober is op verzoek van Janssen de Jong Infra B.V. een dagvaarding tot nietigverklaring van het octrooi in het octrooiregister ingeschreven. Op 3 februari heeft HBG verzocht om inschrijving in het octrooiregister van een akte van gedeeltelijke afstand van het octrooi. Janssen de Jong Infra heeft hier geen toestemming toe verleend, waarop het OCN het verzoek van HBG heeft afgewezen. Hiertegen heeft HBG bezwaar gemaakt.

De rechtbank doet nu uitspraak in het beroep dat HBG heeft ingesteld, tegen de ongegrond verklaring van het bezwaar. De discussie draait om artikel 63 van de Rijksoctrooiwet 1995 (ROW1995). Dit artikel luidt:

1- Een octrooi vervalt geheel of gedeeltelijk wanneer de octrooihouder geheel onderscheidenlijk gedeeltelijk afstand doet.

2- De afstand geschiedt door de inschrijving van een daartoe strekkende akte in het octrooiregister. Het bureau schrijft de akte niet in zolang er personen zijn, die krachtens in het octrooiregister ingeschreven stukken rechten op het octrooi of licenties hebben verkregen of rechtsvorderingen, het octrooi betreffende, hebben ingesteld en deze personen tot de afstand geen toestemming hebben verleend.

Wat is nu de juiste uitleg van de term "rechtsvorderingen, het octrooi betreffende", uit lid 2? Valt hier ook een nietigheidsvordering onder, dan is de weigering van het OCN terecht. HBG meent echter dat de wetgever alleen rechtsvorderingen bedoeld heeft die voortvloeien uit het belang het octrooi in stand te houden. De rechtbank overweegt echter dat voor een beperkte uitleg van het begrip "rechtsvorderingen het octrooi betreffende" geen grond bestaat. Het OCN heeft daarom terecht het verzoek tot inschrijving van de akte van gedeeltelijke afstand geweigerd.

Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Lees de uitspraak hier.

IEF 4336

De G-standaard

ond.gifRechtbank ’s-Gravenhage 4 juli 2007, Glaxo Group Limited tegen Pharmachemie B.V.

Gemeld, maar nog niet besproken. Bodemprocedure. De enkele publicatie van een generiek geneesmiddel in de G-standaard kan niet zonder meer worden opgevat als een aanbod om aan de octrooihouder voorbehouden handelingen te verrichten met betrekking tot dat geneesmiddel. 

Glaxo is houdster van een Europees octrooi voor “use of a tetrahydrocarbazolone derivative for the manufacture of medicaments”. Pharmachemie is producent van generieke geneesmiddelen. Zij heeft het geneesmiddel Ondansetron, tegen misselijkheid en overgeven, laten opnemen in de editie van 26 juni 2006 van de zogenaamde G-standaard, een door Z-index gepubliceerde geneesmiddelendatabank. Op verzoek van Pharmachemie heeft Z-index aan alle gebruikers van de G-standaard een zogeheten Taxebrief gestuurd om uitdrukkelijk aan te geven dat Pharmachemie pas na afloop van het octrooi op het originele geneesmiddel (en dus niet voor 25 juni 2006) zullen verhandelen.

Het geschil spits zich toe op de vraag of de publicatie van generiek Ondansetron in de G-standaard van juni 2006 moet worden aangemerkt als “voor een of ander aanbieden” zoals bedoeld in artikel 53 lid 1 ROW 1995 en derhalve, zoals Glaxo stelt, als een inbreuk op het octrooi van Glaxo.

Een publicatie in de G-standaard is volgens de rechtbank in ieder geval niet gelijk te stellen met een advertentie. De G-standaard is primair een hulpmiddel bij het onder meer bestellen en leveren van geneesmiddelen, in plaats van een platform voor het aanbieden van geneesmiddelen. De publicatie van een geneesmiddel in de G-standaard is volgens de rechtbank dus eerder aan te merken als een voorbereidingshandeling voor het leveren van een geneesmiddel dan als een aanbod van het geneesmiddel. De rechtbank concludeert aldus in conventie:

“4.6. Gelet op de aard van de G-standaard, de beperkte duur van de publicatie van generiek Ondansetron daarin vóór de expiratiedatum van EP 266, en de uitdrukkelijke vermelding dat Pharmachemie generiek Ondansetron niet vóór 25 juni 2006 zou verhandelen, moet enerzijds worden geconcludeerd dat die publicatie het exploitatiemonopolie van Glaxo niet, althans niet wezenlijk kan hebben aangetast. Anderzijds staat vast dat Pharmachemie een niet met het octrooi van Glaxo strijdig belang had om generiek Ondansetron vanaf de expiratiedatum van EP 266 te verhandelen, dat de publicatie van generiek Ondansetron in de G-standaard daarvoor noodzakelijk was, dat die publicatie niet eerder is gepubliceerd dan noodzakelijk was en dat Pharmachemie de gebruikers van de G-standaard uitdrukkelijk heeft gemeld dat zij generiek Ondansetron niet vóór 25 juni 2006 zou verhandelen. In het licht hiervan brengt een redelijke wetsuitleg mee dat het enkele gegeven dat de informatie uit de G-standaard van juni 2006 enige weken voorafgaand aan de expiratiedatum van EP 266 beschikbaar was niet moet worden aangemerkt als het aanbieden van generiek Ondansetron in de zin van artikel 53 lid 1 ROW 1995, althans niet als het voor een of ander aanbieden in de zin van dat artikel. De rechtbank zal de vorderingen van Glaxo derhalve afwijzen.”

In reconventie voert Pharmachemie aan de het octrooi van Glaxo nietig is omdat Glaxo geen aanspraak zou kunnen maken op voorrang op grond van een Britse octrooiaanvrage. Uitgangspunt bij de beoordeling van het betoog van Pharmachemie is dat Glaxo ingevolge artikel 87 lid 1 EOV aanspraak kan maken op voorrang indien de Britse aanvrage dezelfde uitvinding betreft als het Europese octrooi. Daarvan is sprake indien alle essentiële kenmerken van de uitvinding op zodanige wijze worden geopenbaard in de Britse octrooiaanvrage dat de vakman deze kan toepassen.

Volgens de rechtbank komen inderdaad alle essentiële kenmerken van het Europees octrooi terug in de Britse aanvrage. Ook het betoog van Pharmachemie dat de Britse octrooiaanvrage de uitvinding niet op zodanige wijze beschrijft dat de vakman deze zal kunnen toepassen, treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. De stelling dat de octrooiaanvrage geen informatie bevat over de dosis en de wijze van toediening, vindt geen steun in de feiten. Ook kan niet worden volgehouden dat het vaststellen van de werkzame verbinding een “undue burden” is. Ten slotte is ook nog door Pharmachemie aangevoerd dat het octrooi niet nawerkbaar zou zijn. Dit betoog is volgens de rechtbank onvoldoende gemotiveerd.

De rechtbank neemt dan ook de geldigheid van het Europese octrooi van Glaxo aan.

De werkelijke proceskosten in conventie komen, na verrekening met betrekking tot het nietigheidsverweer,  voor rekening van Glaxo (ongeveer € 20.000). Pharmachemie wordt veroordeeld in de proceskosten betrekking hebbend op de reconventie (ongeveer €40.000).

Lees het vonnis hier.

IEF 4335

Een zogeheten optelling van stijlen

vaas.gifRechtbank Utrecht, 6 juli 2007, KG ZA 07-500. Brass & Boom tegen Zarex  & Loods 5 (met dank aan Helen Maatjes, Intellectueel Eigendom Advocaten).

Auteursrecht. Geschil over afgeplatte vazen. Geen werk volgens de voorzieningenrechter en dus geen inbreuk. Afbeeldingen in het vonnis.

Partijen zijn beide actief op de woon- en tuinaccessoiresmarkt. Eiseres Brass en Boom stelt dat zij enkele jaren gelden een een drietal ontwerpen heeft vervaardigd voor aluminium vazen die zich kenmerken doordat ze zijn uitgevoerd in een rechthoekige in plaats van ronde vorm. “Het driedimensionale ontwerp vormt als het ware een vertaling van een tweedimensionale afbeelding van het vooraanzicht van een klassieke bokaal/kelkvorm.” De vazen zijn plat in plaats van bol.

Gedaagde Zara  huurt een ‘unit’ in Loods 5, een zogeheten factory outlet. In Loods 5 wordt de ‘Alu Baroque’ vaas verkocht. Deze vaas is afkomstig van Zarex en zou een inbreukmakende gelijkenis vertonen met de vazen van Brass en Boom. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat er slechts sprake is van een niet beschermde combinatie van stijlen. 

“4.4. (…) Door Brass en Boom is niet bestreden dat de klassieke standaard kelk/bokaal een stijl betreft die niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt. De rechthoekige (platte) vorm van varen valt eveneens, zo heeft Zarex voldoende aannemelijk gemaakt, reeds geruime tijd als een bepaalde stijl aan te merken en is derhalve evenmin auteursrechtelijk beschermd. Voorts is door een combinatie van de klassieke kelk/bokaa] stijl en de rechthoekige (platte) stijl (een zogeheten optelling van stijlen) de auteursrechtelijke bescherming niet te bereiken.

Wellicht zou op grond van een toevoeging van andere essentiële kenmerken aan deze combinatie van stijlen auteursrechtelijke bescherming kunnen toekomen, doch daarvan is ten deze geen sprake. Bovendien zou zulks aan Zarex en Loods 5 het aanbieden van de klassieke vaas in rechthoekige (platte) vorm niet kunnen worden ontzegd. Nu de Alu Baroque nagenoeg uitsluitend beperkt blijft bij een toepassing van de klassieke standaard kelk/bokaal in rechthoekige (platte) vorm, is van een mogelijke auteursrechtinbreuk ook reeds op die grond geen sprake. Aldus kan de vordering op grond van schending van auteursrecht niet worden toegewezen.”

Ook van slaafse nabootsing is geen sprake: “4.5 (…) Hoewel er gelijkenis bestaat tussen de vazen (er wordt nu eenmaal gebruik gemaakt van dezelfde stijlen)is er geen sprake van in detail kopiëren, zoals door Brass en Room is gesteld. (…) De vazen vertonen derhalve de nodige verschillen.”

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af en veroordeelt Brass & Boom in de proceskosten van beide partijen.

Lees het vonnis hier.

IEF 4334

Pasfotopoint tegen Pasfotoshop

Rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Leiden, 4 juli 2007. Pasfotopoint the Store tegen Pasfotoshop (met dank aan P. Koerts, Trip).

Gemeld, maar nog niet besproken. Handelsnaamgeschil. Het vorderen van een verbod op het voeren van een handelsnaam is niet mogelijk in een verzoekschriftprocedure ex artikel 6 lid 1 Hnw.

Art. 6 lid 1 Hnw bepaalt dat iedere belanghebbende zich bij verzoekschrift tot de kantonechter kan wenden met het verzoek, degene die de verboden handelsnaam voert, te veroordelen daarin zodanige door de rechter te bepalen wijziging aan te brengen, dat de gestelde onrechtmatigheid wordt opgeheven.

Verzoekster Pasfotopoint heeft nagelaten de kantonrechter te vragen een rechterlijk bevel tot ‘zodanige wijziging’ van de handelsnaam Pasfotoshop, ‘dat de gestelde onrechtmatigheid wordt opgeheven’. In plaats daarvan verzoekt Pasfotopoint de kantonrechter om Pasfotoshop een verbod op te leggen op het voeren van de handelsnaam Pasfotoshop.

De kantonrechter verklaart Pasfotopoint niet ontvankelijk in haar verzoek: “12. Pasfotopoint heeft geen vordering [art. 6 lid1 Hnw –  IEF] zoals hiervoor omschreven ingesteld. De verbodsvordering zoals ingediend kan niet worden gegrond op de Handelsnaamwet en Pasfotopoint heeft niet gesteld op grond waarvan zij meent die verbodsvordering wel in te kunnen stellen door het indienen van een verzoekschrift aan de rechter.”

Lees het vonnis hier

IEF 4333

Met een stervend schaap

ds.gifKamervragen met antwoord, nr. 1839, 2e Kamer. Antwoord op vragen van het lid Thieme (PvdD) aan de ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Justitie en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over een kunstproject met een stervend schaap. (Ingezonden 8 mei 2007); Antwoord

Vraag 6: “Kunt u aangeven of u een bindende toets wilt ontwikkelen waarin het gebruik van dieren in kunstuitingen kan worden beoordeeld op dierenwelzijn alvorens publicatie of tentoonstelling? Zo ja, welke organisaties worden daarbij betrokken en wanneer zal de toets worden geïmplementeerd? Zo neen, waarom niet”

Antwoord 6: “Het ministerie van OCW is niet voornemens een dergelijke toets te ontwikkelen, omdat dit in strijd is met de vrijheid van meningsuiting zoals beschermd door de Grondwet en het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Kunstuitingen vallen hier ook onder. Een toets vooraf op de inhoud van een kunstwerk is niet mogelijk omdat dat strijdig zou zijn met de norm dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft voor het openbaren van een mening.”

Lees het kamerstuk hier.

IEF 4332

Of de informatie juist en zorgvuldig is

Kamervragen met antwoord, nr. 1850, 2e Kamer. Antwoord op vragen van het lid Thieme (PvdD) aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het oordeel van de Reclame Code Commissie over zichtstallen en de campagne Stap in de Stal. (Ingezonden 25 mei 2007)

“De Stichting Varkens in Zicht gaat in beroep tegen de uitspraak van de Reclame Code Commissie. In afwachting hiervan doe ik geen uitspraak over deze zaak. (…)  Ik constateer dat er maatschappelijke discussie is ontstaan naar aanleiding van mijn bijdrage aan de publiekscampagne «Stap in de stal». Zonder vooruit te lopen op het resultaat van de beroepszaak tegen de uitspraak van de Reclame Code Commissie, is dit voor mij reden om bij toekomstige subsidieverlening aan promotie en publiekscampagnes, voor zover dat geen standaardonderdeel is van de beoordelingsprocedure, van tevoren nog nadrukkelijker na te gaan of de informatie juist en zorgvuldig is. Ik acht het niet nodig om op dit punt een algemeen toetsingskader te ontwikkelen.”

Lees het kamerstuk hier.

IEF 4331

Niet-gedeponeerde modellen

Benelux Gerechtshof, 22 juni 2007, A 2006/3/13. Electrolux Home Products B.V. tegen Sofam CVBA.

Antwoord op prejudiciële vragen aan het BenGH met betrekking tot het een model beursstand. De opdrachtgever wordt i.c. niet beschouwd als de ontwerper van een tekening of model in de zin van artikel 6, lid 2 BTMW. Artikel 6 BMTW (3.8 BVIE) heeft, anders dan de A-G meende, ook betrekking op niet-gedeponeerde modellen of tekeningen.

De zaak betreft een geschil tussen de SOFAM (het Belgische Beeldrecht), namens de ontwerper van een beursstand, en diens voormalige opdrachtgever Electrolux. Na enkele jaren samenwerking laat Electrolux zelf een stand maken. Volgends SOFAM lijkt deze stand sterk op het ontwerp van de ontwerper  van het jaar daarvoor.

De vragen betreffen de uitleg artikel 6.2 BTMW, dat bepaalt: “Indien een tekening of model op bestelling is ontworpen, wordt, behoudens andersluidend beding, degene die de bestelling heeft gedaan als ontwerper beschouwd, mits de bestelling is gedaan met het oog op een gebruik in handel of nijverheid van het voortbrengsel waarin de tekening of het model is belichaamd”.

Omdat de stand eenmalig is gebruikt, wil de verwijzende rechter in het bijzonder weten of het model dat wordt verhuurd voor eenmalig gebruik, wat uitsluit dat het model wordt ontworpen met het oog op vervaardiging of verhandeling ervan door de opdrachtgever, beschouwd kan worden als een model ontworpen met het oog op gebruik in handel en nijverheid. Het BenGH vindt van niet.

Het Hof stelt eerst vast dat artikel 6 BMTW ook betrekking heeft op niet-gedeponeerde modellen of tekeningen:

“11. (…)  Anders zou de BTMW verhinderen dat die ander, de opdrachtgever of de werkgever, reeds voor het depot - thans de inschrijving van het depot - tot de uitvoering van het voortbrengsel overeenkomstig het model zou kunnen overgaan. Zonder het bepaalde in artikel 6, lid 2, van de BTMW, zou deze ander immers jegens de werkelijke ontwerper de bevoegdheid missen tot het deponeren van een nog niet gedeponeerd model of tekening.”

Vervolgens concludeert het BenGH dat enkel de opdrachtgever die van plan is een voortbrengsel naar het model te vervaardigen en vervolgens te verhandelen, als ontwerper moet worden beschouwd. Een model dat is belichaamd in een voortbrengsel dat door de ontwerper wordt verhuurd voor eenmalig gebruik en niet is ontworpen met het oog op vervaardiging of verhandeling ervan door de opdrachtgever, wordt niet beschouwd als een model ontworpen met het oog op gebruik in handel en nijverheid.

“22. De opdrachtgever wordt niet beschouwd als de ontwerper van een tekening of model, in de zin van artikel 6, lid 2, van de BTMW, als een model of tekening in opdracht wordt ontworpen, met het oog op gebruik in handel of nijverheid, zonder dat een voortbrengsel waarin dit model of deze tekening is belichaamd, het voorwerp is van verhandeling door de opdrachtgever.  Een model dat is belichaamd in een voortbrengsel dat door de ontwerper wordt verhuurd voor eenmalig gebruik en niet is ontworpen met het oog op vervaardiging of verhandeling ervan door de opdrachtgever, wordt niet beschouwd als een model ontworpen met het oog op gebruik in handel en nijverheid.”

Lees het arrest hier. Conclusie A-G hier.

IEF 4330

Beperkt tot ernstige inbreuken

2k.bmpKamerstuk 22112, nr. 549, 2e Kamer. Brief staatssecretaris met twee fiches die zijn opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC), waarvan een met betrekking tot de Richtlijn handhaving intellectuele eigendomsrechten.

Uitgebreide bespreking standpunt m.b.t. Gewijzigd voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement  en de Raad inzake strafrechtelijke maatregelen om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten te waarborgen.

“Voor Nederland is van belang dat een eventuele strafbaarstelling van inbreuken op IE-rechten is beperkt tot ernstige inbreuken. (…) Nederland is vooralsnog van oordeel dat de uitspraak van het Hof geen grond vormt voor het oordeel dat het voorschrijven van type en hoogte van strafrechtelijke sancties onder de bevoegdheid van de eerste pijler valt. Ten aanzien van de onderdelen van het voorstel waarvoor de Gemeenschap wel bevoegd is, luidt het subsidiariteitsoordeel positief. Onderlinge aanpassing van strafwetgeving kan een bijdrage leveren aan de handhaving van IE-rechten, en aan de verwezenlijking van een level playing field.

(…) Ten aanzien van die onderdelen van het voorstel waarvoor de Gemeenschap wel bevoegd is steunt Nederland in beginsel het voorstel. Echter, het voorstel is niet volstrekt duidelijk over de mogelijkheid een keuze te maken voor andere vormen van handhaving dan de strafrechtelijke. Nederland is tegen een eventuele beperking van de keuzevrijheid van de lidstaten ten aanzien van het inzetten van de meest effectieve handhavingmodaliteit. Het is aan de autoriteiten van iedere lidstaat om te beslissen welke aan hen ten dienste staande handhavingmodaliteit in het concrete geval het meest effectief is, en deze daadwerkelijk toe te passen. Het voorstel moet deze keuzemogelijkheid duidelijk verzekeren.”

Lees het fiche hier.